Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

CREMATIE: EEN ONSCHRIFTUURLIJKE EN HEIDENSE ZEDE!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

CREMATIE: EEN ONSCHRIFTUURLIJKE EN HEIDENSE ZEDE!

26 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

Bij crematie wordt een lijk onder hoge temperaturen (800 tot 1000 graden Celsius) in een crematorium verbrand waarna de overblijvende as verzameld wordt in een asbus die na een maand wordt vrijgegeven. Na vrijgave wordt de as naar keuze verstrooid of bewaard. Verstrooiing geschiedt veelal op een strooiveld of op de open zee. Bij bewaring wordt de asbus, die al dan niet geplaatst wordt in een stenen pot (urn), bijgezet in een urnengalerij (columbarium), urnenmuur of urnentuin. Ook komt het voor dat nabestaanden de asbus, na hermetisch te zijn afgesloten, meenemen naar hun woning en daar bewaren.

Crematie als lijkbezorging wordt thans veelvuldig toegepast. In Nederland, waarin circa 57 crematoria te vinden zijn, is het aantal crematies ongeveer gelijk aan het aantal begrafenissen. Waarschijnlijk zullen we dus allemaal wel eens met crematie te maken krijgen. Bijvoorbeeld omdat we uitgenodigd worden om een crematie van een familielid of collega bij te wonen of omdat we geroepen worden onze stem te verheffen tegen een voorstel van de gemeenteraad om een crematorium te bouwen of om in het kader van het gemeentelijke begraafplaatsenbeleid de algemene begraafplaats uit te breiden met een urnenmuur, een urnentuin of een strooiveld. Op dat moment zullen we moeten weten waarom we in het licht van Gods Woord deze heidense vorm van lijkbezorging afwijzen. Gezien het feit dat het al meer dan tien jaar geleden is dat hierover in dit blad geschreven werd, leek het ons daarom goed om de belangrijkste argumenten tegen cremeren en vóór begraven weer eens voor het voetlicht te halen 0 .

Schriftuurlijke voorbeelden van begraven

In Gods Woord is niet verbranden, maar begraven de normale, algemeen gebruikelijke vorm van lijkbezorging. Veelvuldig wordt in het Oude Testament van begraven als lijkbezorging melding gemaakt. De eerste maal dat we daarvan lezen, is in Genesis 15:15 waar God aan Abraham toezegt dat hij in goede ouderdom begraven zou worden. Als zijn vrouw Sara sterft, koopt hij een eigen graf, namelijk de spelonk van Machpéla (Gen. 23:3-20), nota bene zijn eerste bezit in het beloofde land! In deze spelonk begraven later Izaak en Ismaël hun vader Abraham (Gen. 25:9), Ezau en Jakob hun vader Izaak (Gen. 35:29) en de twaalf patriarchen hun vader Jakob (Gen. 50:13). Verder lezen we van Jakob dat hij zijn vrouw Rachel begraaft aan den weg naar Efrath, dat is Bethlehem (Gen. 35:19) en van Jozua dat hij begraven wordt in de landpale zijns erfdeels (Joz. 24:30). Als Mozes, de knecht des HEEREN, gestorven is, lezen we: En Hij, namelijk God Zelf, begroef hem in een dal in het land van Moab (Deut. 34:5-6)! Van de oude profeet in de tijd van Jeróbeam staat opgetekend dat hij, nadat hij de man Gods uit Juda begraven had, tot zijn zonen zei: Als ik zal gestorven zijn, zo begraaft mij in dat graf, waarin de man Gods begraven is, en legt mijn beenderen bij zijn beenderen (1 Kon. 13:31). Van veel koningen van Juda meldt de Schrift dat zij begraven werden bij hun vaderen, in de stad Davids (2 Kron. 21:1; 25:28; 27:9 enz.). En ten slotte, om niet meer te noemen, wanneer iemand opgehangen was, mocht zijn dode lichaam aan het hout niet overnachten, maar het moest zekerlijk ten zeiven dage begraven worden (Deut. 21:23).

Het Nieuwe Testament wijkt op het punt van lijkbezorging niet af van het Oude Testament. De discipelen van Johannes de Doper legden hem na zijn onthoofding in een graf (Mark. 6:29). Ananfas en zijn vrouw Saffïra werden van het aangezicht der apostelen weggedragen om begraven te worden (Hand. 5:6, 10). Nadat Stéfanus gestenigd was, droegen enige Godvruchtige mannen hem ten grave (Hand. 8:2). Lazarus werd door Jezus

uit de dood opgewekt nadat hij al drie dagen in het graf gelegen had (Joh. 11:38-45). Toen Jezus stierf, werden vele graven geopend en vele lichamen van daarin liggende, ontslapen heiligen opgewekt (Matth. 27:52). Jezus Zelf werd door Nicodémus en Jozef van Arimathéa met veel zorg begraven (Matth. 27:57-61; Joh. 19: 38-42). Enzovoort.

