Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE VRIJHEID VAN DRUKPERS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE VRIJHEID VAN DRUKPERS

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

Sinds de moord op de brute, met God en Zijn geboden spottende heer Van Gogh en de naar aanleiding daarvan door minister Donner geuite gedachte om misschien de Wet op de Godslastering onder het stof vandaan te halen, wordt in Nederland weer enigszins nagedacht over de vraag waar de grenzen van de vrijheid van meningsuiting en van de direct daarmee samenhangende vrijheid van drukpers behoren te liggen. Daarom hebben we als redactie besloten om het in 1930 in 'De Banier' afgedrukte artikel*' over de vrijheid van drukpers thans opnieuw in herspelde vorm en met tussenkopjes te publiceren.

In dit artikel wordt met tal van voorbeelden aangetoond hoe onze vaderen aan de hand van Gods Woord censuur uitoefenden op de boeken die op het punt stonden om uitgegeven te worden. De verspreiding en verkoop van menig goddeloos boek werd door hen bij plakkaat verboden. De redactie acht het nuttig en nodig om dit in onze tijd ter opscherping nogmaals onder de aandacht te brengen, ook met het oog op onze jongeren die veelal hiervan niet meer weten. Een overheid die van geen boekencensuur waarbij Gods Woord tot censor verheven is, wil weten, schiet ook anno 2005 schromelijk tekort in haar taak als dienaresse Gods en voedsterheer van de kerke Gods.

Artikel 7

"Een van de oudste rechten sedert wij onder een grondwet leven, is de vrijheid van drukpers, welke in 1815 in de Grondwet werd opgenomen". "Artikel 7 van deze wet luidt: 'Niemand heeft voorafgaand verlof nodig om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet'. Ieder kan dus schrijven wat hij wil, alleen dan valt hij onder de termen van de strafwet wanneer hij de persvrijheid misbruikt door zich in een gedrukt stuk aan laster, belediging of opruiing schuldig te maken. Groot is het misbruik dat van deze vrijheid wordt gemaakt. De atheïst kan zijn godslasterlijke taal gedrukt verspreiden, de communist en anarchist hun haat tegen al wat met gezag bekleed is, ongehinderd onder het volk brengen. Tal van voorbeelden zouden hiervoor aan te halen zijn. Op één willen wij slechts wijzen. Het is afkomstig uit de Vrije Socialist, die enige tijd geleden een artikel bevatte over de moordaanslag op de kroonprins van Italië. Het volgende was daarin te lezen:

"Zodoende zou het ook zo erg niet zijn als prins Umberto, de kroonprins, het leven erbij ingeschoten had, want hij is de vertegenwoordiger van de bourgeoisie [de bezittende klasse; red], hij is een nietsnut die slechts eet wat door anderen wordt voortgebracht. (...) Zodoende heeft hij zich niet te beklagen als hij als overcompleet wordt opgeruimd, hij moet dan alleen nog dankbaar zijn dat zij hem nog zoveel jaren in de samenleving hebben geduld, terwijl hij niet het minste recht had op de samenleving. (...) En als je een varken fokt en dat dier gaat ten slotte in zijn voeding boven jouw portemonnee dan vind je het toch je goed recht het varken te slachten

Zulke taal valt blijkbaar niet onder de termen van opruiing. Ongestoord mag hiermee het volk vergiftigd en het gezag ondermijnd worden. (...) Het ware dringend nodig dat de overheid ingreep om alles wat tegen God en Zijn Woord ingaat, onverbiddelijk te verbieden. De vrijheid die hier toegelaten wordt, is losbandigheid! Volgens [het genoemde] artikel van de Grondwet is censuur uitgesloten. Niemand behoeft dus eerst hetgeen hij ter perse geven zal, aan de goedkeuring van een of ander college te onderwerpen. Preventief toezicht bestaat er alzo niet. (...)

