ARTIKEL 36 ONVERKORT: DOOR DR. KUYPER BESTREDEN!
Inleiding
Op de bekende 21 woorden "om te weren en uit te roeien alle afgoderij en valsen godsdienst, om het rijk van den antichrist te gronde te werpen" die deel uitmaken van het onverkorte artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, zijn in de loop der jaren al heel wat pijlen afgeschoten, niet in het minst door de neo- Gereformeerden onder leiding van dr. A. Kuyper. Deze antirevolutionaire voorman trok namelijk de betekenis van dit zinsdeel bewust in de sfeer van inquisitie, wat hem vervolgens des te meer aanleiding en gelegenheid gaf om hartstochtelijk het geheel weglaten van deze woorden uit de Geloofsbelijdenis te bepleiten. Zijn pleidooi zag hij uiteindelijk in 1905 bekroond: de synode van de Gereformeerde Kerken besloot toen de bewuste 21 woorden te schrappen. In dit artikel willen we kort op Kuypers visie ingaan en dat om een waarschuwing te doen uitgaan tegen het gevaar dat de geschiedenis zich thans in zekere zin herhaalt: nu namelijk in het afgelopen jaar het 'weren' en 'uitroeien' van het onverkorte artikel 36 in de Taliban-sfeer getrokken is, dreigen sommige SGP'ers een deel van dit beginsel prijs te gegeven om zo te voorkomen dat hun onverdraagzaamheid verweten wordt.
Kuypers verklaring van de 21 woorden
In zijn aan de vooravond van de Doleantie uitgegeven Tractaat van de Reformatie der Kerken (1883) gaf dr. Kuyper aan het bewuste zinsdeel van de 21 woorden de bepaald niet vleiend klinkende naam van "schavot-zinsnede" mee 1 ', waarmee hij met opzet sterk wilde beklemtonen dat deze woorden aan de overheid niet alleen de taak en de plicht oplegden om ketters "te vermanen" en aan hen de "publieken eeredienst te weigeren", maar ook om in het uiterste geval, wanneer zij hardnekkig blijven, hen "gevangen te nemen, in boeien te slaan, te vonnissen en op het schavot ter dood te brengen", aldus dr. Kuyper.
Tot bewijs dat dit metterdaad in deze 21 woorden opgesloten lag, beriep dr. Kuyper zich onder meer op geschriften van G. Voetius, H. Alting, Fr. Spanheim, Corn. van Velzen, D. Gerdesius, J. a Marck en B. de Moor. Wanneer hij de inhoud van deze geschriften vergeleek met Maresius' verklaring van de Geloofsbelijdenis en met de verhandelingen van Calvijn en Beza over het punt "dat de ketters door de Burgerlijke Overheid aan den lijve moeten gestraft worden", dan concludeerde hij daaruit dat de genoemde Nederlandse Godgeleerden "eenparig" van gevoelen waren "dat Art. 36 van onze Belijdenis wel metterdaad aan de Overheid de verplichting oplegt om, ter laatster instantie, een ketter op het schavot ter dood te laten brengen". Niet als regel dus, maar alleen in het uiterste geval als een ketter hardnekkig voortging met het moedwillig lasteren van de Allerhoogste of met het doelbewust en tegen beter weten in verspreiden van gruwelijke, Gods kerk verwoestende ketterijen (waaraan verscheidene Godgeleerden ook nog die voorwaarde toevoegden "dat de Overheid den ketter dan alleen om hals mocht brengen, zoo hij ook de Republiek met gevaar bedreigde"). "Maar hoe ook verzacht en hoe ook ingekleed, ten slotte komt hun gevoelen", aldus dr. Kuyper, "dan toch altoos hierop neer, dat, baat geen ander middel, het uitroeien van afgoderij door vuur en zwaard moet gaan". Dit achtte hij zonder meer in strijd met Gods Woord en daarom meende hij "uit volle overtuiging" tegen de genoemde 21 woorden te moeten opkomen.
