Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

TOT DE WET EN TOT DE GETUIGENIS -3-

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

TOT DE WET EN TOT DE GETUIGENIS -3-

31 minuten leestijd Arcering uitzetten

Historische bronnen over het gebruik van onwettige middelen

Inleiding

Nog niet zo lang geleden ontving prof. dr. J. Douma een bundel opstellen ter gelegenheid van zijn afscheid als

hoogleraar ethiek aan de Theologische Universiteit van de Gereformeerde Kerken in Nederland (Vrijgemaakt) te Kampen. Dit boek getiteld Nuchtere noodzaak had als ondertitel Ethiek tussen navolging en compromis l).

Dit is slechts één van de vele voorbeelden waaruit blijkt dat ons onderwerp 'het gebruik van onwettige middelen' om erger te voorkomen, aandacht krijgt in de Gereformeerde Gezindte. Op zich is het niet verwonderlijk dat er in de onder ons bekende media vaak wat te lezen is over 'het sluiten van compromissen', het maken van 'vuile handen', 'het kiezen tussen twee kwaden'. Dat heeft enerzijds alles te maken met het leven in een maatschappij die met God en Zijn Woord geen rekening houdt en waarin steeds minder begrip wordt opgebracht voor degenen die zich in leer en leven willen conformeren aan de Heilige Schrift, anderzijds houdt het ook verband met het theologisch / geestelijk klimaat van de (zogenaamde) Gereformeerde Gezindte zelf. Immers, in begrippen als 'compromis', 'vuile handen moeten maken' en 'kiezen tussen twee kwaden' ligt een ethisch standpunt opgesloten dat haaks staat op een standpunt dat bepaald wordt door begrippen als 'beginseltrouw', 'onthoudt u van alle schijn des kwaads' en 'wijkend van het kwaad'. We hebben namelijk bij het eerstgenoemde ethische standpunt te maken met een ingebeeld goed werk waarbij men, menende Gode een dienst te bewijzen, naar het gezamenlijk goeddunken van het verdorven verstand 'de wet verandert', 'Gods gebod krachteloos maakt' en 'de geboden ontbindt'. Men wandelt zo niet 'in al de geboden en rechten des Heeren onberispelijk'!

Onderzoek van Gods Woord en de oudvaders

Hoe nodig is toch steeds het onderzoek van Gods Woord en van de belijdenis(-geschriften) daarop gegrond! Er is in onze dagen niet zoveel kennis en er vindt niet zo veel onderzoek plaats van de leer der waarheid. En in plaats van het bestuderen van hetgeen vanouds door Gods knechten, bijvoorbeeld door ds. J. Koelman, ds. Fr. Ridderus en ds. G. Voetius, geleerd is op grond van de Heilige Schrift, wendt men zich tot het lezen van neo-Gereformeerde bronnen, zoals geschriften van prof. A.A. van Ruler, prof. J. Douma en prof W.H. Velema.

Laat ons toch de leiding van de Heilige Geest in Zijn Kerk niet miskennen, maar gehoorzamen aan hetgeen de HEERE zegt: Staat op de wegen en ziet toe, en vraagt naar de oude paden, waar toch de goede weg zij, en wandelt daarin (Jer.6:16); ga uit op de voetstappen der schapen, en weid uw geiten bij de woningen der herderen (Hooglied 1:8); Gedenkt uw voorgangers, die u het Woord Gods gesproken hebben; en volgt hun geloof na, aanschouwende de uitkomst hunner wandel (Hebr. 13:7); want de lippen des priesters zullen de wetenschap bewaren, en men zal uit zijn mond de wet zoeken; want hij is een engel des HEEREN der heirscharen (Mal.2:7).

Opzet

We willen in een tweetal artikelen uitvoerig aantonen hoe vanouds door rechtzinnige leraars op grond van de Heilige Schrift gedacht werd over het gebruik van onwettige middelen, kiezen tussen twee kwaden, de 'noodleugen', het toelaten van zonde enz. Aan het einde van het tweede artikel proberen we de waarde van deze citaten te verduidelijken en aan te sporen om met die van Beréa zelf de Schriften te onderzoeken of deze dingen alzo zijn (Hand. 17:11).

Romeinen 3:8

Zoals uit het vervolg zal blijken werd het gebruik van onwettige middelen, kiezen tussen twee kwaden en dergelijke, vaak afgewezen met een beroep op Gods Woord. Vooral Romeinen 3:8 komt steeds weer terug. Daarom schrijven we die tekst eerst uit: En zeggen wij niet liever (gelijk wij gelasterd worden, en gelijk sommigen zeggen dat wij zeggen): Laat ons het kwade doen, opdat het goede daaruit kome? Welker verdoemenis rechtvaardig is.

Het is in dit verband niet belangrijk of Paulus de billijking van Gods oordeel betrekt op die hem lasteren (Ridderus) of op degenen die zelf kwaad doen opdat er goed uitkome (Greijdanus). Lasteren is leugenachtig kwaadspreken. Dus in beide gevallen neemt de apostel afstand, hetzij direct of indirect, van het doen van kwaad opdat er goed uit kome 2) !

"Men mag geen quaad doen op dat het goede daar uit kome/Rom. III.8. (...) 7 Geene in zich zeiven quaad is/ kan door geen omstandigheden goed en ge oorlooft worden. (...) Zelfs mag men voor God en Zyn zaak niet liegen "!

-Ds. C. Tuinman, Heidelbergschen 1739, p. 804- Catechismus,

Enkele verklaarders naar aanleiding van Rom. 3:8

G. M. Elsnerus: "Gelijk het een onwraakbare waarheid is / dat men noit kwade middelen gebruiken moet / opdat het goede daaruit geboren worde (...)/alzo is het ook (...) verboden / dat men het goede zou nalaaten, opdat 'er geen kwaad uit voortkome. (...) Geen uitvlucht kan hier helpen / als dat men uit twee kwaaden het minste kiezen moet; want clit heeft alleen plaats omtrent twee droevige kwaaden en rampen / waarvan ons de keuze gelaaten wordt / maar niet omtrent een zedelijk en schandelijk kwaad / gelijk alle zonde is " 3> .

