Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE DOODSTRAF ALS EIS GODS -1-

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE DOODSTRAF ALS EIS GODS -1-

26 minuten leestijd Arcering uitzetten

Aangetoond uit Gods Woord en de belijdenisgeschriften

We zullen trachten in drie afleveringen iets te schrijven over de eis des Heeren om de doodstraf te handhaven onder volkeren die deze nog kennen en wederom in te voeren bij die volkeren - waaronder Nederland behoortdie deze, tegen Gods Woord in, in vroeger of later jaren hebben afgeschaft.

In de eerste aflevering, die u hieronder aantreft, zal aan de orde komen wat in Gods Woord, bij de kanttekenaren, bij de Bijbelverklaarder ds. M. Henry, in de Nederlandse Geloofsbelijdenis en in de Heidelbergse Catechismus omtrent de doodstraf wordt geleerd. De tweede aflevering zal D.V. gaan over de doodstraf zoals die door onze vaderen in diverse geschriften werd besproken, mede in de context van de geschiedenis van ons vaderland. In de derde en laatste aflevering zullen we trachten het van Gods Woord en de leer onzer vaderen afwijkende standpunt van RPF en GPV, dat ook via het RD en een blad als Koers de Gereformeerde Gezindte wordt ingedragen, te weerleggen. Eveneens zal de zienswijze van de SGP in de loop der jaren aan de orde gesteld worden.

Inleiding

De Heere eist gehoorzaamheid aan Zijn Woord, wanneer Hij in Jes. 8:19b en 20 zo zegt: Zal niet een volk Zijn God vragen ? Zal men voor de levenden de doden vragen ? Tot de wet en tot de getuigenis; zo zij niet spreken naar dit woord, het zal zijn, dat zij geen dageraad zullen hebben. Daarom vereist de behandeling van ons onderwerp dat we ons allereerst wenden tot wat de Heere Zelf in Zijn Woord van ons vraagt.

Daarna zullen we bezien of onze vaderen overeenkomstig Gods gebod hebben geschreven, gelijk Mozes en Jozua deden: En Jozua schreef deze woorden in het wet-

boek Gods; en hij nam een groten steen en hij richtte dien daar op onder den eik, die bij het heiligdom des HEEREN was (Joz. 24:26). Daarbij zullen we er ook op letten of ze ook getracht hebben datgene wat ze anderen leerden in de praktijk van het leven in het bestuur van land en volk inhoud te geven, zoals bijvoorbeeld Jozua deed: En Jozua zeide tot het ganse volk: Zie, deze steen zal ons tot een getuigenis zijn, want hij heeft gehoord al de redenen des HEEREN, die Hij tot ons gesproken heeft; ja, hij zal tot een getuigenis tegen ulieden zijn, opdat gij uw God niet liegt (Joz. 24:27).

In alles zich richten naar Gods Woord en Wet

Paulus zegt: Dezelfde dingen aan u te schrijven is mij niet verdrietig, en het is u zeker (Filipp. 3:1b). En op een andere plaats: Doch al ware het ook dat wij, of een engel uit den hemel, u een Evangelie verkondigde buiten hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt (Gal. 1:8). Nu, van ons wordt geëist dat we ons richten op alles wat de Heere zegt. Niet tot Zijn Woord toedoen en daarvan niet afdoen, dat eist Hij van ons allen: Want Ik betuig aan een iegelijk die de woorden der profetie dezes boeks hoort, zegt Christus bij monde van de apostel Johannes: Indien iemand tot deze dingen toedoet, God zal over hem toedoen de plagen die in dit boek geschreven zijn. En indien iemand afdoet van de woorden des boeks dezer profetie, God zal zijn deel afdoen uit het boek des levens, en uit de heilige stad, en uit hetgeen in dit boek geschreven is (Openb. 22:18, 19). Als wij lezen of horen dat God ons in Zijn Woord ergens toe verbindt met een gebod voor alle tijden, dan dienen wij dat niet alleen te aanvaarden, maar ons ook daarnaar te richten in de dagelijkse praktijk van het leven. Aan de eis van Gods geboden mag niemand iets af-of toedoen. Immers zegt de Heere: Vervloekt is een iegelijk die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen (Gal. 3:10b). Dat geldt dus niet alleen voor in onze ogen kleine zonden zoals kruimeldiefstal, maar zeker ook voor een door vrijwel ieder mens groot geachte ongerechtigheid zoals moord.