Kuypers verdediging
Eén van de argumenten die dr. Kuyper tegen de 21 woorden aanvoerde, was dat in het Nieuwe Testament: "de Heere en de Apostelen nergens de hulp der Overheid inroepen om met den ".waarde te slaan, wie afweek van de waarheid. Zelfs bij zoo gruwelijke ketters als in Corinthe de gemeente bezoedelden, meldt Paulus hiervan niets. En met geen woord is uit het Nieuwe Testament op te maken, dat in de dagen, waarin de bijzondere openbaring zou wegvallen, uitroeiing der ketterij met den zwaarde plicht der overheid zou zijn " 2> !
Wel moest dr. Kuyper erkennen dat in het Oude Testament ettelijke voorbeelden van het door de overheid weren en uitroeien van alle afgoderij en valse godsdienst te vinden waren, maar die achtte hij voor deze tijd niet meer van kracht, "overmits", zo stelde hij, "de toen aanwezige onfeilbare aanwijzing van wat kettersch of niet kettersch was, thans ontbreekt"! Deze stelling van dr. Kuyper is echter geheel verwerpelijk, want zowel onder de Oude als onder de Nieuwe bedeling gold en geldt: Tot de Wet en tot de Getuigenis; zo zij niet spreken naar dit Woord, het zal zijn, dat zij geen dageraad zullen hebben (Jes. 8:20). Terecht antwoordde ds. Fr. Ridderus dan ook op de vraag: "Hoe kan de overheid weten welke de ware religie is? " "Dit kan zij weten door Gods Woord en Geest, zowel als ieder gelovige dit moet weten" (1 Kor. 2:15; 1 Joh. 2:20; Deut. 17:18, 19) 3) !
Ook is door Christus' komst, zo merkte Calvijn in dit verband op,
"de politieke orde niet veranderd noch aan de taak van de magistraat iets onttrokken. Moet dan het zwaard van de overheid (Rom. 13:4) tot één soort beperkt? Zij [zijn tegenstanders! willen de religie uitzonderen. Maar wij zeggen: De Heilige Geest weerspreekt dit luide, Die op ontelbare plaatsen verkondigt, dat de koningen onder Christus' rijk beschermers en handhavers zullen zijn van de gezonde leer en de wettige cultus (Ps. 2:12; Jes. 49:23; 1 Tim. 2:2)" 4) .
Kortom, de voorbeelden die te vinden zijn in het Oude Testament, onder andere van de koningen Hiskia en Josia die alle gruwelen uit het land wegdeden (2 Kon. 18:4; 2 Kron. 34:33), zijn ook thans zeker voor de overheid nog van kracht!
Kuypers model
Veelmeer nog dan in zijn Tractaat van de Reformatie der Kerken gaf dr. Kuyper in Ons Program, de door hem geschreven toelichting op het antirevolutionaire beginselprogram (1879), bloot wat hem feitelijk voor ogen stond. Naar zijn mening diende de overheid, "als daartoe in volstrekten zin onbevoegd", zich "te onthouden van elke rechtstreeksche bemoeiing met de geestelijke ontwikkeling der natie" en "alle kerkgenootschappen of godsdienstige vereenigingen (...) te behandelen op voet van gelijkheid" (zie het vierde artikel van het AR-beginselprogram)! "Ja, al wilde zich een kerk van atheïsten vestigen, men zou ze moeten laten begaan. (...) Men late groeien wat groeien wil en kan. (...) Zelfs indien rome nog tienmaal sterker en grievender dan dusver ons tergde en hoonde, dan zou het nog voegen, stiptelijk kalm en koel van hoofd te blijven, en nooit een stroobreed af te wijken van ons beginsel dat nietinmenging van de overheid tot richtsnoer stelt op het terrein van den geopenbaarde godsdienst", aldus dr. Kuyper 5) .
