Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

EEN ROOMS BANKBILJET

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EEN ROOMS BANKBILJET

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

De onthulling die ds. Zandt in 1953 deed, nader bezien en toegelicht

Inleiding

Het is bekend dat ds. Kersten en ds. Zandt bij de voortduur ernstig gewaarschuwd hebben tegen de toenemende macht van rome in ons land. Zij zagen daarin een groot gevaar, en dat was het ook. We moeten hierbij bedenken dat de roomsen in de tijd van ds. Kersten en ds. Zandt zelfbewuster werden, zij emancipeerden en gingen zich op allerlei fronten profileren. Overal in ons land verrezen, vaak gesubsidieerd door de regering, roomse 'bolwerken': kerken, kloosters, scholen, seminaries, ziekenhuizen enz. Hun bevolkingsaandeel steeg van vijfendertig procent in 1909 naar mini veertig procent in 1960.

In de Tweede-Kamer vormden zij met circa 30 van de 100 zetels niet alleen veruit de grootste partij, maar zij namen ook telkens met een fors aantal ministers aan de regering deel. Toen de KVP in de jaren vijftig nog een paar zetels meer in de wacht sleepte en het groeiend aantal roomsen bijna het aantal protestanten in ons land evenaarde, droomde een prominent rooms politicus als prof. C.P.M. Romme (1896-1980) er zelfs van dat de KVP op den duur 51 van de 100 zetels in de Kamer zou bezetten. Het is dan ook geen wonder dan ds. Zandt in 1953 tijdens de Algemene Beschouwingen in de Tweede Kamer voor de zoveelste keer aandacht vroeg voor die toenemende verroomsing van ons land en de daaruit voortvloeiende ernstige gevaren, want rome was immers nog steeds dezelfde. Zij had, zo waarschuwde ds. Zandt de regering in 1953 wederom, "de dood gezworen" aan de Reformatie en deze "als een vermaledijde ketterij, ja als een pest, veroordeelt" en zij was er niet voor teruggedeinsd om de protestanten, waar zij er de macht toe had, "te vervolgen en te onderdrukken", gelijk dat in verscheidene landen volgens ds.

Zandt thans "nog het geval" was!

Naast deze en andere in dit verband al vaker naar voren gebrachte punten bevatte ds. Zandts betoog tegen rome in 1953 ook een geheel nieuw element. Tot zijn verontwaardiging had ds. Zandt namelijk ontdekt dat het in medio 1953 in omloop gebrachte nieuwe bankbiljet van vijfentwintig gulden nota bene voorzien was van een roomse afbeelding. Roomse propaganda dus! Daarover sprak hij de regering aan. Bij hetgeen ds. Zandt daarover zei en bij de ophef die vervolgens naar aanleiding van ds. Zandts woorden ontstond - ds. Zandts woorden werkten als een knuppel in een hoenderhok - willen we in dit artikel nader stilstaan, en dat mede met het oog op de komende introductie van de euromunten en - biljetten, die immers ook voorzien zijn van een rooms symbool, namelijk de twaalfsterrenkrans ter verering van Maria!

De knuppel

Het was al later op de avond toen ds. Zandt op 22 oktober 1953 tijdens de Algemene Beschouwingen in de Tweede Kamer als laatste het woord kreeg om zijn rede uit te spreken. "Aan een wezenlijke Christelijke wetgeving ontbreekt het al sinds lange jaren", zo hield hij de regering voor. "Ook onder de dusgenaamde Christelijke Coalitiekabinetten is er geen enkele waarlijk Christelijke wet tot stand gekomen". Integendeel zelfs! Deze kabinetten hebben juist "de verroomsing van ons land sterk in de hand gewerkt, dewijl zowel Christelijk-historischen als antirevolutionnairen in flagrante strijd met hun eigen Belijdenisgeschriften rome als Christelijk bij ons volk" hebben aangediend, aldus ds. Zandt. En die verroomsing zet zich "nog steeds voort", ja, deze "komt zelfs op onze bankbiljetten tot uiting", zo betoogde hij, want:

"Er is toch een bankbiljet uitgegeven, gedateerd 1 Juli 1949, dat niet zo lang geleden in omloop is gebracht, waarop aan de voorzijde een afbeelding voorkomt van de in 397 overleden bisschop Martinus van Tours. Volgens het rooms kerkelijk goedgekeurde missaal, blz. 1132, is deze voor rome de meest vereerde heilige in het westen van Europa, wiens voorspraak wordt ingeroepen om tegen alle onheil te worden beveiligd. Deze bisschop komt op het bankbiljet voor als een ruiter te paard, die met zijn zwaard zijn kleed doorsnijdt ten behoeve van een arme, die hem om een aalmoes vroeg. Hij draagt geen hoed, maar zijn hoofd is omgeven met een stralenkrans, zoals deze om het hoofd van door rome vereerde heiligen of martelaren pleegt voor te komen, waarbij op de achtergrond een kathedraal met vier kruisen geplaatst is. Het is dus een zuiver roomse voorstelling op een openbaar Nederlands bankbiljet" 1 *!

Daarover was ds. Zandt verontwaardigd, en terecht!

Het Missaal erop nagelezen

Om goed beslagen ten ijs te komen, had ds. Zandt kennelijk de in 1944 verschenen Latijns-Nederlandse uitgave van het volledige, officieel door rome goedgekeurde Missale Romanum erop nageslagen en daarin opgezocht wat daarin over de heilige Martinus van Tours, ofwel: over Sint-Maarten gezegd werd. Dit Missaal of misboek is een liturgisch boek dat bij de misviering gebruikt wordt en dat onder andere een heiligenkalender (een kalender die aangeeft welke heiligen op welke dag van het jaar tijdens de misviering vereerd worden) en de tijdens de misvieringen gebruikte gebeden, gezangen en leesstukjes uit de Bijbel bevat. In dit misboek stond vermeld dat bisschop Martinus van Tours (316-397) "een van de meest vereerde heiligen in het westen" was en dat ieder jaar op 11 november aan hem gedachtenis werd gedaan. Tijdens de misvieringen op die dag werd dan onder andere het volgende gebed uitgesproken:

"God, Die ziet dat wij door eigen kracht niet kunnen stand houden, verleen goedgunstig dat wij door de voorspraak van uw heiligen Belijder en Bisschop Martinus tegen alle onheil worden beveiligd. Door Onze Heer Jezus Christus ".

Het graf van deze in het jaar 397 overleden heilige, zo deelde het genoemde misboek verder mede, werd "weldra een pelgrimsoord waar vele wonderen plaats vonden"! Komt in het een en ander niet onmiskenbaar de roomse heiligenverering in het algemeen en de verering van de bisschop van Tours in het bijzonder openbaar! En deze door rome zo vereerde Martinus was nu afgedrukt op een openbaar Nederlands bankbiljet, nota bene zelfs met een lichtende cirkel of stralenkrans achter zijn hoofd (het symbool waarmee rome tot uitdrukking bracht dat de betreffende persoon een heilige was, een persoon van hogere orde, waard om vereerd te worden)! Bovendien was op de achtergrond de in Frankrijk gelegen bisschoppelijke stad Tours getekend met daarin duidelijk te onderscheiden een roomse kathedraal met vier kruisen erop. Is het wonder dat ds. Zandt hierover de regering aansprak?

Verzoek tot intrekking

Behalve de afbeelding van Sint-Maarten stond op de voorzijde van het bewuste bankbiljet, aan de rechterkant, ook een dubbel zo grote afbeelding van het hoofd van koning Salomo getekend, terwijl in het midden van het bankbiljet met kleine letters in de Statenvertaling de tekst afgedrukt was: Er is een die uitstrooit, denwelken nog meer toegedaan wordt; en een die meer inhoudt dan recht is, maar het is tot gebrek (Spr. 11:24). De in deze tekst (aan)bevolen milddadigheid had de ontwerper, de heer J.B. Sleper, visueel op het bankbiljet tot uitdrukking gebracht door middel van de roomse afbeelding van Sint-Maarten, die zittend op een paard met zijn zwaard de helft van zijn mantel afsnijdt (daar hij anders niets had om te geven) en aan een arme geeft. Dat had ook anders gekund, zo hield ds. Zandt de regering voor. "Wil men de milddadigheid bij ons volk aanprijzen", dan had men in plaats van die zuiver roomse afbeelding, beter "de beeltenis van Calvijn daarop kunnen aanbrengen, die heel zijn vermogen en inkomen aan de armen en vervolgde geloofsgenoten heeft gegeven, zodat hij bij zijn sterven nog geen 400 francs naliet"! Of indien het mocht gebeuren dat "men de standvastigheid des geloofs ons volk" voor ogen wil stellen, dan kan men beter "een afbeelding van Hus op de brandstapel, van Luther op de Rijksdag te Worms, of van Jan de Bakker op de houtmijt hier in Den Haag op de bankbiljetten" afdrukken. Maar dan zou men daarover in bepaalde kringen, onder wie de roomse, allicht "moord en brand" geschreeuwd hebben, aldus ds. Zandt.