D. Pareus: "Maer tussche het quaet der sonde ofte schuit / en wordt gheen keur gegeven; want men moet geen kleyne sonden doen /om meerdere te schuwen (...) Tot een goet eynde / worden goede / en behoorlijcke middelen vereyscht (...) Waerom dan op dat wy het goet wel doe / soo moeten wy alleen de wet Gods houden / voor een reghel ende Noortsterre van ons doen en laten" 4 '.

J. Calvijn: "God heeft ons beschreven en bepaald een wijze waardoor Hij van ons verheerlijkt wil worden, te weten, reinigheid en Godzaligheid, die in de gehoorzaamheid des Woords gelegen is. Wie deze palen overtreedt, zoekt niet God te eeren, maar veelmeer Hem schande aan te doen" 5 '.

M. Henry: "Zij, die moedwillig het kwade doen opdat het goede er uit voortkome, zullen zoo weinig onder dien dekmantel ontsnappen, dat die veeleer hun verdoemenis zal rechtvaardigen en hen des te minder te verontschuldigen zal doen zijn; want het zondigen onder dat voorwendsel en in zulk een vertrouwen, wijst op grooten lust en veel wil tot de zonde; een godlooze wil om opzettelijk het kwade te kiezen, en een godlooze lust om het te vergoelijken met de bewering dat er het goede uit kan voortkomen. Daarom is hunne verdoemenis rechtvaardig, en met welke verontschuldigingen zij zich thans ook mogen vleien, geene daarvan zal gelden in den grooten dag; maar God zal gerechtvaardigd worden in Zijn oordelen, en alle vleesch, zelfs het hoogmoedige vleesch dat zich nu tegen Hem verheft, zal dan voor Hem zwijgen " 6> .

Fr. Ridderus: "Sommige meynen / dat die regel / dat men geen quaet mach doen op dat 't goede daer uyt kome, alleen geldt in clen ordinaren cours des levens / doch dat het niet siet op extraordinare gevallen / en van gewichte en noodsakelijckheyt /gelijck als dat van Loth was. Doch daer kan geen noodsakelijcheyt zijn die vrijheid geeft tot sondigen " 7> (vet; HK) 8) \

Leeruitspraken van kerkelijke vergaderingen

Achtereenvolgens willen we kort stilstaan bij de geschriften van Westminster, de Nederlandse belijdenisgeschriften en bij de Nederlandse nationale synode van 1586.

De geschriften van Westminster

Halverwege de 17e eeuw werd de Westminster Confessie met de Grote en de Kleine Catechismus opgesteld. In de officiële titels van deze geschriften staat dat ze tot stand zijn gekomen "door de grote vergadering der Godgeleerden te Westminster, met bijstand van de gecommitteerden van de Kerk van Schotland" 9 '. Terecht schreef men: "Alle drie de documenten zijn opmerkelijke theologische werken, helder, precies, en waardig van toon. Waardig, dat wil niet zeggen dor en droog, integendeel! Wie de geschriften leest, valt op hoe actueel en verrassend praktisch de inhoud is. Het is een nadere bestudering zeker waard" 10) . Welnu allereerst uit deze geschriften willen we laten zien wat zij zeggen over het gebruik van onwettige middelen en dergelijke.

In de Westminster Confessie, artikel 16, lid 1 lezen we:

"Goede werken zijn alleen zulke als God in Zijn heilig Woord bevolen heeft (Micha 6:8; Romeinen 12:2; Hebreeën 13:21), en niet zulke die, zonder dat ze dit waarmerk dragen, door de mensen zijn verzonnen, uit blinde ijver of onder het een of ander voorwendsel van een goede bedoeling (Mattheüs 15:9; Jesaja 29:13; lPetrusl:18; Romeinen 10:2; Johannes 16:2; 1 Samuël 15:21-23 )" n> .

In de Westminster Grote Catechismus komen we uitspraken tegen als:

- "De plicht die God aan de mens oplegt is gehoorzaamheid aan Gods geopenbaarde wil (Romeinen 12:1, 2; Micha 6:8; 1 Samuël 15:22). (...)" 12 \

- "Voor een goed verstaan van de Tien Geboden moeten de volgende regels in acht genomen worden: (...)

5e Dat wat God verbiedt nooit mag gedaan worden (Job 13:7, 8; Romeinen 3:8; Job 36:21; Hebreeën 11:25), wat Hij gebiedt altijd onze plicht is (Deuteronomium 4:8, 9). En dat toch niet iedere bijzondere plicht te allen tijde gedaan moet worden (Mattheüs 12:7) (...)"• 13) .

- " Welke zonden worden er in het eerste gebod verboden? Antwoord: (...) het gebruiken van ongeoorloofde middelen (Romeinen 3:8) (...)'" 4> .