Alle afgoderij en ketterij behoorden in Kuypers ogen dus enkel bestreden te worden door de prediking van het Woord en niet door een verbod op de publieke uitoefening daarvan. En nog veel minder door het, in het uiterste geval, ter dood veroordelen van hardnekkige ketters. Door overaccentuering van deze uiterste consequentie van de 21 woorden liet dr. Kuyper, zoals al gezegd, het zelfs voorkomen alsof onze Gereformeerde vaderen met artikel 36 feitelijk inquisitie hadden voorgestaan. "Hun stelsel toch (...) ontaardt", zo meende dr. Kuyper, "zoodra men het op landen van gemengde bevolking wil toepassen, weêr geheel, in het door rome uitgedachte, door rome ingevoerde en tot op den huidigen dag door rome gehandhaafde systeem" 6) . Het gedachtegoed van onze Gereformeerde vaderen in dezen verschilde echter grotelijks, om de woorden van ds. Abr. van de Velde te gebruiken, "van het pausdom, waar de inquisitie plaats heeft, en men de lieden dwingt, op gevaar van de hoogste straf, te geloven hetgeen zij niet kunnen geloven; daar men onderzoekt, wat iemand in zijn huis, met zijn familie voor godsdienst heeft" 7) . Zulk een dwang tegen het geweten hebben onze Gereformeerde vaderen nooit voorgestaan, maar altijd afgewezen en verfoeid! Zij waren tegen godsdienstvrijheid, maar beslist vóór gewetensvrijheid!
Nationaal en internationaal afwijkend van het Gereformeerde gedachtegoed!
Eerlijk gaf dr. Kuyper toe dat zijn gevoelen van 'gelijk recht op godsdienstig terrein voor allen' geheel afweek van hetgeen opsteller De Brés in artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis als taak en plicht van de overheid had beleden en van hetgeen tal van andere Nederlandse Gereformeerde theologen uit de tijd van de Reformatie en Nadere Reformatie in overeenstemming hiermee hadden geleerd. Maar hoe verhoudt zich nu dr. Kuypers mening met de Gereformeerde confessies uit het buitenland? Belijden die met Kuyper dat de overheid zich niet mag mengen in de Godsdienstige ontwikkeling van de natie of spreken zij overeenkomstig het onverkorte artikel 36 NGB uit dat het weren en uitroeien van "alle afgoderij en valsen godsdienst" een taak en dure plicht van de overheid is?
Dat dit laatste het geval is, hebben zowel ds. R Zandt in zijn Uiteenzetting van de artikelen van het Beginselprogram der Staatkundig Gereformeerde Partij alsmede dr. K. van der Zwaag in zijn proefschrift Onverkort of gekortwiekt? met tal van citaten uit die buitenlandse belijdenisgeschriften concreet aangetoond. Een deel van de door hen aangevoerde citaten laten we daarom hieronder volgen, waarbij we de passages die inhoudelijk sterke gelijkenis vertonen met de 21 woorden uit artikel 36 NGB vet afdrukken.
We beginnen met de Schotse Confessie van 1560. In het vierentwintigste artikel van deze in hoofdzaak door
John Knox opgestelde en door het Schotse parlement aangenomen belijdenis lezen we onder andere dat:
"het de voornaamste taak der koningen, vorsten en andere overheden is, dat zij de zuivere religie beschermen en de bezoedelde van vlekken reinigen; want zij zijn niet alleen ingesteld tot bewaring van de burgerlijke orde, maar ook tot bescherming van de religie, opdat zij de afgoderij en alle bijgeloof die in haar gebied ontstaan zou, onderdrukken, gelijk te zien is in David, Josafat, Hiskia, Josia en andere koningen, die wegens hun brandende ijver voor de handhaving der zuivere religie bijzondere lof hebben verkregen" 8 '.
In de tweede plaats noemen we de Tweede Helvetische Confessie van 1562. Het dertigste en laatste artikel van deze door ds. Bullinger opgestelde en door veel Zwitserse steden aanvaarde belijdenis leert ons:
"De voornaamste taak der overheid is voor de vrede en de publieke rust te zorgen en deze te bewaren. Dit zal de overheid zeker niet gelukkiger kunnen doen dan wanneer zij in waarheid Godvrezende en Godsdienstig is, namelijk wanneer zij naar het voorbeeld van de meest heilige koningen en prinsen van het volk des Heeren de prediking der waarheid en het zuivere geloof zal bevorderen en de leugens en alle bijgeloof met alle goddeloosheid en afgoderij zal uitroeien en de kerke Gods zal beschermen.
