Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE MIN-VRIENDELIJKE HOUDING VAN DE ANTI-  REVOLUTIONAIRE GEREFORMEERDE BONDERS IN DE  KAMER JEGENS DE SGP

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE MIN-VRIENDELIJKE HOUDING VAN DE ANTI- REVOLUTIONAIRE GEREFORMEERDE BONDERS IN DE KAMER JEGENS DE SGP

41 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

Binnen de Nederlands Hervormde Kerk werd in 1906 de "Gereformeerde Bond tot Vrijmaking der Nederlandsche Hervormde Kerk" opgericht. Tot de oprichters behoorden onder meer Luitenant-Generaal L.F. Duymaer van Twist uit Den Haag, prof. dr. H. Visscher, hoogleraar aan de universiteit te Utrecht en ds. M. van Grieken, predikant te Ameide. Deze drie personen namen ook zitting in het hoofdbestuur van de Bond. Meer dan vijftig jaar heeft de heer Duymaer van Twist deze bestuursfunctie uitgeoefend, eerst als secretaris, later als tweede voorzitter, terwijl ds. M. van Grieken bestuurlijk 34 jaar lang zijn krachten heeft gegeven aan de Bond, de meeste jaren als voorzitter, namelijk van 1909 tot 1940. Tevens was hij in die tijd hoofdredacteur van De Waarheidsvriend, het officiële orgaan van de Gereformeerde Bond, daar deze functie toen nog onlosmakelijk aan het voorzitterschap verbonden was. Prof. Visscher is maar kort lid geweest van het hoofdbestuur. Tussen hem en de meerderheid van het Bondsbestuur rees algauw verschil van mening over de te volgen weg om tot het doel van de Bond, één

Hervormd-Gereformeerde kerk in Nederland, te komen. Dit leidde ertoe dat prof. Visscher al na 2 l /i jaar als bestuurslid bedankte. Hij bleef overigens wel lid van de Bond. In 1931 werd hij zelfs nog namens de Bond benoemd tot bijzonder hoogleraar aan de universiteit van Utrecht en Leiden, een functie die hij tot 1937 zou vervullen.

Kort nadat prof. Visscher als bestuurslid had bedankt, besloot de Bond zijn naam te wijzigen in: "Gereformeerde Bond tot verbreiding en verdediging van de Waarheid in de Nederlandse Hervormde (Gereformeerde) Kerk", daar de oude naam, waarin de nadruk op de 'vrijmaking' van het synodale juk lag, naar de mening van het Bondsbestuur (exclusief prof. Visscher) teveel associaties met de doleantie opriep, terwijl men juist bewust binnen het geheel van de Hervormde Kerk helend wilde werken.

Ook in de AR vooraanstaand

De nauwe betrokkenheid van de genoemde drie personen bij de oprichting en de verdere ontwikkeling van de Gereformeerde Bond is echter niet het enige wat zij gemeenschappelijk hebben gehad. Alle drie zijn namelijk ook lange tijd binnen de Anti-Revolutionaire Partij actief geweest en hebben binnen die partij zelfs een vrij vooraanstaande positie bekleed.

Luitenant-generaal Lodewijk Franciscus Duymaer van Twist, geboren in 1865, heeft vanaf 1901 tot 1946 namens de ARP in de Tweede Kamer zitting gehad en ook gedurende die tijd met enkele anderen de AR-kiezers uit de Gereformeerde Bonds kring vertegenwoordigd in het hoofdbestuur, het Centraal Comité, van de ARP. Daarnaast functioneerde de heer Duymaer van Twist feitelijk als politiek redacteur van De Waarheidsvriend. In dat blad vulde hij wekelijks de rubriek "Staat en Maatschappij". Ook heeft hij nog een aantal jaren de ARP in de gemeenteraad van 's-Gravenhage vertegenwoordigd.

Wat prof. dr. Hugo Visscher (1864-1947) betreft, deze is, daartoe aangezocht door niemand minder dan dr. Abr. Kuyper, eveneens een tijdlang van het Centraal Comité lid geweest, namelijk van 1905 tot 1916. Vervolgens heeft hij een flink aantal jaren voor de AR in de Tweede Kamer gezeten, om precies te zijn vanaf 1922 tot eind 1935. In al die jaren vertegenwoordigde hij tezamen met de heer Duymaer van Twist de Hervormd-Gereformeerde AR-kiezers in de Kamer, behalve dan in de jaren 1929-1931, want in die periode was ook de latere voorzitter van de Gereformeerde Bond, dr. J. Severijn (1883-1966), lid van de antirevolutionaire Tweede-Kamerfractie".

Dan de laatste van de drie: ds. Maarten van Grieken (1875-1949), de gewezen 'vooroorlogse' voorzitter van de Gereformeerde Bond. In onderscheiding van de heer Duymaer van Twist en prof. Visscher is ds. Van Grieken geen lid van de Tweede-Kamer geweest, maar wel een jarenlang actief lid van het Centraal Comité van de AR.

"Wie weet niet van de beteekenis", zo schreef De Waarheidsvriend van 17 april 1925 naar aanleiding van het 25-jarig ambtsjubileum van ds. Van Grieken, "die men algemeen hecht aan zijn optreden in 't politieke leven, waar de Antirevolutionaire beginselen met zooveel gloed en warmte door hem verbreid en verdedigd worden? ". Zijn activiteiten op politiek terrein bezorgde hem zelfs de naam van "politieken dominé"!

Een vanzelfsprekende band

In de ogen van deze drie vooraanstaande mannen binnen de Gereformeerde Bond bestond er een vanzelfsprekende band tussen de Bond en de ARP 2) . De heer Duymaer van Twist schreef bijvoorbeeld in De Waarheidsvriend van 28 juni 1929 naar aanleiding van de titel "Hervormd en daarom Antirevolutionair", die een drietal Gereformeerde Bondspredikanten boven hun gezamenlijk artikel in een verkiezingskrant hadden geplaatst:

"Wij zouden zoo zeggen, een alleszins juist opschrift, want de Hervormden staan toch altijd nog op den bodem van de belijdenisschriften der vaderen, en het zijn die belijdenisschriften, die correspondeeren op [met; AV] de beginselen, waaruit de Antirevolutionaire Partij leeft, d.i. de Calvinistische levensrichting. Daarom moet elke Hervormde, die de eeuwige beginselen, in Gods Woord geopenbaard, belijdt, zich scharen onder het Antirevolutionaire vaandel"!

Meermalen hield ook prof. Visscher (verkiezings)redes in het land die als titel droegen: "Hervormd, en daarom antirevolutionair" 3) !

Voorts is veelzeggend in dit verband het argument dat de heer Duymaer van Twist aanvoerde ter verdediging van het feit dat dr. H. Colijn officieel namens de AR als voorzitter van het Centraal Comité bij de herdenking van het vijfentwintigjarige bestaan van de Gerefor-

meerde Bond het woord gevoerd had. De heer Duymaer van Twist achtte dit namelijk "niet het leggen van een onbehoorlijke band tussen de Bond en de AR-partij", zo schreef hij, "omdat de Bond van voor zijn geboorte al AR was"! 4) . In De Waarheidsvriend werd overigens het bestaan van die nauwe band tussen de Bond en de AR voortdurend onderstreept^.

Kortom, wanneer dr. ir. J. van der Graaf in Beproefde Trouw, het herdenkingsboek bij het vijfenzeventigjarig bestaan van de Gereformeerde Bond, stelt "dat de Gereformeerde Bond, wat de leiding betreft, van huis uit antirevolutionair is", dan heeft hij daarin geen ongelijk 6) .