Grote nadelen

Van hoe groot belang deze vrijheid van drukpers moge zijn, ze heeft anderzijds grote nadelen. Het kwaad dat

ze gesticht heeft en nog sticht, is niet te overzien. In brochures, in kranten en romans wordt Gods Naam menigmaal misbruikt, worden Gods wetten overtreden en de zonde aangewakkerd. Onberekenbaar zijn de onheilen welke boeken als van J.J. Rousseau (1712- 1778), F.M. Voltaire (1694-1778), Emile Zola (1840- 1902), Multatuli (Eduard Douwes Dekker; 1820-1887) en zovele anderen hebben teweeggebracht. Menig jong leven is door het lezen van de geschriften van deze mannen voor goed bedorven. Zulke lectuur wordt echter ongehinderd toegelaten. Geen enkele wet is er die dit strafbaar stelt. God mag vrij gelasterd worden in geschrift, de revolutionaire ideeën en het ongeloof mogen vrij gepropageerd worden, de overheid laat het toe. Ook hierin zien wij de doorwerking van de revolutie, die de vrijheid in losbandigheid doet ontaarden.

De praktijk van onze vaderen

Onze vaderen wilden van deze vrijheid om zonder verlof alles in druk te mogen geven, niet weten. Alles werd door hen gedaan om te zorgen dat de Gereformeerde Godsdienst geen schade leed door het uitgeven van boeken waarin deze werd aangerand. Daartoe moest elk geschrift voordat het gedrukt en uitgegeven werd, aan de goedkeuring van een of ander college onderworpen worden. Zij gingen dus wel preventief te werk. Zelfs geschriften van Gereformeerde schrijvers moesten eerst gekeurd worden voor en aleer zij ter perse gegeven mochten worden.

Deze keuring had plaats door de predikanten van de classis waaronder de schrijver ressorteerde of door de particuliere synode of door de hoogleraren in de theologie. In artikel 55 van de Dordtse Kerkorde werd eveneens verboden om een geschrift door een ander gemaakt of overgezet en over de Godsdienst handelend, te laten drukken of anderszins uit te geven. De Staten van Holland voerden bij besluit van 9 april 1675 dit artikel ook uit.

Wanneer nu de predikanten van de classis die met de boekencontrole belast waren, bezwaar maakten tegen de uitgave van enig geschrift, dan moesten zij met de schrijver eerst over de punten in kwestie spreken. Wanneer ze het niet eens konden worden, dan moest de classis zich uitspreken. Meerderheid van stemmen was dan nodig om verlof tot uitgave te verkrijgen. Het doel van deze censuur was dus dat geen geschrift mocht indruisen tegen de leer die in Gods Woord en de belijdenisgeschriften begrepen is.

Verscherpt

In 1715 werd het besluit van 1675 nog eens verscherpt. Deze verscherping hield in dat geen theologische hoogleraren en regenten van colleges te Leiden aldaar geschriften over de Godsdienst mochten laten drukken of uitgeven, tenzij op het titelblad hun naam en beroep vermeld werd. In de tweede plaats mocht niemand anders zulke geschriften laten drukken of uitgeven, tenzij echter op het titelblad vermeld stond dat zij door de professoren of de classis waren goedgekeurd. Uitdrukkelijk moest de classis worden genoemd die de goedkeuring had verleend, met vermelding van de datum waarop dit had plaats gehad. Alle boeken die aan deze eisen niet voldeden, werden geacht niet uit de boezem van de Gereformeerde kerk in de provincie te zijn voortgekomen, al waren zij ook door een Gereformeerde geschreven.

In 1761 werd dit plakkaat andermaal door de Staten van Holland vernieuwd en verscherpt. Het bleek toch dat velen zich aan deze censuur niet wilden onderwerpen of wanneer hun geschrift afgekeurd werd, het toch uitgaven. Om hieraan nu paal en perk te stellen werd in 1761 in het plakkaat van de Staten een strafbepaling opgenomen, daarin bestaande dat de overtreder een boete moest betalen van duizend gulden. En niet alleen de schrijver viel hieronder, maar ook de drukker en de uitgever. Ook werd deze straf op hen toegepast wanneer de schrijver niet de Gereformeerde Godsdienst beleed en zijn boek zonder vermelding van naam en beroep was uitgegeven.

De invoer van zulke boeken in de provincie Holland uit de andere provincies werd eveneens gestraft en wel met driehonderd gulden voor elk boek. Zo werden in de loop der jaren tal van boeken verboden die strijdig waren met Gods Woord.

