Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

IBR-VACCINATIE IN DE RUNDVEEHOUDERIJ

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

IBR-VACCINATIE IN DE RUNDVEEHOUDERIJ

34 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een ongeoorloofd middel verplicht gesteld

Inleiding

Het is bekend dat ongeveer negentig procent van de Nederlandse melkveebedrijven in meerdere of mindere mate besmet is met IBR, ook wel koeiengriep genoemd. Dit is een virusinfectie die bij het rundvee tijdelijk koorts, vermindering van eetlust, melkgiftedaling, neus- en ooguitvloeiing, hoesten en verwerpen van de vrucht kan veroorzaken, doch in veel gevallen zonder ziekteverschijnselen verloopt. Is een dier éénmaal geïnfecteerd dan blijft het levenslang virusdrager. Na een periode van weerstandsvermindering bijvoorbeeld door transport of ziekte kan zo'n dier het virus opnieuw gaan uitscheiden en andere dieren besmetten. Om het productieverlies in de melkveebedrijven als gevolg van deze ziekte tegen te gaan, maar vooral om de exportbelangen van Nederland veilig te stellen - verscheidene Europese landen zijn namelijk al "IBRvrij" - heeft het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij een niet vrijblijvende IBR-bestrijdingscampagne opgezet met onder andere een verplichte vaccinatie van het rundvee tegen IBR. Met het oog hierop willen we in dit artikel trachten de principiële bezwaren tegen vaccinatie nader voor het voetlicht te halen. Mocht het zijn hiermede de boer die zich in zijn geweten nog gebonden weet aan Gods Woord enigszins tot een hand en een voet te zijn.

IBR-bestrijding

Vindt op dit moment de IBR-bestrijding nog op vrijwillige basis plaats, dan zal met ingang van D.V. 1 januari 1998 zeer waarschijnlijk de vaccinatie tegen IBR, in wezen de kern van het gehele IBR-bestrijdingsprogramma, verplicht worden gesteld voor alle besmette bedrijven. Of een bedrijf al dan niet besmet is, kan een veehouder laten vaststellen aan de hand van bloed- of melkonderzoek van zijn dieren. Door het enten verplicht te stellen wordt getracht om alle onbesmette dieren tegelijk tegen besmetting te beschermen en tevens de besmette dieren minder besmettelijk te doen zijn. Hierdoor wordt als het ware een gehele entdeken over Nederland gelegd om het IBR-virus te laten uitsterven. Worden er geen IBR-vrije dieren meer besmet, dan zullen de melkveebedrijven door natuurlijk verloop geleidelijk IBR-vrij worden. Zodra een boer kan aantonen via een individueel bloed- of melkonderzoek dat al zijn dieren vrij zijn, kan hij een IBR-vrij certificaat aanvragen en vervalt voor hem de verplichting tot enten. Wel zal bewaking van zijn IBR-vrije status blijven plaatsvinden door een maandelijks tankmelkonderzoek. Op deze wijze zal elk bedrijf in Nederland dat per 1 januari 1998 nog besmet is, IBR-vrij moeten worden. Men hoopt dat over pakweg 7 jaar de IBR-bestrijding zover gevorderd is dat een entverbod kan worden ingesteld". Dieren die dan nog besmet zijn of daarna nog besmet geraken, zullen dan al dan niet gedwongen, afgevoerd moeten worden, zoals dat nu ook gebeurt bij uitbraken van bijvoorbeeld mond- en klauwzeer, runder tbc en varkenspest. Als eenmaal alle besmette dieren uit ons land verwijderd zijn, kan Nederland de status "IBR-vrij" aanvragen. Het doel van deze bestrijdingscampagne, die een paar honderd miljoen gulden kost, is dan bereikt.

Vaccinatie beproefd

In veel hedendaagse ziektebestrijdingscampagnes speelt evenals in het IBR-bestrijdingsprogramma vaccinatie een belangrijke rol. Dit vaccineren of inenten van dieren kan globaal omschreven worden als het inbrengen van een ziekteverwekkend micro-organisme in een gedode of verzwakte vorm in het lichaam van het dier, waardoor het lichaam van het dier wordt aangezet tot het maken van antistoffen tegen het desbetreffende micro-organisme. Het doel hiervan is het dier alvast op een kunstmatige wijze immuun te maken, zodat het dier een op "natuurlijke" wijze opgelopen besmetting zonder ziekteverschijnselen zal doorstaan.

Het vaccineren van vee is op zich niet nieuw. Ongeveer 250 jaar geleden, in 1759, ondernam de Boazumer predikant Eelko Alta al een poging om een tweetal gezonde dieren in te enten tegen de in die tijd heersende uiterst besmettelijke runderveepest 2) . De proef bracht

ook het door hem gewenste resultaat: "Ze hebben daar nu meermaals de Natuurlyke Ziekte doorgestaan" zo verhaalde hij later in zijn Verhandelinge over de Natuurlyke oorzaken der ziekte onder het Rundvee (1765). In het begin durfde deze pionier van de veevaccinaties er echter "byna met niemand over spreken", omdat veepest toen nog vrij algemeen beschouwd werd als een straf van God en mitsdien het preventief tegengaan daarvan door inenting waarschijnlijk aangemerkt zou worden als een "verzet tegen Gods slaande hand"\

Een ongeoorloofd middel

Een verzet tegen Gods bestuur, in het bijzonder tegen "Gods slaande hand" en dat door te trachten Zijn hand voor te zijn. Daarmede is feitelijk een treffende omschrijving gegeven van wat vaccinatie in haar wezen is.

Namelijk een al bij voorbaat onaantastbaar willen maken van zijn dieren voor de ziekte die God ons in de toekomst in ons vee zou kunnen toeschikken, en dat op een wijze die onnatuurlijk is daar een gezond dier bewust met ziektekiemen wordt besmet en een gezond dier de "medicijnmeester" niet van node heeft. Men tracht de gezondheid van zijn vee in eigen hand te nemen en niet meer afhankelijk te doen zijn van Gods voorzienig bestel. In wezen poogt de mens zich hierdoor te verheffen naast of boven God. Dit als God willen wezen is al begonnen in het Paradijs, wat de mens in het paradijs van God deed afvallen en waarom nu "het ganse schepsel te zamen zucht, en te zamen als in barensnood is tot nu toe" (Rom. 8:22).