De doodstraf op zichzelf

Over de doodstraf als van God geboden op het moedwillig vergieten van des mensen bloed (moord dus) is al veel geschreven en gesproken in de loop der eeuwen. Het is niet onze bedoeling dat alles weer opnieuw onder de aandacht van de welwillende lezer te brengen, daar anderen dat vóór ons genoeg gedaan hebben. Wel hopen we aan te tonen uit Gods Woord en te bevestigen uit de geschriften onzer vaderen dat we thans in een tijd leven waarin de meeste op Gods Woord georiënteerde politieke stromingen in ons land hoe langer hoe meer afwijken van de eis van Zijn Woord aangaande de plicht van de overheid om de moedwillige doodslag met de doodstraf te straffen.

Gods Woord en de doodstraf

In het eerste Bijbelboek Genesis lezen we: Wie des mensen bloed vergiet, zijn bloed zal 11 door den mens vergoten worden; want God heeft den mens 12 naar Zijn beeld gemaakt (Gen. 9:6). Dit gebod behoort tot het Noachitisch verbond en verbindt ook thans tot gehoorzaamheid.

Paulus gebiedt ons de overheden gehoorzaam te zijn. Paulus zegt ook waarom: zij zijn van God aangesteld en moeten Zijn wil uitvoeren onder de mensen; en waartoe: tot een vrees de kwade werken en tot wraak daarover: Alle ziel zij den machten over haar gesteld, onderworpen; want er is geen macht dan van God, en de machten die er zijn, die zijn van God geordineerd. Alzo dat die zich tegen de macht stelt, de ordinantie Gods wederstaat; en die ze wederstaan, zullen over zichzelven een oordeel halen. Want de oversten zijn niet tot een vrees den goeden werken, maar den kwaden. Wilt gij nu de macht niet vrezen, doe het goede, en gij zult lof van haar hebben; Want zij is 18 Gods dienares, 19 u ten goede. Maar indien gij 20 kwaad doet, 21 zo vrees; want zij 22 draagt het zwaard niet tevergeefs; want zij is Gods dienares, 23 een wreekster tot straf dengene die kwaad doet. Daarom is het nodig onderworpen te zijn, niet alleen om der straffe, maar ook om der consciëntie wil. Want daarom betaalt gij ook schattingen; want zij zijn dienaars Gods, in ditzelve geduriglijk bezig zijnde. Zo geeft dan een iegelijk wat gij schuldig zijt, schatting dien gij de schatting, tol dien gij den tol, vreze dien gij de vreze, eer dien gij de eer schuldig zijt (Rom. 13:1-7). Zo ook in Numeri 35, waar gehandeld wordt over de instelling van vrijsteden voor niet moedwillige doodslagers, want moedwillige doodslagers moesten gedood worden, hoort u maar: De steden nu, die gij de Levieten zult geven, zullen zijn zes vrijsteden, die gij geven zult opdat de 6 doodslager daarheen vliede; en boven dezelve zult gij hun twee en veertig steden geven (Num. 35:6). En even verder zegt de Heere door Mozes: Die zes steden zullen voor de kinderen Israëls en voor

den vreemdeling en den bijwoner in het midden van hen tot een toevlucht zijn, opdat daarheen vliede wie een ziel onvoorziens slaat. Maar indien hij hem met een ijzeren instrument 16 geslagen heeft, dat hij gestorven zij, een doodslager is hij; deze doodslager zal 17 'zekerlijk 18 gedood worden (Num. 35:15, 16). Dit wordt daarna nog tweemaal herhaald: Deze doodslager zal zekerlijk gedood worden.

Hierna beschrijft Mozes door de mond des Heeren de betekenis van de vrijstad voor degene die een mens niet moedwillig heeft gedood, want voor hem geldt: En de vergadering (het gericht) zal den doodslager redden uit de hand des bloedwrekers en de vergadering zal hem doen wederkeren tot zijn vrijstad, waarheen hij gevloden was; en hij zal daarin blijven tot den dood des hogepriesters, dien men met de heilige olie gezalfd heeft (Num. 35:25). Een land (lees: een volk) wordt verontreinigd (lees: haalt de vloek over zich) als men niet doet naar des Heeren Woord, want staat er: En gij zult geen 33 verzoening nemen voor de ziel des doodslagers, die 34 schuldig is te sterven (let wel: die schuldig is te sterven, die moedwillig iemand gedood heeft); want hij zal zekerlijk gedood worden. Ook zult gij geen verzoening nemen voor dien, die gevlucht is naar zijn vrijstad, dat hij zou wederkeren om te wonen in het land, tot den dood des hogepriesters. Zo zult gij niet ontheiligen het land waarin gij zijt; want het bloed, dat ontheiligt het land; en voor het land zal geen verzoening gedaan worden over het bloed dat daarin vergoten is dan door het bloed desgenen, die dat vergoten heeft (Num. 35:31- 33).