Sociniaanse en andere ketterse geschriften

Vooral ook werd de uitgave van sociniaanse boeken sterk bestreden. In 1639 werden er vele vernietigd en in 1651 verboden de Staten van Zeeland het inbrengen, drukken en verkopen van sociniaanse en dergelijke ket-

terse boeken. In datzelfde jaar namen de Staten- Generaal een besluit met de bedreiging dat zij strenge plakkaten tegen alle grove zonden, ergerlijke boeken en sociniaanse geschriften zouden afkondigen. In 1653 verscheen dan ook een resolutie van de Staten van Holland en West-Friesland waarbij het drukken van een sociniaans geschrift strafbaar gesteld werd met een boete van drieduizend gulden. Bovendien mocht zo iemand zijn nering niet langer uitoefenen. Wie zulk een boek verkocht, kreeg een boete van duizend gulden. Hij die voor de tweede maal drukte of verkocht, werd verbannen.

Verder moesten de drukkers en verkopers binnen drie dagen alle gedrukte of geschreven exemplaren van die boeken bij de magistraat van hun woonplaats inleveren en moesten bovendien, wanneer zij verdacht werden, de zuiveringseed afleggen. Voldeden zij hieraan niet dan kregen zij voor de eerste maal een boete van honderd gulden en voor de tweede maal werd hun het recht tot uitoefening van hun nering ontnomen. Zo zien wij dat onze vaderen streng optraden tegen de verspreiding van boeken waarin de eer van God werd aangerand.

Uit het bovenstaande is ook wel duidelijk op te maken dat zij beslist afwijzend zouden staan tegenover onze hedendaagse leeszalen waarin zoveel voorkomt dat met Gods Woord in strijd is.

Niet redeneren

Ondanks de strenge plakkaten tegen de uitgave van allerlei boeken gedurende de 17e eeuw werd toch menigmaal getracht om deze soort van verordeningen te ontduiken. Hierin vonden de Staten echter geen aanleiding om te gaan redeneren: 'het helpt niet, het kwaad wordt er toch niet mede bezworen, dus laten wij maar vrijheid geven om in het licht te geven wat men maar wil'. Zo redeneert met vaak in onze dagen. Wanneer van Staatkundig Gereformeerde zijde wordt aangedrongen op strafbaarstelling van de ongeloofspropaganda, op het verbieden van de openbare bioscoopvoorstellingen, op stopzetten van het spoorwegverkeer op de dag des Heeren, dan is men al heel spoedig gereed met ons voor de voeten te werpen dat dergelijke maatregelen het kwaad toch niet keren. Men voert de propaganda dan toch in het geheim of men gaat op zondag met auto's rijden waardoor het verkeer op die dag niet verminderd wordt, zo redeneert men dan om aan de eis van Gods Wet te ontkomen. De Staten van Holland deden dit echter niet. Vele malen werden de plakkaten door hen vernieuwd, dikwijls ook op aandrang van de kerk.

Zo verscheen op 14 december 1654 een resolutie van de Staten van Holland met het doel om het plakkaat van 19 september 1653 tegen de groei van de sociniaanse secte binnen deze landen "mitsgaders het divulgeren [verspreiden; red.1 van hun boeken en geschriften, striktelijk te executeren [uit te voeren; red.]". In 1656 en 1659 vernieuwden de algemene Staten andermaal de vroegere plakkaten tegen de sociniaanse ketterij. De Staten van Zeeland deden in 1660 hetzelfde. Ook zij vaardigden een plakkaat uit tegen het "drukken, verkopen en uitstrooien van alle sociniaanse geschriften en godslasterlijke boeken".

Ook werden zulke boeken die ondanks de strenge maatregelen tocht gedrukt werden, ter waarschuwing aan het volk bekendgemaakt, opdat men ze niet zou kopen. Dit geschiedde bijvoorbeeld in 1655 met een boek, hetwelk de Staten van Zeeland bekendmaakten

als "inhoudende gruwelijke en lasterlijke opinies direct strijdende tegen Gods heilig Woord en de ware Gereformeerde Christelijke religie".

Tegen boeken van Hobbes

Niet alleen echter trad men op tegen de socinianen en hun literatuurvoortbrengselen, maar ook tegen de geschriften van de wijsgeren van die tijd nam men scherpe maatregelen. Zo vaardigde het Hof van Holland in 1674 een plakkaat uit tegen boeken van [de Engelse filosoof Thomas] Hobbes en [de Jood Baruch] Spinoza.