Verlies aan de SGP

Een en ander betekende evenwel niet dat vrijwel alle Gereformeerde Bonders op de ARP stemden. Want behalve dat een deel van de meer confessioneel georiënteerde Gereformeerde Bonders CHU stemden, kozen na de oprichting van de SGP niet alleen de hervormden die rechts van de Gereformeerde Bond stonden, maar ook een deel van de hervormden in de rechterflank van de Bond voor de SGP. Op zich was dat ook niet zo verwonderlijk daar de SGP immers vanaf 1925 in de persoon van ds. Zandt steeds een hervormd predikant op een verkiesbare plaats op de kandidatenlijst had staan.

In de jaren twintig verloor de AR met name in Christelijk- en Hervormd-Gereformeerde kringen relatief veel stemmen aan de SGP. De tweede zetel die de SGP in 1925 in de Tweede Kamer erbij won, was waarschijnlijk geheel ten koste gegaan van de AR. En dat ondanks het feit dat prof. Visscher, die toen binnen een belangrijk deel van de Gereformeerde Bond toch hoog in aanzien stond, tijdens de verkiezingscampagne een brochure had uitgegeven waarin hij zich onder meer tegen de SGP afzette 7 '. De tweede voorzitter van het Centraal Comité, de heer A.W.F. Idenburg, vreesde na die Kamerverkiezingen van 1925 "dat deze afzwenking" naar de SGP nog niet ten einde was 8) ! Het laat zich dan ook begrijpen dat de AR bij de Kamerverkiezingen van 1929 zich er alles aan gelegen liet liggen om deze overloop gestuit te krijgen. Evenals in 1925, zette de AR in de verkiezingscampagne van 1929 zich fel tegen de SGP af. Daarnaast werd op voorstel van partijvoorzitter Colijn, naast de zittende Kamerleden de heer L.F. Duymaer van Twist en prof. Visscher, een derde Gereformeerde Bonder in de persoon van dr. J. Severijn hoog op de kandidatenlijst geplaatst. Dit was geheel naar de zin van Bondsvoorzitter ds. M. van Grieken, want ook hij dacht dat zo de 'beweging der Staatk. Geref.' tegengehouden kon worden 9) . Bovendien was hij van mening dat de hervormden binnen de ARfractie ten opzichte van het aantal fractieleden van 'Afgescheiden' komaf steeds ondervertegenwoordigd waren geweest. De kandidaatstelling van dr. Severijn baatte de AR evenwel niet, want in 1929 verloor de AR opnieuw een zetel en kwam daarmee op 12 zetels, terwijl de SGP van twee naar drie zetels steeg. "De Staatkundig Gereformeerde Partij rooft van de Antirevolutionaire Staatspartij de stemmen in stad en dorp", zo klaagde de heer Duymaer van Twist in De Waarheidsvriend van 19 juli 1929 en in het daarop volgende nummer van 26 juli 1929 merkte hij schamper op "dat de Staatkundig Gereformeerden de Hervormden met allerlei middelen overhalen, en ds. Zandt bij de Hervormde predikanten rondgaat om zich tegen de politiek der Antirevolutionairen te verzetten, en daarvan allerlei kwaad te vertellen"!

De opmars van de SGP zat kennelijk ook de Gereformeerde Bonders in de AR-fractie van de Tweede Kamer bepaald niet lekker, hoewel zij toch, vergeleken met de andere antirevolutionaire Kamerleden, dicht bij de SGP stonden. We willen daarom in dit artikel eens nagaan of zij zich binnen de AR-fractie onderscheiden hebben van de rest van de fractie en hoe hun opstelling is geweest jegens de SGP en haar voormannen. Tevens biedt dit een mooie gelegenheid om weer eens een aantal aspecten van het Kamerwerk van de eerste SGPvoormannen voor het voetlicht te halen, of beter

gezegd: aan de vergetelheid te ontrukken, want we vrezen dat het aantal SGP'ers die serieus kennisgenomen hebben van het Kamerwerk van de eerste SGP-voormannen schrikbarend laag is.

Opstelling binnen de AR-fractie

In 1928, toen een afgevaardigde op de jaarvergadering van de Gereformeerde Bond de AR-politiek hekelde, gaf de heer Duymaer van Twist ronduit te kennen dat hij 'in geen enkel opzicht wenste af te wijken van het antirevolutionair program' 10 '! Zo beschouwde hij evenals de andere antirevolutionairen de in wezen goddeloze schoolwet van 1920, die weliswaar een einde maakte aan de schoolstrijd, maar waarmee het Gereformeerd eerstgeboorterecht in het onderwijs schandelijk verkocht was, als een "onder Gods zegen voor ons Christenvolk" bevochten "overwinning"! En niettegenstaande hij ook gebreken zag in de zogenaamde coalitiepolitiek van ARP en CHU met rome, had deze in de ogen van Duymaer van Twist toch vele goede vruchten opgeleverd voor ons land n) . Ook over het actieve vrouwenkiesrecht dacht de heer Duymaer van Twist niet anders dan de niet-Bonders binnen de AR. Letterlijk schreef hij: "Onze vrouwen behooren ter stembus op te gaan 12 '!

Evenals Duymaer van Twist had ook prof. Visscher in 1922 tegenover dr. H. Colijn verklaard dat hij 'voluit' antirevolutionair was. Prof. Visscher schreef in 1925 in zijn brochure Onze scheidende broeders en wij dat "ds. Kersten's eisch om consequente en letterlijke toepassing van Art. 36" geheel in strijd was "met hetgeen de Vaderen ons" met betrekking tot de 'politieke' vrijheid van Godsdienst hadden geleerd, terwijl "de Antirevolutionaire Partij" zich naar zijn mening op dit punt wel "bij de politiek der oud-Gereformeerde Vaderen" aansloot 13 '. Ook het bestuur van de Gereformeerde Bond verklaarde zich in 1926 nog voor de antirevolutionaire gedachte van de neutrale staat 14 '.

Kortom, als we afgaan op deze gegevens, dan ligt het voor de hand om te concluderen dat de Bonders in de Tweede-Kamerfractie van de AR zich in niets onderscheiden van de AR-collega's. Toch is die conclusie niet juist. Op een aantal punten namen de Bonders in vergelijking tot de andere leden van de AR-fractie wel degelijk een meer behoudend standpunt.

Zo verklaarde de heer Duymaer van Twist zich in 1929, in tegenstelling tot anderen, vóór het in het verkiezingsprogram opnemen van een verbod op crematie en vóór het opnemen van de plicht tot herinvoering van de doodstraf 15 '. En op 29 maart 1928 stemde hij als enige van de AR-fractie met ds. Zandt en ds. Kersten mee vóór een amendement van de SGP om te komen tot een algehele opheffing van de vaccinatieplicht 16 '.