Zie hier reeds drie plaatsen waarin de doodstraf nadrukkelijk door de Heere wordt geboden. Aan deze zijn zonder veel moeite nog andere toe te voegen, maar al zou het op slechts één plaats in Zijn Woord vermeld zijn, dan nog is dat genoeg om ons allen tot gehoorzaamheid te verbinden.

Onze vaderen over deze teksten

Gaan we eerst te rade bij de kanttekenaren van de Statenvertaling en luisteren we naar wat deze hoogverlichte vaderen zeggen bij de hierboven genoemde Bijbelteksten uit Genesis 9, Romeinen 13 en Numeri 35. De nummers van de aangehaalde kanttekeningen zijn in de teksten hierboven ingevuld.

Kanttekeningen bij Gen. 9:6: "11 Hier wordt het ambt der overheid bevestigd, en het zwaard haar gegeven tot straf der boosdoeners, Romeinen 13:1, enz. 12 (..) En ofwel Gods beeld door den val geschonden en verbroken is, zoo heeft nochtans God eenig overblijfsel daarvan, om verscheidene redenen, in de menschen gelaten; hetwelk Hij niet begeert geschonden te hebben, maar verordent hier de straf van zoodanige schending ". Zie ook het citaat uit de Nederlandse Geloofsbelijdenis, verder in dit artikel.

Kanttekeningen bij Romeinen 13:4: "18 Dat is, van God gesteld, om als een instrument Gods u te dienen. 19 Dat is, om door dezelve alle goeds u toe te brengen en voor uw welvaren te zorgen (...). 20 Dat is, de goede wetten (let wel, de goede wetten!) der overheden overtreedt. 21 Namelijk van hen daarover gestraft te zullen worden. 22 Dat is, heeft de macht ontvangen om de kwaaddoeners zelfs ook met den dood te straffen, Gen. 9:6; en laat niet zonder oorzaak het zwaard voor zich dragen, of draagt het aan zijn zijde, om te kennen te geven dat hij zulke macht heeft, en die tegen de boosdoeners ook zal. uitvoeren. 23 Namelijk van Godswege, Dien de wraak toekomt; Rom. 12:19."

Kanttekening bij Num. 35:6: "6 Versta, die onwetend en onwillens een doodslag gedaan heeft, gelijk onder, vs. 11, 15, 22, 23."

Kanttekeningen bij Num. 35:16: "16 Versta, niet onvoorziens of onwetend, maar wetens en willens. 17 Hebr. zal stervende, of, met den dood gedood worden; en alzoo vs. 17, 18, 21. 18 Ofschoon hij in een vrijstad mocht gevlucht zijn. Zie Deut. 19:11, 12."

Kanttekeningen bij Num. 35:31-33: "33 Dat is, geen verzoengeld, of eenig geschenk, om het leven des doodslagers te verschoonen, of hem (gelijk men zegt) pardon te geven. 34 Wie bevonden wordt den dood verdiend te hebben (...)."

Ds. F. Mallan over Numeri 35

Om reden van duidelijkheid halen we hier alvast aan wat we eens gelezen hebben over de doodstraf in de rubriek 'Antwoord per brief' van De Wachter Sions (14 december 1972), hetgeen ook opgenomen is in het boekje: De groetenis met mijn hand (1994: 36 e.v.). Ds. Mallan schrijft daar:

"Ge moet eens goed doordenken over wat ons van die vrijsteden beschreven staat. De moedwillige doodslager moest dus gedood worden. En de nietmoedwillige doodslager mocht gedood worden buiten de vrijstad. De doodstraf moet er dus zijn. God heeft die doodstraf ingesteld. In Genesis 9 lezen we: 'Wie des mensen bloed vergiet, zijn bloed zal door de mens vergoten worden.'Dat is duidelijke taal. Dit is geen bepaling die bij de dood van Christus weggevallen is, want die bepaling behoort bij het

Noachitische verbond. In dat verbond heeft God beloofd, dat zaaiing en oogst, koude en hitte, zomer en winter, en dag en nacht niet zullen ophouden. Wat God dus in dat verbond bepaald heeft, gaat door tot het einde. Het recht eist dus dat met de dood voor de dood van iemand die door een doodslager is omgebracht, geboet zal worden."