Want metterdaad leren wij dat de zorg voor de religie in de eerste plaats toekomt aan de heilige overheid. Laat zij daarom het Woord Gods in haar handen houden, en zorgen dat niets geleerd worde wat daartegen strijdt. Laat zij de gerechtigheid oefenen door rechtvaardig te oordelen, want zij heeft het zwaard van God niet tevergeefs ontvangen. Zij gebruike daarom dit zwaard Gods tegen alle misdadigers, oproermakers en godslasteraars. Zij straffe ook de onverbeterlijke ketters, die waarlijk ketters zijn en die niet ophouden de majesteit Gods te lasteren en de kerk Gods te beroeren, ja haar geheel te verderven'".
Ten slotte wijzen we nog op de bijna 90 jaar later opgestelde Westminster Confessie (1647), opgesteld door de beroemde Westminster synode. In de derde paragraaf van het drieëntwintigste artikel van deze belijdenis lezen we:
"De burgerlijke overheid mag zelf niet de bediening van het Woord en de sacramenten in handen nemen, of de sleutelmacht van het Koninkrijk der hemelen (2 Kron. 26:18; Matt. 18:17; Matt. 16:19; 1 Cor. 12:28, 29; Ef 4:11, 12; 1 Cor. 4:1, 2; Rom. 10:15; Hebr. 5:4); toch heeft zij de macht en het is haar plicht maatregelen te nemen, opdat de eenheid en de vrede in de kerk bewaard worde, dat de waarheid Gods zuiver en geheel onderhouden worde, dat alle godslasteringen en ketterijen onderdrukt worden, al het bederf en misbruik in de Godsdienst en de tucht geweerd en hervormd worde en al de ordinantiën Gods met behoorlijke orde gevestigd, bediend en waargenomen worden (Jes. 49:23; Ps. 122:9; Ezra 7:23, 25-28; Lev. 24:16; Deut. 13:5, 6, 12; 2 Kon. 18:4; 2 Kron. 34:33; 2 Kron. 15:12, 13). Om dit beter te effectueren heeft zij de macht om synodes samen te roepen, daar tegenwoordig te zijn en er zorg voor te dragen clat hetgeen daar wordt vastgesteld overeenkomstig de mening van Gods Woord is (2 Kron. 19:8- 11; Matt. 2:4, 5) " w> .
Alle drie de thans aangehaalde buitenlandse belijdenisgeschriften laten er geen misverstand over bestaan dat het weren en uitroeien van afgoderij en valse godsdienst tot de taak en de plicht van de overheid behoort. En deze drie voorbeelden zouden nog met verscheidene voorbeelden van inhoudelijk gelijkluidende citaten uit andere buitenlandse belijdenisgeschriften vermeerderd kunnen worden, zodat we gerust kunnen stellen
dat Kuypers standpunt in dezen ook ten opzichte van het buitenlandse Gereformeerde gedachtegoed een uitbijter vormt. Tot deze conclusie kwam ook de adviescommissie die de synode van de Gereformeerde Kerken in 1905 moest adviseren inzake het al of niet uit de Geloofsbelijdenis schrappen van de 21 woorden 11} , maar desondanks schrapte de synode deze woorden uit de Belijdenis met 24 stemmen vóór en 16 tegen.
Kuyper contra Calvijn
Bekend is dat dr. Kuyper en zijn mannenbroeders zich op politiek terrein graag de naam van 'calvinisten' aanmaten. "Wij, calvinisten" klonk het menigmaal fier uit hun mond, met name in tijden van verkiezingen. Toch verschilden zij, wat dr. Kuyper ruiterlijk toegaf 12) , wezenlijk en diepgaand ook met Calvijn van mening als het gaat over de taak en plicht van de overheid op religieus terrein. Het antirevolutionaire beginsel dat de overheid zich niet mocht mengen in zaken die de religie betreffen, deelde Calvijn absoluut niet. Met enkele citaten uit zijn werken zullen we dit trachten duidelijk te maken.