Prof. Visscher vond dat de ARP op sociaal terrein 'eene in wezen socialistische politiek' voerde 17 '. Evenzeer verschilde hij met de AR-fractie van mening over zaken als verzekering, strafwetgeving, onderwijs en het tegengaan van de zondagsontheiliging 18 '. Ten aanzien van de zondag bijvoorbeeld nam prof. Visscher een minder rekkelijk standpunt in dan zijn eigen fractie, maar de eisen die de SGP op dit punt aan de overheid stelde, vond hij weer te hoog. Naar zijn mening overschreden deze eisen, om de woorden van dr. Severijn eens te gebruiken, "de zedelijke draagkracht van het volk" en gingen deze in gestrengheid de oudvaders te boven 19 '! Op de keper beschouwd nam overigens een man als dr. Severijn ten aanzien van artikel 36 NGB eveneens een standpunt in dat ergens het midden hield tussen het standpunt van de ARP en dat van de SGP. Dr. Severijn hield tegenover de Kuyperiaanse visie op artikel 36 NGB namelijk vast aan de roeping van de overheid om de ware religie te beschermen, maar sprak daarbij wel steeds van een geloofsstandpunt 20 '. In de jaren dertig had prof. Visscher een vergelijkbare visie. De overheid moest naar zijn mening Gods kerk beschermen, opdat door de zuivere prediking van Gods Woord de afgoderij zou worden uitgeroeid. Mede omdat hij, zij het onder bepaalde beperkingen, toch vrijheid van Godsdienst in het openbare leven bleef voorstaan, was zijn visie niet bepaald helder en eenduidig op dit punt 21 '.

Meer antirooms

Tenslotte noemen we nog als een belangrijk verschilpunt tussen de antirevolutionaire Bonders en de rest van de AR-fractie, de duidelijk meer antiroomse opstelling van de Bonders. Dit manifesteerde zich vooral in de jaren 1922-1925 tijdens de debatten over de afschaffing van het gezantschap bij de paus. Zo behoorde in 1922 de heer Duymaer van Twist tot de mede-indieners van het amendement dat tot doel had om het gezantschap bij de paus op te heffen 22 '. Van de gehele AR-fractie stemde alleen de heer Duymaer van Twist voor dit amendement. Zelfs prof. Visscher stemde in 1922 nog tegen opheffing, terwijl hij zich binnenskamers juist vóór opheffing had verklaard 23 '!

Twee jaar later, in 1924, diende de CHU opnieuw eenzelfde amendement in. Omdat prof. Visscher zich toen niet meer aan het regeerakkoord gebonden achtte, stemde hij in 1924 tezamen met de heer Duymaer van Twist vóór opheffing van het gezantschap. Tenslotte in 1925, in de zogenaamde 'nacht van Kersten', onthielden beide heren zich bewust van stemming over de opheffing van het gezantschap. Dit stemgedrag werd binnen de AR uitgelegd als een stilzwijgende oppositie tegen de AR-fractie 24) . Ondanks dat de AR-fractie over het algemeen de Bonders in haar midden tot op zekere hoogte wel de vrijheid gaf om afwijkende meningen voor te staan als zij daarmee het gevoelen van hun achterban vertolkten 25 ', bracht toen hun stemgedrag nogal wat deining teweeg binnen de AR 26) !

Inzake het gezantschap bij de paus kwamen de Bonders dus tot een min of meer een afwijzend stemgedrag. Echter, een coalitie met rome wezen zij met het oog op de toenmalige samenstelling van het parlement niet af, zodat zij dus ten aanzien van rome feitelijk ook een middenpositie innamen tussen ARP en SGP.

Een min-vriendelijke houding!

Op grond van het feit dat de Bonders in de antirevolutionaire Tweede-Kamerfractie meer dan eens standpunten innamen die overeenkwamen met SGP-standpunten of ergens in het midden lagen tussen die van de ARP en de SGP, zouden we op zich verwachten dat hun opstelling in de Tweede Kamer richting de SGP positief en collegiaal zou zijn. Temeer daar de voorzitter van de Gereformeerde Bond, ds. M. van Grieken, in 1928 bij het vijftigjarig bestaan van de AR in het antirevolutionair-gedenkboek Schrift en Historie schreef dat de kerkmuren de "Hervormden, Gereformeerden, Christelijk-Gereformeerden en hen, die tot de Geref. Gemeenten behooren" op bijvoorbeeld het staatkundig terrein niet mochten scheiden, maar dat zij één moesten zijn, "om saam de Calvinistische belijdenis voor te staan" 27) !

Echter, in de praktijk waren de Gereformeerde Bonders in de AR-fractie niet zo vredeminnend jegens de SGP. In ieder geval onderscheidden zij zich in dit opzicht zeker niet in positieve zin van de rest van de AR-fractie. Meer dan eens hebben luitenant-generaal Duymaer van Twist, prof. Visscher en in mindere mate dr. Severijn geprobeerd de SGP-beginselen en - voorstellen in woord en geschrift af te kraken of belachelijk te maken. In dit artikel zullen we u een paar staaltjes van de heer Duymaer van Twist tonen (A), Deo volente in een volgend artikel hopen we nader op het Kamerwerk van prof. Visscher (B) in te gaan. Op het werk van dr. Severijn, die waarschijnlijk minder polemisch ingesteld is geweest en bovendien maar kort in de Kamer zitting heeft gehad (1929-1931), zullen we slechts zijdelings ingaan.

A) DE MIN-VRIENDELIJKE HOUDING VAN DUYMAER VAN TWIST

Met zeer grote ernst en op een voor hem eigen en indringende wijze wees ds. Zandt in de Tweede Kamer op 6 december 1928 tijdens het debat over de begroting van het "Departement van Waterstaat" de antirevolutionaire minister van Waterstaat, mr. H. van der Vegte, op de zo schrikkelijke ontheiliging van Gods dag door het treinverkeer. In het bijzonder door het feit dat de spoorwegdirectie, die onder verantwoordelijkheid van de minister van Waterstaat viel, al verscheidene jaren niet alleen door de week, maar ook op zondagen extra treinen tegen een verlaagd tarief inzette van en naai" plaatsen van publiek vermaak om zo het reizen per trein en daarmee "de financieele uitkomsten van het bedrijf' te bevorderen. Het aantal op zondag ingezette goedkope extra treinen was in het jaar 1923 nog nul geweest, maar in 1924 uitgebreid tot 19 en sinds 1925 gestabiliseerd op een niveau van ruwweg zo'n 40 per jaar 28 '. Ook in jaar 1928 hadden er al 44 van zulke goedkope extra treinen op zondag gereden, terwijl het jaar nog niet eens geheel ten einde was. Zowel tegen deze 'extra' treinen alsook tegen de 'normale' treinen op zondagen, tekende ds. Zandt in zijn Kamerrede protest aan. Ds. Zandt begon zijn rede met:

"Mijnheer de Voorzitter! Het is verdrietig, jaar in jaar uit weder op hetzelfde kwaad te moeten wijzen, zonder dat de Minister in dezen ook zelfs maar eenige verbetering aanbrengt. (...) De punten in quaestie, waarover ik weder gedwongen ben te spreken, raken de Zondagsrust bij de spoorwegen en de goedkoope en extra treinen, die ook in het afgeloopen jaar weder des Zondags gereden hebben.

Te zijner verdediging heeft de Minister bij een vroegere gelegenheid aangevoerd, dat het aantal goedkoope Zondagstreinen sedert het optreden dezer Regeering [sinds voorjaar 1926, daar de coalitieregering in de 'nacht van Kersten' was gesneuveld; AV], niet is uitgebreid. Doch wat zegt dat? Dit kan al allerminst de houding van dezen Minister rechtvaardigen. Onder de coalitie-Regeering was het ook al in-treurig. (...) Wanneer wij daartegen destijds

ons nadrukkelijk protest deden hooren, werd ons van antirevolutionnaire zijde meer dan eens toegevoegd: het spoorwegbedrijf staat onder het Departement van een Roomsch-Katholieken Minister" 29 '!