De eerste, die leefde van 1588-1679, was een aanhanger van de absolute soevereiniteit van de koning. Volgens zijn staatsleer dankte de vorst zijn macht aan een overeenkomst tussen het volk onderling, waarbij de enkelingen van al hun macht afstand deden en die aan de koning overdroegen. Zijn leringen ontwikkelde hij in [met name] een tweetal boeken waarvan het ene Elementa philosophica de Cive in 1642 het licht zag en het andere, Leviathan geheten, in 1651 werd uitgegeven.

In het laatste boek handelde hij tevens over de verhouding van de staat tegenover de kerk en de godsdienst. Hobbes plaatste zich echter niet op een Schriftuurlijk standpunt. Integendeel, hij verkondigde leringen die Gods Woord ijdele filosofie noemt. Deïst als hij was, aanvaardde hij de Godsopenbaring niet. De godsdienst was louter te danken aan het nadenken van de mensen over allerlei wat in de menselijke ziel en in het leven omgaat, terwijl ook de vrees voor het hiernamaals daarbij een rol speelde. De godsdienst achtte hij echter voor de staat van groot voordeel, daar ze kon medewerken tot handhaving van de orde. Vandaar dat Hobbes het in het belang van de staat achtte om de godsdienst, ook al was die van wat wij noemen bijgelovige aard, te steunen en te erkennen. De kerk werd volgens zijn leer echter louter een instrument van de staat. Zij mocht niet zelf regeren, maar in alles moest zij van de staat afhankelijk zijn. De staat achtte Hobbes dus almachtig tegenover de kerk. Zo kwam deze man ertoe om van de staat te spreken als een 'Leviathan', een onoverwinnelijk monster dat alles vernietigt wat zich tegen hem keert. Het is te begrijpen dat tegen deze leer, in zijn boek Leviathan uitvoerig ontwikkeld, door onze vaderen uit de 17e eeuw de strijd werd aangebonden. Het genoemde boek, waarvan in 1667 een Hollandse vertaling verschenen was onder de titel: Leviathan of van de stojfe, gedaente ende magt van de kerckelycke en wereltlycke regeeringe, werd bij plakkaat van 1674 streng verboden.

Tegen boeken van Spinoza

De andere wijsgeer die wij noemden, namelijk Spinoza (1632-1677), verkondigde eveneens leringen die tegen de geopenbaarde waarheid Gods ingingen. Het zou te ver voeren om in dit verband op zijn leerstellingen in te gaan en daarom zullen wij volstaan met de vermelding dat in 1674 ook tegen zijn boekwerk, namelijk de Tractatus Theologico-Politicus (1670), werd opgetreden.

In 1678 verscheen andermaal een plakkaat tegen een boek van Spinoza dat tot titel had: Opera Posthuma (1677). Het boek werd streng verboden vanwege de

"zeer vele profane blasfemieën en de atheïstische stellingen, waardoor niet alleen de eenvoudige lezer van de enige en waarachtige weg der zaligheid zou kunnen worden afgeleid, maar ook de leer van de menswording en opstanding van Christus en zulks [zodanige; red.] verscheidene zeer essentiële artikelen van het algemeen Christelijk geloof werden gelabefacteerd [van hun oorspronkelijke betekenis beroofd; red.]. En voorts bij de auteur weggenomen en gevilipendeerd [weggeredeneerd, tot niet gebracht; red.] de autoriteit van de mirakelen, enz."

Wij zien hieruit dat de overheid in die dagen streng optrad tegen alle geschriften waarin het ongeloof gepropageerd werd. Het is wel bedroevend dat zovelen in onze dagen daarvan niet meer willen weten.

Aan eenieder gelijke vrijheid

Wij behoeven daartoe niet te wijzen op socialisten en communisten, op liberalen en vrijzinnig-democraten. Nee, onder hen die zich Gereformeerd noemen en met de leuze 'Wij Calvinisten' schermen, wordt dit helaas aangetroffen. Het neocalvinisme van onze dagen wil de atheïst volkomen vrijheid geven om zijn ongeloof te uiten. Aan dat hoge goed van die zogenaamde vrijheid wil men niet tornen, zo spreekt men het openlijk uit in 's lands hoge vergaderingen. Aan atheïsten moest zelfs de vrijheid gelaten worden om 'kerken' te vestigen, zo schreef eens dr. Abr. Kuyper in 1878. Men moest laten groeien, wat groeien kan. Bij de Dageraadsdebatten in 1923 [debatten over de vraag of de atheïstische vrijdenkersvereniging 'De Dageraad' koninklijke goedkeuring mocht ontvangen; red.] bleek hetzelfde. Het ongeloof moest gelijke vrijheid hebben om zich te kennen te geven, als het geloof. Verwoestend moeten zulke beginselen werken in staat en maatschappij. Land en volk gaan er hun ondergang mee tegemoet en daarom kan daartegen onzerzijds niet genoeg worden gewaarschuwd. Mocht men van die weg nog terugkeren, eer dat het te laat is en zich weer aansluiten bij de beginselen door onze vaderen weleer beleden en in toepassing gebracht.