Tot dusverre hadden de bankbiljetten echter juist "een aanzien gehad, waaraan niemand zich kon ergeren" en zo wilde ds. Zandt dat het bleef. Hij zei: "Het dient scherp vermeden te worden, dat er bankbiljetten in omloop gebracht worden", die voor enige propaganda dienst doen (want daarvoor zijn ze niet bedoeld) of "waaraan men uit religieus of politiek oogpunt aanstoot kan nemen, hetgeen in dit geval stellig zo is"! Daarom verzocht hij "uit principiële, alsook uit practische overwegingen" aan de regering "dat zij dit bankbiljet van ƒ 25, - ten spoedigste" zou intrekken en "niet op deze wijze met roomse propaganda" zou doorgaan!

Overigens, onder hetgeen dat aanstotelijk was voor anderen of als reclame diende voor een bepaalde Godsdienstige richting, rekende ds. Zandt kennelijk niet het afdrukken van een Bijbels portret of Bijbeltekst op een bankbiljet (mits het natuurlijk volstrekt waardig gebeurde en niet spottend bedoeld was, zoals vaak in onze tijd het geval is)! Over het feit dat op het bewuste bankbiljet het hoofd en een spreuk van Salomo was afgedrukt, sprak hij namelijk in het geheel niet. Ook de Nederlandsche Bank en minister-president Drees, zo zou later blijken, beschouwden het gebruik van Bijbelteksten en - figuren toen als 'veilig', in de zin van 'geen ergernis verwekkend' 2) !

Grote aandacht van de media

Gretig haakte de pers op de uitlatingen van ds. Zandt aangaande de roomse afbeelding op het nieuwe bankbiljet in. "Ds. Zandt doet opzienbarende onthulling": "Een heilige op Nederlands bankbiljet"!, zo kopte het dagblad Het Vaderland op 23 oktober 1953 en het roomse dagblad De Tijd probeerde op dezelfde dag de aandacht van zijn lezers te trekken met: "Ds. Zandt tracht Sint Maarten te onttronen"! In beide artikelen werd op een ludieke wijze, niet vrij van spot overigens, verhaald wat ds. Zandt gezegd had en hoe zijn woorden op de late avond plotseling leven in de vermoeide, naar het einde snakkende Kamer gebracht hadden, want aan "de ministerstafel, in de Kamer en op de tribunes zag men" na de onthullende mededeling van ds. Zandt dat mensen "haastig in hun binnenzak doken, portefeuilles te voorschijn haalden en keken, of zij het gewraakte beeld konden ontdekken". Daarvoor was volgens Trouw overigens wel een extra bril nodig 3) . Eenmaal gevonden, liep men "naar anderen om het triomfantelijk te tonen", zodat men in korte tijd overal groepjes

mensen een exemplaar van het bewuste bankbiljet zag bestuderen. Volgens Het Vaderland was men "hogelijk geamuseerd dat ds. Zandt deze ontdekking had gedaan"! Met andere woorden: men lachte hartelijk om deze in hun ogen kleine futiliteit waarover ds. Zandt thans zoveel ophef maakte.

Roomser dan de paus

Trouw, toen nog een voluit antirevolutionair dagblad, was er als de kippen bij om deze roomse voorstelling op het bankbiljet goed te praten 4) . Aan zijn verslag van hetgeen ds. Zandt in de Kamer over de afbeelding van Sint-Maarten had gezegd, voegde het gelijk al de relativerende opmerking toe: "Het is nu maar de vraag of deze heilige van vóór de Reformatie niet tot de oude kerkvaders moet worden gerekend, op wie ds. Zandt zich pleegt te beroepen" 5 '?