Tezamen genomen komen de woorden 'graf', 'begraven', 'begraving' en 'begrafenis' in Gods Woord wel zo'n tweehonderd maal voor! Feitelijk spreekt dus geheel Gods Woord over begraven als lijkbezorging, ja, begraven was onder hen die leefden onder de uiterlijke bediening van Gods Woord feitelijk zo vanzelfsprekend en zo algemeen dat een concreet verbod op lijkverbranding niet nodig was.

'Weest mijn navolgers'!

Dat God Zelf Mozes begraven heeft en dat begraven te worden in Gods Woord de normale manier van lijkbezorging is, zijn geen vrijblijvende gegevens; begraven is zedelijk geen onverschillige zaak. Immers, de daden Gods dienen ons tot voorbeeld te zijn; ze zijn normatief. Dat wil zeggen: wij moeten ons daarnaar richten, Zijn gedrag tot richtsnoer nemen, Hem navolgen. Zijt navolgers Gods, als geliefden kinderen, zo maant de apostel Paulus en de apostel Johannes schrijft: Die zegt, dat hij in Hem blijft, die moet ook zelf alzo wandelen, gelijk Hij gewandeld heeft (1 Joh. 2:6; zie ook: Joh.l3:15; 1 Petr. 2:21 en Fil. 2:5).

Ook de handelwijze van Zijn knechten en kinderen is, voorzover ze God gehoorzaamden, tot navolging in de Schrift opgenomen. Paulus zegt: Weest mijn navolgers, gelijkerwijs ook ik van Christus (1 Kor. 11:1) en wederom op een andere plaats: Weest mede mijn navolgers, broeders, en merkt op degenen die alzo wandelen, gelijk gij ons tot een voorbeeld hebt (Fil. 3:17; zie ook: 2 Thess. 3:9). En van Gods kinderen wordt in de Schrift gezegd dat zij schijnen als lichten in de wereld: Maar het pad der rechtvaardigen is gelijk een schijnend licht, voortgaande en lichtende tot den vollen dag toe (Spr. 4:18; zie ook: Matth. 5:14). Hun keus om hun doden in overeenstemming met de Schrift te begraven, dient dan ook met opmerkzaamheid gadegeslagen en nagevolgd te worden.

Crematie een heidense, begraving een Christelijke inzetting!

De genoemde navolging werd door de oude Christelijke kerk in de eeuwen na Christus ten zeerste betracht. Zij die tot de Christelijke kerk overgingen, braken met de tevoren door hen voorgestane heidense praktijk der lijkverbranding. Crematie was namelijk in de Romeinse en Griekse wereld vrijwel algemeen ge-

worden en kwam in die tijd onder vele heidense volkeren in Europa en Azië (al dan niet onder invloed van het boeddhisme) veelvuldig voor. De oude Christenen daarentegen begroeven uitsluitend hun doden, ook al bracht het hen in levensgevaar en ook al laadden zij daardoor de spot van de omringende wereld op zich. Alzo getuigden zij openlijk en metterdaad van hun geloof in de wederopstanding van hun lichaam in de dag der dagen en van hun begeerte om in alles Christus gelijkvormig te zijn, Die immers Zelf ook het graf, is ingegaan. Ja, Christus heeft het graf geheiligd en gemaakt tot een slaapstede voor al degenen die in Christus zijn (Jes. 57:2), want door Zijn begrafenis heeft Hij voor hen de vloek en de straf van het graf weggenomen.

Naarmate nu het Christendom verder doorwerkte en ten slotte over het heidendom zegevierde, werd de lijkverbranding afgeschaft en verboden. Vanaf keizer Constantijn, romeins keizer vanaf 306 tot 337, was propaganda voor crematie ondenkbaar en praktisering van crematie streng verboden. In 785 verbond de synode van Paderborn - die de intrede van het Christendom onder de Saksers moest regelen, nadat Karei de Grote hen had overwonnen - er zelfs de doodstraf aan. "Wie het lichaam van een gestorven mens naar de wijze der heidenen door de vlammen doet verteren en de beenderen verbrandt tot as, die zal onthoofd worden", zo bepaalde deze synode 2) .

Pas een duizend jaar later zou in Europa crematie weer van zich doen spreken. Het was ten tijde van de Franse revolutie (1789-1799), de tijd van 'geen God en geen meester'! Maar de aangewende pogingen tot wederinvoering van de crematie waren weinig succesvol.