Nadat de vaccinatie is uitgevoerd, vertrouwt men op het gevaccineerd zijn, op "iets" benevens de "enige ware God, Die Zich in Zijn Woord geopenbaard heeft", wat de catechismus als afgoderij veroordeelt (Heidelbergse Catechismus 34, vraag. 95). Hoewel wij de dure plicht hebben om ons vee goed te verzorgen, spreekt verder uit het vaccineren van zijn vee juist heel sterk een gemoedsgesteldheid van "bezorgd zijn voor morgen" waarvan de Schrift ons afmaant: "Zijt dan niet bezorgd tegen den morgen; want de morgen zal voor het zijne zorgen; elke dag heeft genoeg aan zijn zelfs kwaad" (Matth. 6:34). Door een dergelijke gemoedsgesteldheid onteert een waar Christen zijn God, zo stelt ds. Wilhelmus a Brakel:

"Gij toont, dat God u niet algenoegzaam is, dat gij wat anders dan God stelt tot uw deel, tot uwen lust, tot den rotssteen des harten: recht anders deed As af, Ps. 73:25, 26. Gij geeft een kwaden indruk aan anderen van God, alsof Hij Zijne kinderen verwaarloosde en niet bezorgde; " 3)

Gij mistrouwt daardoor "den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde" alsof Hij niet "al het kwaad dat Hij" u "in dit jammerdal toeschikt", u "ten beste keren" kan, "dewijl Hij zulks doen kan als een almachtig God, en ook doen wil als een getrouw Vader" (Heidelbergse Catechismus zondag 9, vraag 26).

Hygiëne wel geoorloofd

Vaccinatie is dus een ongeoorloofd voorbehoedmiddel dat strijdig is met het geloof in Gods Voorzienigheid. Maar waarom is nu vaccinatie als middel ongeoorloofd terwijl daarentegen het nemen van preventieve hygiëne maatregelen wel als geoorloofd wordt beschouwd, zo is al snel de tegenvraag die men voorgeschoteld krijgt bij het verdedigen van dit antivaccinatie standpunt.

In tegenstelling tot een hygiëne maatregel heeft het vaccineren heeft per definitie in zich het creëren van een van Gods voorzienig beleid onafhankelijke situatie of positie inzake de gezondheid van zijn vee. En dat, terwijl het vee in werkelijkheid slechts geleende panden zijn van Diegene Die alle dingen op deze aarde "nog onderhoudt en regeert". Door vaccinatie wordt het vee immuun gemaakt, door een hygiëne maatregel niet.

De mens blijft dus na een hygiëne maatregel, ook wat de gezondheid van zijn vee betreft, kennelijk afhankelijk van Gods bewarende en sparende hand. Al moet daar gelijk , aan toegevoegd worden dat men ook van een geoorloofd middel als een hygiënemaatregel een ongeoorloofd gebruik kan maken, namelijk als men daarop op een zodanig wijze gaat vertrouwen dat men zich niet meer of slechts oppervlakkig van God afhankelijk weet.

Daartegen waarschuwt ook Wilhelmus a Brakel:

"Hangt nu niet meer af van de tweede oorzaken (...); ziet nu zoo niet uit naar deze en gene menschen of middelen, alsof men het van hen verwachtte; als God wil, zoo blaast Hij in al uw afhangen en verwachten van de middelen. Hij keert het wel alles om: wat gij meent uw behoud te zullen zijn, dat wordt uw verderf, en wat uw verderf scheen, wordt u behoud. (...) verwacht alles van den Heere in het zorgvuldig gebruik der middelen, als middelen, en ziet door alle schepselen henen op God, dat baart eene bestendige en sterke gestalte des harten " A)

Dus "men werpe ons niet tegen", om de woorden van ds. Zandt te gebruiken, "dat wij tegen het gebruik der middelen zijn, dat is allerminst waar". Echter "wij wensen die middelen te gebruiken, welke God ons in Zijn Woord bevolen heeft, doch niet die, welke uit ongeloof voortspruiten en deswege, al zijn zij dan voor velen daarom niet verwerpelijk, nochtans voor ons verwerpelijk zijn en blijven." 5 '

Zelf in de hand

Het middel dat de Schrift ons in het bijzonder ter bestrijding van een besmettelijke ziekte komt aan te wijzen, is het niet langer doorleven in de zonde en de ongerechtigheid en God als voor te komen met boete en berouw. En het voorbehoedmiddel bij uitstek kunt u beschreven vinden in Exodus 15 vers 26: "Is het dat gij met ernst naar de stem des HEEREN uws Gods horen zult, en doen, wat recht is in Zijn ogen, en uw oren neigt tot Zijn geboden, en houdt al Zijn inzettingen; zo zal Ik geen van de krankheden op u leggen, die Ik op Egypteland gelegd heb; want Ik ben de HEERE, uw Heelmeester! "

Dat echter God ons "krankheden" oplegt, dat dus niet de mens maar Hij regeert en beschikt over leven en dood, "gezondheid en krankheid" en de mens derhalve in dit alles afhankelijk is van Zijn zegen, dat wordt maar al te zeer genegeerd door de hedendaagse wetenschap. Het lijkt bijvoorbeeld geen vraag meer te zijn of de aanpak van IBR succes zal hebben, want in oktober vorig jaar schreef men hierover al resoluut: "De inmiddels gestarte vrijwillige IBR-bestrijding en de verplichte vaccinatie zullen er toe leiden dat over vijfjaar het aantal besmette koeien is gedaald van 42 naar vijf procent." 6) En in maart van dit jaar lazen we in het magazine GD varken met het oog op de toen recent uitgebroken varkenspest 75 : "Ook deze pestuitbraak krijgen we weer onder de knie!", alsof een mens op eigen kracht een ziekte kan uitbannen en in staat zou zijn een virus uit te roeien, waarmede ten diepste, bewust of onbewust, de Godsregering word ontkend. En juist dit ontkennen van de Godsregering, de Heere doet geen goed en Hij doet geen kwaad, noemt ds. Smytegelt zo opmerkelijk één van de zonden waarom God een besmettelijke ziekte, in zijn tijd de veepest, in een land zendt ! 8)