Deze opmerking schoot bij de heer Duymaer van Twist geheel in het verkeerde keelgat. Terstond interrumpeerde hij ds. Zandt met: "Dat is nooit verteld"! Kordaat antwoordde ds. Zandt hem: "Honderde malen"! Vervolgens ging ds. Zandt weer gewoon verder met zijn betoog. Hij sprak:

"Alzoo poogde men dan van die zijde zich en de coalitie te verschoonen. Welnu, Mijnheer de Voorzitter, nu staat het Departement onder een antirevolutionnairen Minister en nog rijden er 44 goedkoope extra treinen op den dag des Heeren. En nog moedigt men met advertenties en plakkaten het reizen op den Zondag aan, en nog werkt deze Minister, onder wiens verantwoordelijkheid het spoorwegbedrijf staat, aan de schending en ontheiliging van Gods dag mede. (...)

Het publiek wil des Zondags uitgaan. Aan die verderfelijke zucht offert de Minister Gods inzettingen maar op. Het publiek beschouwt den Zondag als den eenigen uitgangsdag en daarom laat Zijn Excellentie dan ook de treinen, zelfs goedkoope extra treinen op den Zondag maar loopen. (...) Alzoo wordt de Zondag dan omlaag gehaald en gemaakt tot een dag van jolijt en pret. Daarbij biedt deze Minister de zeer behulpzame hand. (...) Geen wonder - dit aan het adres van den heer Duymaer van Twist, die mij interrumpeerde [vet; AV] - , dat men, dit en dergelijke van antirevolutionnaire zijde ziende, hoe langer hoe meer spottenderwijs over een antirevolutionairen Zondag gaat spreken. (...)

De Minister poogt zich ten aanzien van de 44 goedkoope extra treinen wel te rechtvaardigen met beroep op de autobussen. Hij beproeft zijn gedragslijn te verdedigen met de opmerking, dat het publiek, bij geval het geen gebruik van de treinen kan maken, zijn toevlucht tot de autobussen, die naar vergelijking nog meerdere bediening vorderen, zal nemen. Doch deze proeve van verdediging kan ik al evenmin toejuichen. In de eerste plaats zoekt de Minister het eene kwaad met het andere te dekken. En in de tweede plaats heeft de Minister ook het autobusbedrijf onder zijn Departement. Hij ontwerpe een algemeene verbodsbepaling voor het rijden der autobussen op den Zondag. (...) Moge de Minister den ernst derzaak gevoelen. Een volk, dat zijn Zondag gaat missen, gaat noodwendig ten gronde. Een volk, dat den Zondag misbruikt als uitgangsdag, laadt zich de oordeelen Gods op den hals. (...) Zoo verlaagt men den Zondag tot een werkdag. Want die zoogenaamde uitgangsdag brengt mede, dat duizenden bij duizenden straks op den Zondag zwoegen, harder nog dan zij het in de week doen [Ds. Zandt doelt hier met name op de zondagsarbeid van machinisten, conducteurs en het horecapersoneel; AV], Daar komt nog bij, dat, wat niet minder ergelijk is, Gods dag tot een dag van zondige pretmakerij wordt gemaakt. Het volk, dat den Zondag zoo doorbrengt, moet ontaarden en in allerlei kwaad vervallen. (...)" 30> !

Daar de regering met betrekking tot het openbaar vervoer als maar bleef sollen met Gods gebod inzake de zondag, ook nu het "Departement van Waterstaat" in handen was van een antirevolutionaire minister, zag ds. Zandt zich genoodzaakt om aan het einde van zijn rede, tezamen met ds. Kersten, de volgende motie van orde in te dienen:

"De Kamer van oordeel, dat des Zondags de openbare middelen van ver-voer behooren stil te staan, noodigt de Regeering uit, maatregelen te treffen, daartoe dienende, en gaat over tot de orde van den dag " 3 ".

De Kamervoorzitter vroeg, zoals gebruikelijk, of deze motie werd ondersteund in de Kamer. Behalve de beide SGP'ers was niemand bereid deze motie te ondersteunen, zodat deze motie in de Kamer zelfs geen onderwerp van beraadslaging kon uitmaken. "Dat teekent",

zo schreef De Banier-commentator in het eerstvolgende nummer van De Banier: "Niemand; zelfs niet een A.R. of C.H. stak de vinger op; niet één"! Men blaast hoog van de toren "over handhaving van beginselen. Maar waar blijft men dan met de praktijk" 32 '! Deze woorden werden ook door de heer Duymaer van Twist gelezen. Het was voor hem duidelijk dat hij dit verwijt niet over zijn kant kon laten gaan. In De Waarheidsvriend van 21 december 1928 reageerde hij hierop onder de titel "Gebrek aan ernst". Hij schreef onder meer:

"Er kunnen oogenblikken aanbreken, dat spreken plicht wordt. Zulk een moment lijkt ons te zijn aangebroken tengevolge van het optreden van ds. Zandt tijdens de behandeling van de onlangs gehouden Spoorwegbegrooting in de Tweede Kamer. Bij die gelegenheid heeft deze leider van de Staatkundig Gereformeerde Partij zijn lust weer eens bot gevierd door in het publiek den Antirevolutionairen op de meest heftige en hoogst onbillijke wijze de tekortkomingen in het uitleven van hun beginsel voor te houden. Nu zouden wij dit alles nog over zijn kant hebben laten gaan, wat wij gewoonlijk doen, ware het niet - en dit is het ergelijke van het geval - dat daarbij onder het joelen van de tegenstanders in de Kamer Gods Wet en 's Heeren ordinantiën werden ter sprake gebracht. Zoo iets grenst aan het profane.

Ds. Zandt stelde een motie voor, waarin hij uitsprak dat des Zondags de openbare middelen van vervoer behooren stil te staan en dat de regeering de daartoe dienende maatregelen heeft te treffen. Over deze motie zelve spreken we niet. Maar wèl over de wijze, waarop zij werd ingediend en over het volslagen gebrek aan ernst, dat ook ditmaal weer uit het optreden van ds. Zandt bleek. Immers (...) in het Voorloopig Verslag [verslag van de voorafgaande commissievergadering; AV], dat ook de handteekening van ds. Zandt draagt, wordt met geen woord van de noodzakelijkheid van het algemeen stopzetten van de openbare middelen van vervoer op Zondag melding gemaakt. Dat behoefde ook niet, want de kiezers riemen toch geen nota van wat in de stukken staat, echter wèl van het openbaar debat. En de rede van ds. Zandt wordt later in het orgaan van de Staatkundig Gerefotmeerde Partij woordelijk afgedrukt en daar komt het alleen op aan. Overduidelijk bleek het de Kamer, dat wat gezegd werd, uitsluitend diende voor de galerij en om dan daarin nog met een breed gebaar het heilige te betrekken, ziedaar wat den tegenzin bij velen opwekte. Is het wonder, dat de Kamer weigerde om aan dit gedoe mee te doen en ds. Zandt alleen liet staan? ".

Hoewel de heer Duymaer van Twist er nog aan toevoegde dat hij "met groot leedwezen" van deze dingen melding maakte, blijkt toch wel duidelijk uit dit geschrijf van hem dat hij het ernstig waarschuwend optreden van ds. Zandt inzake de zondagsontheiliging bij de lezer stinkende probeerde te maken. "In stee van het voor handhaving van Gods ordinantiën op te nemen, durft men hen die op de brute vertrapping van Gods geboden wijzen, hatelijk in een valsch en verdacht licht te stellen", schreef ds. Kersten in De Banier van 3 januari 1929 naar aanleiding van het genoemde artikel van Duymaer van Twist.