In de tweede helft van de negentiende eeuw gingen in ons land zo hier en daar stemmen op om de bestaande Begrafeniswet in die zin te wijziging dat naast begraven ook lijkverbranding toegestaan zou zijn, maar veel ingang vond dit ook toen nog niet. Pas na de Tweede Wereldoorlog werd het anders. In 1955 nam de Tweede Kamer een wet aan die cremeren toestond als uit het testament van de overledene bleek dat hij dat wenste. Vervolgens werd in 1968 bij wet het cremeren geheel vrijgegeven. Vanaf die tijd nam met het toenemen van de secularisatie en het steeds verder terugvallen van Nederland in het heidendom de crematie een grote vlucht. In vervulling ging wat de bekende Christenpoliticus mr. Groen van Prinsterer eens opmerkte: "Als kerk en Godsdienst hun invloed op de staat en maatschappij verliezen, zullen ze terugvallen in Germaanse barbaarsheid en Romeins zedenbederf ondanks technische opbloei en vooruitgang".

Samenvattend kunnen we dus stellen dat begraven een voluit Christelijk en lijkverbranding een voluit heidens gebruik is. Zij die in Europa het langst heidenen zijn gebleven, hebben er ook het langst aan vastgehouden en zij die door bijgelovigheid en godloochenarij de ware Godsdienst weer verlieten en tot het heidendom terugkeerden, hebben het weer ingevoerd. Zullen wij dan die heidense zede en gewoonte gaan navolgen? Ter waarschuwing staat ons van Israël als een daad die de HEERE tot toorn verwekte, aangetekend: Maar zij vermengden zich met de heidenen, en leerden derzelver werken (Ps. 106:35), en Paulus vermaant ons: En wordt dezer wereld niet gelijkvormig (Rom. 12:2a)!

Geen bewijs

Door voorstanders van de crematie wordt nogal eens aangevoerd dat er in Gods Woord weliswaar veel over begraven wordt gesproken, maar niettemin ook enkele malen over lijkverbranding. Men vergeet dan echter de eigenlijke bedoeling van die teksten nauwkeurig in ogenschouw te nemen of het verband waarin deze teksten voorkomen, erbij te betrekken. Deed men dat, dan zou men al snel inzien dat die teksten geenszins bewijzen dat cremeren thans geoorloofd is.

Zo lezen we bijvoorbeeld in 2 Kronieken 16:14, in 21:19 en in Jeremia 34:5 wel over een branding bij de lijkbezorging van een gestorven koning, maar hiermee wordt geenszins een crematie bedoeld. Het 'branden' in deze teksten ziet op het toenmalige gebruik om bij de begrafenis van een aanzienlijk persoon allerlei kostelijke en welriekende specerijen te verbranden ter ere van die persoon (zie kanttekeningen).

Het is heel goed mogelijk dat ook op dit gebruik gedoeld wordt in 1 Samuël 31:12-13, waar we van de mannen van Jabes in Gilead lezen: zij namen het lichaam van Saul, en de lichamen van zijn zonen van den muur te Beth-San; en zij kwamen te Jabes en brandden hen aldaar. En zij namen hun beenderen en

begroeven ze. Anderzijds houden de kanttekenaren ook heel duidelijk de mogelijkheid open dat er hier sprake is van een gedeeltelijke lijkverbranding (alleen de weke delen van het lichaam) uit droeve noodzaak, namelijk vanwege het reeds sterk 'rieken' van die lichamen en ter voorkoming dat de Filistijnen die lichamen weer zouden opgraven. Van zulk een uitzonderlijke (oorlogs)situatie en droeve noodzakelijkheid is echter nu in onze dagen geen sprake, zodat voorstanders van de crematie zich geheel ten onrechte op deze tekst beroepen.

Uitzonderlijk was eveneens de situatie waarin de lijkverbranding plaatsvond die in Amos 6:10 genoemd wordt. Waarschijnlijk was er vanwege de veelheid der doden als gevolg van een uitgebroken pest, geen tijd of mogelijkheid meer om alle doden te begraven, zodat wel tot verbranding moest worden overgegaan. Dit was een aanmerkelijke verzwaring van het oordeel waarmee God hier de goddeloosheden van het volk strafte. Begraven worden was immers een weldaad, maar niet begraven worden was een schande en een straf van God, zoals duidelijk blijkt uit Ahia's profetie inzake het kind van Jeróbeam: deze alleen van Jeróbeam zal in het graf komen, omdat in hem wat goeds voor den HEERE, den God Israëls, in het huis van Jeróbeam gevonden is (1 Kon. 14:13, Kantt. 26; zie ook: Jes. 14:18-20, Jer. 14:16, 1 Kon. 13:2, 21-22 en 2 Kon. 23:16-18). Kortom, de in Amos 6:10 genoemde lijkverbranding vormt en tekent het goddeloze en vervloekte einde van het zo goddeloze volk. Tegen deze achtergrond kan ook Amos 6:10 dus moeilijk nog als bewijs dienen voor de stelling dat crematie thans zelfs in een normale situatie geoorloofd zou zijn.

