Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE ANTICHRIST GEOPENBAARD -1-

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE ANTICHRIST GEOPENBAARD -1-

30 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

Op grond van de Schrift hebben onze Gereformeerde vaderen uit de tijd van de Reformatie en Nadere Reformatie eenparig het instituut van het pausdom als de antichrist aangemerkt 0 . In onze tijd echter denken velen hier anders over. Op grond van de veronderstelling dat de antichrist zich nog moet openbaren en het feit dat rome, naar het hun toeschijnt, thans veel minder macht heeft dan voorheen en ook in leer en praktijk thans respectievelijk minder tot veel minder verwerpelijk is dan voorheen, meent men te mogen concluderen dat het pausdom de antichrist niet of in ieder geval niet langer kan zijn. Zou men echter aan deze mensen vragen waar dan toch de Reformatoren en de oudvaders in hun Bijbelexegese misgetast hebben, dan zou blijken dat het merendeel van hen niet weet wat de Reformatoren en oudvaders omtrent de antichrist geleerd hebben en op grond waarvan zij eensgezind het pausdom als de antichrist hebben aangemerkt. Het leek ons daarom nuttig en nodig om in dit Reformatienummer van In het Spoor hieraan nog eens een artikel te wijden. Temeer daar rome ook staatkundige aspiraties heeft (zie ook het artikel 'Rome en Europa' elders in dit nummer). We zullen dit dan trachten te doen aan de hand van het boekje dat ds. Hermes Celosse geschreven heeft onder de titel: Daemonium Meridianum, dat is, de Antichrist geopenbaert soo klaer als de Middagh: Waer in getoont en aengewesen wortJ dat de Prophetyen van den Antichrist/ in de H. Schrifture/ hare vervullinge hebben en verkrijgen in den Paus van Romen. Van dit voor het eerst in 1656 door de Dordtse boekenverkoper Abraham Andriesz. uitgegeven boekje verscheen in 1662 bij dezelfde boekenverkoper een tweede 'grotelijks vermeerderde' uitgave die te Schoonhoven bij Samuel Knudde gedrukt was. Voor dit artikel zullen we van deze laatste uitgave uitgaan en daarbij Celosses hoofdstukindeling op de voet volgen. Maar vooraf in het kort iets over: wie ds. Celosse is geweest, waarom hij dit boekje heeft geschreven en aan wie hij dit boekje heeft opgedragen.

Wie was ds. Hermes Celosse?

Hermes Celosse werd in 1614 te Ridderkerk geboren, waar zijn vader, Johannes Celosse, Gereformeerd predikant was. Hermes droeg dezelfde naam als zijn grootvader, die eveneens predikant geweest is, onder andere te Hendrik-Ido-Ambacht. Van de levensloop van Hermes jr. is vrij weinig bekend 2 '. Wel staat vast dat hij te Leiden gestudeerd heeft, waar hij zich op 14 februari 1635 als student liet inschrijven. In 1638 heeft hij het zogenaamde préparatoir examen (examen om beroepbaar gesteld te worden) afgelegd voor de classis Dordrecht. Pas in 1642 zien we hem predikant worden in zijn geboorteplaats Ridderkerk. Op 21 december 1642 deed hij er intrede. Deze gemeente heeft hij gediend tot aan zijn emeritaat in 1675. Ongetwijfeld zal hij er verblijd mee geweest zijn dat zijn opvolger niemand minder was dan zijn zoon, Adrianus Celosse. Wie Hermes' vrouw is geweest en of hij nog meer kinderen gehad heeft, is niet bekend. Ook met betrekking tot zijn overlijdensdatum tasten we in het duister.

Tijdens zijn drieëndertigjarige ambtsbediening te Ridderkerk heeft hij een periode van langdurige ziekte gekend, wat mogelijk verband zou kunnen houden met het feit dat in 1657 zijn pastorie geheel afbrandde. Gedurende zijn ziekzijn heeft hij kans gezien om alle 150 Psalmen opnieuw op rijm te stellen en uit te geven.

Waarschijnlijk in 1665 verscheen hiervan onder de titel: De CL Psalmen Davids op rijm gestelt, de eerste en tegelijk de laatste druk 3) . Zijn berijming vond namelijk - zoals van meer berijmingen gezegd kan worden - geen ingang, ondanks het feit dat verscheidene gedichten van collega-predikanten uit de omtrek erin afgedrukt waren tot aanprijzing van Celosses dichtwerk.