De heer Duymaer van Twist had daartoe in zijn artikel zelfs een feitelijke onjuistheid geponeerd, want van het joelen van de tegenstanders, waarover hij schreef, was in het geheel geen sprake geweest. "Tenzij", zo merkte ds. Kersten snedig op, "de heer D. v. Tw. zichzelf onder de bedoelde tegenstanders rekent. Want inderdaad de houding van de heer D. v. Tw. was verre van voorbeeldig tijdens de rede door ds. Zandt uitgesproken" en

"Al zouden de tegenstanders joelen, dan nog zou het ons niet mogen beletten den eisch Gods aan de Regeering voor te houden. Dat grenst niet aan het profane, zooals de heer D. v. Tw. beweert. Veeleer zou een woord van waardeering dan op zijn plaats zijn voor de getrouwheid en vrijmoedigheid, waarmede ds. Zandt spreken mocht"!

In zijn artikel in De Waarheidsvriend verweet de heer Duymaer van Twist - die zelf overigens ook op grond van het vierde gebod tegen het inzetten van extra treinen op zondag was en daarover de regering soms aansprak 33 ' - ds. Zandt vooral dat hij de bewuste motie niet uit ernst zou hebben ingediend, maar dit enkel omwille van de kiezers had gedaan, enkel uit reclamemakerij met het oog op de naderende Kamerverkiezingen. De heer Duymaer van Twist maakte dit verwijt, ondanks dat ds. Zandt in de Kamer al met nadruk had gezegd: "Niet met lust, integendeel", maar "met groot leedwezen heb ik de feiten moeten constateeren, zooals zij zijn, en moeten spreken, zooals ik gesproken heb. (...) Ik heb in dezen een zeer vrije, zuivere consciëntie" 34 '! Dat het ds. Zandt aan ernst ontbroken zou hebben, sprak ds. Kersten met kracht tegen. In De Banier van 3 januari 1929 schreef hij:

"De prediking die hij", namelijk ds. Zandt, "van Zondag tot Zondag benevens zoovele malen in de week steeds nog op vele plaatsen brengt en het optreden in de vergaderingen voor Staatkundige doeleinden (...), ja

geheel het leven van ds. Z. getuigt tegen de valsche hatelijke beschuldiging van den A.R. Duymaer van Twist. (...) Het blijft een bittere aanklacht tegen de Christ. Partijen, dat zij de motie weigerden te ondersteunen, die bedoelde Gods dag in een Semi- Overheids-bedrijf te doen eerbiedigen"! Toch was hiermee het laatste woord over deze vermeende reclamemakerij nog niet gezegd en geschreven.

Invoering van de doodstraf

Een klein jaar later, namelijk op 15 november 1929 tijdens de behandeling van de "Rijksbegrooting" voor het "Departement van Justitie", wees ds. Zandt de antirevolutionaire minister Donner erop dat het "Calvinistisch principe" van de doodstraf door hem "schromelijk verloochend" werd. De minister had namelijk de Kamer medegedeeld dat hij van invoering van de doodstraf afzag, daar dit niet in het regeringsprogram was opgenomen. Vanwege de hem toegemeten tijd kon ds. Zandt echter niet lang over deze zaak uitweiden. Daarom zei hij tot de minister:

"Ik herinner er alleen maar aan, hoe alle Gereformeerde theologen op grond van Gods Woord de doodstrafvoor den doodslager bepleiten en daarbij stellen, dat de gramschap Gods tegen dat land ontbranden zal, waarop bloedschuld blijft rusten. De bekende Duitsche predikant Krummacher schrijft ergens: 'Men schrijft en spreekt over de rust en den vrede van Europa. Wat rust? Hoe kan er rust zijn, zoolang bloedschuld op bloedschuld zich in Europa opstapelt en het bloed van zoovelen om wraak tot God roept'! Waant men soms, dat God zich laat bespotten? (...) Behalve toch, dat de oude Gereformeerde theologen de doodstraf van den doodslager grondig op Gods Woord bewezen hebben, hebben zij ook daarop gewezen, dat de Overheid het land onder den toorn Gods brengt, wanneer zij den doodslager niet naar behooren straft" 35 '!

Nadat ds. Zandt deze zin had uitgesproken, werd hij hinderlijk in de rede gevallen door de heer Duymaer van Twist. Hij riep ds. Zandt toe: "Dient u een wetsvoorstel in"! Ds. Zandt trok zich echter van deze interruptie niets aan. Hij vervolgde gewoon zijn betoog:

"Zij [namelijk de oude Gereformeerde theologen; AV] hebben er bepaaldelijk op gewezen, dat God tot Mozes gesproken heeft, dat het land niet van het bloed verzoend kan worden, dat daarin vergoten wordt, zonder wiens bloed, die het vergoten heeft; dat ook God de Heere den richteren verboden heeft, dat zij geen verzoening zouden aannemen over de ziel des doodslagers, omdat hij des doods schuldig is en den dood moet sterven. (...)"!

En daarom had ook de minister niet van wederinvoering mogen afzien! Maar liet ds. Zandt nu de interruptie van de heer Duymaer van Twist geheel onbeantwoord? Nee, want nadat ds. Zandt hetgeen hij over de doodstraf wilde zeggen, gezegd had, zei hij (en dan komt die reclamemakerij weer naar voren!):

"De heer Duymaer van Twist heeft straks gezegd: kom met een wetsvoorstel. Maar komen wij met een motie of wetsvoorstel, dan roepen de antirevolutionnairen door het land: het is reclamemakerij, het is reclame. Mijnheer de Voorzitter! Ik kom hier niet om de bevelen van den heer Duymaer van Twist in ontvangst te nemen. Wat wij zullen doen, zullen wij zelf vaststellen "!

En daarmee kon de heer Duymaer van Twist het voor deze keer doen. Hij reageerde er niet op, althans nu niet.

Nogmaals van reclamemakerij beschuldigd

Maar twee weken later tijdens het debat dat op 26 november 1929 gehouden werd over de begroting voor het "Departement van Waterstaat", nu voor het jaar 1930, begon de heer Duymaer van Twist weer over de

vorig jaar door ds. Zandt ingediende motie waarin de regering gevraagd werd maatregelen te treffen tot het stilleggen van het openbaar vervoer op zondag. Nadat hij eerst de minister erop gewezen had dat de minister, (die lid was van "een Regeering, die zegt niets liever te willen dan de eerbiediging van den Zondag zooveel mogelijk te bevorderen") geen medewerking moest verlenen aan "het laten loopen van pleziertreinen en extra treinen op Zondag", ging de heer Duymaer van Twist vervolgens opnieuw proberen zijn negatieve opstelling van vorig jaar jegens deze motie recht te praten. Hij zei:

"Mijnheer• de Voorzitter! In het vorige jaar hebben de heeren Kersten en Zandt een motie ingediend, luidende: 'De Kamer, van oordeel, dat des Zondags de openbare middelen van vervoer behooren stil te staan, noodigt de Regeering uit maatregelen te treffen, daartoe dienende, en gaat over tot de orde van den dag'. Deze beide geachte afgevaardigden hebben zich er over beklaagd, dat deze motie met het woord 'reclame' is bestempeld, maar ik vraag: is het dan geen reclame, wanneer de heeren Kersten en Zandt, die 7 en 3 jaren deel uitmaken van de Kamer, tegen het vervoer op Zondag geen zoodanig bezwaar gemaakt hebben, dat zij daarover een uitspraak van de Kamer noodig achtten, maar vlak vóór de verkiezingen met zoo 'n motie kwamen ? Dat ik die motie destijds niet ondersteund heb, vond alleen zijn oorzaak hierin, dat mij de zaak te ernstig was om haar als reclame te laten gebruiken " 36) .