Regulier had de Heere de lijkverbranding alleen een plaats gegeven in het strafrecht, namelijk ter verzwaring van de doodstraf bij bepaalde, bijzonder gruwelijke zonden (zie Gen. 38:24; Lev. 20:14; 21:9 en Joz. 7:15, 25). Het verbranden van de beenderen van Edoms koning door de Moabieten, waarover in Amos 2:1 gesproken wordt, vond echter niet binnen dit kader plaats. Ook was er geen sprake van een klaarblijkelijke noodzakelijkheid. En juist deze onder 'normale' omstandigheden uitgevoerde lijkverbranding maakte de toorn des Heeren over de Moabieten gaande, zo blijkt uit Amos 2:2!

Al met al moeten we dus concluderen dat de over lijkverbranding sprekende teksten in Gods Woord zeker niet pleiten vóór cremeren, maar juist veeleer vóór begraven en tegen cremeren. Wie crematie verdedigt, kan zich dus op deze teksten niet beroepen.

Niet zelf ter hand nemen

Wanneer de mens eten zou van de boom der kennis des goeds en des kwaads, dan zou hij de dood sterven (Gen. 2:17). En de mens in de persoon van Adam als het hoofd van het werkverbond at. Toen sprak God als straf op de zonde dit oordeel over de tegen Hem rebellerende mens uit: In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aarde wederkeert, dewijl gij daaruit genomen zijt; want gij zijt stof en gij zult tot stof wederkeren (Gen. 3:19). Maar dit vernederend oordeel kan en wil de mens van nature niet aanvaarden; hij blijft er zich opstandig tegen verzetten en blijft trachten dit te ontgaan, tenzij God hem door genade te sterk wordt. Komt dit ook niet in het cremeren tot uitdrukking? Ofwel, is het zich laten cremeren niet een bewuste of onbewuste uiting van verzet tegen het genoemde oordeel? Is dit feitelijk niet een pogen om God uit handen te blijven? "Crematie is de roep der wanhoop tot de bergen en de heuvelen om op de mens te vallen en hem te verbergen voor het aangezichte Gods". Alzo "wil men het leven definitief voor eeuwig beëindigen", aldus ds. Tj. de Jong 3) .

Wanneer een mens echter door genade mag buigen onder het door God uitgesproken oordeel en hij zich met lichaam en ziel het eigendom mag weten van Christus, dan begeert hij zijn lichaam niet alleen in dit leven, maar ook bij de dood aan God over te geven en in Zijn handen te stellen. Dan tracht hij God niet door crematie te ontlopen, maar dan wenst hij zijn lichaam door het te laten begraven als het ware terug te geven aan Hem Die het geformeerd heeft. Dan begeert hij niet het proces van wederkeren tot stof en as door crematie zelf ter hand te nemen, maar dit, door zich te laten begraven, aan God over te laten van Wie Mozes met eerbied en ontzag betuigt: Gij doet de mens wederkeren tot verbrijzeling (Ps. 90:3)!

Van het tegendeel, het kunstmatig conserveren van het lichaam, voortkomend uit bijgeloof (boeddhisme) of uit een verlangen om op deze door de zonde vervloekte aarde eeuwig te kunnen blijven leven, is een Christen evenzeer wars. Zo zijn er heden ten dage enkelen, zogenaamde cryonisten, die zich direct na hun overlijden geheel of gedeeltelijk onder stikstof bij - 196 °C willen laten invriezen, in de verwachting dat over enkele tientallen jaren de wetenschap zover is voortgeschreden dat zij door de mensen die dan leven, weer tot leven gewekt kunnen worden 4) . En zo blijft de mens in verwaande hoogmoed maar zoeken naar wegen om God te evenaren en het door Hem uitgesproken oordeel: tot stof zult gij wederkeren, opgeheven te krijgen. Nee, een "Christen conserveert de lijken niet kunstmatig, gelijk de Egyptenaren" vroeger uit superstitie of bijgeloof deden 5), "hij vernielt ze ook niet mechanisch" door ze te cremeren, "zooals thans velen begeeren, maar hij vertrouwt ze aan den schoot der aarde toe, en laat ze rusten tot den opstandingsdag", aldus dr. H. Bavinck in zijn Gereformeerde Dogmatiek 6 '.