- "Welke zonden worden in het tweede gebod verboden? Antwoord: (...) het toelaten van een valse godsdienst (...) ook al is het dan onder het etiket van oudheid (1 Petrus 1:18), gewoonte (Jeremia 44:17), vroomheid (Jesaja 65:3-5; Galaten 1:13, 14), goede bedoeling of welk ander voorwendsel ook (1 Samuël 13:11, 12; 15:21) (...)'" 5) \

De Nederlandse belijdenisgeschriften

Hoewel de Nederlandse Geloofsbelijdenis, de Heidelbergse Catechismus en de Dordtse Leerregels het gebruik van onwettige middelen niet uitdrukkelijk bespreken, nochtans vinden we daarin toch vele uitspraken die voor ons onderwerp veelzeggend zijn, met name als gesproken wordt over 'wat zijn goede werken? '. In de Nederlandse Geloofsbelijdenis, artikel 24 lezen we in dat verband: "Zo is het dan onmogelijk dat dit heilig geloof ledig zij in de mens; aangezien wij niet spreken van een ijdel geloof, maar van zulk een, hetwelk de Schrift noemt een geloof, dat door de liefde werkt, dat den mens beweegt om zich te oefenen in de werken, die God in Zijn Woord geboden heeft; welke werken, als zij voortkomen uit den goeden wortel des geloofs, goed en bij God aangenaam zijn, overmits zij alle door Zijn genade geheiligd zijn".

Meer bekend en van dezelfde inhoud zijn de woorden van vraag en antwoord 91 van de Heidelbergse Catechismus: "Vraag: Maar wat zijn goede werken? Antwoord: Alleen die uit waar geloof, naar de wet Gods, alleen Hem ter eer geschieden, en niet die op ons goeddunken of op mensen-inzettingen gegrond zijn".

'Naar de wet Gods, alleen Hem ter eer'!

Het is niet onze bedoeling om op dit moment de juistheid van deze tweede conditie (naar de wet Gods) en derde conditie (alleen Hem ter eer) uitvoerig aan te tonen. We volstaan slechts met enkele aanhalingen uit de geschriften van ds. W. Perkins, ds. W. Teellinck, ds. Z. Ursinus en anderen. Daarna zullen we ons afvragen of de cultus van het 'kiezen tussen twee kwaden' aan het Schriftuurlijk criterium van 'goede werken' voldoet.

W. Perkins: "Het tweede stuk is de reeghel des Ghods - diensts, en dit is / gheen ding ghaan en magh onder de naam van Ghods-dienst / 't welke Hy niet gheordineert en heeft in Zijn Eigen Woort / en ons ghebooden als Zijnen Eighen dienst. Want ons wordt verboden onder de straffe van den vloeck Ghods / iet toe te voeghen, of af te neemen van de ghebooden Ghods /in de welke Hij Zijnen dienst voorschrijft, Deut. 12:8, 32. Als de Joden Ghodt dienden naa de versierde wijzen der heidenen / al was schoon haare meeninge [bedoeling; HK] niet anders te aanbidden dan Godt / zoo zeght nochtans de Text/Deut. 32:17.: Dat zy de duivelen hebben geoffert, en niet Ghode. Voorts de Heere verbiet ons in Zijnen dienst te volghen onze eigen harten, en ooghen, Num. 15:39. Of te wandelen in de instellingen onzer voorvaders, Ezech. 20:18. Leerende dat wy alleen in Zijne ghebooden wandelen zullen. En Hy hout het als een

"Hij, die door de heining van Gods geboden heenbreekt, maakt eene opening, waardoor hij weet niet hoevelen zullen heengaan. Het begin der zonde is als eene opening geven aan het water".

-Ds. M. Henry, Verklaring van het Oude Testament, dl. 1, 1995, p. 138-

ydele zaake Zijne dienst, en vreeze, te leeren door ghebooden der menschen, Math. 15:9. Op dat wy Ghodt moghen eeren met een reedelijken dienst / moeten wy beproeven wat de ghoede, en welbehaaghene, en volmaakte wille Ghods zy, Rom.12, 1, 2. En dit zijn in der waarheit ghoede werken / en Ghode welbehaaghende / die Hy den menschen voorbereidt heeft om daar in te wandelen, Ef. 2:10. Alle eigenwillighe Ghods-dienst is gheheel van Ghodt verdoemt, Kol. 2:22, 23. Daarom magh daar niets ghaan onder den naam van Ghodsdienst / dan 't gheene dat Hy Zelve voorgheschreeven heeft" 16 '.

De meeste lezers zullen zich het artikel "Het gaat om de geest van de wet" van M.M. van der Slikke in het RD van 18 juni 1998 niet meer herinneren. In dat artikel schreef de heer Van der Slikke in verband met het 'kiezen tussen twee kwaden': "Het gaat dan ook niet om de letter der wet, maar om de bedoeling van het gebod. (...) De bedoeling van de geboden is, aldus de hoofdsom, liefde tot God en de naaste. Strijdt de toepassing van het gebod met deze bedoeling, dan moet de toepassing achterwege blijven". Deze vond van M.M. van der Slikke schijnt echter al oud te zijn, want als we bij ds. Perkins verder lezen, vinden we:

"Wederom daar wordt by ghebracht dat een werk ghedaan in de Liefde Ghods, als is daar schoon gheen ghebodt, een Ghods-dienst is. Ik antwoorde / dat de Liefde haar hout / aan het woordt / en den wille Ghods; en 't gheene dat gheschiet zonder een woort van Ghodt / dat en is niet uit liefde" 16 '.

Ook het voorwendsel van te handelen zonder gebod, maar met het voornemen God te eren vindt geen gunstig ontvangst bij ds. Perkins: "Het voornemen van Ghodt te eeren / en is niet altijdt ghoet / ten zy dat het zy een voorneemen om Hem te eeren /door 't bewijzen der ghehoorzaamheit van het gheene dat Hy gebooden heeft" 16 '.