Had dus bij de heer Duymaer van Twist niet de gedachte postgevat dat ds. Zandt de motie uit reclamemakerij had ingediend, dan zou hij deze motie wel ondersteund hebben om behandeling daarvan in de Kamer mogelijk te maken!

Motie niet afdoende

Dit betekende echter niet dat hij, als de motie inderdaad in behandeling genomen was, ook vóór de motie gestemd zou hebben, want tegen de motie op zichzelf opperde de heer Duymaer van Twist het bezwaar dat deze "niet afdoende" was omdat daarin alleen maar over het stilleggen van het 'openbaar vervoer' werd gesproken, zodat dus het particuliere autoverkeer op zondag buiten schot zou blijven. Dit achtte de heer Duymaer niet gewenst, want, zo zei hij:

"Ging de Regeering er (...) toe over om alleen maar de openbare middelen van vervoer op Zondag stop te zetten, zooals de beide geachte afgevaardigden dat wenschen, dan zou dit aan de Zondagsrust, vooral ten plattelande, groote schade toebrengen, want dan ging het vervoer niet meer langs de spoorwegen, maar langs de wegen, die door de steden en dorpen leiden, en dan zouden de bewoners verontrust worden door het gedaver van de auto's, die door die plaatsen heensnelden " 37> .

Dat de heer Duymaer van Twist dit als bezwaar tegen deze motie naar voren bracht, was op zich unfair van hem, als we bedenken dat de Kamervoorzitter nu al overwogen had om de door de SGP ingediende motie buiten de orde te verklaren omdat daarin in het algemeen over het stilleggen van het 'openbaar vervoer' op zondag gesproken werd en niet specifiek en alleen over het stilleggen van het treinverkeer. Dit laatste was toen aan de orde. Een nog ruimer geformuleerde motie die ook het particuliere autoverkeer meenam, zou de Kamervoorzitter dus zonder meer buiten de orde verklaard hebben.

Ook had de heer Duymaer van Twist voor de extra maatregelen die hem voor ogen stonden, zelf een weg kunnen zoeken, zodat zijn bezwaar tegen de SGP-motie moeilijk als een wezenlijk bezwaar beschouwd kan worden. Ja, leek het er niet veel meer op dat hij naar een stok zocht om de hond te slaan en naar een argument om de vorig jaar door hem aangenomen negatieve houding jegens de SGP-motie te rechtvaardigen 38 '?

Zelf wetten maken en indienen

In vervolg van zijn rede droeg de heer Duymaer van Twist aan de SGP-voormannen wel de taak op om zelf een kwalitatief goede wet in te dienen die het verkeer op zondag zou stilleggen. De SGP-voormannen vermaanden wel telkens met zoveel woorden de regering om zorg te dragen voor handhaving van de zondagsrust en zondagsheiliging in het openbaar vervoer, maar alleen met dit "praten en redeneeren over het vraagstuk van de Zondagsrust (...) komt men geen stap verder", aldus de heer Duymaer van Twist. Als de SGP'ers dan vervolgens zelf geen wet indienden, dan presteerden zij ronduit niets, zo was zijn mening. Daarom zei hij:

"De weg, die moet worden ingeslagen (...), is het

indienen van een wettelijke regeling. De heeren Kersten en Zandt hebben het recht van initiatief, laten zij daarvan gebruik maken ".

En venijnig voegde hij eraan toe: "Dat is ook overeenkomstig art. 36 van de Nederlandsche Geloofsbelijdenis, waarin staat, dat de wereld niet geregeerd wordt door praten en redeneeren, maar door wetten en door de politiën [verordeningen; AV]" 39> !

Een vaker gehoord verwijt

Met dit verwijt, namelijk dat de SGP-voormannen enkel maar praatten en redeneerden en verder niets presteerden omdat zij zelf geen wetten ontwierpen en indienden, kwam de heer Duymaer van Twist regelmatig op de proppen.

Een maand eerder had hij bijvoorbeeld nog in De Waarheidsvriend van 25 oktober 1929 geschreven dat ds. Kersten "thans ruim 8 jaar lid van de Tweede Kamer" was, maar van hem

"tot dusver geen enkel voorstel van wet inkwam tot bevordering van Zondagsrust en van Zondagsheiliging. Evenmin liet die afgevaardigde zich in al dien tijd iets gelegen liggen aan het vraagstuk van de lijkverbranding, het vrouwenkiesrecht, de leerplichtwet en zoovele andere onderwerpen meer, die met de Christelijke beginselen samenhangen.

Het waren wel woorden, en nog eens woorden, die gehoord werden, maar tot daden kwam het bij ds. Kersten niet. Want waar is het voorstel van de Staatkundig Gereformeerden om de lijkverbranding te verbieden, den leerplicht af te schaffen, den stemplicht te schrappen, het vrouwenkiesrecht uit de wet te verwijderen, den vaccinedwang te doen ophouden? Aan het indienen van deze wetsvoorstellen denken de Staatkundig Gereformeerden niet; het is naar hun meening voldoende als er over gepraat wordt"!

En vlak vóór de Kamerverkiezingen van 3 juli 1929 meende hij in De Waarheidsvriend (28 juni 1929) zijn achterban te mogen voorhouden:

"Wat heeft een man als ds. Zandt met name nu al die jaren uitgevoerd? Niets, letterlijk niets. En wat nu rondgezonden wordt aan de kiezers, met ophef vermeldend dat hij gesproken heeft over de Zondagsontheiliging [de op 6 december vorig jaar gehouden Kamerrede van ds. Zandt werd in drukvorm onder de kiezers verspreid; AV], is een zwak, armelijk naapen van hetgeen door onze A.R. Kamerleden en door onze A.R. organisaties jaren en jaren is betoogd en nagejaagd".

Verbitterd merkte hij ook in hetzelfde artikel op dat de SGP-voormannen door middel van het indienen van een amendement tot afschaffing van het gezantschap bij de paus en door samen te werken met de liberalen en socialisten wel "een man als Colijn" hadden laten vallen, "een man van wereldreputatie, van wereldberoemdheid en een stoere Christen-Staatsman"! "En daar leenen zich dan mannen voor, die den vromen Piet uithangen en zelf nog niet 't minst gepresteerd hebben"; mannen "die niets anders doen dan blaffen als een hond tegen de maan"!

Hoe duidelijk toch blijkt uit deze woorden dat de heer Duymaer van Twist met haat vervuld was jegens de SGP en haar voormannen!

Een SGP-principe door Duymaer uitgebuit!

De heer Duymaer van Twist drong dus sterk op het indienen van wetten aan, maar de SGP-voormannen wilden van het zogenaamde 'initiatiefrecht' - dat is het recht om als Kamerlid zelf een wetsvoorstel te ontwerpen en in te dienen - , geen gebruik maken omdat dat in hun ogen een vorm van volkssoevereiniteit was. "Het staat niet aan mij wetten te maken", zo betoogde ds. Kersten op 13 november 1928 in de Kamer, maar "de

Regeering trede op", want "Alle hechte grondslagen van den Staat worden omvergestooten door hen, die den Staten-Generaal een deel van de macht toekennen, die de Overheid alleen toekomt. Beide, wetgevende en uitvoerende macht, komen toe aan de Overheid, niet aan het volk. De Overheid is over het volk gesteld, door een macht buiten ons, nl. door God. De Staten-Generaal regeeren niet, ook niet voor de helft; de souvereiniteit der Overheid is ondeelbaar. Alle macht over de Regeering, die feitelijk wortelt in de revolutionnaire beschouwing van de macht des volks, is voor mij dan ook misplaatst" 40 *!