Het past niet binnen het kader van deze verhandeling over de doodstraf hierop nu nog nader in te gaan. De brief van ds. Mallan gaat ook voornamelijk over de geestelijke betekenis van de vrijsteden en de dood van de hogepriester, zoals die heenzag naar de dood van de Middelaar voor Zijn des doods schuldig, doch in Hem uitverkoren volk.

Verklaring van ds. Matthew Henry

Van ds. M. Henry (1662-1714) vonden we de volgende aantekening in een voorrede op zijn werk: Verklaring van het Nieuwe Testament "Drie weken daarna (dat is: drie weken nadat zijn vader, ds. Philip Henry, met meer dan 2000 andere Godzalige predikanten uit zijn ambt was gezet) werd hem te Broadoak, waar de familie zijner vrouw woonde, zijn zoon Matthew geboren. Deze toonde reeds spoedig een uitnemende aanleg en vromen zin; de vreze des Heeren lag van der jeugd af in zijn hart; en hij kreeg daarvan ook voor zichzelf de zekerheid en de troost door het sterven van zijn één jaar oudere broer in 1667 (toen hij 5 jaar oud was) en een prediking van zijn vader over Ps. 51:17 in 1673" (11 jaar oud zijnde).

Uit de verklaring van ds. Matthew Henry bij Romeinen 13:3, 4, citeren we het volgende:

"Uit de bedoeling van de instelling der overheid. De oversten zijn niet een vreeze den goeden werken, maar den kwaden, vs. 3. De overheid is ingesteld om te zijn: a. Een vreeze voor de kwade werken en voor hen die het kwade werken. Zij draagt het zwaard; niet alleen het zwaard des oorlogs, maar (ook) het zwaard der gerechtigheid. Zij hebben de middelen tot bedwang; zij moeten den overtreders het zwijgen opleggen. (...). De macht van de zonde en het bederf zijn zoo groot, dat menigeen anders niet zou teruggehouden worden van de grootste uitspattingen; en dezen zijn de gevaarlijksten en verderfelijksten voor de menschelijke maatschappij, want zij missen allen eerbied voor de wet Gods en den toekomenden toorn. (...). Indien de menschen onder elkander zulke beesten, zulke verscheurende dieren, geworden zijn, moeten zij dienovereenkomstig behandeld worden, gevangen en gedood worden in terrorem; om anderen af te schrikken. Het paard en de muilezel moeten geleid worden met toom en gebit. In dit werk is de overheid de dienaresse Gods, v.v. 4. Zij handelt als afgevaardigde Gods, Wien de wraak toekomt; en zij moet daarom er tegen op hare hoede zijn om in haar rechtspraak enigszins haar eigen persoonlijke gevoelens te laten gelden. Zij is een wreekster tot straf dergenen, die kwaad doen, vs. 4. Hierin komt de rechterlijke uitspraak van de ijverigsten en getrouw sten overheidspersoon, - ofschoon zij een voorspel is van en eenige flauwe gelijkenis vertoont met het oordeel van den jongsten dag; - veel tekort bij de vonnissen van God. Zij bereikt alleen de slechte daden, kan alleen straf oefenen tegen hen die kwaad doen; maar Gods oordeel strekt zich uit ook tot de kwade gedachten en is een oordeler van de overleggingen des harten. Zij draagt het zwaard niet tevergeefs. God heeft niet voor niets en zonder doel de overheid met zulke macht bekleed, maar de bedoeling is het tegenhouden en onderdrukken van wanorde. En daarom: indien gij kwaad doet; kwaad valt onder de kennisneming en de strafbepalingen van de burgerlijke overheid; zoo vrees; want de burgerlijke overheid heeft scherpe oogen en lange armen. Het is een goed ding, wanneer het straffen van de boosdoeners geschiedt als een verordening van God, door Hem ingesteld en voorgeschreven. Ten eerste. Als een heilig God (...). Ten tweede. Als een God der volken (...). Ten derde. Als de Beschermer van de goeden (...). Ten vierde. Als de God, Die het eeuwig verderf van de zondaren niet begeert, maar door de straf van enigen de anderen wil afschrikken en hen zoo weerhouden van gelijke boosheid; opdat de anderen mogen hooren en vreezen en zich voor overtreding hoeden. Zelfs kan het aangemerkt worden als een vriendelijkheid jegens hen die gestraft worden; opdat de geest, door de verderving van het lichaam, moge behouden worden in den dag van den Heere Jezus.

b. Tot prijs van degenen, die goed doen. Zij, die in den weg van hun plicht wandelen, zullen de genegenheid en de bescherming van de burgerlijke machten genieten; tot hun eigen welzijn en gemak.