W. Teellinck over de derde conditie: "De derde conditie is / dat het werck Gode ter eeren geschiede / navolghens de vermaninghe Pauli /1 Cor. 10:31: 'Hetzij dan dat gijlieden eet, hetzij dat gij drinkt, hetzij dat gij iets anders doet, doet het al ter ere Gods\ Nu dit begrijpt oock (...) dat wy het bevolen werck / oock doen inde ghehoorsaemheyt Gods / in sulcker voeghen / dat al sien wy gheen reden ter werelt / waerom wy het doen souden / ja meynen misschien veel redenen te sien / waerom wy het niet en behoorden te doen/het evenwel doen / eve om die redene wille / want het God bevolen heeft / jae al dunckt het ons andersins pijnelijck / schadelijck / schandelijck / gedenckende der redene Petri / Luc.5:5: Heere op Uw woord zal ik het net uitwerpen. Dan gheven wy eerst Gode d'eere die Hem toe-comt / als wy Hem aldus gehoorsamen " 1? '.

Z. Ursinus: "Want sal een werck een Godtsdienst wezen / soo en is niet genoegh / dat het niet quaet zy / oft verboden, maar het moet oock van Godt gebooden zijn, 1 Sam. 15:22; EZ.20:19; Matth.l5:9" 18 '\

En waar beveelt de Heere in Zijn Woord het doen of toelaten van een kleiner zondig kwaad om een groter zondig kwaad te voorkomen? Gods Woord prijst het uitgangspunt van de keuze voor het minste kwaad bij twee zondige keuzemogelijkheden nergens aan. De keuze voor het minste kwaad wordt in de Heilige Schrift nimmer geboden; niet één Bijbelheilige wordt erom geprezen; nergens wordt het met een belofte aanbevolen.

Hieruit volgt dat hetgeen over het 'kiezen tussen twee zondige kwaden' naar voren wordt gebracht, geen goed werk is, zoals de Catechismus dat verwoordt.

'En niet op ons goeddunken gegrond'!

Werken gegrond op 'ons goeddunken' zijn niet goed. Met 'ons goeddunken' bedoelt de Catechismus het oordeel van het menselijk vernuft. En onder 'werken gegrond op ons goeddunken' verstaan we werken die de

méns goedkeurt en oordeelt wel gedaan te zijn 19) . Verscheidene verklaarders van de Catechismus (onder wie de opsteller zelf) wijzen hierbij op het gebruik van onwettige middelen, het doen van kwaad opdat er goed uit voortkome.

Z. Ursinus: "Door dese conditie worden uytgesloten alle selfs-willige [eigenwillige] Godsdiensten, ende het gedichtsei van de goede meyninge, waer door de menschen menighmael quaedt doen / op datter goet uyt kome '20)

P. Curtenius: "En al is het ook, dat dezelve geschieden met eene goede meening, dit kan echter geen werk goed maaken; of anders zoude een Saul niet gezondigt hebben, wanneer hij het beste vee der Amalekieten, tegen Gods gebod, in het leeven behieldt, onder voorwendzel, van het den Heere te zullen offeren, 1 Sam. 15:20-25; zoo min als de vervolgers, die met de apostelen te dooden, Gode meenden eenen dienst te doen, Joh. 16:2, en als Saul zoo lang hij noch geen Paulus was, want hij meende waarlijk bij zichzelve, dat hij tegen den naam van Jezus den Nazarener veele wederpartijdige dingen moest doen, Hand.26:9. Doch naderhand wist hij beter, beschrijvende degeenen, die zeggen, laat ons het kwaad doen, opdat het goede daaruit kome, als welker verdoemenisse rechtvaerdig is, Rom. 3:8" 21> .

De kerkvader Chrysostomus: "Het gene geschiedt na den wille Godts / hoewel het schijnt godtloos te zijn / soo is het nochtans Godt aengenaem en behaechelijck; daer-en-tegen 't ghene gheschiedt tegen den wille Godts / anders als hy wil dat het gheschiede / hoe wel het gheacht wordt Godt aengenaem te zijn / soo is het nochtans het booste en sondighste van allen " 22> .

De Hervormer Luther: "Over de goede werken. Ten eerste dient men te weten, dat er geen andere goede werken zijn dan alleen die God geboden heeft, zoals er ook geen zonde is dan alleen die God verboden heeft. Daarom, wie goede werken kennen en doen wil, die heeft niets anders dan Gods geboden te kennen. Alzo spreekt Christus, Matth. 19: 'Wilt gij zalig worden, zo houd de gebodenEn toen de jongeling vroeg, wat hij moest doen, om zalig te worden, hield Christus hem niets anders voor dan de tien geboden. Volgens dit woord dienen wij het kenmerk der goede werken uit de geboden Gods te leren en niet uit de uiterlijke hoedanigheid, de grootte of het aantal der werken zelf, ook niet uit het goeddunken der mensen of menselijke wetten of manier van doen, gelijk wij zien dat geschied is en nog steeds geschiedt door onze blindheid met grote minachting voor Gods geboden" 23) .

Fr. Ridderus: "Vr. Is het niet genoeg dat men een goede mening heeft in hetgeen men doet?

A. Neen, want men kan in een goede mening een valse godsdienst hebben, Col. 2:23 (...). (2 Sam. 6:7; Matth. 15:9)" 24> .

Nationale Synode van 1586

In het Kerkelijk handboekje dat ds. G.H. Kersten op last van de Generale Synode der Gereformeerde Gemeente in Nederland heeft samengesteld, vinden we een opmerkelijke uitspraak met betrekking tot de 'gedienstige leugen' (vaak ten onrechte noodleugen genoemd).

Onder de "partikuliere quaestiën voor de Nationale Synode" lezen we: "Is gevraagd advies de mendacio officioso [over de gedienstige leugen; HK], alzo eenigen zulks hadden willen sustineeren [goedkeuren; ondersteunen; HK], en daarover verschil gerezen was en meerder autoriteit gerequireerd [vereist; HK] worde, om vrede te maken? Is gezegd, hoewel deze kwestie ontbaardig [onnodig, overbodig; HK] is om gevraagd te worden, ja, degenen, die deze in twijfeling trekken meer straffing dan antwoord waardig zijn, nochtans om de onvoorzichtigheid van eenigen te beter te bedwingen, zal den auteurs dezer vragen voor antwoord gegeven worden, dat de generale en ontwijfelbare regel des Woords Gods: De mond die liegt die doodt de ziel, altijd vast blijft. Idem, dat men geen kwaad doen zal dat er goed uit kome" 25) .