In Deuteronomium 13:1-5 lezen we: Wanneer een profeet of droomdromer in het midden van u zal opstaan en u geven een teken of wonder, en dat teken of dat wonder komt, dat hij tot u gesproken had, zeggende: Laat ons andere goden die gij niet gekend hebt, navolgen en hen dienen. Gij zult naar de woorden van dien profeet of naar dien droomdromer niet horen (...) En diezelve profeet of droomdromer zal gedood worden; want hij heeft tot een afval gesproken tegen den HEERE uw God, Die ulieden uit Egypteland heeft uitgevoerd en u uit het diensthuis verlost; om u af te drijven van den weg, dien u de HEERE uw God geboden heeft om daarin te wandelen. Zo zult gij het boze uit het midden van u wegdoen. Naar aanleiding van deze tekst merkte Calvijn in zijn Verklaring van de Bijbel feitelijk op dat God hier aan de overheid beveelt die "valse profeten te doden die de beginselen van de Godsvrucht" radicaal "ontwrichten en die meesters en leidslieden zijn van de afval" in Gods kerk. Zulk een "gestrengheid" mocht echter niet uitgebreid worden tot lichte of persoonlijke dwalingen, zo stelde Calvijn verder vast, "maar alleen tot daar waar de goddeloosheid in afval uitbreekt" 13 ' en "zodoende de vroomheid met wortel en al" moedwillig wordt ondergraven 14) . Moedwillig, dat is wanneer dergelijke hardnekkige stichters van afval evenwel niet onwetend zijn van de Heilige Schrift en de ware Godsdienst 15 ', zodat zij dus in niets te verontschuldigen zijn.
Sommigen wierpen Calvijn in dezen tegen dat God tot uitbreiding van Zijn Koninkrijk de ondersteuning door het zwaard helemaal niet nodig heeft, maar daarover wilde Calvijn niet discussiëren; hij achtte die discussie overbodig, want God kan weliswaar de hulp van het zwaard missen om de ware Godsdienst te beschermen en Zijn koninkrijk uit te breiden, maar Hij wil het niet gemist hebben! Het heeft Hem behaagd de overheid "het zwaard der gerechtigheid in de hand" te geven tot bescherming van Zijn eer en heerlijkheid en dat met een "onwankelbaar bevel" vast te stellen (Deut. 13:5; Ps. 2:11) 16), aldus Calvijn. De overheden dienen dan ook volgens Jesaja 49:23 voedsterheren en zoogvrouwen van Zijn kerk te zijn, wat zo veel betekent als dat zij niet regeerders in, maar beschermers en bewaarders van Zijn kerk behoren te zijn "om haar te handhaven bij de zuivere leer en bij de religie, zoals die vervat is in het Woord Gods". "Daar het zo staat, moet men concluderen", zo stelde Calvijn,
"dat het niet alleen geoorloofd is aan alle koningen en overheden om de ketters te straffen en degenen, die de zuivere waarheid verdraaid hebben, maar dat zulks hun is bevolen en dat zij tegenover God laf zijn, indien zij toelaten dat de dwalingen broeien en er in het geheel geen orde op stellen en niet al hun macht er tegen aanwenden, zelfs dat zij er een groteren ijver in tonen dan in al het overige. Want is het redelijk, dat iemand die op den rechterstoel zit, wanneer men iemand voor vijf stuivers onrecht heeft gedaan, den dief zou straffen en niettemin een heiligschenner ongestraft zou laten? " 17>
Het zou niet goed zijn, gelijk Calvijn in zijn Verklaring van de Bijbel het uitdrukt,
"als rechters in kleinere overtredingen verstek lieten gaan, maar als de eredienst en de ganse Godsvrucht geweld wordt aangedaan, zal die misdaad dan gekoesterd worden door net te doen alsof die overtreding er niet is? Voor overspelers zal de doodstraf vastgesteld worden, zou God dan aan de verachters toestaan dat zij, door overspel te bedrijven met de leer des heils, de ellendige zielen van het geloof aftrekken ? " 18>
Elders merkte Calvijn in dit kader op:
"zo tonen degenen die spotten, die spotvogels, die zouden willen dat men alle valse leer toeliet en dat het ieder toegestaan werd uit te braken wat men wilde, behalve dat zij zich openbaren als verraders van God en dat zij zoveel aan hen stond Zijn heerlijkheid zouden willen wegdoen, zich als vijanden
van het menselijk geslacht en als die de arme zielen in verderf en ondergang zouden willen gebracht hebben, zodat zij erger zijn dan moordenaars. Merken wij dus goed op, dat als de eer Gods ons kostbaar is, als het heil van onze zielen ons dierbaar is, wij volstrekt niet de ketterijen moeten instandhouden noch de dwalingen noch alle andere bedriegerijen van satan; maar dat een ieder op zijn plaats en in zijn staat moet zorgen, dat de kerk Gods gezuiverd worde van alle kwaad (...)" m .