(... ). Maar het is verschrikkelijk indien zelfs deze zoo genadig bedoelde instelling ontaardt, en dat zij die het zwaard dragen overeenstemmen en instemmen met de zonde, en daardoor een schrik worden voor degenen die weldoen. Zoo gaat het echter wanneer de Godloozen verhoogd worden, Ps. 12:2-9 (...)."

De Nederlandse Geloofsbelijdenis en de doodstraf

De Nederlandse Geloofsbelijdenis (NGB) is opgesteld in 1563 door ds. Guido de Brés (1522-1567), die om des geloofs wille de doodstraf heeft moeten ondergaan door ophanging, waarin hij een voorbeeld was van een ongeoorloofde uitvoering van de doodstraf. Wij citeren daaruit aangaande de schepping en val des mensen het volgende.

Artikel 14a:

"Wij geloven dat God den mens geschapen heeft van het stof der aarde, en heeft hem gemaakt en geformeerd naar Zijn beeld en gelijkenis, goed, rechtvaardig en heilig; kunnende met zijn wil in alles overeenkomen met den wil Gods. Maar als hij in eer was, zo heeft hij het niet verstaan, noch zijn uitnemendheid erkend; maar heeft zichzelven willens der zonde onderworpen, en overzulks den dood en vervloeking, het oor biedende aan het woord des duivels. Want het gebod des levens, dat hij ontvangen had, heeft hij overtreden, en heeft zich van God, Die zijn ware leven was, door de zonde afgescheiden; hebbende zijn gehele natuur verdorven; waardoor hij zich schuldig gemaakt heeft des lichamelijken en geestelijken doods. En in al zijn wegen Goddeloos, verkeerd en verdorven geworden zijnde< t heeft hij verloren al zijn uitnemende gaven, die hij van God ontvangen had, en heeft niet anders overig behouden dan kleine overblijfselen daarvan, dewelke genoegzaam zijn om de mens alle onschuld te benemen (...)".

Mede in dit licht dienen wij de toepassing van de doodstraf op bepaalde zeer ernstige delicten te zien.

De Heidelbergse Catechismus en de doodstraf

De Heidelbergse Catechismus is in 1563 opgesteld door twee jonge Godgeleerden, beiden hoogleraar in Duitsland, Zacharias Ursinus (geb. 1534) en Caspar Olevianus (geb. 1536), in opdracht van Frederik de III, de Godvruchtige keurvorst van de Paltz. In het kader van ons artikel is voornamelijk zondag 40 met vraag en antwoord 105 van belang, die over het 6e gebod van de Wet Gods gaat: Gij zult niet doodslaan.

Zondag 40

"Vraag 105: Wat eist God in het zesde gebod? Antwoord: Dat ik mijn naaste noch met gedachten, noch met woorden of enig gebaar, veel minder met de daad, door mijzelven of door anderen ontere, hate, kwetse of dode; maar dat ik alle wraakgierigheid afleg ge; ook mijzelven niet kwetse of moedwilliglijk in enig gevaar begeve; waarom ook de overheid het zwaard draagt om den doodslag te weren.'''

Bij de zin "waarom ook de overheid het zwaard draagt om den doodslag te weren" wordt naast de hiervoor genoemde teksten Gen. 9:6 en Rom. 13:4, nog verwezen naar: Ex. 21:14: Maar indien iemand tegen zijn naaste moedwilliglijk gehandeld heeft, om hem met list te doden, zo zult gij denzelven van voor Mijn altaar nemen, dat hij sterve en naar Matth. 26:52: Toen zeide Jezus tot hem: Keer uw zwaard weder in zijn plaats; want allen die het zwaard 52 nemen, zullen 53 door het zwaard vergaan.