Andere getuigenissen naar aanleiding van het negende gebod

J. Beukelman: "De zonden, die de waarheid geheel wegnemen, hier verboden, zijn: Het liegen, waardoor men tegen de waarheid aanspreekt, en tegen het oordeel van de ziel. (...) Ook het liegen om best wille, of uit boerterije tot vermaak: Want alle leugenen zonder onderscheid worden verboden. Strijdig zijn ook dezelve tegen dien algemeenen grondregel: Men mag geen kwaad doen, opdat 'er goed uit voortkome. Strijdig tegen de lesse van den Kruisgezant Paulus, 1 Thess. 5:22: 'Onthoudt u van allen schijn des kwaads'.

Strijdig eindelijk tegen de leere van de Mond der waarheid, Matth. 12:36: 'Maar Ik zeg u, dat van elk ijdel woord, hetwelk de mensen zullen gesproken hebben, zij

van hetzelve zullen rekenschap geven in den dag des oordeels'" 26 '.

W. a Brakel: "De vijfde zonde [tegen het negende gebod, HK] is liegen. (...) Daar zijn leugenen (...) om daardoor eenige oneer / schade / of straffen af te wenden / of van zich zeiven / of van zijnen naaste / of zich zeiven of anderen daardoor eenig voordeel te doen ^ J "27)

H. Ferré en C. Brinkman: "Ik wil van dit allerley liegen niet meer zeggen, dan dat de kortswijlige [grappige; HK] en gedienstige leugens ook daar onder behooren, dewyl alle leugens zonder onderscheid uitgemonstert worden, Lev. 19:11: 'gij zult niet liegen noch valselijk handelen, een iegelijk tegen zijn naasten ' Ef. 4:25: 'Daarom legt af de leugen, en spreek de waarheid, een iegelijk met zijn naaste' : '28)

In een noot merkt ds. Ferré op dat hij vanwege de tijd niet verder op het verschil hierover kan ingaan, maar vervolgt hij: "Ik beruste in te zeggen, dat wy het gegrondst en en veiligst achten alle leugens te veroordelen". Vervolgens verwijst hij de lezer naar enkele boeken, onder andere van P. Martyr en B. de Moor.

E. Erskine, R. Erskine en J. Fisher: "Wie spreken gunstig over zulke [gedienstige; HK] leugens? De Roomsen, Socinianen en de meeste moderne moralisten van onze tijd"\

"Welke argumenten voeren zij aan om zulke leugens te verdedigen? Dat de heiligen in Gods Woord het ook soms deden en dat zulke leugens, in plaats van schade te berokkenen aan iemand, in bepaalde gevallen van zeer veel nut voor de naaste geweest zijn ". Wat hebt ge te zeggen op dit argument, ontleend aan de praktijk van de heiligen in dit opzicht? Hun zondige misslagen, in deze en andere gevallen, worden ons in de Heilige Schrift niet voorgesteld ter navolging, maar om tot voorzichtigheid te manen en ter waarschuwing, dat wij niet in dezelfde strikken zouden vallen ".

"Wat hebt ge te zeggen op het volgende argument voor de noodleugen; namelijk op dit, dat het er zover vandaan is, dat deze iemand schade zou berokkenen, dat ze, juist in bepaalde gevallen, voor sommigen nuttig en voordelig is geweest, in het bijzonder om het leven van een trouwe vriend, of waardevol lid van de samenleving te redden, dat anders duidelijk in gevaar was gekomen ? Dit, namelijk, dat wij in geen enkel geval het kwade mogen doen, opdat het goede daaruit kome, Rom.3:8. Als wij voor God geen onrecht mogen spreken en geen bedriegerij voor Hem mogen spreken, Jobl3:7; mogen wij dit evenmin doen, ook al zou dit voor de gehele mensheid, of de besten daarvan, nuttig zijn" 29) .

Th. van der Groe: "...onder de staatkundigen ofhedendaagsche politieken, die God niet kennende, alleen redeneren uit het beginsel, van een vleeschelijke verstand en verdorven oordeel; is er verschil aangaande de gedienstige leugenen, of die wel zoo streng verboden zijn, dewijl men daardoor menigmaal, zich zeiven of de naasten, goede diensten kan doen, van waar dit gemeene, spreekwoord, onder ons gevonden wordt dat 'een leugentje om bestwil, geen zonde is'; zelfs zijn er onder de regtsgeleerden, die ronduit durven beweeren, dat men als er niemand door benadeeld wordt, tot bestwil van zichzelven of den naasten, wel een leugen mag liegen. Men vindt er ook velen onder de Remonstranten, die dit gevoelen voorstaan, in openbare geschriften. Wij moeten u zeggen Toehoorders! Dat het een goddeloos gevoelen is, dat men, om bestwil, een leugen mag liegen. Want al konden wij ons zeiven, of onzen naasten, daarmede nog zoo veel helpen, zoo mag toch niemand de waarheid, die uit God is, onderdrukken. Een mensch is geen heer of meester, maar slechts een dienstknecht van de waarheid, om dezelve te dienen, en in alles voor

ONDERWIJS VAN DS. VOETIUS

"V. Al dat men om beters wille doet, is dat wel gedaen?

A. Neen.

V. Kan de goede intentie alleen, of het goet eynde een werck wel goet maken? A. Neen.

V. Bewijst dat? A. Joh. 16. 2, 3. 'Ja de uyre komt, dat een yegelick die u sal dooden, sal meynen Gode eenen dienst te doen', & c. Rom. 3. 7, 8.

