Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE DOODSTRAF -2-

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE DOODSTRAF -2-

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

In 1870 werd in Nederland de doodstraf afgeschaft en in 1981 werd uitdrukkelijk in onze Grondwet vastgelegd, namelijk in artikel 114, dat de doodstraf niet meer kan worden opgelegd. Wereldwijd gezien zijn er thans zo'n vijfenzeventig landen die eveneens de doodstraf volledig hebben afgeschaft. Daarnaast zijn er dertien landen die de doodstraf alleen nog toepassen in oorlogstijd en tweeëntwintig landen die de doodstraf weliswaar niet officieel hebben afgeschaft, maar in de praktijk niet meer ten uitvoer brengen. Daadwerkelijke toepassing vindt deze Bijbelse straf op moedwillige doodslag slechts nog in vierentachtig landen.

In Nederland wordt al jaren over de doodstraf niet echt meer gediscussieerd. In 'Haagse kringen' is een pleidooi vóór de doodstraf zelfs min of meer taboe, ook nu een aanzienlijk deel van de Nederlandse bevolking de doodstraf bij ernstige levens delicten niet meer radicaal van de hand wijst. Van de politieke partijen is feitelijk alleen de SGP een voorstander van de doodstraf, althans zij pleit ervoor dat de doodstraf bij uitzonderlijk ernstige levensdelicten mogelijk behoort te zijn. Eind vorig jaar tijdens het debat over de uitspraken van oud-minister Nawijn inzake de doodstraf heeft de SGPfractie bij monde van mr. C. G. van der Staaij dit standpunt concreet in de Tweede Kamer uitgedragen. "Beslissend voor ons oordeel zijn de Bijbelse noties over de roeping van de overheid tot herstel van het geschonden recht door rechtvaardige straffen. Op die grond komen wij tot de conclusie dat, gelet op de hoge waardigheid van de mens als beelddrager van God, de overheid (rechter) gerechtigd is om bij uitzonderlijk ernstige levens delicten de doodstraf te overwegen en uiteindelijk op te leggen", zo sprak mr. C.G. van der Staaij (zie: 'De Banier', 6 dec. 2002, p. 6).

Evenals in het SGP-verkiezingsprogramma 'Tot Uw dienst' (2002-2006), missen we echter ook in zijn bijdrage helaas de wezenlijke en voluit Bijbelse notie dat de overheid niet alleen de mogelijkheid moet hebben

om de doodstraf te kunnen opleggen, maar deze straf ook zonder meer dient op te leggen als er sprake is van moedwillig bloedvergieten. Dat is een Goddelijke eis en derhalve is de uitvoering daarvan de dure plicht van iedere overheid. 'Wie des mensen bloed vergiet, zijn bloed zal door den mens vergoten worden; want God heeft den mens naar Zijn beeld gemaakt' (Gen. 9:6). Ja, het jaarlijks in groten getale onschuldig vergoten bloed schreeuwt om de wrake Gods en om de handhaving van Gods gerechtigheid door de overheid. Het achterwege laten van deze straf roept ook de oordelen over ons land in.

In een poging om het kader van de SGP en de makers van het SGP-verkiezingsprogramma van deze dure plicht van de overheid inzake de doodstraf te overtuigen, zijn we in het vorige nummer begonnen met het afdrukken van een uitvoerig artikel van ds. J.D. Barth over de doodstraf '. Thans volgt hieronder de tweede en tevens laatste aflevering van zijn artikel, waarbij we als redactie de vurige hoop uitspreken dat de SGP de huidige bedreven situatie-ethiek inzake de doodstraf laat varen en wederkeert tot het op dit aangelegen punt voluit en onverkort uitdragen van de Goddelijke eis.