Het bezwaar dat men door crematie en door conservering het lichaam na de dood niet 'in Gods handen stelt' en het proces van wederkeren tot stof en as niet aan Hem overlaat, geldt overigens ook voor het milieuvriendelijke alternatief voor cremeren, het zogenaamde vriesdrogen. Deze nieuwe vorm van lijkbezorging, die voorzover bekend nog nergens in de praktijk toepassing vindt, wordt thans door een Nederlandse uitvaartmaatschappij op haalbaarheid onderzocht 7) .

Ruw, barbaars en wreed!

God schiep de mens met een ziel en een lichaam naar Zijn beeld. Ziel en lichaam maken samen de mens uit. Het menselijk lichaam is op zichzelf dan ook niet iets minderwaardigs, ook na de val niet! "Zij, die met zoveel minachting over hun lichaam kunnen spreken, als ware het slechts om der verderving te worden prijs gegeven (...), zij mogen wel eens bedenken, dat het vlees Christus niet te min was om het, dragend onze zonden in Zijn lichaam op het hout, te kopen en in het graf te bewaren, [en] om het eenmaal op te wekken ten uiterste dage", aldus ds. Kersten in zijn catechismuspredikatie over de tweeëntwintigste Zondag 8) . Dat ds. Kersten hierin gelijk had, blijkt ook duidelijk uit het feit dat de lichamen van Gods kinderen in Gods Woord zelfs tempelen des Heiligen Geestes worden genoemd (1 Kor. 3:16-17; 1 Kor. 6:19-20)!

In dit verband wordt wel eens opgemerkt dat het daarom niet wenselijk is om een gestorven lichaam aan te duiden met de weliswaar algemeen gebruikte, maar toch enigszins minderwaardig klinkende en niet in alle opzichten correcte term 'stoffelijk overschot' 9) , alsof het gestorven lichaam van de mens geen volwaardig deel van de mens uit zou maken, maar slechts een restant of een overgebleven omhulsel zou zijn. Hoe het ook zij, zeker moet in dit licht dan een ruwe, onnatuurlijke en barbaarse behandeling als lijkverbranding van de hand gewezen worden. "Verachtelijk maakt men zich door zich op de wreedste wijze van een lijk te ontdoen", zo schreef terecht de oud-Christelijke schrijver Tertullianus (160-220) al met het oog op de toen bij heidenen ingebruik zijnde lijkverbranding 10) . Het moge overigens duidelijk zijn dat ook het door specifieke trillingen verpulveren van een lichaam, zoals dat bij vriesdrogen als lijkbezorging plaatsvindt, niet van een zekere barbaarse gevoelswaarde vrij te pleiten is.

Tarwegraan

In Johannes 12:24 stelt Christus de gang die Hij Zelf moest maken door de doodsjordaan voor aan de hand van de gang die het gezaaide tarwegraan maakt in de aarde: Indien het tarwegraan in de aarde niet valt en sterft, zo blijft hetzelve alleen; maar indien het sterft, zo brengt het veel vrucht voort. Gelijk nu het tarwegraan sterft, zo moest ook Christus' lichaam sterven en dat borgtochtelijk. En niet alleen sterven, maar ook naar Gods bestel - Hij zou bij den rijke in Zijn dood zijn (Jes. 53:9)! - begraven worden om voor de Zijnen het graf te heiligen, om voor hen de vloek van het graf weg te nemen.

Maar zou dan een Christen zich mogen laten cremeren, terwijl Christus het graf voor Hem geheiligd heeft? Nee, de weg die hun Hoofd Christus in dit opzicht gegaan is, is ook de weg die de ledematen moeten gaan, zoals blijkt uit 1 Korinthe 15:37-44, waar de apostel Paulus eveneens spreekt over in de aarde gezaaid tarwegraan, maar dan met betrekking tot het lichaam der gelovigen: En hetgeen gij zaait, daarvan zaait gij het lichaam niet dat worden zal, dat voortkomen en wassen zal uit het gezaaide graan, maar een bloot graan, naar het voorvalt, van tarwe of van enig der andere granen. (...) Alzo zal ook de opstanding der doden zijn. Het lichaam wordt gezaaid in verderfelijkheid, het wordt opgewekt in onverderfelijkheid. Het wordt gezaaid in oneer, het wordt opgewekt in heerlijkheid. Het wordt gezaaid in zwakheid, het wordt opgewekt in kracht. Een natuurlijk lichaam wordt er gezaaid, een geestelijk lichaam wordt er opgewekt (zie ook Romeinen 6:4 en Kolossensen 2:12). Gelijk nu het tarwegraan niet verbrand wordt, maar de aarde ingaat, daar vergaat en weer opkomt, alzo behoort het lichaam van een gelovige niet verbrand, maar begraven te worden, om daar te rusten tot de dag der opstanding.