Deze principiële opstelling van de SGP-voormannen met betrekking tot het initiatiefrecht buitte de heer Duymaer van Twist richting de kiezers uit. Zoals we hierboven zagen, hield hij de kiezers voor dat de SGPvoormannen in de Kamer niet verder kwamen dan praten en redeneren en dus naar zijn mening totaal niets presteerden. Wanneer we echter deze door de heer Duymaer van Twist gehanteerde graadmeter voor de prestaties van de SGP-voormannen op zijn eigen Kamerwerk loslaten, dan heeft ook hij weinig gepresteerd, want waar bleef bijvoorbeeld zijn voorstel om het verkeer op zondag stil te leggen? Dit mocht temeer van hem verwacht worden, daar naast visserij, defensie en waterstaat, de wetgeving op het terrein van de zondagsrust en zondagsheiliging zijn specifieke aandacht had 41) !

Scherpe repliek

Hoe reageerde nu ds. Zandt in de vergadering van 26 november 1929 (zie boven) op de hernieuwde aantijging van de heer Duymaer van Twist dat de SGP-voormannen de bewuste motie enkel uit zucht naar reclame hadden ingediend? Wel, toen later op de avond ds. Zandt aan de beurt was om het woord te voeren, wees hij eerst in alle ernst en eenvoud de nieuw aangetreden minister van Waterstaat, mr. P.J. Reymer, erop dat met een "zooveel mogelijke stopzetting van publieke vervoermiddelen" het beginsel werd prijsgegeven. De minister had namelijk geschreven dat hij het inzetten van extra treinen wel verantwoord achtte, "indien het vervoer op andere wijze de Zondagsrust nog meer zou storen". Ds. Zandt bracht daar echter tegenin:

"Wie drie treinen wil laten rijden, die kan er ook tien en veel meer laten rijden. Dit moge al onderscheid in practijk medebrengen, in beginsel niet. (...) Wie op den dag des Heeren ook maar één trein laat rijden, laat slaafschen arbeid verrichten en staat schuldig aan vergrijp tegen het vierde gebod van Gods wet. En juist daarom, Mijnheer de Voorzitter, kan ik niet aflaten van mijn eisch om de Regeering uit te noodigen maatregelen te beramen om op Gods dag alle publieke middelen van vervoer stop te zetten. Ook deze Minister moet ik dezen eisch krachtens een hoog en heilig beginsel voor oogen stellen " 42) !

Na deze getrouwe vermaning, diende ds. Zandt de heer Duymaer van Twist scherp van repliek. Hij zei:

"Ten slotte nog een enkel woord aan het adres van den heer Duymaer van Twist. Ds. Kersten en ik zijn van dezen persoon gewend min vriendelijk bejegend te worden. Zijn vaak bittere bestrijding is ons al sinds lang bekend. Maar wat hij vanavond tegen ons bedreef, overtreft nog alles wat hij te voren ons aandeed. Hedenavond wierp genoemde heer zich op als een kenner der harten en een proever der nieren. In den waan van zijn ingebeelde alwetendheid maakt hij met een paar zinnen uit, dat het stellen van mijn motie, mede-onderteekend door ds. Kersten, enkel bij ons was voortgekomen: uit zucht naar reclame. Zoo iets te zeggen is verbijsterend kras, zulke beschuldigingen te durven uitspreken past niemand. Allerminst den heer Duymaer van Twist, die zegt ï'ekening te houden met de H. Schrift. Welnu, die H. Schrift leert den heer Duymaer van Twist, dat God en Hij alleen oordeelaar is der verborgen gedachten. (...) In het bewustzijn van eenmaal te staan voor een heel wat hooger rechter dan de heer Duymaer van Twist is en zich waant te zijn, wraak ik diens hedenavond gedane uitspraak.

Ik kan niet krachtig genoeg tegen een dergelijke wijze van verdachtmaking, als waaraan de heer Duymaer van Twist zich schuldig maakte, opkomen. Ik protesteer tegen zulk een voorstelling als de heer Duymaer van Twist hier vanavond heeft durven geven dan ook met alle kracht. Ik kan hem de stellige verzekering geven, dat van hetgeen hij hier beweerd heeft niet het minst waar is. Van mij is het voorstel uitgegaan om een motie in te dienen. Ik heb daarbij volstrekt niet aan de naderende verkiezingen gedacht. Met den heer Kersten heb ik daarna op een avond de zaak besproken. Het woord verkiezingen is in ons onderhoud ons niet over de lippen gekomen. Er is ook niet aan gedacht. De nood was ons opgelegd [vet; AV]. Wij zagen een antirevolutionnair Minister telkens en telkens maar sollen met de heiliging van den Godsdag. Om, als het ? nogelijk was, daaraan een einde te maken, hebben wij gemeend, ten slotte een motie te moeten indienen. (...) Wij hoopten mede, zoo doende een uitspraak van de Kamer te verkrijgen "!

Onderwijl liet de heer Duymaer van Twist duidelijk blijken dat deze repliek hem niet van gedachte deed veranderen. Hij bleef halsstarrig bij zijn waan dat de SGP-voormannen de motie uit reclame hadden ingediend. Er hielp geen praten aan!

Ten besluite

We zagen dat de heer Duymaer van Twist, die interrumperen kon als geen ander 43 ', deze gave in de Kamer regelmatig ook tegen de SGP aanwendde. Achter de opmerking: "Natuurlijk kon de antirevolutionaire heer Duymaer van Twist weer niet nalaten om onzen afgevaardigde op de meest hinderlijke wijze te interrumpeeren", die we in De Banier van 13 december 1930 aantroffen, zit dan ook meer dan hetgeen we op het eerste gezicht zouden denken. Maar niet alleen in de Kamer, ook in zijn wekelijkse artikelen in De Waarheidsvriend bracht hij regelmatig schimpscheuten in de richting van de SGP naar voren. Ook daarvan hebben we enkele staaltjes gezien. In de verkiezingstijd van 1925 was dit zelfs zo erg geweest dat één van de kandidaten op de lijst van de Hervormd-Gereformeerde Staatspartij van ds. Lingebeek opmerkte:

"De 'Waarheidsvriend' en de A.R. 'Rotterdammer' schijnen wedstrijd te houden, wie het wel het verst kan brengen in het beschimpen, belagen enz. van een man [bedoeld wordt ds. Kersten; AV], die in 's lands vergaderzaal optreedt zooals hij zich voor God verantwoord kan achten en daarbij geen mensch ontziet. Die twee zus terbladen mogen echter bedenken, dat de uitwerking van een en ander wel eens zeer veel zou kunnen verschillen van hetgeen zij er zich van voorstellen " 44> !

Het feit dat de SGP-voormannen in tegenstelling tot de antirevolutionairen vasthielden aan het onverkorte artikel 36 NGB en het feit dat zij hetgeen eis van beginsel was op de voorgrond stelden, terwijl de heer Duymaer van Twist en zijn antirevolutionaire collega's doelbewust voor het bereikbare kozen 45), leidden ertoe dat de SGP-voormannen zich voortdurend genoodzaakt zagen de antirevolutionairen in ernst op hun beginselafwijkingen te wijzen. Dit werd echter door de heer Duymaer van Twist weer uitgelegd als het bedrijven van "knabbelpolitiek" ten koste van de ARP 46 '!