V. Bewijst, dat een leugen om beters wille sonde is. A. Psalm 5. 7. Ghy sult de leugensprekers verdoen. Ephes. 4. vs. 25.

V. Maer daer staet alleen van liegen? A. Daer wort alle liegen sonder eenige exceptie verstaen".

-Ds. G. Voetius, Catechisatie..., dl. 2, 1891, p. 1080-

te staan. Die zichzelven, of den naasten, met leugens moet helpen; die helpt zich, of den naasten, op eene geheel verkeerde wijze, dewijl God alle leugens, zonder onderscheid verbiedt, en uitdrukkelijk wil, dat een mensch nooit anders zal spreken, dan volgens de klare, en onderscheiden begrippen of denkbeelden die Hij hem gegeven heeft. Nooit mag men eenig kwaad doen, opdat er goed uit zou voort komen. 'Gelijk men geen overspel mag begaan', zegt de groote Augustijn, 'of steelen, om een ander voordeel te doen, zoo mag men ook daarom niet liegen'. Wat aanbelangt, eenige voorbeelden, van Abraham, Izaak de Egyptische vroedvrouwen enz., die zich van dusdanige, gedienstige leugens bediend hebben; die voorbeelden mogen niet worden nagevolgd, alzoo min, als de andere zwakheden en gebreken, die de heilige mannen gehad hebben. Het blijkt dan, dat ook alle leugens om bestwil, of gedienstige leugens, wel uitdrukkelijk verboden worden" 30 '.

M. Henry naar aanleiding van 2 Sam. 17:20. Ahimaaz en Jonathan verscholen zich in eens mans huis te Bahurim, dewelke een put had in zijn voorhof, en zij daalden daarin (vers 18). "De vrouw des huizes", zo schrijft ds. Henry, "bedekte heel vernuftig den mond des puts met een deksel, waarop zij gort strooide om te drogen, zodat de vervolgers niet bemerkten dat daar een put was, want anders hadden zij hem doorzocht, vers 19. Zoover heeft de vrouw welgedaan, maar wij weten niet hoe haar verder verbergen van hen door een leugen gerechtvaardigd kan worden, vers 20. Wij moeten geen kwaad doen opdat er goed uit zal voortkomen " 31) .

M. Henry wijst erop naar aanleiding van Genesis 12:11-13 en ook met betrekking tot Genesis 20:2 dat Abrahams (halve) leugen zijn vrouw en de Egyptenaren (Genesis 12) en Abimelech (Genesis 20) juist in gevaar van onkuisheid bracht. Iets dergelijks merkt ds. Henry ook op naar aanleiding van 1 Sam. 19:17. Michal heeft tweemaal gelogen. Eerst om haar man te redden (Hij is ziek) en daarna om zichzelf te redden (Hij zeide tot mij:

Laat mij gaan, waarom zou ik u dooden? ). Ds. M. Henry zegt dan: "...zoo was het ook een onrechtvaardige onwaardige blaam op hem [David, HK], toen zij te kennen gaf, dat hij haar dreigde haar te zullen dooden als zij hem niet wilde laten gaan, en wèl geschikt om Saul in zijne woede tegen hem te versterken " 32> .

D. Knibbe: "Vrag. Dat grove en schadelijke leugens sonden zijn / loochent niemand. Maar sou men niet wel om profijt en vermaak een leugentje om beeters wil liegen konnen?

Antw. Neen. 1. Om dat alle leugens sonder eenig onderscheid verbooden worden. Ps. 5:7 (...) Prov. 6:17 (...) Ephef. 4:25 (...) en Col. 3:9 (...). 2. Soo men liegen mag om profijt, soo men liegen mag om vermaak / waarom mag ik niet onkuys sijn om vermaak? Etc. Ten 3. Men mag geen quaaddoen, op dat 'er goed uytkome, Rom. 3:8 (...). Ten 4. De gemeene regel des Apostels strijd hier tegen, 1 Thess.5:22 'Onthoudt u van alle schijn des quaads' " 33) .

A. Lampe: "Van de overige fijndere soorten van leugenen [d.s. Lampe noemt er maar liefst zeven!; HK] moeten we uit die zelve gronden / waar door we de leugen in 't gemeen verworpen hebben / het zelve stellen. Omtrent het zesde soort [hieronder verstaat ds. Lampe leugens "waar door w; y 't quaat van ons of van den naasten door middel van onwaarheit spreken zoeken af te weeren"; HK] worden voornamentlijk enige bedenkingen gemaakt. Doch al het hooftzakelijke van het geschil bestaat daar in/of niet in de leugen, die ymant begaat/op dat zy zich zelfs of zynen Naasten ook zelfs uit het minste gevaar redde / (want indien men in een groot gevaar liegen mag/waarom ook niet in een kleinder? ) enige ondeugt zy, of schoon die noch zo gering zy? Want indien men dit toestaat [namelijk dat er in zulke leugens ondeugd zij; HK] / zo zal men door bykomende omstandigheden noit iets geoorloft konnen maken / 't geen in zich ongeoorloft is. Want noit mag

men quaat doen, op dat het goede daar uit voortkome.

En van twe quaden moet men altijt het minste kiezen. Maar nu is het natuurlijke quaat, vooral het tijdelijke / altijt minder / als het zedelijke quaat.

Dat nu zodanige leugen in zich zelfs ongeoorloft zy / oordelen wy daar uit te konnen worden opgemaakt: (1) Om dat de Goddelijke Wet zonder enige bepalinge of uitzonderinge de leugen veroordeelt; en het niet blijkt / dat God oit van deze wet aflaat gegeven heeft. (2) Om dat het gemene welzijn wegens een ingebeelt gevaar van dezen of genen in 't byzonder / dat nauwelijks of zeer zelden gebeuren mocht / niet moet benadeelt worden. Dit nu zou zekerlijk geschieden / ten zy de Wet van waarachtigheit in alles niet onschenbaar bewaart wierde.

