Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Nieuwe Testament

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Nieuwe Testament

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

schuldig, vergrijpt zich aan de ere des Heeren [vet; red]! O, dat 'ruime standpunt' van onze dagen, waardoor alles erop door kan en men alles zoekt goed te praten. Dan wordt men ingenomen met een Evangelie dat zich naar de eis van de omstandigheden laat vervormen en zich door velerlei opdringende vraagstukken laat plooien en rekken. Maar daardoor dwaalt men af van de eenvoudigheid der Schrift op het heilloos spoor van wereldwijsheid en eigen verduisterd redebeleid. Dan past men eigen overleggingen op de Schrift toe, in plaats van in ons eigen binnenste de overleggingen ter neder te werpen en alle hoogte die zich verheft tegen de kennisse Gods en alle gedachten gevangen te leiden tot de gehoorzaamheid van Christus.

Het bevel van Genesis 9 vers 6 zien we terugkomen in Israels wetgeving

Ditzelfde bevel werd later ingedragen in Israels wetgeving. In Exodus 21:12 lezen wij: Wie iemand slaat, dat hij sterft, die zal zekerlijk gedood worden. En in Leviticus 24:17 staat: En als iemand enige ziel des mensen zal verslagen hebben, hij zal zekerlijk gedood worden.

We willen in het algemeen opmerken hoe het schier onmogelijk is de onderscheidene strafwetten die God aan Israël gaf, te lezen, zonder getroffen te worden door de openbaring van de diepe verdorvenheid waarin de mens, weleer het pronkjuweel der schepping Gods, is gezonken. Immers, dat God deze wetten uitvaardigt, bewijst genoegzaam dat de van God afgevallen mens tot de gruwelijkste misdaden in staat is. Sommige mensen mogen menen dat het niet zo is, maar de zodanigen hebben geen kennis aan de diepe afgrond van ons ganse bestaan. De beste en uitnemendste opvoeding is niet in staat de neiging des harten tot de meest afschuwelijke zonden en misdaden uit te blussen.

Voorts, het volstrekst bepaalde bevel dat God aan de mensheid gegeven heeft, moet ook voor Israël gelden. De wetgeving aan Israël is gegrond en gefundeerd op datgene wat God tevoren had bepaald. Het bevel aan Israël gegeven, de doodslager te doden, steunt op het oude, in Genesis 9:6 door God uitgesproken recht. Dat recht moet gehandhaafd, ook onder Israël. Wat in Exodus 21:12 en Leviticus 24:17 te lezen staat, is de ontwikkeling van hetgeen God geboden heeft in Genesis 9:6, waar de Wetgever bepaald heeft dat het onschuldig vergoten bloed moet gewroken worden door het vergieten van het bloed des moordenaars, want God heeft den mens naar Zijn beeld gemaakt. Het straffen van de misdadiger moet geschieden door mensen in wier midden de misdaad is bedreven, en meer bepaald door de overheid. Het moet geschieden bij rechterlijke executie, gelijk dit én in het Oude Testament alsook in het Nieuwe Testament duidelijk geleerd wordt.

Het Nieuwe Testament leert ons niet anders

De ontwikkeling van hetgeen in Genesis 9:6 geleerd wordt, houdt met het Oude Testament niet op, maar heeft zijn voortgang in het Nieuwe Testament. Rechtvaardige, billijke wedervergelding is [dan] nog de grond van de rechtspleging, berustend in de hand van de overheid. Dat is door Christus niet krachteloos gemaakt door Zijn leer, als Hij spreekt in Mattheüs 5 vers 38 en 39a: Gij hebt gehoord, dat gezegd is: Oog om oog en tand om tand. Maar Ik zeg u, dat gij den boze niet wederstaat. De Heere Jezus spreekt daar in geen geval van de roeping van de overheid, maar van Zijn kinderen hoe zij zich hebben te gedragen en zich niet als rechter hebben op te werpen. God wil executie, maar geen willekeurige; niet eenieder werpe zich als rechter op. God heeft het gericht bevolen van ouds onder Israël; de overheid gesteld de doodslager te straffen. Alzo is het ook onder het Nieuwe Testament. Romeinen 13:4 geeft [daarvoor een] genoegzame verklaring.

Romeinen 13 vers 4

De apostel spreekt in dat hoofdstuk van de overheid als een macht van God verordend. Verheft het voorrecht daarvan, als zijnde Gods dienares, u ten goede. Moeten de onderdanen de overheid gehoorzamen als de draagster van het door God gewilde gezag, toch die overheid mag niet naar willekeur regeren. De overheid moet en behoort zich te beschouwen als Gods dienares, in Zijn plaats regerend; heeft dus in alles te vragen en te handelen naar de wil van God als Opperheer. Daarom mag zij haar onderdanen niets opleggen dat in strijd is met de wil van God en aan de Christenheid leed berokkent. Doet zij dat, dan handelt zij 'tegen' haar roeping. Zij is Gods dienares om naar Gods wil het goede te lonen, maar het kwade te straffen. Zij draagt het zwaard niet tevergeefs. God verplicht haar tot straffen. Zij is Gods dienares, een wreekster tot straf dengene die kwaad doet. Het kwaad moet dus gewroken worden met 'straf'. Dat is de wil van God. Zo was het onder het Oude Testament. Alzo ook onder de Nieuwtestamentische bedeling. De overheid is daartoe van God geroepen. Kan de doodslag alleen door de dood des doodslagers worden gewroken, daar heeft God de uitvoering van die straf gelegd in de hand van de overheid.