Kanttekeningen bij Matth. 26:52:

"52 Namelijk zonder wettelijk beroep of last daartoe te hebben. 53 Namelijk door bevel der overheid, welke tot dat einde het zwaard gegeven is, om de doodslagers met den dood te straffen; Gen. 9:6; Rom. 13:4."

Onze vaderen over zondag 40

Een groot aantal catechismusverklaringen van onze vaderen zijn in de loop van de tijd in druk verschenen. Vele Godzalige dienstknechten Gods spreken zo nog tot ons nadat zij gestorven zijn, ook als het gaat over de doodstraf. Hoe Schriftuurlijk dat zij daaromtrent dachten, zal de lezer duidelijk worden uit de onderstaande citaten.

Ds. B. Smijtegelt (1665-1739)

Deze getrouwe gezant des Heeren doet ons duidelijk weten hoe de overheid behoort te handelen bij doodslag

en andere zeer zware zonden. Naar aanleiding van zondag 40, vraag 105, zegt hij er onder andere het volgende van:

"De vraag nu is of men een mens wel zo aanpakken mag, dat door onze behandeling de ziel van het lichaam scheidt? Wij antwoorden ja, somtijds wel, te weten:

Het mag geschieden door de overheid aan een misdadiger.

Het mag geschieden in de oorlog.

Is het niet strafbaar, als het niet met opzet geschiedt. Mag het geschieden, als men ertoe genoodzaakt wordt, om zijn eigen leven te beschermen; dan is het geoorloofd.

Ten eerste. Is er een misdadiger, heeft hij misdaad bij de rechter begaan, dat hij mensenbloed vergoten heeft, dan komt de overheid, die hem gevangen zet, en over hem strafvoltrekking doet; ten aanzien van duizenden mensen wordt hij ter dood gebracht, en daar durft niemand zijn mond tegen opendoen, of zich tot zijn ontzet verroeren. Waarom? Zij hebben allen een indruk, dat God het zwaard aan de overheid gegeven heeft, om de kwaden te straffen, Rom. 13:4. (...)."

Ds. Th. van der Groe (1705-1784)

Naar aanleiding van de behandeling van zondag 40, vraag en antwoord 105, doet ds. Van der Groe ons eveneens nadrukkelijk weten wat er van de overheid, naar het zesde gebod van des Heeren heilige Wet, geëist wordt. Hij zegt onder meer het volgende:

"De Heere verbiedt, dat wij zullen doodslaan. Doodslaan is eigenlijk, ons zelve of anderen van het tijdelijk leven te berooven, op hoedanige wijze dat van ons ook zou mogen geschieden. Doch, om dit wel te verstaan, zoo weet, geliefden, dat er eigenlijk tweeërlei soort van doodslaan is: rechtvaardige doodslagen en onrechtvaardige doodslagen. De rechtvaardige doodslagen zijn geoorloofd, en worden hier van God geenszins verboden, alzoo die goed en noodzakelijk zijn. Wij kunnen dezelve bekwamelijk tot deze vierderhande soort brengen.

(1) Het is een rechtvaardige en geoorloofde doodslag, als men iemand van het leven berooft, op een uitdrukkelijk bevel van God (...).

(2) Het is een rechtvaardige doodslag, die geoorloofd is, als wij in de noodzakelijkheid zijn tot bescherming van ons eigen leven of goederen, iemand, die ons van het een of ander gewelddadig zoekt te beroven, dood te slaan. Want zoo gaf de Heere oudtijds volkomen vrijheid aan de kinderen Israëls, een dief, die in het doorgraven gevonden wierd, te dooden, zonder dat het den doodslager tot een bloedschuld mocht gerekend worden, Ex. XXII:2.

(3) Ook is het een rechtvaardige en geoorloofde doodslag, wanneer de rechters of overheden doodschuldige misdadigers ter dood brengen; want zij dragen het zwaard niet tevergeefs, maar tot straffe dergenen, die kwaad doen; en zij zijn hierin Gods dienares op de aarde, Rom. XIII:4. Ja, God vervloekt alle zoodanige rechters, die hun zwaard van het bloed onthouden, Jer. XLVIII: 10; dat is, die een schuldige niet met den dood straffen.