(3) Om dat dus een gebaande weg zou geopent worden voor het verdurve vlees / om ook allerlei slag van leugenen / in welke geen voornemen is om den naasten beledigen / hoedanige zijn de gedienstige leugenen / de lochening van schuit / ja zelfs de verlochening van Gods name / die niet van harte geschiet / maar om den doot te ontgaan enz. uit het getal der zonden wech te nemen " 34> .

P. Leupenius: "Sy willen ook dat de gedienstige leugenen prijslijk sijn /om dat het einde goed is/waar toe sy gesprooken worden: Maar indien dat mag gelden / soo sal schier geen schelmstuk soo snood sijn dat men niet soude konnen verdedigen / en seggen niet alleen recht en wel maar ook heerlijk gedaan te sijn; Hier tegen staat de regel des Apostels / men moet geen quaad doen op datter goed uit kome. Sy behelpen hun ook met dien gemeenen regel / dat men van twee quaaden het minste mag kiesen / en daarom beter te liegen dan met de waarheid te seggen iemand in lijden te brengen; Dat gaat wel vast tuschen twee quaaden der straffe / maar tuschen het quaad der sonden is den menschen geen keur gegeeven. T'is een werk van wijsheid en voorsightigheid van twee straffen de minste te kiesen /gelijk

David dede doen hem de keur gegeeven was / die liever hadde te vallen inde handen Gods / dan inde handen der menschen. Maar inde sonden heeft het een heel ander gelegentheid / daar mag men nimmermeer een minder sonder doen om een grooter te ontgaan. Soo dat alle leugen ongeoorloft is / de eene soo wel als de andere / alwaart ook datse ter eeren Gods geschiede / want God heeft onse leugenen niet van doen / Sult gy ten besten van God leugen spreeken? lob. 13:7. Soo heeftet de Kerken-Leeraar Augustinus ook verstaan / die met voordacht twee geheele boeken hier van geschreeven heeft / aan Consentium het eene genoemt van de leugen/het andere tegen de leugen. Daar hy met veele redenen bewijst dattet om geenderhande oorsaaken geoorloft is te liegen / en dat alle leugenen sonde sijn / en indien datter eenige leugenen van de Heilige sijn begaan / datse wel te prijsen sijn over haare Godvruchtigheid en liefde tegen den naasten / maar dat die maniere van doen niet met kan voor goed gekent noch niet nagevolght moet worden " 35> .

J. d'Outrein over de 'noodleugen': "Hoe bewijst gy dat die quaad sijn ? Hoewel se in soo een trap niet sondig syn / dan de quaddaardige en beschadigende leugens, bewyst men evenwel met regt / dat sy sondig sijn,

I om dat men selfs niet liegen mag ten voordeel van de sake Gods. Want God wil niet verdedigt worden met onregt. Job 13:7. (...)

II Het is een mistrouwen en betwisten van Gods magt en voorsienigheid, als men tot leugen, tot onser of anderen hulpe / toevlugt neemt.

III Het is toevlugt tot de sonde te nemen; ende by den Duivel, of immers in en door een werk des Duivels, hulpe en raad soeken.

IV Het is een algemeene regel / dat men geen quaad mag doen / op dat het goede daar uit kome. Want indien een goed oogmerk een quaade daad goed maakte / soude men ook veele andere sonden veroorlooven / door het goed oogmerk / dat men daar in heeft" 36 '.

"Vra. Zijn dan de gedienstige leugens/ tot profijt van onzen naesten/ om hem te helpen uyt eenigh ongemack/ sonde ?

Antw. Ja. Job. 13.7. Rom. 3.8. 'Men moet geen quaed doen, op dat het goede daer uyt kome'. 1 Thess. 5.22. 'Onthoud u van allen schijn des quaeds', 1 Cor. 13.6.1 Joh. 2.21. 'Men magh zelfs niet liegen ter eeren Gods'".

-Ds. P. de Witte, Catechizatie, 1682, p. 711-

De rij met getuigenissen van oudvaders zouden we nog veel langer kunnen maken, bijvoorbeeld met citaten uit de geschriften van ds. Fr. Ridderus 37), C.Tuinman 38), Z. Ursinus 39), G. Voetius 40) enz. Ze wijzen de leugen om bestwil allemaal af.

We besluiten met nog één aanhaling uit het Bybels Zakelyk-Woordenboek van J.G. Staringh: "Hoe men het schikke en plooije: De Noodleugen sluit altoos in zich op een onwaarheid, waar door men van Godts Voorbeeld afwykt, en een wantrouwen aan Zyne magtige hulpe en goede voorzorge; Die liegt ter reddingen van zich zeiven, of van anderen, toont, dat hy beschroomd is voor Menschen, welker ongenoegen hy vreest, en dat hy ter zelfder tyd vermeetel is tegen Godt, wiens Alweeetenheid hy bespot, en Wiens wraak hy tergt. 'Wy kennen' (zegt een schrander predikeronder de Engelschen, (...)) 'geen grooter einde, dat men zich in alles, wat men doet, heeft voor te stellen, dan de Eere Godts; Ook kennen wy naauwlyks eene kleiner zonde, zo eenige zonde klein kan genaamd worden, dan een leugen enkel om best wille, en nochtans mag men zich tot dat groot einde daar van niet bedienen. Zult gy voor Godt onrecht spreeken? En zult gy voor Hem bedriegery spreeken? zegt Zophar tot Job (13:7), daar de vraag zeekerlyk de volle kragt van ontkenning insluit. By aldien wy dan geen bedriegery mogen spreeken, om de Eere van Godt voor te staan, zo mogen wy het ook zeekerlyk niet doen, om een minder einde te bereiken; niet tot het redden van iemands leven; niet ter bekeeringe van iemands ziel; niet tot vreede van de Kerk; en zelfs, by aldien het geval plaats konde hebben, niet ter verlossinge van de waereld; Want geen oogmerk, hoe goed en welmeenend ook, kan de gebruik maaking van zondige middelen verantwoorden, of wettigen " 41) \