En enkele dagen later, om precies te zijn in de ochtendkrant van 27 oktober 1953, kon het niet nalaten om op de voorpagina onder de titel "Maarten" het volgende, puntig en stekend artikeltje af te drukken (dat vervolgens gretig door het toen nog roomse dagblad De Volkskrant werd overgenomen 6 '):

"De heer Zandt heeft in de Tweede Kamer bezwaar gemaakt tegen de beeltenis van St. Martinus, bisschop van Tours op een bankbiljet.

Wij denken dat de heer Zandt - een echte Groninger - in zijn jeugd wel met enthousiasme St. Maarten gevierd heeft, zonder dat daarbij van enige Paapse zuurdesem bij hem sprake was.

Voor het overige - op de Domtoren van Utrecht prijkt ook zulk een beeld van St. Martinus. Het heeft de beeldenstorm doorstaan. Vermoedelijk omdat men er niet bij kon. Ook heeft het Voetius niet gehinderd. Maar misschien is het een nieuw object van politieke strijd voor de heer Zandt"!

De moraal van dit ironische verhaaltje van Trouw was dat ds. Zandt met zijn bezwaren tegen het nieuwe bankbiljet spijkers op laag water zocht en daarbij zelfs prof. Voetius in 'preciesheid' voorbijstreefde, want prof. Voetius zou geen bezwaar gehad hebben tegen een beeld van Sint-Maarten op de Domtoren, terwijl ds. Zandt zelfs meende bezwaar te moeten maken tegen een afbeelding van Sint-Maarten op een bankbiljet. In de ogen van Trouw was ds. Zandt in dezen dus nog roomser dan de paus!

Heeft ds. Zandt Sint-Maarten gevierd?

Of ds. Zandt in zijn kinderjaren inderdaad Sint-Maarten gevierd heeft, zoals Trouw hierboven veronderstelde, dat is nog maar zeer de vraag. Want niet onwaarschijnlijk is dat zijn Godvrezende moeder hem daarvan teruggehouden heeft, ook al deden bijna alle kinderen in de provincie Groningen, waar de familie Zandt woonde, daaraan mee.

Evenals Sint-Nicolaasavond is Sint-Maartensavond immers een rooms en ijdel kinderfeest dat jaarlijks op de avond van 11 november, de gedenkdag van Martinus van Tours, gevierd wordt. Groepjes kinderen trekken dan met lampionnen in de hand door het dorp of de stad om voor de deuren van de huizen liedjes te zingen, met de bedoeling om daarvoor een attentie in de vorm van geld of snoep te ontvangen. Het vieren van dit thans in de provincie Groningen en in het noorden van Drente nog steeds populaire kinderfeest werd echter door onze Godzalige vaderen zoals (prof. Voetius, ds. Udemans, ds. Koelman enz.) als overblijfselen van het afgodische pausdom scherp veroordeeld 7 ', hetgeen ook ds. Zandts moeder mogelijk wel geweten zal hebben.

Het antwoord van premier Drees

Op dezelfde dag (27 oktober 1953) als waarop Trouw het hierboven aangehaalde stekend verhaaltje publiceerde, gaf minister-president dr. W. Drees in de Kamer antwoord op ds. Zandts verzoek het nieuwe bankbiljet van vijfentwintig gulden in te trekken 8 '. Uit zijn antwoord bleek dat de regering om een tweetal redenen ertoe "neigde" om niet tot intrekking over te gaan.

Namens de regering wees hij ds. Zandt er namelijk op dat niet de regering, maar de Nederlandsche Bank verantwoordelijk was voor de afbeeldingen op de bankbiljetten; de regering had "hiermede geen bemoeiing"! En afgezien daarvan, ook het bankbiljet op zichzelf gaf volgens premier Drees onvoldoende aanleiding om tot intrekken over te gaan, daar men naar zijn mening "in de afbeeldingen op dat bankbiljet toch een betrekkelijk redelijke evenwicht" had verkregen. De hoofdfiguur op het bewuste bankbiljet was immers niet de roomse bisschop van Tours, maar niemand minder dan koning Salomo die toch als "symbool der wijsheid" noch door de protestanten, noch door de roomsen, noch door de Joden "gewraakt" kon worden. Zelfs ook de (zeer kleine) afbeelding van, "ik durf het", zo merkte premier Drees ironisch op, "nauwelijks zeggen: St. Maarten, die zijn mantel doorsnijdt", is op zichzelf niet specifiek rooms, omdat deze voorstelling dateerde "uit de tijd van de nog ongesplitste Christelijke kerk", aldus premier Drees.