Roomsen legden volgens Calvijn de tekst: En koningen zullen uw voedsterheren zijn, hun vorstinnen uw zoogvrouwen; zij zullen zich voor u buigen met het aangezicht ter aarde (Jes. 49:23a) wel zo uit "dat de koningen niet op andere wijze voedsterheren der kerk zijn dan doordat zij aan hun priesters en heren de rijkste inkomsten, geweldige eigendommen en grondbezittingen laten, waardoor dezen zich als varkens in een kot kunnen mesten". Maar hier wordt met het beeld van 'voedsterheren' en van 'zoogvrouwen' geheel iets anders bedoeld, zo stelde hij vast, want
"het gaat hier niet over het verrijken van de huizen dergenen, die onder een vals voorwendsel zich uitgeven voor dienaars der kerk (...), maar over het wegdoen van superstitie en het uitroeien van allen goddelozen en godonterenden cultus [vet; AV], over het bevorderen van Christus' rijk en het bewaren van de zuiverheid der leer, over het wegnemen van ergernissen en het zuiveren van het vuil, dat de vroomheid bederft en de heerlijkheid Gods verduistert" 20 '!
Blijkt uit dit citaat en uit de andere hierboven aangehaalde citaten van de grote Reformator Calvijn niet duidelijk dat dr. Kuyper en zijn antirevolutionaire volgelingen met hun 'fundamentele beginselen' van 'gelijk-recht-voor-allen' en 'geen overheidsinmenging op Godsdienstig terrein' niet de minste aanspraak kunnen en mogen maken op de door hen op staatkundig terrein gebezigde naam van 'calvinisten'!
Geen calvinisten, toen niet en ook nu niet!
Waren dr. Kuyper en zijn mannenbroeders in dezen dus geenszins navolgers van Calvijn, hetzelfde moet gezegd worden van de hedendaagse antirevolutionairen, thans onder meer gegroepeerd in de ChristenUnie. In het interview dat CU-voorman, dr. K. Veling, aan het begin van dit jaar weggaf aan het Brabants Dagblad (11 januari 2002) kwam dit bijvoorbeeld duidelijk openbaar. Dr. Veling zei daarin onder andere:
"...de vrijheid van godsdienst is een groot goed. Daar heeft de overheid zich niet mee te bemoeien. En dat geldt ook voor de islam "!
Ja, onverkort ook voor de islam, aldus dr. Veling, want zolang "men zich maar aan de wet houdt, mag iedereen alles vinden en alles uitdragen"! Maar zo wordt wel de dienst van de levende God aan de afgodendienst gelijkgesteld. Zo worden aan de ware en valse godsdienst, aan de waarheid en de leugen, gelijke rechten toege-
kend! Zo wordt de ere Gods vertrapt! Daarom kunnen en mogen Staatkundig Gereformeerden met de ChristenUnie die het principe van 'gelijk-recht-voorallen' op Godsdienstig terrein van harte in raden en Staten uitdraagt, geen samenwerking aangaan! Zo men niet terug wil naar handhaving van "de aloude onverkorte Belijdenis", "wij mogen geen vereeniging zoeken, hoe aanlokkelijk zij ook is", stelde ds. Kersten in zijn tijd volkomen terecht vast 21) .
Ten besluite
Volgens Gods Woord en het daarop gebaseerde onverkorte artikel 36 is het de taak en dure plicht van de overheid om, zoals verwoord "in de eerste Gereformeerde Dogmatiek, die te Leiden van Junius, Trelcatius en Gomarus verscheen", "ervoor te zorgen:
1) dat in heel haar gebied alle afgodische eredienst worde uitgeroeid en de ware religie naar het zuiver Woord Gods worde ingevoerd, wanneer ze ingevoerd is, zuiver worde bewaard, en wanneer ze verbasterd is, worde hersteld en gereformeerd, tot glorie Gods en tot zaligheid hunner onderdanen; 2) dat de overheid, opdat al haar onderdanen deze ware religie omhelzen, de kerken moeten voorzien van getrouwe dienaren des Woords; 3) dat ze de godslasteraars en ketters, die tegen de aangenomen evangelische leer hardnekkig hun ketterij verspreiden, op exemplaire wijze, anderen tot afschrik, straffen " 22> .