Reactie van ds. Zandt

Soortgelijke resolute en zelfverzekerde uitspraken kwamen in het begin van de jaren vijftig ook ds. Zandt ter ore met betrekking tot de bestrijding van de toen heersende tuberculose onder het rundvee. Dit deed hem in de Tweede Kamer tijdens de algemene beschouwingen voor het jaar 1952 opmerken:

"Mijnheer de Voorzitter! Als een uiting en openbaring van het ongeloof beschouwen wij het evenzeer, als daar beweerd wordt, dat door de aangekondigde tuberculosebestrijding onder het vee de tuberculose daaronder in Nederland binnen 25 jaar, volgens sommigen binnen 5 jaar, geheel verdwenen zal zijn. 9> Zulk een bewering houdt niet anders in dan een brutale loochening van de Godsregering, randt Gods almacht en vrijmacht aan en loopt lijnrecht in tegen hetgeen Gods Woord aangaande de gezondheid en vruchtbaarheid en het welzijn van mens en dier leert.

Mozes heeft in zijn afscheidsrede nadrukkelijk verklaard, dat de gezondheid en de vruchtbaarheid voor Israëls volk en vee alleen dan, maar dan ook vast en zeker, gewaarborgd was, indien het Gods gebod betrachtte, en zelfs niet nagelaten de schrikkelijkste vervloekingen over Israëls volk en vee uit te spreken, als Israëls volk zulks niet deed. Salomo heeft in zijn tempelrede al niet anders gesproken en de ene profeet na de andere profeet heeft in Israël niet anders getuigd. En hierbij sluit het Nieuwe Testament zich geheel aan, als Christus daarin leert: Zoek eerst het Koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid en al deze dingen zullen u toegeworpen worden. 10)

De mens waant wel dat hij heer en meester is, echter niet alleen Gods Woord maar ook de praktijk wijst hem er telkens op dat hij het uitbannen van een ziekte niet zelf in de hand heeft. Zo had bijvoorbeeld in de loop van 1997 Nederland vrij moeten worden van de ziekte van Aujeszky, een besmettelijke varkensziekte. De laatste bedrijven zouden dit jaar al dan niet gedwongen de vrij status bereiken. Alles verliep volgens plan totdat in de Peel het varkenspestvirus opdook en deze besmettelijke ziekte de voortgang van de Aujeszkybestrijding verstoorde. U)

Trouwens bleek ook niet uit het gehele verloop van die varkenspestepidemie en de bestrijding daarvan, hoe onmachtig de mens in wezen is en dat niet de mens

maar God regeert? Helaas lijkt alles erop te wijzen dat Nederland de recente varkenspest niet wil zien en erkennen als "Gods slaande hand", en dat vanwege onze zonden en afmakingen, zodat de Filistijnen ons nog beschaamd doen staan want zij erkenden nog dat de epidemie die hun trof van God kwam, en zij zonden daarom de Ark naar Israël terug (1 Sam. 5 en 6). Het is dus zeer te vrezen dat Nederland, evenals na de watersnoodramp in 1953, de roepstemmen in de wind slaat en doorgaat op het pad der zonde.

Zozeer opmerkelijk!

In het kader van dit artikel noemen we niet zonder reden de in de wind geslagen roepstem van de watersnoodramp. In het begin van 1953 had namelijk de toenmalige Landbouwminister Mansholt in verband met de heersende mond- en klauwzeer besloten een algeheel vervoersverbod in te stellen voor al het vee dat daartegen niet was ingeënt. Ook werden alle niet ingeënte dieren op een bedrijf zonder meer afgeslacht als men bij één of meerdere dieren mond- en klauwzeer constateerde. Eén en ander werd noodzakelijk geacht om de verdere verspreiding van deze ziekte tegen te gaan en Nederland uiteindelijk vrij te maken van deze ziekte.

Het genoemde vervoersverbod, waardoor de veehouders feitelijk gedwongen werden tot het inenten van hun vee, ging in op 1 februari 1953 12) . Men schreef in de krant blij te zijn dat na die datum geen ongevaccineerd rund de weg meer over kon 13) . En juist op die datum voltrok zich de vreselijke watersnoodramp met als gevolg dat het vee dat niet verzwolgen was door het water, in zeer grote getale door elkaar op wegen en dijken liep, ingeënt of niet! En juist op die dag werd er bijzonder veel niet-ingeënt vee vervoerd. Zeer opmerkelijk werd toen waarheid waarvoor ds. a Brakel ons waarschuwt: "als God wil, zoo blaast Hij in al uw afhangen en verwachten van de middelen. Hij keert het wel alles om '7 14) Tijdens de behandeling van de Watersnoodnota in de Tweede Kamer, tien dagen na de ramp, bleek dat naar schatting twintigduizend runderen en vijftien a twintigduizend varkens benevens vele andere dieren waren verdronken. Dit grote verlies aan vee en het bericht dat recent nog 40 stuks vee van een boer waren weggehaald om te worden afgeslacht, deed ds. Zandt tijdens de behandeling van de genoemde nota opmerken:

"Bij zulk een enorm verlies van vee achten wij het onze plicht er bij de Regering ten sterkste op aan te dringen om toch met de veeafslachting in verband met mond- en klauwzeer op te houden. Dit vinden wij een ergerlijk - naar ons oordeel goddeloos - stuk.