Onze opstelling

Hij die zich laat cremeren, gaat daarmee tegen het voorbeeld van God en Zijn kinderen en knechten in, volgt een heidens gebruik na, onderwerpt zich aan het oordeel Gods over de zonde niet, neemt het wederkeren tot stof en as bewust zelf ter hand, handelt ruw, barbaars en wreed met zijn door God naar Zijn beeld geschapen menselijk lichaam en veracht en miskent dat Christus voor de Zijnen het graf geheiligd heeft. Derhalve mogen we geenszins tot crematie besluiten

- ook al zou dit milieuvoordelen of voor ons of voor anderen praktische of financiële voordelen opleveren - , noch een crematie bijwonen of op enigerlei wijze onze medewerking daaraan geven U) .

Maar hoe wij dan hebben te handelen als blijkt dat crematie de wilsbeschikking van een overledene is, bijvoorbeeld van onze overleden oom of tante, of nog nader, van onze overleden vader, moeder, zoon of dochter? "In zo'n geval", zo antwoordde de heer L.M.P. Scholten in 1971 op een dergelijke vraag,

"behoort de gehoorzaamheid aan Gods ordinantie zwaarder te wegen, dan de gehoorzaamheid aan de wil van de overledene en de jegens hem verschuldigde piëteit. Men kan dus aan de uitvoering van zo'n laatste wil geen medewerking verlenen. Gevallen kunnen ook rijzen van strijd of onenigheid in de familie, doordat sommigen begraving, anderen verbranding wensen. Het gewicht van de zaak laat hier geen toegeven 'om der vrede wil' toe" 12 '.

Het niet honoreren van de wens van de overledene tot crematie wordt van overheidswege in strijd geacht met de huidige Wet op de lijkbezorging die in artikel 18 bepaalt: "De lijkbezorging geschiedt overeenkomstig de wens of de vermoedelijke wens van de overledene, tenzij dat redelijkerwijs niet gevergd kan worden" (bijvoorbeeld als het de wens van de overledene is om gebalsemd of buiten een crematorium gecremeerd te worden, hetgeen beide bij wet verboden is). Een overheid kan en mag echter nooit van haar onderdanen eisen om buiten de kaders van Gods Woord en Wet te treden, zodat we ons van de genoemde bepaling in de wet ontheven mogen achten indien de overledene crematie wenst.

Verder merken we nog op dat begrafenisondernemingen die uit principe geen crematies verzorgen, en mogelijk daardoor veel inkomsten mislopen, onze steun verdienen.

Tegenstemmen!

We zagen dat crematie lijnrecht ingaat tegen de regel van Gods Woord. Krachtens haar roeping om God te dienen en Zijn eer en wil te bevorderen, is de overheid dan ook gehouden om crematies en alles wat daar mee samenhangt uit het openbare leven te weren. Terecht stelde daarom het oude beginselprogram van de SGP: "De Overheid zal ook in haar ambt naar Gods wet geoordeeld worden en heeft dus voor naleving van deze wet zorg te dragen. Daarom is zij geroepen: (...) lijkverbranding te beletten" 13) . Ook het nieuwe beginselprogram van de SGP laat ons weten dat lijkverbranding verboden dient te zijn 14) en in het SGP- gemeenteprogram is de stelling opgenomen: "Het [gemeentebestuur] weert crematoria en gelegenheden tot het bewaren of verstrooien van de as van overledenen" (artikel 10.3).

De praktijk in ons land is hier echter ver vanaf. Reeds in de jaren vóór de Tweede Wereldoorlog - toen lijkverbranding officieel nog verboden was, maar al wel getolereerd werd - zagen de SGP-voormannen zich genoodzaakt om de regering tot het nemen van maatregelen tegen crematie, aan te zetten. Ds. Zandt zei bijvoorbeeld op 28 november 1928 in de Kamer:

"De eerste Christenen hebben met groote beslistheid voor begraving en tegen verbranding gekozen en nu ziet men in ons land een terugkeer tot de heidensche lijkverbranding. Dergelijke dingen mogen niet getolereerd worden. Ik dring er dan ook bij de Minister zeer ernstig op aan, dat hij maatregelen trejfe om de lijkverbranding onmogelijk te maken" 15> .