Kaïns consciëntie getuigde dat hij de doodstraf verdiende

Ds. J.D. Barth: Beantwoorden willen (...) we de vraag of in de Heilige Schrift een bepaald onveranderlijk gebod van Godswege tot handhaving van de doodstraf bestaat. Onwillekeurig gaan onze gedachten terug naar de eerste moord, de Kaïnsmoord op zijn broeder Abel, waarvan de Heilige Schrift gewag maakt! Welk een bitter wee en nameloze ellende over zich gehaald! Maar wat op te merken is, is wel dit dat bij al zijn klagen over de straf in hem de angst en het bewustzijn zich opdringt dat 'in zijn zwerven en dolen op aarde het zal geschieden dat al wie hem vindt, hem zal doodslaan'. Hij kent zich een verbannene, een uitgestotene, een vogelvrij verklaarde, in wien de stem van de consciëntie onafwijsbaar spreekt dat die een mens doodt, zelf ook moet gedood worden. Hij moet deswege vrezen voor alle ding, sidderen bij het ritselen van een blad. Hij doolt in het land van zijn ballingschap met dien vloek en dat brandmerk in zijn consciëntie dat die zijns naasten bloed vergiet, diens bloed ook moet en behoort vergoten te worden. Bij de eerste moord wordt dus openbaar hoe de consciëntie van de mensen getuigt dat het recht is dat de doodslager aan de doodstraf onderworpen zij. Die stem van de consciëntie is van aanbelang. Consciëntie wil zeggen medeweten, een medeweten van de mens met Gods Wet. Zij is de getuige van zijn schuld en van zijn strafschuldigheid voor God en Zijn heilige Wet. Kaïns oordeel over zichzelf dat eenieder die hem vond, hem zou doden, dat hij vanwege zijn bloedschuld behoorde gedood te worden, was in overeenstemming met het oordeel van Gods Wet en deswege van God Zelf, al was de Wet Gods nog niet in tien woorden uitgedrukt.

En dat dit de wille Gods van den beginne is geweest, blijkt waar de Heere tot Kaïn gezegd had: Daar is een stem des bloeds van uw broeder, dat tot Mij roept van den aardbodem [Gen. 4:10b]. Deswege wordt door de apostel in Hebreeën 11:4 van Abel gezegd dat hij nog spreekt nadat hij gestorven is, terwijl in Hebreeën 12:24 een vergelijking wordt gemaakt tussen het bloed der besprenging en dat van Abel, waar gezegd wordt dat het bloed der besprenging betere dingen spreekt dan van Abel. De stem van Abels bloed riep om wraak, om de billijke straf van de moordenaar. Een stem des bloeds die in overeenstemming is met Gods eeuwigdurende Wet, ja, op Gods Wet gegrond is en waarom dan ook die stem des bloeds door God als een rechtvaardig Richter niet kan worden afgewezen, maar door Hem gehoord wordt. Daarom, dat ontzettend woord tot Kaïn: En nu zijt gij vervloekt; van den aardbodem [Gen. 4:11a]!

Maar niet eenieder willekeurig mocht Kaïn straffen

(...) God stelt aan Kaïn een teken opdat hem niet doodsloeg al wie hem vond. Hoe dit te verstaan? Waar het ook weer door velen is aangevoerd als een bewijs dat de doodstraf door God niet bepaald gewild is. Men bedenke echter wel dat niet eenieder naar willekeur het recht hebbe om de doodslager te straffen. Daarvoor is Kaïn bevreesd. En dat zal niet geschieden. Daartoe geeft de

Heere hem een teken. De stem des bloeds roept tot God om wrake en Hij zal het onschuldig vergoten bloed wreken. En wil de Heere dat doen door een mens, dan moet zulk een mens door God Zelf daartoe worden geroepen. In het gehele geval met Kaïn blijke dat het bloed van dengene die gedood is, moet gewroken worden door vergieten van het bloed van de doodslager. Doch dat deze straf niet willekeurig door een elk mag worden uitgevoerd; daartoe stelt de Heere aan Kaïn een teken. Naar Gods raad en wil werd ter bestemder tijd het gebod van de doodstraf in meer vaste vorm gegeven. We vinden het in het bekende woord tot Noach gesproken in Genesis 9:6.

Genesis 9 vers 6: een belangrijke bewijsplaats!

Ongetwijfeld is Genesis 9:6 van grote betekenis, waar we lezen: Wie des mensen bloed vergiet, zijn bloed zal door den mens vergoten worden; want God heeft den mens naar Zijn beeld gemaakt. Dit zijn woorden die tot hetgeen men noemt het Noachitisch verbond behoren. Terecht is door zeer velen opgemerkt dat hierin is vervat 'de grondslag van elk burgerlijk bestuur'. Luther tekent hierbij aan:

"hier is de fontein waaruit elk burger- en volksrecht opwelt. Want als God aan den mensch macht geeft over dood en leven, geeft Hij hem stellig recht over hetgeen minder is, zooals: bezit, huisgezin, vrouw, kinderen, bedienden, land. Al deze dingen wil God onderwerpen aan de macht van zekere menschen, opdat zij de schuldigen zouden kunnen straffen

En Calvijn schrijft: "opdat de doodslagers niet ongestraft zouden blijven, geeft de Wetgever Zelf Zijnen dienaren het zwaard in handen, om dat tegen alle doodslagers te gebruiken".