Daarvan spreekt ook het woord: zwaard, dat de overheid niet tevergeefs draagt. Dat betekent maar niet zonder meer: 'symbool der straffende gerechtigheid', neen, maar ook: 'werktuig der wrekende gerechtigheid'. Het gebruik van het zwaard is ten dode. En dit is der overheid opgedragen. Zij draagt het zwaard niet tevergeefs, dat is: 'om een gewichtige oorzaak, tot een hoogst belangrijk doel', namelijk [om] te straffen, te doden de doodslager. Dit zwaard heeft de overheid zelf niet opgenomen; God gaf het haar en daarom mag zij het niet willekeurig afleggen. Doet zij het, dan ondergraaft zij haar eigen gezag, schendt de ere des Heeren [en] handelt trouweloos tegen haar onderdanen. Daarom moet de doodstraf ingevoerd en behouden!

Ten besluite

We eindigen met hetgeen in De Nederlander van 19 Augustus 1851 is gesteld aangaande de doodstraf:

"Gods Woord leert ons, dat 's menschen voeten snel zijn om bloed te vergieten; dat de macht Gods dienaresse is, die het zwaard niet tevergeefs draagt, een wreekster tot straf dengenen die kwaad doet, niet den goede. Dat Woord zegt niet tot eenig bijzonder volk, maar tot geheel het menschelijk geslacht: 'voorwaar Ik zal uw bloed, het bloed uwer zielen eischen; van de hand van alle gedierte zal Ik het eischen; ook van de hand des menschen; van de hand eens iegelijken zijns broeders zal Ik de ziel des menschen eischen'. Voorts: 'Wie des menschen bloed vergiet, zijn bloed zal door den mensch vergoten worden; want God heeft den mensch naar Zijn beeld gemaakt'. Dat Woord leert ons hoe de Apostel verklaart dat er misdaden zijn des doods waardig.

En nu (afgescheiden van alle wetenschappelijke en geschiedkundige beschouwingen; afgescheiden van de vraag of het medelijden voor den moordenaar niet ten koste van de slachtoffers wordt gevoed) wagen wij het te vragen of theorieën, zoo luide in tegenspraak met Gods Woord, niet dwaalleeringen zijn; of men zich, ondanks zichzelven, niet laat verleiden door inblazingen van hem, die een moordenaar was van den beginne, en die aan den eenen kant influistert dat geen bloed door de Overheid mag worden vergoten, en aan de andere zijde hen, wien het zwaard door God niet is toebetrouwd, van eeuw tot eeuw, van jaar tot jaar, en zoo sterk ook in onze dagen, aanzet tot oproer en bloedvergieten. Of men niet hier, gelijk elders, vergeet te onderscheiden wat in en met Christus alleen mogelijk is van hetgeen buiten Hem voor onbekeerden, eigen begeerlijkheid dienende, hatelijk zijnde en elkander hatende, eene onmogelijkheid blijft, en hoe er daarom maar één weg, één middel is, het zwaard onnoodig te maken, het brengen der zielen tot Christus den Vredevorst en zoo de tijden te verhaasten, dat men nergens leed zal doen noch verderven op den ganschen berg van Gods heiligheid omdat de aarde vol zal zijn van de kennis des Heeren en vele volken zullen heengaan en zeggen: komt laat ons opgaan tot den berg des Heeren, tot het huis van den God Jakobs, opdat Hij ons leere van Zijne wegen en dat wij wandelen in Zijne paden; want uit Sion zal de wet uitgaan en des Heeren woord uit Jeruzalem. En Hij zal richten onder de heidenen en bestraffen vele volken; en zij zullen hunne zwaarden slaan tot spaden en hunne spiesen tot sikkelen; het eene volk zal tegen het andere volk geen zwaard opheffen en zij zullen geen oorlog meer leeren.

Komt, gij huis van Jakob! en laat ons wandelen in het licht des Heeren "!

Noten:

*) Overgenomen uit De Banier van 24 februari, 3 maart, 21 april, 28 april, 5 mei en 12 mei 1927. Om de leesbaarheid te vergroten zijn de woorden herspeld, behalve als het een citaat betrof.

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 februari 2003

In het spoor | 44 Pagina's

Het Nieuwe Testament

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 februari 2003

In het spoor | 44 Pagina's