De minister volgde helaas zijn raad niet op. Aan dit kwaad werd steeds meer opening gegeven. Vooral in de eerste decennia na de Tweede Wereldoorlog is het in ons land op dit punt met rasse schreden achteruit gegaan. Zoals eerder al gemeld, werd in 1968 in de Wet op de lijkbezorging het cremeren aan begraven gelijkgesteld, althans in die zin dat in deze wet de beide vormen van lijkbezorging naast elkaar werden genoemd. Na 1968 is deze wet nog enkele malen aangepast en op een aantal punten verruimd.

Oppervlakkig beschouwd zou men nu uit de genoemde wettelijke gelijkstelling tussen cremeren en begraven kunnen concluderen - wat sommige raadsleden ook doen - dat iedere gemeente op grond van de Wet op de lijkbezorging verplicht is om niet alleen voor het begraven, maar ook voor het cremeren de nodige voorzieningen te creëren, toch is dit maar zeer ten dele waar. Want de Wet op de lijkbezorging bevat namelijk geen enkel artikel waarin letterlijk staat dat een gemeente verplicht is om voorzieningen te realiseren voor het bewaren of verstrooien van de as. Verder schrijft deze wet wel voor dat elke gemeente - zelf of samen met één of meer andere gemeentes - ten minste één gemeentelijke begraafplaats moet hebben, maar niet dat elke gemeente een gemeentelijk crematorium dient te hebben. Slechts uit de bepalingen die deze wet kent ten aanzien van het zelfstandig verstrooien van de as door een nabestaande (dat niet verplicht op een speciaal daarvoor bestemd terrein of op de open zee behoeft te geschieden) vloeit voort dat een gemeente dit niet door haar eigen regelgeving geheel onmogelijk mag maken 16) .

Gods ordinanties staan echter boven 's lands wetten! Een Staatkundig-Gereformeerd gemeenteraadslid kan en mag dan ook in het licht van Gods Woord aan het oprichten en instandhouden van een crematorium, een urnenmuur, een urnengalerij of een urnentuin en aan het aanwijzen en instandhouden van een al dan niet permanente verstrooimogelijkheid beslist geen medewerking verlenen. Steeds zal hij daarom met een beroep op Gods Woord en - voorzover van toepassing - in het voorbijgaan van de Wet op de lijkbezorging tegen dergelijke voorstellen moeten stemmen.

Ten besluite

De apostel Paulus schrijft aan de Romeinen deze woorden: de bezoldiging der zonde is de dood, maar de genadegift Gods is het eeuwige leven door Jezus

Christus onzen Heere (Rom. 6:23). Die genadegift Gods in Christus overstijgt dood en graf. Dat mocht Job door het geloof weten; daarvan mocht hij getuigen, zeggende: ik weet: mijn Verlosser leeft, en Hij zal de laatste over het stof opstaan; en als zij na mijn huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen; Denwelken ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde; mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot (Job 19:25-27). Job mocht hier over dood en graf heen zien. En wij? Christus heeft door het graf heen de weg naar de heerlijkheid voor al de Zijnen gebaand. Christus' begrafenis en opstanding mag dan ook, evenals bij Job, bij tijden en ogenblikken tot moedgeving en versterking van Gods volk zijn. Want zo zeker als op Zijn begrafenis Zijn opstanding gevolgd is, zo zeker zal ook op hun begrafenis hun lichamelijke opstanding tot heerlijkheid volgen. Kennen ook wij iets van dat uitzien?

Job mocht op goede gronden weten dat de 'wortel der zaak' in hem gevonden werd. Daar komt het nu voor ons allen op aan! Mag dat deel dat Maria door genade uitgekozen heeft, ook ons deel zijn? Dit te onderzoeken kan geen uitstel lijden, want hoe spoedig kan ook ons einde daar zijn!

En eens zal ook die ure komen - ook voor die mensen die hier meenden Hem door crematie uit handen te kunnen blijven - in welke allen die in de graven zijn, Zijn stem zullen horen, en zullen uitgaan: die het goede gedaan hebben, tot de opstanding des levens, en die het kwade gedaan hebben, tot de opstanding der verdoemenis (Joh. 5:28-29)! Zalig is hij dan, die waakt en zijn klederen bewaart, opdat hij niet naakt wandele (Openb. 16:15) in die ure als de Zaligmaker op de wolken des hemels verschijnt!

Noten:

1) Zie meer hierover in de eerder in dit blad verschenen driedelige artikelenserie van ing. H. Kerst, getiteld "Crematie", gepubliceerd in het februari-, juni- en oktobernummer van 1989. Ook voor dit artikel heeft hij belangrijke bouwstenen aangeleverd, waarvoor we hem hartelijk dankzeggen.