"Het enige, dat men" in zijn ogen wel "zou kunnen kwalificeren" als rooms, was "het kleine cirkeltje", de zogenaamde aureool of nimbus, "om het hoofd van St. Maarten", dat immers deed "denken aan een opvatting van heiligen, die de Protestanten niet kunnen delen". Maar dit werd volgens premier Drees weer goedgemaakt door het feit dat op het bewuste bankbiljet ook Spreuken 11:24 in de Protestantse "Statenvertaling" afgedrukt stond! Kortom, "Mijnheer de Voorzitter! Ik geloof, dat, als de geachte afgevaardigde de heer Zandt het in die geest wil bezien, hij er zich wel bij zal kunnen neerleggen". Dat kon ds. Zandt echter, alle relativerende opmerkingen van premier Drees ten spijt, geenszins! Want het was voor hem geen kleine zaak zoals Trouw, premier Drees en andere politici hem wilden aanpraten!

De repliekrede van ds. Zandt

Op 29 oktober 1953 kreeg ds. Zandt in de Kamer de gelegenheid om op dit antwoord van minister-president Drees te reageren en daarvan maakte hij dan ook uitvoerig gebruik. Met redenen en voorbeelden omkleed legde hij nogmaals uit waarom dit intrekken van het roomse bankbiljet voor hem beslist geen bagatel was. Ds. Zandt zei:

"Mijnheer de Voorzitter! Overgaande tot de bespreking van ons verzoek om het desbetreffende bankbiljet van 25 gulden in te trekken, willen wij allereerst vaststellen, dat het hier geen luttele zaak betreft. Ook in de vorige eeuwen hebben de beelden een grote plaats in het volksleven ingenomen. In de oude Christelijke Kerk heeft er jaren lang over de beelden een verbeten strijd gewoed, waarbij vele Christenen een sterke afkeer tegen de beelden betoonden te hebben. Ten bewijze daarvan voeren wij het navolgende aan.

Op het einde van de zesde eeuw verbood de bisschop van Marseille in zijn bisdom alle beelden. Keizer Leo III gaf omstreeks 730 bevel, alle beelden uit de Christelijke Kerk te verwijderen. Het concilie van Constantinopel van 754, waarop niet minder dan 338 bisschoppen aanwezig waren, verbood de aanwezigheid van alle heiligenbeelden, zelfs tot in de huizen toe. Nog al meer besluiten van dezelfde strekking zouden door ons bijgebracht kunnen worden, doch wij achten de aangehaalde genoegzaam om te bewijzen, dat er in de oude Christelijke Kerk tegen de beelden en hun verering een beslist grote tegenstand heeft bestaan.

Deze afkeer, gegrond op Gods Woord, is ook in de Reformatie sterk tot uiting gekomen. Het was de Schotse Hervormer John Knox, die als gevangene op een galei, toen hem door een rooms-katholiek priester een Mariabeeld ter verering werd voorgehouden, dit beeld uit de handen van de priester rukte en het in de zee smeet. Dezelfde afkeer tegen beelden betoonde het leger van Cromwell, waarvan de geschiedschrijver Macaiday in zijn beschrijving van de geschiedenis van Engeland schreef, dat het nooit enige vrouw overlast aandeed en nimmer zich aan

enige diefstal of roof schuldig maakte, maar [evenwel] geen heiligenbeelden gedoogde. Wat in dezen stellig niet minder van betekenis is, is dat het Avondmaalsformulier, dat hier te lande bij alle kerken der Reformatie algemeen in gebruik is, verklaart, dat allen, die verstorven heiligen aanroepen en beelden ere aandoen, geen deel in het Rijk van Christus hebben" 9 '!

Een en ander "zegt ons toch wel zeer overtuigend", zo concludeerde ds. Zandt, dat het in de kwestie inzake de roomse afbeelding van Sint-Maarten, afgedrukt op het bankbiljet van vijfentwintig gulden, "om geen futiliteit gaat", zoals wel beweerd is. Ja, dat "is het wel allerminst", zo riep hij uit, want volgens "het roomse missaal, dat ik in mijn rede heb aangehaald, is bisschop Martinus onder de door rome heilig verklaarden de meest vereerde heilige van West-Europa, wiens voorspraak wordt ingeroepen tegen alle onheilen"! Zijn afbeelding "vertoont, ook al door de stralenkrans om het hoofd van de bisschop, een specifiek rooms karakter"!