Noten:

1) J.H.F. Schaeffer e.a., Nuchtere Noodzaak, Ethiek tussen navolging en compromis, 1997 2) F. Ridderus, Schriftuurlijck Licht, dl. 5, 1680, p. 41, 42; S. Greijdanus, Romeinen, dl. 1, 1933, p. 168-169 3) G. M. Elsnerus, Paulus brief aan de Romeinen, geopend, ontleed, verklaard en tot zyn oogmerk toegepast, dl. 2, 1766, p. 252, 253. Elsnerus verklaart de tekst op p. 55-73 en past hem toe op p. 252, 253. 4) D. Pareus, De Verclaringe over den Goddelijcken Brief des Apostels Pauli tot den Romeinen, 1612, kolom 321, 322. Pareus was een leerling van Ursinus en Zanchius. 5) J. Calvijn, Uitlegging op den zendbrief van Paulus aan de Romeinen, 1888, p. 69

6) M. Henry, Letterlijke en practicale verklaring van het Nieuwe Testament, dl. 3, 1909, p. 22 7) Ridderus, a.w. 8) Elke keer als iets vetgedrukt is weergegeven, is dit door mij gedaan! HK 9) G. van Rongen, De Westminster Confessie met de Grote en de Kleine Catechismus, 1989, p. 29, 83, 139 10) Van Rongen, a.w., achterzijde boek; geciteerd uit de Encyclopaedia Britannica

11) Van Rongen, a.w., p. 54 12) Van Rongen, a.w., p. 104 13) Van Rongen, a.w., p. 106 14) Van Rongen, a.w., p. 108, 109 15) Van Rongen, a.w., p. 110 16) W. Perkins, Alle de werken, dl. 1, 1659, p. 735 17) W. Teellinck, Huys-boeck, 1639, p. 638 18) Z. Ursinus, Schatboeck, 1685, dl. 2, fol. 85b 19) C. Corstens, Wtlegghinge des Catechismi der Gereformeerde Christelicke Kercke in Neerduytslandt, 1598, p. 576 20) Ursinus, a.w. 21) P. Curtenius, Leerredenen over den Heidelbergsche Catechismus, dl. 3, 1792, p. 236 22) N. Heussenius, Catechismus der Gereformeerde Nederlandtsche Kereken in hare waerheydt bevestight / met de ghetuyghenissen der oudtvaderen, die in de eerste vijfliondert jaren/na de geboorte Christi hebben geleefi, 1657, p. 268, 269 23) M. Luther, Over de goede werken, 1972, p. 6. Dit werk is oorspronkelijk in 1520 verschenen. 24) F. Ridderus, Dagelijkse Huiscatechisatie (in hedendaagse spelling overgezet door A. A. Klein te Barneveld), dl. 1, z.j., p. 230 25) G. H. Kersten, Kerkelijk Handboekje, 1961, p. 171. 26) J. Beukelman, De leere der waarheid tot Godzaligheid; of volledige verklaring over den Heidelbergschen Katechismus, Tweede stuk, 1968, p. 875 27) W. ä Brakel, Redelijke Godsdienst, d.2, 1855, p. 90 28) H. Ferré, Verhandeling van den Heidelbergschen Catechismus, dl. 4, 1786, p. 156 29) E. Erskine, R. Erskine en J. Fisher, De Kennis der Zaligheid of De Kleine Katechismus van Westminster in vragen en antwoorden toegelicht, dl. 2, (vertaald door J.H. den Boer), z.j., p. 223, 224 30) Th. Van der Groe, Verklaring over den Heidelbergschen Catechismus, dl. 3, 1890, p.384, 385; In het Spoor, februari 1999, p. 34 31) M. Henry, Letterlijke en Practicale verklaring van het Oude Testament, 1913, p. 555 32) Henry, a.w., p. 402 33) D. Knibbe, De Leere der Gereformeerde Kerk, volgens de order van de Heydelbergse Katechismus, 1736, p. 691, 692 34) A. Lampe, Schets derDadelyke Godt-geleertheit, 1728, p. 468-470 35) P. Leupenius, De Geessei der Sonden, 1651, p. 388 36) J. d'Outrein, Het Gouden Kleinoot van de Leere der Waarheid, z.j., p. 689; In het Spoor, december 1998, p. 182 37) F. Ridderus, Sevenvoudige Oefeningen over de Catechismus, 1671, p 483 38) C. Tuinman, Keurstoffen uit de Heilige Schriften der Propheten, dl. 3, 1761, p. 240 39) Ursinus, a.w., fol. 173b 40) G. Voetius, Catechisatie over den Heidelbergschen Catechismus, dl. 2, 1891, p. 1079, 1080 41) J.G. Staringh, Bybels Zakelyk-Woordenboek, Letter L, dl. 5, le stuk, 1770, p. 195

"De genadegave; die inAbram het meest kenbaar was, was geloof en toch is hij aldus door ongeloof en mistrouwen van de Goddelijke voorzienigheid gevallen, zelfs nadat God hem tweemaal verschenen was. Helaas, wat zal er van de wilgen worden, als de cederen aldus heen en weder worden bewogen? "

-Ds. M. Henry, Verklaring van het Oude Testament, dl. 1, 1995, p. 95-

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juli 2000

In het spoor | 40 Pagina's

TOT DE WET EN TOT DE GETUIGENIS -3-

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juli 2000

In het spoor | 40 Pagina's