2) J. Veenendaal, Crematie, mogen wij er naar toe? , 1993, p. 15

3) Tj. de Jong, "Waarschuwing tegen crematie", in: Keer weder, z.j., p. 292-

4) N. Bosch, "Ingevroren voor de eeuwigheid", in: Intermediair, 4 april 2002, p. 37-39

5) De Egyptenaren verduurzaamden een lijk tot een mummie vanwege deze bijgelovigheid dat wilde iemand na de dood blijven voortleven, dat dan zijn lichaam in stand moest blijven. Uit Genesis 50:2 en 26 blijkt dat ook de lichamen van Jakob en Jozef na hun sterven gemummificeerd zijn. Echter niet uit bijgelovigheid, maar uit noodzaak, namelijk om het vervoeren van hun lichamen vanuit Egypte naar de spelonk van Machpéla in het land Kanaan mogelijk te maken. Het om deze reden mummificeren van een lichaam wordt in de Schrift niet afgekeurd. Evenmin het 'licht balsemen' van een gestorven lichaam om het lichaam alzo gedurende korte tijd voor bederf te bewaren. Daartoe werd het lichaam met linnen windsels omhuld, met welriekende kruiden of specerijen bestrooid (ook werd het lichaam wel daarop gelegd) en met zalf bestreken. Dit 'licht balsemen' was in Israël gebruikelijk bij het begraven van aanzienlijke personen (zie onder meer: 2 Kron. 16:14; Mark. 14:8 met de bijbehorende kanttekening 10, Mark 16:1 en Joh. 19: 40), hetgeen ook niet gedaan werd uit bijgelovigheid of superstitie, nee, de Israëlieten hebben dit gebruik "met een heilig nadenken" onderhouden "tot een getuigenis van de toekomende onverderflijkheid" van hun lichamen, aldus de kanttekenaren in kanttekening 3 bij Gen. 50:2. Zie meer over balsemen en mummificeren in: Christelijke Encyclopedie, dl. 1, 1956, p. 451 en dl. 5, 1960, p. 103-104

6) H. Bavinck, Gereformeerde Dogmatiek, dl. 4, 1998, p. 676

7) Bij het vriesdrogen als lijkbezorging wordt het lichaam eerst bevroren, vervolgens door toepassing van specifieke trillingen verpulverd en daarna onder vacuüm van water ontdaan, zodat er een droge organische poeder overblijft waaruit ten slotte met een metaalafscheider nog de metaalresten worden verwijderd. Deze overblijvende poeder zou men in een bus of iets dergelijks kunnen bewaren, maar veeleer denkt men eraan om deze in een omhulsel van maiszetmeel ondiep te begraven - dan wordt de poeder snel omgezet in compost! - , en daarboven een struik of een boom te planten die zich dan voeden zal met de tot compost vergane componenten van het menselijk lichaam. Dit heeft als onbijbelse achtergrond dat men op deze wijze aanschouwelijk en aannemelijk wil maken dat men na het sterven van het lichaam gewoon aan het leven op deze aarde blijft deelnemen, alleen dan niet meer in de vorm van een menselijk lichaam.

8) G.H. Kersten, De Heidelbergse Catechismus, 1983, p. 241

9) L.M.P. Scholten, "Uitdrukkingen", in: De Wachter Sions, 4 april 1991

10) Geciteerd bij: L.M.P. Scholten, "Crematie (3)", in: De Wachter Sions, 21 oktober 1971, p. 61

11) Tenzij er sprake is van een zeer uitzonderlijk geval van klaarblijkelijke noodzakelijkheid, bij voorbeeld door massasterften, maar normaal in geen geval!

12) L.M.P. Scholten, "Crematie (6)", in: De Wachter Sions, 18 november 1971, p. 93

13) Zie: Van Goedertierenheid en Trouw. 75 jaar Staatkundig Gereformeerde Partij, 1918-1993, 1993, p. 96; artikel 4 lid g

14) Zie: Toelichting op het Program van Beginselen van de Staatkundig Gereformeerde Partij, 1996, p. 88, 92; artikel 21

15) Handelingen Tweede Kamer, 1928-1929, 28 november 1928, p. 666

16) Zie: Toelichting op het gemeenteprogram, 2000, p. 148-149

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 oktober 2003

In het spoor | 48 Pagina's

CREMATIE: EEN ONSCHRIFTUURLIJKE EN HEIDENSE ZEDE!

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 oktober 2003

In het spoor | 48 Pagina's