Weliswaar staat op het bankbiljet ook een Bijbeltekst afgedrukt en is als hoofdfiguur daarop een portret van koning Salomo getekend, maar dat doet "aan de zuiver roomse voorstelling niet het minste" af, aldus ds. Zandt! Hij sloot zich dan ook bij de vele protesten die daartegen bij hem binnengekomen waren, aan; protesten

"waarbij men zich er over beklaagde, dat, waar men met de beeldendienst gebroken had en de verering en aanroeping van verstorven heiligen als zonde had leren kennen, men nu van Staatswege bankbiljetten ingevoerd zag, waarop een heilige der Rooms-Katholieke Kerk is afgebeeld. Men had al de beelden en afbeeldingen van heiligen der Rooms- Katholieke Kerk uitprincipieel-Godsdienstige overwegingen uit zijn huis verwijderd en heeft het nu moeten beleven, dat zij van Regeringswege daar weder ingebracht zijn geworden, hetgeen bij hen en tal van protestanten niet alleen aanstoot, maar ook diepe verontwaardiging heeft verwekt"!

In de Kamer wekten deze woorden van ds. Zandt blijkbaar de lachlust van verscheidene andere Kamerleden op, want ds. Zandt ging vervolgens verder met te zeggen:

"Men kan hierom nu wel lachen, Mijnheer de Voorzitter, maar er zijn duizenden mensen in het land, die zich hieraan ergeren en wier ergernis gerechtvaardigd is. Hier komt geen lachen bij te pas, daar deze aangelegenheid veel te ernstig is. Het geldt hier een gewichtige zaak, namelijk de beeldenen heiligenverering, welke rome voorstaat, maar de protestanten sterk afkeuren. Wanneer men dit in acht neemt, is het zeer begrijpelijk, dat de protestanten zich aan het betreffende bankbiljet grotelijks ergeren "!

In aansluiting hierop bracht ds. Zandt in zijn repliekrede ook de hierboven aangehaalde relativerende en stekende opmerkingen van het antirevolutionaire dagblad Trouw ter sprake. Hij zei daarover:

"Ook de voorstelling, welke onder meer door het dagblad 'Trouw' is gegeven, alsof de afbeelding op het betreffende bankbiljet niet zulk een ernstige betekenis heeft, kunnen wij onmogelijk aanvaarden, evenmin als de wijze, waarop Voetius daarbij in genoemd blad ter sprake is gebracht. Nog een paar stappen verder en dan wordt van antirevolutionnaire zijde Voetius straks als een beschermer, zelfs mogelijk wel als een voorstander van de beelden en hun verering voorgesteld. Een onwedersprekelijk feit is het echter, dat Voetius een verklaarde tegenstander van de beelden was en met alle nadruk heeft bepleit, dat de Overheid de beelden zou weren en uitroeien, terwijl hij met zijn vriend ds. Lodensteyn zich herhaaldelijk over de nalatigheden der Overheid heeft beklaagd"!

Van kwaad tot erger?

Verder sprak ds. Zandt in zijn repliekrede de vrees uit dat de bewuste roomse afbeelding op het bankbiljet van vijfentwintig gulden licht aanleiding zou kunnen geven tot voortgang in deze richting, want zulke "dingen beginnen gewoonlijk op een beperkte schaal en openen de deur ervoor, dat het van kwaad tot erger gaat", aldus ds. Zandt. En ook daarin had hij gelijk. Dat er toen inmiddels al een poging om het van kwaad tot erger te laten gaan, ondernomen was, heeft waarschijnlijk noch de regering noch de Kamer geweten. De ontwerper van het bewuste bankbiljet van vijfentwintig gulden, de heer J.B. Sleper, had namelijk een vervolgopdracht gekregen voor het maken van een nieuw (reservebankbiljet van tien gulden en daarvoor had hij een ontwerp ingeleverd waarop als hoofdfiguur de ascetische monnik Franciscus van Assisi getekend stond met op de achtergrond de geboorteplaats van deze heilige, Assisi, inclusief de roomse dubbele San Francesco-basilieken. Dit ging echter de directie van de Nederlandsche Bank te ver. Zij deelde daarom de heer Sleper na verloop van tijd mede "niet mee te willen gaan in een richting die meer en meer een interpretatie wordt van een levenshouding"! Deze 'stoute paepsigheit' bleef ds. Zandt dus bespaard, aldus de heer J.J. Grolle in zijn boek Geschiedenis van het Nederlandse Bankbiljet (1991, p. 92), maar een en ander geeft wel aan dat ds. Zandt zich in zijn repliekrede niet ten onrechte bevreesd toonde dat de afbeelding van Sint-Maarten wel eens als een precedent zou kunnen gaan werken.