Dit straffen van ketters hield, zoals we gezien hebben, in het uiterste geval ook de doodstraf in, namelijk wanneer ketters tegen beter weten in hardnekkig bleven voortgaan in het stichten van verwarring en afval in de kerk Gods. Ook hebben we gezien dat dr. Kuyper door overaccentuering van deze uiterste consequentie de bekende 21 woorden van artikel 36 bewust in een sfeer van inquisitie trok om, als gevolg van de afschrik daarvoor, zijn principe van 'geen overheidsinmenging in Godsdienstige zaken' breder ingang te doen vinden. In reactie hierop begonnen anderen, die op zich wel vóór het behoud van de 21 woorden waren, de scherpe kanten van deze woorden af te vijlen, waarbij de bekende prof.dr. H. Visscher zelfs zover ging dat hij stelde dat het "weren en uitroeien van alle afgoderij en valsen godsdienst" alleen door het zwaard des Woords, alleen door geestelijke wapens dus, behoorde te geschieden. De overheid moest er namelijk 'enkel' actief voor zorgen dat de kerk haar prediking vrij kon uitoefenen en dan zou daardoor, als te verwachten vrucht op die prediking, alle afgoderij en ketterij zo veel als mogelijk worden weggenomen en geruïneerd. Zo zou volgens Visscher opsteller De Brés het bedoeld hebben.
Maar zowel dr. A.D.R. Polman alsook dr. K. van der Zwaag hebben overtuigend aangetoond dat deze "bizarre" interpretatie van De Brés' woorden zowel in historisch als taalkundig opzicht volstrekt onjuist is 23) .
Alleen al het feit dat De Brés alsook Calvijn en Beza in dit verband in hun geschriften frequent het optreden van oudtestamentische koningen (zoals Asa, Josia, Hiskia enz.) tegen de afgoderij ten voorbeeld hebben gesteld, maakt voldoende duidelijk dat De Brés met de 21 woorden beslist niet alleen het ruïneren van de afgoderij door de prediking van het Woord bedoeld heeft.
Ten slotte, stelde dr. Kuyper dat het 'weren' en het 'uitroeien' van artikel 36 in de praktijk feitelijk op een roomse inquisitie zou uitlopen, sinds 11 september vorig jaar schromen media en publiek niet om deze woorden op één lijn te stellen met de handelwijze en principes van de Taliban. En nu lijkt de geschiedenis zich te herhalen, want uit angst om met de Taliban op één lijn gesteld te worden, proberen thans ook sommige, onder wie zelfs prominente SGP'ers, de scherpe kanten van de 21 woorden af te vijlen. Zo beweerde bijvoorbeeld SGP- Kameriid Van der Staaij recent in het RD dat er geen misverstand over kan bestaan: "Bij dat uitroeien" uit artikel 36 "gaat het in de geschiedenis van onze partij toch altijd om een bestrijden met geestelijke wapens" 24) !
Als dit waar zou zijn wat mr. Van der Staaij hier beweert, dan had de SGP in 1936 vlot met het CNA van dr. Visscher kunnen samengaan, want dr. Visscher wilde ook, zoals we al zagen, alleen met behulp van 'geestelijke wapens' de afgoderij en valse godsdiensten 'uitroeien'. Dit is onder ds. Kersten en ds. Zandt echter nooit de partijlijn geweest. "Resumeerende komen wij tot het besluit", zo stelde ds. Kersten toen hij op de partijdag van 1927 de overtuiging van onze Gereformeerde vaderen inzake de 21 woorden uitvoerig uiteengezet had,
"dat art. 36, in het bestreden en onzerzijds beleden gedeelte [van 21 woorden; AV], zoo het door onze Vaderen werd gesteld: a) geen overheersching, doch vrijheid der consciëntie handhaafde; b) alleen op het publieke terrein des levens als roeping der Overheid uitsprak, dat zij, vreemd van roomsche inquisitie, kettervervolgingen en pijnbank of ander foltertuig, door verbod van openbare Godsdienstoefeningen, en in uiterste instantie door straffen tegen halsstarrige ketters, de hand te houden heeft aan den heiligen kerkedienst en te weren en uit te roeien alle afgoderij en valschen godsdienst, om het rijk van den Anti-Christ te gronde te werpen en het Koninkrijk van Jezus Christus te vorderen " 2S> .