Sommigen hebben gemeend dat de Hollandse vertaling van deze tekst wel wat te wensen overlaat en lang niet zuiver is. Waar in onze vertaling staat: door de mens, vinden we in het Hebreeuws het woord: baaad aam. En nu gaat het vooral om de betekenis van het voorzetsel 'b'. Immers kan dit op zo menigvuldige wijze vertaald worden als: 'door' de mens of ook 'ter oorzake van' de mens of 'door middel van' de mens of 'om' de mens enz. Maar hoe men het ook wende of kere, daardoor wordt in geen enkel opzicht de vertaling of liever de betekenis van dit Woord zodanig ondermijnd dat daardoor het bevel Gods krachteloos zou worden gemaakt. Neen, Genesis 9:6 bevat een bepaald gebod van Godswege dat de doodslager moet gedood worden! Luther vertaalt het gehele vers aldus: "wie 's menschen bloed vergiet, diens bloed zal ook door menschen vergoten worden, want God heeft den mensch naar Zijn beeld gemaakt". Terwijl anderen hierbij aantekenen dat "de heiligheid van 's menschen leven, gegrond op Goddelijke evenbeeldigheid van den mensch, is de diepste grond van de doodstraf; tegelijk ook eene waarschuwing tegen de uitbreiding derzelve tot andere misdrijven"!

Genesis 9 vers 6: een algemeen geldend gebod

Nog op een andere wijze heeft men dit woord krachteloos zoeken te maken, door te zeggen dat het 'niet voor heel de mensheid geldt'. Het is geen algemeen gebod. Het moet slechts particulier opgevat worden. Zo heeft men altijd maar beproefd om de woorden Gods, zo duidelijk, zo eenvoudig, krachteloos te maken. Eilieve, zou dit woord geen algemeen gebod zijn? Stemt het niet overeen met het verbond dat God als toen met Noach heeft gemaakt en waarbij toch zekerlijk heel de mensheid is betrokken? Zegt de Heere niet nadrukkelijk dat Hij de aarde niet meer door water zal verdelgen?

In het voorgaande [vijfde] vers wordt gezegd dat God, als Opperheer van dieren en mensen, het bloed des mensen eisen zal. En nu wordt in vers 6 dat woord verduidelijkt door een bevel dat het bloed des moordenaars vergoten moet worden. En waar dit aan mensen gezegd wordt, volgt daaruit als vanzelf dat zij hebben te zorgen dat deze bepaling, dit volstrekte bevel Gods, worde uitgevoerd. Als we tevoren schreven dat sommigen het particulier willen opvatten, dan bedoelen zij daarmede dat het behoort tot de Sinaïtische wetgeving; dat Genesis 9:6 reeds doelt hoe onder Israël de doodstraf moest gehandhaafd worden, maar geenszins wil zeggen dat het alle volken aangaat. En zo het alle volken aangaat, dan toch alleen maar onder de Oudtestamentische bedeling en in dien zin zoals Israël het verstond. Maar dan vragen wij: houdt het verbond dat God met Noach gemaakt heeft met het Oude Testament op, of heeft Gods zegening van Noach en zijn huis niet zodanig verreikende gevolgen dat ook wij daarin nog delen? Zomer en winter, dag en nacht houden niet op. De zegening aan Noach hebbe geen einde. En nu wordt in overeenstemming met dat verbond en dien zegen aan Noach een gebod opgegeven. En dat is het gebod om het leven des mensen heilig te houden.