Ook nemen wij hierbij de vrijheid te bepleiten om de maatregelen, welke de Regering heeft ingevoerd om de gewetensbezwaarden tot inenting te dwingen, in te trekken. Daar pleit bij de gegeven omstandigheden toch alles voor"Z 15)

Voorts constateerde ds. Zandt tot zijn leedwezen dat in deze nota betreffende de Watersnood pijnlijk werd gemist het aanmanen van ons volk zich te vernederen onder de krachtige hand Gods. Hij sprak onder meer: "Ons volk is in de laatste tijd door zware oordelen Gods bezocht. Eerst heeft het twee wereldoorlogen, zoals onze voorouders er geen gekend hebben, medegemaakt. Daarna heeft het zware verlies van Indië ons getroffen. En nu weer dit zo ontzettende nieuwe oordeel. Letten wij daarop, dan is er alleszins oorzaak aanwezig, dat er bij ons volk van Overheidswege krachtig wordt aangedrongen op het verlaten van de paden der zonde en om zich voor God te verootmoedigen. Dit is echter nu weer, gelijk zovele andere malen, als wij zulks bij de Regering gevraagd hebben, achterwege gebleven". 16)

Ondanks het feit dat wel heel klaar gebleken was dat de mens allerlei plannen kan ontwerpen maar dat er Eén is Die regeert en ondanks ook een ernstige roepstem tot bekering, handhaafde de regering haar beleid inzake de bestrijding van de mond- en klauwzeer. Nederland holde toen en holt nu nog steeds op het ongeoorloofde vaccinatiepad voort.

De tbc-bestrijding

In de jaren vijftig speelde er naast de bestrijding van mond- en klauwzeer ook de bestrijding van rundertuberculose (tbc). Met name dit laatste bestrijdingsprogramma bracht een klein aantal boeren in ernstige gewetensnood. Met het oog op de vraag in hoeverre men in deze tijd, principieel gezien, nog zijn medewerking kan en mag geven aan de hedendaagse ziektebestrijdingsprogramma's, is het van belang om ook de tbcproblematiek uit de jaren vijftig nog eens op te halen. Op 23 juni 1952 was de wet ter regeling van de tbcbestrijding van kracht geworden die het min of meer gelijkluidende besluit uit 1947, genomen door de minister van Landbouw, verving 17) . Volgens deze wet dienden veehouders zich verplicht aan te sluiten bij een Provinciale Gezondheidsdienst en zich aan de regels van deze dienst, onder andere de regels met betrekking tot het bestrijden van dierziekten, te onderwerpen. Eén van die regels was de verplichting zijn vee te laten onderzoeken op tbc. Hoewel dit onderzoek op zichzelf genomen niet als een ongeoorloofd middel kon worden aangemerkt 18) omdat er hierbij geen sprake van vaccinatie was, hadden toch een aantal boeren oprecht moeite met deze maatregel, die ook het laten onderzoeken van gezond vee, welke het onderzoek "niet van node" had, verplicht stelde. Helder verwoordde SGP'er Kodde in 1957 tijdens de behandeling van de landbouwbegroting hun bezwaren in de Tweede Kamer:

"Zij hebben bezwaren en die bezwaren spruiten daaruit voort, dat zij in dat alles een streven van de mens zien om alles zelf te regelen en dat geen rekening wordt gehouden met Gods leidingen, alsook

dat al die maatregelen niet voortspruiten uit de tere vreze Gods, maar uit de wil om zelf te heersen". 19)

Kortom, om de woorden van de heer Van Dis sr. te gebruiken, "dezulken zien in heel dit onderzoek niet anders dan een uiting van het ongeloof, een geen rekening houden met het Godsbestuur" 20) . Deze boeren, die

dus zowel gewetensbezwaren hadden tegen het tbconderzoek van hun gezond vee als tegen het inenten van hun vee, werden eigenlijk al vanaf 1947 door de Provinciale Gezondheidsdiensten onder druk gezet. Zij moesten zich aansluiten bij de Gezondheidsdienst en het bewuste tbc-onderzoek laten uitvoeren of anders hun bedrijf opheffen, zodat hier sprake was van een "ergerlijke Staatsdwang" 21) zoals ds. Zandt het uitdrukte.

Vrij stellingsregelingen

Al voordat de tbc-wet in 1952 van kracht was geworden, hadden ds. Zandt en Van Dis zich dan ook ingezet voor een regeling tot vrijstelling voor de boeren die uit principe hun gezond vee niet op tbc lieten onderzoeken. En in naam kwam er ook zo'n regeling. Naar de mening van de minister van Landbouw, de heer Mansholt, mocht een dergelijke regeling er in geen geval toe leiden dat er in ons land veebeslagen zouden overblijven die niet op tbc waren onderzocht 22) . Elke mogelijke haard van tbc moest worden weggesaneerd.

Daarom besloot de minister een vrijstelling van de verplichting zich bij de Provinciale Gezondheidsdienst aan te sluiten en van de verplichting zijn vee te laten onderzoeken op tbc slechts te verlenen onder strenge voorwaarden.

De gewetensbezwaarde veehouder moest al zijn eigen vee opruimen en er vee voor terugkopen dat tbc-vrij was en ingeënt tegen mond- en klauwzeer. Dit verkopen en aankopen moest hij dan ook nog eens om de 16 maanden herhalen. Naast deze zogenaamde vrijstellingsregeling inzake het tbc-onderzoek besloot de minister enige tijd later ook tot het gedeeltelijk opheffen van het vervoersverbod op niet tegen mond- en klauwzeer ingeënt vee voor die veehouders die gewetensbezwaren hadden tegen vaccinatie. Voortaan mochten zij hun vee wel vervoeren naar de weide, het abattoir of de slager 23 '. Het vervoer naar de markt bleef daarentegen verboden.

Ook mochten zij in geen geval hun vee in contact laten komen met andermans vee.

Met deze regeling kwam de minister slechts gedeeltelijk tegemoet aan de wensen van ds. Zandt en ir. Van Dis die dan ook steeds bleven pleiten voor een algehele opheffing van het vervoersverbod voor gewetensbezwaarde boeren.

In de praktijk onuitvoerbaar

Door de gedeeltelijke opheffing van het vervoersverbod op niet-ingeënt vee ontstond er voor de meeste veehouders die uit principe tegen de mond- en klauwzeer-vaccinatie waren toch een situatie die nog enigszins werkbaar was. Maar wees een veehouder ook het onderzoek op tbc uit principe af, dan ontstonden er grote problemen.