Kortom, de houding die de heer Duymaer van Twist richting de SGP aannam, was over het algemeen negatief getoonzet. "De haat, die deze heer vervult tegen hen die de waarheid getrouw wensen te blijven en niet antirevolutionair zijn, spreekt voortdurend uit diens spreken en schrijven", zo merkte ds. Kersten in de Saambinder van 26 januari 1933 niet ten onrechte op!

De heer Duymaer van Twist is tot het einde van zijn leven een geharnast strijder voor de antirevolutionaire lijn en beginselen gebleven 47 '. Dit neemt niet weg dat in zijn tijd al een deel van de Gereformeerde Bond vanwege sympathie voor de SGP het antirevolutionaire kamp verliet. Het feit dat na het sterven van ds. Zandt het SGP-hoofdbestuur een veel meer open houding in de richting van de Gereformeerde Bond ging aannemen 48) en een Bonder in de persoon van ds. H.G. Abma tot partijleider werd verheven, heeft er onmiskenbaar toe bijgedragen dat later verhoudingsgewijs nog meer Bonders voor de SGP kozen. Helaas stonden beslist niet alle Bonders die lid werden van de SGP ook voluit achter de Staatkundig Gereformeerde beginselen, en dat is nu nog het geval. Bonders die zich in onze tijd uitspraken veroorloven als 'het heerlijke werk van ds. Abma' en 'met ds. Abma kreeg de SGP een voluit Hervormd-Gereformeerd man in de Kamer', geven daarmee toch te kennen dat zij in beginselmatig opzicht nog steeds ergens in het midden zweven tussen de ARP en de oude SGP. Dat gold ook van prof. Visscher. Ds. Zandt had dit toentertijd goed door en hij wees daarom samenvoeging van de SGP met prof. Visschers Christelijke Nationale Actie af. Doch daarover D. V. een volgende keer.

Noten:

1) K. Exalto, "De visie op de kerk", in: Beproefde Trouw. Vijfenzeventig jaar Gereformeerde Bond in de Nederlands Hervormde Kerk, z.j., p. 123 2) W. Fieret, De Staatkundig Gereformeerde Partij (1918-1948). Een bibliocratisch ideaal, 1990, p. 134 3) Handelingen Tweede Kamer, 1929-1930, 14 november 1929, p. 414; zie ook: De Banier, 18 september 1924 4) J. van der Graaf, "De Gereformeerde Bond en de politiek", in: Beproefde Trouw. Vijfenzeventig jaar Gereformeerde Bond in de Nederlands Hervormde Kerk, z.j., p. 219 5) Fieret, a.w., p. 134 6) Van der Graaf, a.w., p. 218 7) De titel luidde: Onze scheidende broeders en wij, een woord aan de staatkundig Gereformeerden en de Hervormd-Gereformeer de Staatspartij bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer der Staten-Generaal in 1925 8) Fieret, a.w., p. 131 9) Fieret, a.w., p. 135 10) Van der Graaf, a.w., p. 221 11) Rubriek "Staat en Maatschappij", in: De Waarheidsvriend, 27 november 1925 12) Rubriek "Staat en Maatschappij", in: De Waarheidsvriend, 30 juni 1922 13) Fieret, a.w., p. 133; H. Visscher, Onze scheidende broeders en wij, 1925, p. 12 14) B.J. Wiegeraad, Hugo Visscher (1864-1947). 'Een calvinist op eigen houtje', 1991, p. 83 15) Fieret, a.w., p. 139

16) Handelingen Tweede Kamer, 1927-1928, 29 maart 1928, p. 1939 17) Fieret, a.w., p. 134 18) Fieret, a.w., p. 134; Wiegeraad, a.w., p. 103 19) Handelingen Tweede Kamer, 1929-1930, 7 maart 1930, p. 1656-1657; zie ook: In het Spoor, juli 1998, p. 76 20) Biografisch Lexicon voor de geschiedenis van het Nederlandse Protestantisme, dl. 3, 1988, p. 328-329 21) Fieret, a.w., p. 134 22) Van der Graaf, a.w., p. 223 23) Fieret, a.w., p. 128; Wiegeraad, a.w., p. 101 24) Wiegeraad, a.w., p. 101 25) Biografisch Lexicon voor de geschiedenis van het Nederlandse Protestantisme, dl. 3, 1988, p. 374 26) Wiegeraad, a.w., p. 101 27) M. van Grieken, "De antirevolutionaire partij calvinistisch, niet kerkelijk", in: Schrift en Historie, 1929, p. 201 28) Handelingen Tweede Kamer, 1926-1927, aanhangsel, vraag 1 en 2 29) Handelingen Tweede Kamer, 1928-1929, 6 december 1928, p. 889-890 30) Handelingen Tweede Kamer, 1928-1929, 6 december 1928, p. 890 31) Handelingen Tweede Kamer, 1928-1929, 6 december 1928, p. 891 32) De Banier, 13 december 1928 33) Bijvoorbeeld in De Waarheidsvriend van 4 januari 1929 schreef hij: "Daartegen", namelijk tegen het inzetten van extra treinen op zondag door de spoorwegdirectie, "heeft de regeering zich te verzetten". 34) De Banier, 3 januari 1929 35) Handelingen Tweede Kamer, 1929-1930, 15 november 1929, p. 462 36) Handelingen Tweede Kamer, 1929-1930, 26 november 1929, p. 655 37) Handelingen Tweede Kamer, 1929-1930, 26 november 1929, p. 655. In De Waarheidvriend van 15 november 1929 hield hij zelfs de lezers geheel ten onrechte voor dat de SGP-motie "alleen maar het spoorwegvervoer" betrof en "al het andere verkeer op Zondag, dat eveneens voor de Zondagsheiliging schadelijk is", ongemoeid werd gelaten. 38) Ook prof. Visscher schroomde overigens niet om ditzelfde schijnargument naar voren te brengen ter verdediging van zijn negatieve opstelling jegens de bewuste SGP-motie. Zie: H. Visscher, "Open brieven van Prof. Dr. H. Visscher aan Ds G.H. Kersten", in: De Standaard van 3, 13 en 22 februari 1930 39) Handelingen Tweede Kamer, 1929-1930, 26 november 1929, p. 655 40) Handelingen Tweede Kamer, 1928-1929, 13 november 1928, p. 332 41) Handelingen Tweede Kamer, 1926-1927, aanhangsel, vraag 2; Handelingen Tweede Kamer, 1934-1935, 13 november 1934, p. 261 42) Handelingen Tweede Kamer, 1929-1930, 26 november 1929, p. 669 43) J. van der Graaf, Delen of helen? , 1978, p. 243 44) De Banier, 30 juli 1925 45) Rubriek "Staat en Maatschappij", in: De Waarheidsvriend, 21 december 1928 46) Zie bijvoorbeeld: Rubriek "Staat en Maatschappij", in: De Waarheidsvriend, 15 april 1927 en 18 januari 1929 47) Van der Graaf, "De Gereformeerde Bond en de politiek", in: Beproefde Trouw. Vijfenzeventig jaar Gereformeerde Bond in de Nederlands Hervormde Kerk, z.j., p. 243 48) L.M.P. Scholten, "De Gereformeerde Gemeenten in Nederland en de Gereformeerde Gezindte", in: De Waarheid hogelijk geboden, 1994, p. 128-129

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 oktober 2000

In het spoor | 44 Pagina's

DE MIN-VRIENDELIJKE HOUDING VAN DE ANTI-  REVOLUTIONAIRE GEREFORMEERDE BONDERS IN DE  KAMER JEGENS DE SGP

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 oktober 2000

In het spoor | 44 Pagina's