Aan duizenden ergernis gegeven!

Aan het einde van zijn repliekrede gekomen zijnde, onderstreepte ds. Zandt nogmaals dat het antwoord van de regering om in deze kwestie "niet in te grijpen", hem niet bevredigen kon. Gezien het feit dat het al of niet intrekken van het bankbiljet een beslissing van de Nederlandsche Bank was, zoals premier Drees hem had voorgehouden, drong hij er thans bij de regering sterk op aan dat zij dan haar invloed bij de Nederlandsche Bank (waarvan de staat de enige aandeelhouder was) zou aanwenden opdat die tot intrekking zou besluiten. Want door het bewuste bankbiljet werd volgens ds. Zandt "aan duizenden en nog eens duizenden ergernis" gegeven. Ja, de "innigste overtuiging van duizenden Protestanten" was hier in het geding (dit bedreigde hun gewetensvrijheid) en daarvoor wenste hij op te komen. En wat kan er nu zijn "tegen de eis, dat de bankbiljetten geen aanstoot mogen geven? ", zo probeerde hij premier Drees nogmaals van zijn gelijk te overtuigen.

Minder vriendelijk

De volgende dag (30 oktober 1953) reageerde premier Drees weer op deze repliekrede van ds. Zandt 10) . Zijn antwoord was nu veel minder vriendelijk getoonzet dan in de eerste termijn. Hij zei de redevoeringen van ds. Zandt in het algemeen niet te beschouwen als "een betoog" waarop een antwoord en waarover een debat werd verwacht, maar meer als "een getuigenis" dat steeds terugkeerde en waarvan hij en anderen meenden "dat het niet geheel in deze tijd" paste. Daarom achtte hij het meestal ook niet nodig om op ds. Zandts beschouwingen te reageren. Echter over "de kwestie" welke ds. Zandt thans had aangevoerd, moest hij naar zijn mening wel "een enkel woord zeggen". Hij verweet ds. Zandt dat hij uit het feit dat de figuur van Sint- Maarten op het nieuwe bankbiljet afgedrukt was, afleidde "dat men" bij de regering en de Nederlandse Bank "zou missen eerbied voor de geloofsovertuiging van mensen" als ds. Zandt, "dat wil zeggen voor degenen, die dit beschouwen als het binnenbrengen van heiligenbeelden in hun huis en deze beelden daar niet willen hebben". Hij verweet hem ook dat hij zelfs zover ging dat hij tegelijkertijd de overheid opriep en van haar eiste te handelen overeenkomstig artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. En daarin stond, zo wist premier Drees, onder andere "dat het de taak van de Regering is, niet alleen te waken over de politie, maar ook de hand te houden aan de heilige kerkedienst en om te weren en uit te roeien alle afgoderij en valse Godsdienst"! Als afgoderij beschouwde ds. Zandt, zo constateerde hij uit zijn repliekrede, ook "de gedachtengang van de katholieken ten opzichte van de heiligen, ja, telkens "blijkt, dat de heer Zandt onder 'valse Godsdienst' ook verstaat het katholicisme", aldus premier Drees! In feite roept hij dus "de Regering er toe op krachtens dit artikel andere opvattingen dan de zijne uit te roeien met de macht, die de Overheid heeft"! Al kan ik mij overigens "nauwelijks voorstellen", zo voegde premier Drees er verzachtend aan toe, "dat de heer Zandt ernstig bedoelt, dat wij in Nederland tot geloofsvervolgingen zouden moeten overgaan". Inderdaad bedoelde ds. Zandt dat niet. Kennelijk besefte en be-

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 oktober 2001

In het spoor | 40 Pagina's

EEN ROOMS BANKBILJET

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 oktober 2001

In het spoor | 40 Pagina's