Want aan de vrijstellingsregeling inzake het tbc-onderzoek, "waarbij de gewetensbezwaarde veehouders elke 16 maanden van vee verwisselen moeten, kleven toch zovele bezwaren, dat ze praktisch vrijwel niet uitvoerbaar is", aldus ir. Van Dis. 24) "In theorie is er vrijheid. Als men de hele veestapel telkens na korte tijd verkoopt en daar een andere voor terugkoopt. Maar ieder gevoelt deze mogelijkheid als een formalisme", zo luidde het commentaar van het landbouwblad De Boerderij op deze regeling 25 '. Het laat zich ook begrijpen dat het telkens verkopen van zijn vee tegen slachtwaarde en het weer aankopen van ander vee tegen de hogere marktwaarde al snel aanzienlijke financiële verliezen ten gevolge zouden hebben.

Voor wie van mening was dat Gods Woord hem het laten onderzoeken van zijn vee op tbc niet toeliet, was en bleef het dus in de praktijk vrijwel onmogelijk om, zoals ds. Zandt het eens verwoordde, "door eerlijke en eerzame arbeid in de behoefte van hem zelf en zijn gezin" te voorzien.

"Eeuwenlang heeft men op onze vaderlandse bodem - de crisisjaren uitgezonderd - het landbouwen veeteeltbedrijf in vrijheid kunnen uitoefenen, in die mate, dat daarbij nimmer enige inbreuk op de gewetensvrijheid van boeren en veehouders van Regeringswege werd gemaakt. Thans echter wordt ten aanzien van hun geweten hun het mes op de keel gezet",

zo concludeerde ds. Zandt dan ook 26) .

Principieel onaanvaarbaar

Was de vrijstellingsregeling inzake het tbc-onderzoek in de praktijk onwerkbaar, het laat zich begrijpen dat deze ook principieel onaanvaardbaar was voor de gewetensbezwaarde veehouder, want zijn bezwaren betroffen niet zozeer het verplicht gestelde tbc-onderzoek op zichzelf genomen als wel het feit dat deze maatregel voortsproot uit het streven van de mens om alles zelf te regelen en te beheersen buiten God en Zijn voorzienig bestel om. Als hij telkens zijn veestapel omwisselde, zoals de vrijstellingsregeling eiste, werkte hij feitelijk nog daar aan mee en dat kon hij niet. Daarmede zou hij de Heere afvallen, of zoals ds. a Brakel het uitdrukt, daardoor zou een waar Christen "een kwaden indruk aan anderen van God" geven, "alsof Hij Zijne kinderen verwaarloosde en niet bezorgde" als een getrouw Vader. In wezen had dus de vrijstellingsregeling geen verandering in de situatie gebracht. Zwaar werd nu hun belijdenis op de proef gesteld. Weigerden zij zich aan te sluiten bij een Gezondheidsdienst en wilden zij in het geheel geen medewerking verlenen aan het tbc-onderzoek, dan werd vaak eerst procesverbaal opgemaakt, in een aantal gevallen gevolgd door een veroordeling tot gevangenisstraf. Bleven zij dan nog volharden, dan zou hun gehele veestapel in beslag worden genomen. Met name in het jaar 1955 werden op verscheidene plaatsen in ons land daadwerkelijk veestapels in beslag genomen en de desbetreffende veehouders als het ware brodeloos aan de dijk gezet. Geen wonder dat ds. Zandt sprak van "een afschuwelijke knechting" 27) en dat alles "ter wille van een in wezen heidense maatregel" 28) .

Een voorbeeld

De Godvrezende ouderling C. de Boef uit Poederoijen was één van hen die onoverkomelijke bezwaren hadden tegen de hen opgelegde wetten inzake de tbc-bestrijding en die de "knechting" aan de lijve ondervond 29 '. Bij hem kwam het in februari van het jaar 1955 zelfs zover dat al zijn huisraad in het openbaar zou worden verkocht omdat hij weigerde de boetes te betalen die men hem naar zijn mening onterecht had opgelegd. De tafel en wat stoelen mochten apart gezet worden, maar hij wilde het niet hebben, want hij mocht weten dat het "niet zijn zaak" was, "maar het was Gods zaak" en hij mocht het alles aan de Heere overgeven. Echter "op de dag der verkoping kwam wel de deurwaarder en zijn klerk, maar er kwam verder niet één koper. De Heere sprak dus kennelijk in deze zaak. De verkoping kon niet doorgaan". Enkele maanden later, in mei 1955, werd al zijn vee opgeladen. Hiervoor kon hij de gebruikelijke schadevergoeding krijgen, maar hij wilde er "niet één cent voor hebben en heeft ook nooit één cent daarvoor aangenomen". Daar stond hij nu zonder inkomsten en met lege weilanden. Toch mocht hij ook toen met God niet beschaamd uitkomen want wonderlijk werd waarheid wat de psalmdichter zegt: "Maar wie op Hem vertrouwt, op Hem alleen, Ziet zich omringd met Zijn weldadigheên" (Ps. 32:5 ber.) In datzelfde jaar namelijk waarin zijn koeien hem afgenomen waren, groeide er zo onvoorstelbaar veel gras op zijn weilanden en het daarvan gewonnen hooi bracht zoveel op, dat de inkomsten van het hooi meer waren dan het vee hem in twee jaar tijd had opgeleverd. Kennelijk mocht hij in dit alles "de zoete nabijheid Gods ervaren aan het hart en het heeft hem nooit aan iets ontbroken".

Geen koppigheid

Het was bij deze mensen niet uit koppigheid of halsstarrigheid dat zij weigerden medewerking te verlenen aan de hun opgelegde maatregelen inzake de tbcbestrijding. Neen, het waren "consciëntieuze personen" die echter in deze zaak "niet kunnen en durven toegeven, omdat zij in hun geweten zich verplicht achten, Gode meer gehoorzaam te zijn dan de mensen, wanneer het om de onderhouding van Gods geboden gaat", zo stelde ds. Zandt met vrijmoedigheid vast 30) . Onder hen waren nog verscheidene boeren met genade en bedeeld met de tere vreze Gods. Mensen, zo hield Kodde de minister voor, "van wie wij mogen verwachten, dat zij de Overheid nog dragen in hun gebeden voor de Troon der Genade. Zij zijn nog steunpilaren voor volk en vaderland" 3 ". Zij stonden niet met de riek klaar als het vee werd opgeladen. Treffend is in dit verband hetgeen ds. L. Gebraad verhaalde van een Godvrezende boer uit Sint-Maartensdijk wiens koeien werden opgeladen omdat hij zich aan al die wetten niet kon onderwerpen 32) . Nadat deze boer de politie met de controleur die de opdracht hadden zijn vee op te halen, binnen had genodigd en hen van koffie had laten voorzien, sprak hij tot hen: "Kom, laten we eerst eens een gebedje doen, en dan ga je de koeien maar weghalen". Maar toen hij Amen gezegd had, zeiden de politieagenten tegen de controleur: "Durf jij die koeien nog meenemen? Ik

niet!" Zij voelden wel terdege aan dat zij hier in naam van de regering een gevaarlijk werk moesten gaan doen, daar de God van deze man, de Rechter van hemel en aarde, het altijd waar maken zal: "Want die Mij eren, zal Ik eren, maar die Mij versmaden, zullen licht geacht worden" (1 Sam. 2:30)