Stadhouder Willem III

[In het bovenstaande] lieten wij zien hoe in de 17e en 18e eeuw door de Staten van de verschillende provincies de drukpersvrijheid aan strakke banden werd gelegd. Zij traden niet slechts repressief op, dat wil zeggen, nadat de uitgave had plaatsgevonden, maar ook preventief. Alles wat in druk gegeven werd, moest eerst aan de goedkeuring van een of ander college worden onderworpen, hetgeen vooral betrekking had op geschriften betreffende de godsdienst.

Het was voornamelijk stadhouder Willem III die zijn krachtige steun verleende bij de afkondiging en uitvoering van de plakkaten. Deze Oranjetelg die van 1672 tot 1702 het bewind voerde over de Republiek, kan dan ook in waarheid een voedsterheer van de kerk genoemd worden.

Het plakkaat van 1674 tegen verschillende sociniaanse geschriften was mede zijn werk, evenals dat van 1678 tegen het meergenoemde boek van Spinoza Opera Posthuma. Ook tegen het lichtvaardig zweren en vloeken en profaneren van Gods Naam in het leger werd krachtig door hem opgetreden. Eveneens tegen de ontheiliging van den dag des Heeren. Met recht kan van deze vorst gezegd worden dat hij het woord van de Haagse predikant Cornelis Trigland (1609-1672) niet beschaamd heeft. Deze toch sprak hem [per brief] na de aanvaarding van het stadhouderschap in 1672 het volgende toe:

"Ik bidde uw Hoogheid, blijf standvastig bij de ware Christelijke, Gereformeerde religie, bevorder geen anderen in staten of digniteiten [waardigheden; red.] dan die daarin beproefd zijn, volg de maximen [stelregels; red.] van uw Hoogheids doorluchtige voorzaten en met name die van uw Hoogheids heer vader onsterfelijke memorie, die ik weet dat een vaste resolutie [regel, uitgangspunt; red.] had geen anderen tot raden, vroedschappen en magistraten van steden te maken dan bekende orthodoxe en oprechte Gereformeerden, want die los zijn van die religie, gelijk alle sekten, hoe kunnen die God en het land getrouw zijn ".

Wij konden niet nalaten deze toespraak van Cornelis Trigland weer te geven. Hoe spreekt eruit de echt Gereformeerde geest waarmede onze Godvruchtige vaderen bezield waren en hoe geheel mis hebben diegenen het die menen in de geest van die vaderen te handelen door de regering van het land voor een onverschillige zaak te houden! Uit hetgeen wij van Trigland hier vermeldden, blijkt wel anders. Uitdrukkelijk drong hij erop aan om toch geen mannen in de verschillende regeringen aan te stellen die de Gereformeerde religie ongezind en onverschillig waren. Trigland wilde dus van het neo-Gereformeerde 'gelijk recht voor allen' niets weten.

Willem III heeft zich gelijk wij reeds opmerkten, overeenkomstig de bede van Trigland gedragen en hiermede zijn eigen woord gestand gedaan, namelijk dat hij naar vermogen de zuivere Godsdienst van de Gereformeerde kerk ten uiterste zou beschermen en de plakkaten tegen de doorbrekende zonden, ten beste van kerk en politiek gemaakt, zou helpen mainteneren en executeren [handhaven en uitvoeren; red.].

Na de dood van Willem III in 1702 werd door de Staten dezelfde gedragslijn gevolgd. Zo werd in 1706 een plakkaat uitgevaardigd waarbij de uitgave en de verkoop van de geschriften van de Zwolse predikant Frederik van Leenhof (1647-1713) verboden werden. Hieronder behoorden onder andere de volgende boeken: Den hemel op aarden (1703), De opheldering van den hemel op aarden (1704) en Korte antwoord (1704). Al wie dit plakkaat overtrad, werd gestraft met een boete van zeshonderd gulden, voor die tijd een enorm bedrag.