Doel en opdracht

Het bewuste boekje over de antichrist heeft ds. Celosse samengesteld "tot dienst van sijne Gemeente" te Ridderkerk, zo is te lezen op de titelpagina. In de tweede druk, die geen voorrede kent, is niet meer vermeld dat ds. Celosse dit boekje vooral geschreven heeft om zijn gemeenteleden te waarschuwen voor en weerbaar te maken tegen de toen in de Nederlanden steeds openlijker en actiever optredende roomse geestelijken die zielen voor hun religie trachtten (terug) te winnen. Deze vooral sinds de Vrede van Münster (1648) zo toegenomen zendingsactiviteiten van rome baarden ds. Celosse zorgen. Hij was ervan doordrongen dat het door rome gestrooide zaad des onkruids verstikt moest worden, eer het bij zijn gemeenteleden wortel zou schieten. Wat kon hij daarom beter doen dan zijn gemeenteleden een eenvoudig naslagwerkje in de hand geven waarin de ware aard van het pausdom helder werd ontdekt, zodat zijn gemeenteleden zich wel voor deze valse leer als voor "een geestelijk vergif der zielen" zouden wachten 4 ».

Bijzonder is de opdracht waarmee ds. Celosse kennelijk de eerste druk vergezeld liet gaan. In zijn opdracht bij de tweede druk vermeldt hij namelijk dat hij deze opgedragen had aan "een blindt papist", namelijk aan jonkheer Willem van der Duyn, heer van het Huys ten Donck en dijkgraaf van Ridderkerk 5 », "op hope" dat hij "door de kortheid deszelfs enigszins tot het lezen en door de gewichtigheid van de materie daarin verhandeld, tot het doorlezen en mediteren mocht worden opgewekt". En... hierin is hij niet beschaamd uitgekomen, want deze jonkheer, die volgens een tijdgenoot een heer "van groote kennisse en vriendelijcke ommegangh" was, heeft inderdaad het boekje ter hand genomen en er aanleiding in gevonden om mondeling met hem over de verschillen tussen de roomse en de Gereformeerde religie van gedachte te wisselen. Door deze gesprekken is jonkheer Van der Duyn meer en meer van de roomse dwalingen overtuigd geraakt. Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat hij "de roomse synagoge" verlaten heeft en verklaard heeft, "geen anderen weg ter zaligheid te weten dan de Gereformeerde Godsdienst", aldus ds. Celosse. Daar echter sommigen de oprechtheid van deze mondeling door Van der Duyn aan ds. Celosse verstrekte verklaring in twijfel trokken, heeft ds. Celosse gemeend een korte, door Van der Duyn zelf opgestelde schriftelijke verklaring van zijn overgang aan de tweede druk van zijn boekje te moeten toevoegen. Ook de brief waarin hij hem om deze verklaring verzoekt, treffen we in de tweede druk aan. Deze tweede, grotelijks vermeerderde druk heeft ds. Celosse overigens opnieuw aan jonkheer Van der Duyn opgedragen, maar nu niet meer als aan een blind papist zoals tevoren, maar als aan een Gereformeerd Christen, om hem nog meer in de Gereformeerde relige te 'stijven', totdat gij, zo wenst ds. Celosse hem toe, "in leer en in leven den Heere behagende en uw edele familie voorgelicht hebbende, uit dit vergankelijke tot het eeuwigblijvende Paleis des hemels moogt worden opgenomen" 6 ».

Na de opdracht aan en de genoemde verklaring van Van der Duyn volgen nog een vijftal gedichten - vier van collega-predikanten en één van ds. Celosse zelf - die óf over Van der Duyns verzaken van het pausdom handelen óf het boek van ds. Celosse aanprijzen. De vier collega's zijn ds. Jacobus Lydius uit Dordrecht, ds. Jacobus Rolandus uit Rijsoord, ds. Henr. Lydius uit Maasdam en ds. Arnoldus Montanus uit Schoonhoven.

Inhoud van het boek

Uit de titel van het boek is af te leiden dat ds. Celosse zich tot taak gesteld heeft om aan de hand van Gods Woord helder en met redenen omkleed aan te tonen dat de paus van rome de in de Schrift voorzegde antichrist is. Dat doet hij stapsgewijs en ordelijk. Hij heeft daar-

toe zijn boek, dat in totaal 324 pagina's telt, verdeeld in dertien hoofdstukken die elk afzonderlijk een bewijs bevatten dat de paus inderdaad de antichrist is. Het centrale uitgangspunt in zijn betoog vormt 2 Thessalonicenzen 2, aangevuld met teksten die te vinden zijn in de brieven van Paulus aan Timotheüs en in het bijzonder in de Openbaring van Johannes.