Onredelijk

Waren de opgelegde wetten op zich al een "knechting", sommige Provinciale Gezondheidsdiensten gedroegen zich ook nog ronduit onredelijk ten opzichte van gewetensbezwaarde boeren. Een schrijnend voorbeeld daarvan vormt het verhaal van een veehouder die zich eerst bij de Provinciale Gezondheidsdienst had aangesloten en mitsdien met het tbc-onderzoek van zijn vee had ingestemd. Echter in zijn geweten daarover zozeer bezwaard en verontrust geworden, had hij zich onttrokken aan de Provinciale Gezondheidsdienst, met als gevolg dat tegen hem procesverbaal werd opgemaakt en hem door de rechter een dwangsom van honderd gulden per dag werd opgelegd indien hij bleef weigeren zich wederom aan te sluiten. Om des gewetens wil kon hij hiertoe niet meer komen, zodat de boete op het moment dat ds. Zandt hem sprak al opgelopen was tot tweeduizend gulden. Daarbij dreigde men hem met beslaglegging en executie van zijn bedrijf.

Dit voorbeeld hield ds. Zandt de minister in de Tweede Kamer voor tijdens de Algemene beschouwingen over de Rijksbegroting van 1956, om er vervolgens onder meer aan toe te voegen:

"Deze man en zijn gezin worden op deze wijze totaal geruïneerd. Hier wordt een wijze van doen aangetroffen, die sterk aan het optreden van de heidenen herinnert, die zeiden, als een christen om des gewetens wil niet aan hun eisen kon voldoen: gooi hem maar voor de leeuwen; maatschappelijk gesproken is deze man met zijn gezin voor de leeuwen gewor-

Een jaarlijks pleidooi

Jaar op jaar stelden ds. Zandt, de heer Van Dis en later ook de heer Kodde de minister het onrecht voor ogen dat de gewetensbezwaarde boeren werd aangedaan en steeds pleitten de SGP'ers daarbij voor een algehele of in ieder geval voor een wezenlijke en in de praktijk uitvoerbare vrijstelling. Maar wat zij ook aanvoerden, minister Mansholt bleef van mening dat hij al tot het uiterste gegaan was. Meer concessies zouden de bestrijding van de tbc en het mond- en klauwzeer in gevaar kunnen brengen, wat op zijn beurt weer de export zou schaden. De situatie overziende luidde zijn koele conclusie: wie principiële bezwaren heeft tegen de opgelegde maatregelen "zal zich er ernstig rekenschap van moeten geven, dat men voor grote moeilijkheden komt te staan. Wie niet meedoet aan het t.b.c.-vrijmaken van de veestapel en de bestrijding van mond- en klauwzeer, sluit zich maatschappelijk uit." 34) Als in 1957 de minister voor de zoveelste maal een algehele vrijstelling afwijst, onder meer onder het motto om de export veilig te stellen, reageert Kodde daarop met:

"En nu mag de geachte bewindsman zich op de noodzaak beroepen in verband met de uitvoer, maar gaarne wil ik hem toch voor ogen houden, dat slechts die God zegent, gezegend zal zijn en dat al ons werken niet zal gedijen, als die zegen gemist wordt. Nogmaals dringen wij dan ook aan op een andere regeling, op een algehele vrijstelling". 35)

Woorden die heden ten dage nog actueel zijn omdat eigenlijk de gehele IBR-bestrijding, met als kern die ongeoorloofde vaccinatie, vooral is ingegeven om de exportbelangen van Nederland veilig te stellen. Het doel heiligt ook in dezen de middelen die ongeoorloofd zijn niet.

Recent verleden

Niet alleen in de jaren vijftig kwamen boeren in gewetensproblemen door ziektebestrijdingsprogramma's, ook in het recente verleden heeft zich een dergelijke situatie voorgedaan namelijk bij de varkenshouders. Ongeveer vier jaar geleden is namelijk in het kader van het Aujeszkybestrijdingsprogramma in de varkenshouderij het vaccineren tegen Aujeszky verplicht gesteld. Een relatief klein aantal varkenshouders hebben die vaccinatie uit principe afgewezen en hun bezwaren kenbaar gemaakt bij de Gezondheidsdienst voor Dieren. Het mag en moet gezegd worden dat deze dienst begrip toonde voor hun bezwaren. Na wederzijds overleg is uiteindelijk een ontheffingsregeling tot stand gekomen, waaraan ook ir. B.J. van der Vlies nog zijn bijdrage heeft geleverd door onder meer het stellen van gerichte vragen aan de minister van Landbouw in de Tweede Kamer. De gewetensbezwaarde varkenshouder kreeg ontheffing mits hij een verklaring van de dierenarts kon overleggen dat hij de laatste driejaar niet geënt had. Daarbenevens, wil de éénmaal verleende ontheffing niet ingetrokken worden, zal de varkenshouder aan een aantal voorwaarden moeten voldoen. De be-

langrijkste daarvan zijn dat hij voortaan alleen Aujeszkyvrije dieren aankoopt 36 ', dat hij deelneemt aan het bloedonderzoekprogramma ter vaststelling van het aantal besmette dieren en dat hij zich inzet om zijn bedrijf Aujeszkyvrij te maken. Inmiddels blijkt ruim de helft van deze bedrijven zonder te enten Aujeszkyvrij geworden te zijn.