Thans volop toegelaten

Tegenwoordig is men met straffen veel minzamer, dankzij de zogenaamde Verlichting die de moderne beschaving heeft gebracht. Hoe menigmaal gebeurt het niet in onze hedendaagse rechtspleging dat de straf niet beantwoordt aan de ernst van de misdaad! Dit alles is te [wijten] aan de verwekelijkte opvattingen van onze dagen, waarbij met de Goddelijke rechtsorde geen rekening wordt gehouden. Dat dit zich op den duur moet wreken, staat vast. Hoe slapper de teugels worden gehouden, ook met betrekking tot het toelaten van allerlei schadelijke lectuur, hoe meer de volkszeden verwilderen. Zie maar in onze dagen rond. Wat een vuile lectuur wordt er niet te koop aangeboden. Niet in het geheim, maar openbaar. De winkels waar pornografische lectuur verkocht wordt, rijzen als paddestoelen uit de grond. De meest schaamteloze afbeeldingen worden in de etalages voor jong en oud tentoongesteld zonder dat de overheid er iets aan doet. Men kan dan wel nagaan hoe het staat met lectuur welke niet zo grof onzedelijk is, maar niet minder verderfelijk. Boeken waarin het Wezen Gods en de Godheid van de Heere Jezus worden aangerand, mogen ongehinderd gedrukt en uitgegeven worden. Wanneer wij dit bezien, dan moet ons duidelijk worden hoe ruïnerend de doorwerking van de revolutie ook in ons vaderland heeft gewerkt. Ja, het is bedroevend dat er onder belijdende Protestanten zo talrijk velen gevonden worden die smalend zien op hen die in hun ogen en naar hun opvattingen driehonderd jaar te laat leven en die het altijd maar hebben over 'onze vaderen'. Ondanks al die smaadtaal blijven wij erbij dat alleen in terugkeer tot die beginselen door onze vaderen beleden, heil voor land en volk is gelegen. Verboden dient daarom te worden alles wat indruist tegen de ware Christelijke religie en zedenleer. Om ons in die overtuiging te sterken is het zo nuttig om na te gaan wat in dezen door ons voorgeslacht werd gedaan. (...)

Nog meer voorbeelden

Wij wezen er [al] op hoe na de dood van Willem III de Staten van de verschillende provincies voortgingen op de ingeslagen weg en alle geschriften, strijdig met Gods Woord, ten strengste verboden. Dit gebeurde onder andere in 1710 met een geschrift van Chr. Constans [pseudoniem van Grietje van Dijk; red.], getiteld: Licht schijnende in duistere plaatsen (1709). Het werd door de Staten van Zeeland verboden als lasterende de Drieëenheid en Jezus' Godheid. Hetzelfde lot onderging door het Hof van Holland een werkje [van G.N. Brouwer e.a.; red.] dat tot titel droeg: Wijsgerige twistredenering over de natuur van God (1711).

Het zou te uitvoerig worden om alle werken op te noemen wier uitgave en verkoop ten strengste tegengegaan werden. Slechts op een paar willen wij nog wijzen en wel in de eerste plaats op een boek dat in 1730 in het Frans verscheen. Ook tegen dit werk werd een plakkaat uitgevaardigd in het jaar 1731, omdat in het derde deel een artikel voorkwam waarin kerkelijke personen en vergaderingen werden bespot en verkeerde leringen gepropageerd. Met een ander Frans werk gebeurde hetzelfde, omdat het "schandaleus en strijdig was met de heiligheid en eigenschappen van God almachtig en ten uiterste gevaarlijk voor de menselijke samenleving". Ook allerlei boeken van de volgelingen van Spinoza werden verboden, evenals die van Pontiaan van Hattem (1645-1706). De Staten vaardigden deze plakkaten uit "aangedaan met die ernst en ijver voor God en Zijn dienst en voor de handhaving van de gronden van de burgerlijke samenwoning en van de algemene rust en veiligheid, welke een Christelijke hoge overheid betamen".