Eindelijk, het is mede een geoorloofde en rechtvaardige doodslag, als men zijn openbare vijanden doodt in noodzakelijke en rechtvaardige oorlogen

Wij mogen wel zeggen met welk een eenvoud en met welk een overtuiging spraken toch onze vaderen, gelijk hier ds. Van der Groe omtrent die zaken die thans steeds weer opnieuw ter discussie worden gesteld alsof men nieuw licht over Gods Woord verkregen heeft. Dit bleek enige tijd geleden weer duidelijk bij de partij waarmee sommige SGP'ers een steeds nauwere samenwerking willen aangaan. Wij bedoelen de RPF. Een partij die meer en meer Gods Woord gaat verlaten en een woord niet tégen, maar vóór de natuurlijke mens uitdraagt waarvan echter Paulus sprak: Gelijk wij tevoren gezegd hebben, zo zeg ik ook nu wederom: Indien u iemand een ander Evangelie verkondigt buiten hetgeen gij ontvangen hebt, die zij vervloekt (Gal. 1:9).

Is het niet diep droevig dat dit telkens weer door deze of gene onder ons aan de orde moet worden gesteld? Dan mogen wij wel met Daniël betuigen: Bij U, HEERE, is de gerechtigheid, maar bij ons de beschaamdheid der aangezichten (...) omdat wij tegen u gezondigd hebben. Dan behoeven wij die ons nog het meest verwant met en het meest thuis voelen bij de SGP, ons zeker niet op de borst te slaan. O neen, dan mocht droefheid onze aangezichten wel bedekken en mochten we de oorzaak der breuk wel bij ons zelf zoeken. We hebben niet op onze wachttorens gestaan en nu gaat de Heere ons land rechtvaardig meer en meer verlaten en ons volk aan zichzelf en zijn afgoden overgeven.

Ds. Gezelle Meerburg (1806-1855)

Ook ds. Gezelle Meerburg geeft, bij de behandeling van het 6e gebod, in een zeer duidelijk betoog aan dat naar Gods bevel de moedwillige doodslagers gedood moeten worden. Hij noemt dan evenals anderen als onschuldige of noodzakelijke doodslagen naast de doodslag uit onwetendheid en buiten onze wil de dief die tijdens een inbraak gedood wordt en hem die gedood wordt bij een moorddadige aanval op onze persoon. De overheid dient verder de moordenaar, dat is de moedwillige doodslager, te doden. Zo is het ook niet alleen geoorloofd, doch zelfs van God geboden om in een wettige oorlog onze vijand te doden.

Hij vervolgt dan met te zeggen:

"Al deze voorgestelde doodslagen worden niet gehouden voor overtredingen van het zesde gebod, omdat zij vrij kunnen zijn van haat, toorn, nijd en wraakgierigheid, maar in dit gebod wordt alle moedwillige, opzettelijke en onrechtvaardige doodslag verboden, die uit haat, nijd, toorn en wraakgierigheid zijn oorsprong heeft, en dit doodslaan is een grote zonde, want het is uit de vader den duivel, die een mensenmoorder is van den beginne, en deze zonde zal zekerlijk gestraft worden, want de Heere zei reeds vroeg: 'wie 's mensen bloed vergiet, zijn bloed zal door de mens vergoten worden', 'al wie een ziel slaat, naar de mond der getuigen zal men den doodslager doden. Gij zult geen verzoening nemen voor de ziel des doodslagers, die schuldig is te sterven, want hij zal zekerlijk gedood worden', en in het boek der Openbaringen lezen wij: 'de stem des bloeds roept van de aarde om wraak tot den hemel en het deel des doodslagers is in den poel die daar brandt van vuur en sulfer, hetwelk is de tweede dood'."

Tot zover ds. Gezelle Meerburg, die ook al geen enkele ruimte laat om de doodstraf achterwege te laten bij ernstige delicten waarbij het leven van de naaste op een onrechtmatige wijze wordt benomen. Neen, dezulken moeten naar Gods Woord met de doodstraf gestraft worden opdat het ons en onze kinderen welga.