Min of meer op dezelfde leest geschoeid wil de Gezondheidsdienst voor Dieren nu ook ontheffing gaan verlenen aan de veehouders die om principiële redenen hun beesten niet tegen IBR willen enten. 37) Deze veehouders zullen echter wel extra strenge beperkingen opgelegd krijgen. Zo mag het vee niet meer in contact komen met buurtbedrijven en niet meer naar de markt, maar alleen naar het slachthuis afgevoerd worden. Ondervindt de IBR-bestrijding desondanks nog vertraging door het niet-vaccineren, dan kan het zijn dat hier en daar een weideverbod wordt ingesteld. Maatregelen die dus sterk lijken op de regels die voorheen opgelegd werden als men uit principe niet voor mond- en klauwzeer vaccineerde.

Niet zomaar afslachten

Het doel van zowel het Aujeszky- als het IBR-bestrijdingsprogramma is dat Nederland zo spoedig mogelijk de zogenaamde "vrij-status" voor respectievelijk Aujeszky en IBR bereikt. Dit wordt van belang geacht omdat enerzijds onze handelspartners dit eisen of in de toekomst zullen gaan eisen en anderzijds omdat de Europese Unie in toenemende mate handelsbeperkingen oplegt aan "besmette" landen. Ook alle gewetensbezwaarde boeren zullen, al dan niet gedwongen, vrij moeten worden, want geen enkele haard wil men laten zitten. 38)

Om nu ons land van de laatste besmette bedrijven of een bedrijf van de laatste besmette dieren te "bevrijden" wordt wel aangedrongen op het "afslachten" van de nog overgebleven besmette dieren. En als Nederland éénmaal officieel vrij is dan zullen uitbraken van de genoemde ziektes eveneens door het "afslachten" van de besmette en mogelijk besmette dieren worden bestreden, zoals dat recent ook bij de bestrijding van de varkenspest-epidemie heeft plaatsgevonden".

Hoewel het slachten van dieren op zichzelf genomen beslist niet als ongeoorloofd kan worden beschouwd, het zesde gebod verbiedt het doden van dieren niet, is het toch niet om het even waarom en waartoe een dier wordt afgeslacht.

Uit hetgeen we lezen in Jona 4 vers 11: "En Ik zou die grote stad Ninevé niet verschonen? Waarin veel meer dan honderd en twintig duizend mensen zijn, die geen onderscheid weten tussen hun rechterhand en hun linkerhand, daartoe veel vee ? ", blijkt dat het leven van het vee waarde heeft voor God. Het is dan ook zeer de vraag of besmette dieren die niet wezenlijk ziek zijn, zoals dat het geval is met IBR-besmette dieren, in het kader van een ziektebestrijdingsprogramma zomaar klakkeloos voortijdig afgeslacht mogen worden? In ieder geval dient het vernietigen van kerngezonde dieren bij het bestrijden van besmettelijke ziektes met beslistheid van de hand gewezen te worden als zijnde in strijd met de Schrift. Dit blijkt onder andere uit hetgeen Christus na de wonderbare spijziging tot Zijn discipelen zei: "Vergadert de overgeschoten brokken, opdat er niets verloren ga"! (Joh. 6:12). Het is een snode ondankbaarheid voor de van God geschonken weldaden, als wij goed voedsel vernietigen, wat helaas de afgelopen maanden op zo'n grote schaal heeft plaatsgevonden. In het kader van de varkenspestbestrijding zijn namelijk meer dan 6 miljoen kerngezonde varkens en biggen vernietigd, de meeste alleen maar om de overvolle hokken te ontlasten! "Hoe schreit dit alles ten hemel!".

Tot diezelfde uitspraak kwam ds. Zandt in de jaren vijf

tig mede naar aanleiding van het feit dat als regel al het niet ingeënte vee op een bedrijf preventief werd geruimd zodra bleek dat één van de dieren mond- en klauwzeer had 39) .

De heer Van Dis verzocht de minister dan ook om aan dit preventief afslachten een einde te maken, want "het gaat toch niet aan dieren, die niet ziek zijn, zo maar af te maken".

wel ziek worden zo raadde hij de minister terecht aan. 40)

Ten besluite

Vaccinatie is in strijd met het geloof in Gods voorzienigheid. Dat was het standpunt van de SGP in de jaren vijftig.

De toenmalige regelingen ter bestrijding van de veeziekten werden geacht voort te komen uit het brute ongeloof en de miskenning van Gods almacht en voorzienigheid. Een ernstige waarschuwing tegen het vaccineren en een duidelijk bewijs van de Godsregering ontving Nederland door het voltrekken van die vreselijke Watersnoodramp. Desondanks is Nederland voortgehold op het vaccinatiepad, waarvan het huidige IBRbestrijdingsprogramma met zijn verplichte enting een bewijs is. Mocht het zijn dat Nederland door de huidige varkenspest alsnog tot inkeer gebracht werd en alzo de drukking van de melk nog boter mocht voortbrengen!

In de jaren vijftig hield ds. Zandt de minister voor dat de gewetensbezwaarde boeren "zeer arbeidzaam" waren in hun bedrijf, "voorbeelden van Regeringsgetrouwheid en uitmuntend in nauwgezette plichtsbetrachting, onder wie er Godvruchtige personen zijn, wier gebed de Regering tot grote steun kan zijn" 41) . Het is te hope dat ook nu nog zo'n getuigenis gegeven kan worden van de gewetensbezwaarde boeren. Dat toch het overtreden van de regels die ons van hogerhand worden opgelegd enkel uit gemakzucht of vanwege de kosten die daaraan verbonden zijn, verre van ons mocht zijn opdat Gods Naam om onzentwil niet gelasterd worde.

Zulk een oorzaak tot lastering geeft men ook als men in koude onverschilligheid redeneert: "Ik kijk wel wat mij overkomt, als het Gods wil is dat ik het krijg, dan komt het hoe dan ook en zo niet, dan komt het ook niet" en op grond daarvan de gebruikelijke hygiëne maatregelen maar aan zijn laars lapt.

Dan verzoekt men God moedwillig. Mocht daarentegen een leven in die ware afhankelijke en heilige voorzichtigheid vanuit de tere vreze Gods ons deel zijn of worden!