In 1733 werd dit plakkaat door de Staten-Generaal bevestigd, die bovendien het verbod uitbreidden tot alle plaatsen onder de generaliteit en ook het werk van Pieter de Groot: Wie en wat de waarheid is van de Christelijke Godsdienst onder de verboden boeken rekenden, omdat het door de theologische faculteit van de Leidse Hogeschool was afgekeurd. Ook De rechtvaardigheid uit den gelove van dezelfde schrijver onderging eenzelfde lot.

Na het bovenstaande zal het duidelijk zijn dat ook de werken van Rousseau en Voltaire op de index kwamen. Bij plakkaat van 30 juli 1762 verboden de Staten van Holland het drukken en verspreiden van de Emile ou de l'Education (1762) van Rousseau, waarbij op de overtreding een boete van duizend gulden gesteld werd. Men achtte dit werk "ten hoogste goddeloos, schandaleus, ergerlijk en profaan en tenderende om de onervaren jeugd van de enige weg ter zaligheid, zijnde het waarachtig geloof in Jezus Christus, af te leiden". In 1765 vaardigden de Gedeputeerde Staten van Friesland een resolutie uit waarbij het drukken en verspreiden van Voltaires Verhandeling over de verdraagzaamheid in het stuk van religie, uit het Frans vertaald, werd verboden. Dit boek toch bevatte "vele ergerlijke en aanstotelijke passages en bewoordingen niet alleen, maar was ook geschikt tot versmading van de ganse geopenbaarde Godsdienst".

Ten slotte treffen wij in 1773 nog een schrijven aan van de Staten van Holland waarin wordt verboden het schrijven of uitgeven van boeken en geschriften die de Christelijke religie in het algemeen en haar leerstukken in het bijzonder tegenspreken en bespotten. De daders zouden met verbanning worden gestraft en de aanbrenger kreeg zelfs duizend gulden.

Tot slot

Uit hetgeen wij over het optreden van de Staten tegen allerlei verderfelijke lectuur schreven, blijkt duidelijk hoe zij het opnamen voor de ware Christelijke Godsdienst. Later evenwel werden zij menigmaal gedreven door andere motieven. Vrees voor verlies van eigen macht en verstoring van de maatschappelijke orde speelden daarbij een hoofdrol. Het plakkaat van 1773 verschilde dan ook aanmerkelijk van dat van 1733. Terwijl in het laatste jaar de Staten nog door de ijver voor de dienst Gods gedreven werden, motiveerde men in 1773 het plakkaat daarmede dat anders losbandigheid en omkering van de goede orde van zaken het gevolg zouden zijn. Gaandeweg werd op die manier in ons land de houding tegenover de ware Gereformeerde Godsdienst al slapper en slapper en zodoende werd tevens de weg gebaand voor de revolutie die hier helaas een al te vruchtbare bodem vond, dankzij de houding van de veelal remonstrantsgezinde regenten die de plakkaten onuitgevoerd lieten en de verkoop van de verboden lectuur oogluikend toelieten.

Het plakkaat van 1773 kan dan ook wel als het laatste beschouwd worden dat tot inhoud had de Gereformeerde religie in het algemeen en haar leerstukken in het bijzonder voor tegenspreken en bespotten te behoeden. De vrijzinnige geest nam meer en meer de overhand en eindelijk werd in 1815 de vrijheid van drukpers in de Grondwet vastgelegd, waarbij bepaald werd dat niemand vooraf verlof behoefde om zijn gedachten of gevoelens door de drukpers te openbaren. Op de gevolgen hiervan hebben wij in het voorafgaande reeds genoegzaam gewezen. Grote verwoestingen heeft deze vrijheid aangericht, zowel door middel van de pers, als van pamflet, brochure en boekwerk. Jonge levens zijn er door verknoeid, gehele volken zijn er door in ramp en ellende gestort. Ook hierin zien wij de vloek op de revolutiebeginselen die de mens de ware vrijheid moesten brengen, maar die in plaats daarvan hem nog meer tot slaaf van de zonde en van de ongerechtigheid maakten".

*) In De Banier van 14 mei, 16 juni, 18 juni, 21 juni en 23 juni 1930. De auteur is niet bekend.

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 mei 2005

In het spoor | 48 Pagina's

DE VRIJHEID VAN DRUKPERS

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 mei 2005

In het spoor | 48 Pagina's