Eenparig kon de genoemde Algemene Vergadering van 1927 zich met deze conclusie verenigen. Dat is uit het verslag van die vergadering af te leiden 26) . En daarmee stelde de SGP zich geheel in de lijn - zo toch moge uit dit artikel duidelijk zijn - met hetgeen Calvijn, Beza en andere Godvruchtige theologen uit de tijd van de Reformatie en de Nadere Reformatie op grond van Gods Woord hebben voorgestaan en uitgedragen. En laten ook wij daarbij blijven en de op Gods Woord gegronde oude palen in dezen niet verzetten, ook al levert dit ons, geheel ten onrechte, het verwijt op, Taliban-principes voor te staan!
Noten:
1) A. Kuyper, Tractaat van de Reformatie der Kerken, aan de zonen der Reformatie hier te lande op Luther's vierde eeuwfeest aangeboden, 1883, p.185-189 2) Kuyper, a.w., 1883, p. 187 3) Fr. Ridderus, Dagelijkse Huiscatechisaties, dl. 2, 1990, p. 172 4) Geciteerd bij: A.D.R. Polman, Onze Nederlandsche Geloofsbelijdenis, dl. 4, z.j., p. 282 5) A. Kuyper, Ons Program, 1880, p. 88-89 6) Kuyper, a.w., 1880, p. 84-85 7) A. van de Velde, De Wonderen des Allerhoogsten, 1970, p. 176 8) Zie: K. van der Zwaag, Onverkort of gekortwiekt, 1999, p. 130 en R Zandt, Uiteenzetting van de artikelen van het Beginselprogram der Staatkundig Gereformeerde Partij, dl. 2, 1965, p. 86-87 9) Zie: Zwaag, a.w., p. 131 en R Zandt, Uiteenzetting van de artikelen van het Beginselprogram der Staatkundig Gereformeerde Partij, dl. 2, 1965, p. 86 10) Geciteerd uit: De Westminster Confessie vertaald door J. de Jager, 2001, p. 32-33. Dit is een uitgave van de Stichting 'Lectori Salutem', postbus 229, 2990 AE te Barendrecht. 11) Zie: Zwaag, a.w., p. 335 12) Zie: Kuyper, a.w., 1883, p. 187, waar dr. Kuyper opmerkte: "We verhelen dus in het minst niet, dat we ten opzichte van dit punt het met Calvijn, onze Confessie en onze Gereformeerde theologen oneens zijn". 13) J. Calvijn, Verklaring van de Bijbel, Harmonie van de laatste vier boeken van Mozes, dl. 1, 1993, p. 493-494 14) D. Nauta, Calvijn en de staatkunde, z.j., p. 45 15) Calvijn, a.w., p. 492, 495 16) Calvijn, a.w., p. 493; Nauta, a.w., p. 64 17) Nauta, a.w., p. 64-65 18) Calvijn, a.w., p. 493 19) Nauta, a.w., p. 63 20) Nauta, a.w., p. 62 21) G.H. Kersten, Trouwelooselijk gehandeld, 1931, p. 9 22) Geciteerd bij: Polman, a.w., p. 291-292 23) Polman, a.w., p. 284-285; Zwaag, a.w., 1999, p. 118-119 en hoofdstuk 18 24) B.J. Sprayt, "We hebben het wat minder luxe dan vroeger", in: RD van 5 maart 2002 25) G.H. Kersten, Van zwaren strijd, 1927, p. 18 26) Zie: De Banier, 5 mei 1927
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 mei 2002
In het spoor | 48 Pagina's