Eindigen we tenslotte met de woorden waarmede ds. Zandt op 8 oktober 1954 zijn rede in de Tweede Kamer besloot: w

"Wij gaan besluiten met in alle bescheidenheid nogmaals een beroep op de Regering te doen om als dienaresse Gods haar beleid naar Zijn wet te richten. Wij voegen hier nog aan toe, dat wij het geheel eens zijn met mr. Groen van Prinsterer, waar hij schreef, dat het vooral in dagen van verval geboden is de beginselen zuiver te bewaren. Wij wensen ons dienovereenkomstig met al wat er aan verbonden is te gedragen. Hij, in Wiens hand ons lot en leven is, geve ons daartoe de lust, de moed en de krachten om ondanks alles, wat zich daartegen verheft, zelfs al mocht de bitterste smaad en hoon daarbij ons deel zijn, ons getrouwelijk naar Zijn Woord te gedragen".^

Noten:

1) GD Herkauwer, nr. 2, december 1995, p. 9 2) B. de Jong, "Verzet tegen Gods slaande hand sterkt dominee in strijd tegen veepest", in: Leeuwarder Courant, 1 maart 1997 3) Wilh. ä Brakel, Redelijke Godsdienst, dl. 2, 1985, p. 454 4) ä Brakel, a.w., dl. 1, p. 289 5) Handelingen Tweede Kamer, 1951-1952, 14 november 1951, p. 401 6) GD Herkauwer, nr. 5, oktober 1996, p. 7 7) GD Varken, nr. 5, maart 1997, p. 2 8) B. Smytegelt, Een woord op zijn tijd, dl. 1, 1976, p. 25 9) "Geheel verdwenen" is de tuberculose onder de runderen ook nu nog niet, want gemiddeld genomen wordt elk jaar wel een rund gevonden dat daarmede besmet is. In november 1995 moesten zelfs 72 besmette dieren worden afgevoerd. Zie GD Herkauwer, nr. 2, dec. 1995, p. 6 10) Handelingen Tweede Kamer, 1951-1952, 14 november 1951, p. 401 11) De Boerderij, no. 39, 24 juni 1997, p. 19 12) Hoort de roede, dl. 3, 1984, p. 33 13) Criterium, Themanummer Vaccinatie en polio, gewijzigde herdruk jr. 8, nr. 2, p. 8 14) Zie noot 4 15) Handelingen Tweede Kamer, 1952-1953, 10 februari 1953, p. 564 16) Idem. 17) Dit besluit komt op zijn beurt weer in grote lijnen overeen met de Duitse maatregel die in 1943 in Nederland werd ingevoerd. 18) Volgens de minister heeft "ook de Deputaten-synode bij de Hoge Overheid van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland" erkend, "dat de tuberculinatie, die immers geen preventivum maai - een diagnosticum is, op zich zelf niet ongeoorloofd is te achten", Handelingen Tweede Kamer, Bijlagen 2338-5, 15 april 1952, p. 16 19) Handelingen Tweede Kamer, 1956-1957, 12 maart 1957, p. 3535/3536 20) Handelingen Tweede Kamer, 1950-1951, 23 november 1950, p. 605 21) Handelingen Tweede Kamer, 1953-1954, 22 october 1953, p. 231 22) Handelingen Tweede Kamer, 1951-1952, Bijlagen 2338-5, 15 april 1952, p. 16 23) Handelingen Tweede Kamer, 1953-1954, 22 october 1953, p. 231 24) Handelingen Tweede Kamer, 1954-1955, 30 november 1954, p. 3159 25) "Het in beslag nemen van veestapels", in: De Boerderij, 4 mei 1955 26) Handelingen Tweede Kamer, 1953-1954, 22 october 1953, p. 231 en 1954-1955, 6 october 1954, p. 56 27) Handelingen Tweede Kamer, 1954-1955, 6 october 1954, p. 56 28) Handelingen Tweede Kamer, 1953-1954, 22 october 1953, p. 231 29) Nagedachtenis van C. de Boef, 1978, p. 8. Op enkele punten gecorrigeerd en aangevuld met informatie die verstrekt is door de oudste zoon van C. de Boef. 30) Handelingen Tweede Kamer, 1954-1955, 8 october 1954, p. 108 31) Handelingen Tweede Kamer, 1956-1957, 12 maart 1957, p. 3536 32) Kerkblad der Oud Ger. Gem. in Ned., mei 1997, p. 69 33) Handelingen Tweede Kamer, 1955-1956, 6 october 1955, p. 111 34) Handelingen Tweede Kamer, 1953-1954, 21 december 1953, p. 3553 35) Handelingen Tweede Kamer, 1956-1957, 12 maart 1957, p. 3536 36) Met het bewust aankopen van ingeente dieren hadden de gewetensbezwaarde varkensboeren evengoed ook moeite. Dit zou namelijk feitelijk betekenen dat een ander voor hen moest inenten. Overigens speelt op dit moment het verplicht aankopen van "Aujeszky-vrije" dieren niet meer zo omdat verreweg de meeste dieren inmiddels Aujeszky-vrij zijn, zodat de gewetensbezwaarde varkenshouder bij aankoop van dieren zonder zijn toedoen aan deze eis voldoet. De andere voorwaarden, namelijk het verplichte bloedonderzoek, dat ook bij een enkeling op bezwaren stuit, en het zich inzetten om als bedrijf Aujeszky-vrij te worden, zijn daarentegen nog wel actueel. 37) H. van den Berge, "Vaccinatie tegen koeiengriep", in: Reformatorisch Dagblad, 21 juli 1997, p. 11 38) OOGSTPLUS, een bijlage van OOGST, 20 december 1996, p. 25 39) Hoort de roede, dl. 3, 1984, p. 30 40) Handelingen Tweede Kamer, 1952-1953, 11e vergadering, p. 3044 41) Handelingen Tweede Kamer, 1954-1955, 6 october 1954, p. 56 42) Handelingen Tweede Kamer, 1954-1955, 8 october 1954, p. 110

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 augustus 1997

In het spoor | 40 Pagina's

IBR-VACCINATIE IN DE RUNDVEEHOUDERIJ

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 augustus 1997

In het spoor | 40 Pagina's