Ds. Chr. van de Woestijne (1911-1988)

Ds. Van de Woestijne beschrijft eveneens nadrukkelijk de taak der overheid met betrekking tot moord in een predikatie over het 6e gebod:

"Het weren van de doodslag of de moord, hoe je het ook noemen wilt, is allereerst de taak van de Overheid. Zo lees ik: Waarom ook de Overheid het zwaard draagt om de doodslag te weren. Alle overheden worden geroepen om de doodslag te weren, en de doodslager te straffen. Wat is het dan in ons land en buiten ons land droevig gesteld. Ge leest dagelijks van: Gijzeling, moord, doodslag, en ga zo maar door. En welke straf past men toe ? Och, hoogstens een paar jaar in de gevangenis. Maar Gods Woord zegt ons, als men het bloed van een mens vergiet, dat ook het bloed van die doodslager vergoten zal worden. Ja, maar wat in Genesis 9 staat, is toch Oud Testamentisch? Dat mag wel toepasselijk zijn in de dagen van Noach, maar nu niet meer. Kun je begrijpen! Niet? En in het Nieuwe Testament dan? De Heere Jezus werd gekruisigd met aan Zijn rechter- en linkerhand twee moordenaars, en Hij heeft niet gezegd dat die mensen eraf moesten. Hij liet hen allebei aan het kruis de doodstraf ondergaan, zelfs die begenadigde moordenaar, want het was rechtvaardig. Dus men beroept zich maar op het Oude Testament om eraf te komen, maar dan moet men het Nieuwe Testament maar eens goed lezen. God handhaaft Zijn eigen Woord. Die ene moordenaar heeft Hij wel met genade begiftigd, maar Hij liet hem toch eerst steryen aan het kruis, als straf op de zonde. Je kunt dus zien dat de Heere nooit tegen Zijn eigen Woord ingaat."

Ook ds. Van de Woestijne handhaaft ten volle de Goddelijke eis van de doodstraf op zware zonden, zoals de doodslag van onze naaste, die met ons naar Gods beeld geschapen is. En niet anders spreken ook ds. Kersten, ds. Smits en vele anderen van onze Godzalige vaderen in hun geschriften; in het bijzonder ook bij de verhandeling van het 6e gebod. Omdat we ons moeten beperken, zullen we hierover alleen ds. Smits nog aan het woord laten.

Ds. C. Smits (1898-1994)

Ds. Smits zegt ons dan het volgende over het 6e gebod ten aanzien van de doodstraf:

"De overheid draagt het zwaard niet tevergeefs. Het behoort tot het verval in onze tijd dat Gods Woord en de ordinantiën Gods, die de Heere overduidelijk in Zijn Woord, in Zijn wet heeft vastgelegd, verzuimd en nagelaten worden omdat de mens het beter weet

dan Gods Woord. Vreselijk is dat, want 'wie des mensen bloed vergiet, zijn bloed zal door de mens vergoten worden.' Dit is niet de mozaïsche wet zonder meer, want dat alles is een schaduwbeeld van Christus, maar dit is vastgelegd in het noachitisch verbond. Als de Heere tot Noach spreekt: 'Voortaan al de dagen der aarde zullen zaaiing en oogst, en koude en hitte, en zomer en winter, en dag en nacht niet ophouden', wil dat zeggen dat het door zal gaan in deze bedeling. Maar de Heere heeft ook in het noachitisch verbond gesproken: 'Wie des mensen bloed vergiet, zijn bloed zal door de mens vergoten worden.'Dat geldt ook, evenals die eerste woorden, voor het Nieuwe Testament. Daarom heeft de overheid moord met de dood te straffen. Het is tegen Gods Woord en wet in handelen, als een overheid zachtmoediger wil zijn dan Gods wet. Gods wet, Gods gerechtigheid vordert de dood voor de dood, hoe vreselijk deze straf ook is. En waar dit wordt nagelaten, waar de gerechtigheden en de ordinantiën Gods met voeten worden getreden, ligt dit als schuld op onze overheid. De overheid vraagt meer naar de gedachten van de onderdanen dan dat ze ziet op Gods wet, zoals God dat eist in Zijn inzettingen."

Hieraan behoeft al wederom niets door ons te worden toegevoegd. Geheel naar Gods Woord handhaaft ds. Smits de eis des Heeren aan onze overheid, oordelende daarvan: de moedwillige doodslager zal gedood worden, met minder kan de Heere niet worden voldaan.

Ten besluite

In een volgend artikel hopen we D.V. nog meer bewijzen aan te voeren uit de geschriften onzer vaderen en de geschiedenis van ons volk. Hoe de Heere de doodslag met de doodstraf wil gestraft hebben. Om dan in de derde aflevering nog een blik te weipen op de weerbarstige praktijk van het politieke bestel in ons land ten aanzien van de doodstraf.

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 juli 1998

In het spoor | 40 Pagina's

DE DOODSTRAF ALS EIS GODS -1-

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 juli 1998

In het spoor | 40 Pagina's