Genesis 9 vers 6: een bevel ter beveiliging van ieders leven

De Heere had aan Kaïn nog een teken gegeven. Zijn leven was gespaard. Maar wat was ervan geworden? Was het niet van kwaad tot erger geworden? Was het gebleven bij die ene moord, door Kaïn bedreven? Immers neen! Het was erger geworden. Denkt slechts aan Lamech die zijn moordlust botviert en er in roemt een man doodgeslagen te hebben om een wonde en een jongeling om een buile. En dan tart hij de levende God en spot met het woord dat God gesproken had tot Kaïn dat al wie hem doodsloeg, zou zevenvoudig gewroken worden. 'Wat', zegt Lamech tot zijn vrouwen, 'gij hebt wel gehoord van dien God Die dat gezegd heeft. Maar ik heb Hem niet nodig. Ik zal mijzelf wreken. Lamech zal zeventigmaal zevenmaal gewroken worden.

Zo was de moord toegenomen. Gods lankmoedigheid had niet gebaat. Het onschuldig vergoten bloed riep om wraak. De zondvloed kwam en nam dat goddeloze geslacht weg. Alleen Noach met zijn huisgezin bleef gespaard. Maar nu gaf God dit bevel [van Genesis 9:6] bij de aanvang van de nieuwe mensheid, als wetend dat het gedichtsel van 's mensen hart boos is van der jeugd aan. [Nu] wil Hij door een bepaald gebod het leven van de ene mens tegenover de andere beveiligen. God heeft getoond van den beginne in de moord van Kaïn dat Hij geen lust heeft in de ondergang van de mens. En daarom geeft de Heere dit gebod dat de mens niet uitgeroeid worde, omdat Hij weet dat de gevallen mens tot moorden geneigd is. Dit gebod tekent onze schande. Zegt ons dat wij kwaad zijn en dat God goed is. Neen, gij smaders van den Almachtige, die Hem durft tarten en uitroepen: God is het grootste kwaad'; in die uittarting treft gij uzelf, tekent gij uzelf, geeft gij uzelf te kennen als ontbloot van alle goed en geneigd tot alle kwaad. Die schande kunt gij niet uitwissen met de smaad die gij op een goeddoend God wilt werpen. Hij is het hoogste goed en blijft het hoogste goed. Maar onze voeten zijn snel om bloed te vergieten. En daarom ook dit bevel!

Nog een zwaarwegende reden

Daarbij komt nog dat de ere des Heeren deze vergelding [zoals uitgedrukt in Genesis 9 vers 6] eist. Niet alleen omdat Hij Heere en Eigenaar is van 's mensen leven op aarde, maar ook omdat in de vermoorde mens God Zelf wordt beledigd, want God heeft den mens naar Zijn beeld gemaakt. Daardoor staat de mens zoveel hoger dan het dier. God blies in hem de adem des levens en daardoor werd de mens tot een levende ziel, op grond waarvan de apostel zegt dat wij zijn Gods geslacht [Hand. 17:29]. Wie dan een mens doodt, schendt de heerlijkheid Gods. En daarom heeft hij die zich daaraan schuldig maakt, zijn eigen levensrecht daardoor verbeurd. Het is dus ter wille van Zijn eigen eer dat God gebiedt: ie des mensen bloed vergiet, zijn bloed zal door den mens vergoten worden; want God heeft den mens naar Zijn beeld gemaakt. Het op het snoodst aanranden van de ere Gods in Zijn beeld is de onwrikbare 'grond' van de doodstraf. Die dan ook de doodstraf weert of zich stellen wil op een zogenaamd 'ruim standpunt' om toch niet zo sterk aan te dringen op herstel van de doodstraf, maakt zich diep

"Het zesde gebod betreft de bewaring van het leven van onze naasten. De woorden zijn: Gij zult niet doodslaan. (...) Tegen deze wet wordt ook gezondigd, als men niet doodt, dien welken de wet gebiedt te doden. Als men hem verzoent en die straf niet aandoet, tegen Numeri 35 vers 16: 'Maar indien hij hem met een ijzeren instrument geslagen heeft, dat hij gestorven zij, een doodslager is hij; deze doodslager zal zekerlijk gedood worden', en 33: 'voor het land zal geen verzoening gedaan worden over het bloed dat daarin vergoten is, dan door het bloed desgenen die dat vergoten heeft'".

-Ds. Wilh. Perkins, in: Alle de werken, dl. 1, 1659, p. 52-53 (herspeld)-

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 februari 2003

In het spoor | 44 Pagina's

DE DOODSTRAF -2-

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 februari 2003

In het spoor | 44 Pagina's