In dit artikel kunnen we vanzelf niet zijn gehele betoog weergeven, maar we zullen trachten om achtereenvolgens van elk hoofdstuk de kern aan u door te geven 7), te beginnen bij hoofdstuk 1. Daar waar ter verduidelijk of ter bevestiging nodig zullen we ook de kanttekeningen erbij citeren, die overigens in veel overeenkomen met wat ds. Celosse naar voren brengt.

1) Eerst moest de afval komen

In 2 Thessalonicenzen 2 vers 3 brengt de apostel Paulus naar voren dat de komst van Christus ten oordeel niet zo haast zou geschieden als sommigen wel beweerden, want die dag van Christus, zo zegt hij, komt niet tenzij dat eerst de afval gekomen is, en dat geopenbaard is de mens der zonde, de zoon des verderf s, dat is: de antichrist. Wat we onder deze afval hebben te verstaan, is onder andere af te leiden uit 1 Timotheüs 4 vers 1-3 waar de apostel zelf schrijft dat er in de laatste tijden zullen afvallen van het geloof, zich begevende tot verleidende geesten en leringen der duivelen, door geveinsdheid der leugensprekers, hebbende hun eigen consciëntie als met een brandijzer toegeschroeid; verbiedende te huwen, gebiedende van spijzen te onthouden, die God geschapen heeft tot nuttiging met dankzegging (zie ook 2 Timotheüs 3 en 4 en Openbaring 11 en 12). Voor het woord 'afval' staat in het Grieks het woord 'apostasie', dat in het Nieuwe Testament volgens de kanttekenaren altijd duidt op een afval van de leer. Deze afval of apostasie waar de apostel Paulus het hier over heeft, zal dan ook "een afval zijn van het Christelijk geloof of van de zuivere belijdenis van het Evangelie, wel eerst klein in beginsel (...), maar welke door de tijd alzo zou toenemen en aangroeien [en] zo groot en algemeen worden, dat ze een kenteken en bewijs zal zijn van de openbaring van de antichrist", aldus ds. Celosse. Zolang nu deze afval er nog niet was, zou niet alleen Christus nog niet wederkomen, maar ook de antichrist zich nog niet openbaren.

Ds. Celosse moest echter in zijn tijd al constateren dat deze door Paulus voorspelde afval al van overlang had

plaatsgevonden. Enerzijds zag hij deze profetie vervuld in het feit dat "omtrent 600 jaren na Christus geboorte opgestaan is de valse profeet Mohammed dewelke het Christelijke geloof verlatende, heeft met behulp van een ariaanse monnik (...) zijn Alkoran gemaakt en heeft die in de plaats van de Bijbel het volk in de hand gestoken, waarin zijn wetten en versierde Turkse Godsdienst stonden geschreven, en heeft alzo de lichtgelovige Arabieren met duizenden van het Christelijke geloof doen afvallen". Wat nu Mohammed in het Oosten van buitenaf gedaan heeft, heeft rome in het Westen in de Christelijke kerk gedaan, "allengskens de ware fundamenten van het Christelijke geloof ondergravende en nieuwe invoerende, zodat uiteindelijk dat Christendom tot zulk een afval of apostasie, zo in leven als in leer, is gekomen door de overheersing van de roomse bisschoppen [later pausen], dat de heilige apostel Johannes in Openbaring 18:4 het nodig oordeelt de ware kinderen Gods te vermanen, zulks voorziende, om zich af te zonderen van de roomse kerk en daaruit te gaan als uit een goddeloos Babel, opdat ze Gods rechtvaardige straffen rechtvaardig met Babel over hun halzen niet zouden halen".

Het is algemeen bekend dat langzaam maar zeker vele dwalingen de vroeg-Christelijke kerk en die van de vroege Middeleeuwen binnengeslopen zijn; men ging op den duur de leugen geloven. Zo kreeg omtrent het jaar 400 de dwaling ingang dat afgestorven heiligen bij hun sterven alomtegenwoordig en alwetend waren geworden, wat geleid heeft tot het vereren en aanroepen van heiligen. Andere dwalingen die op den duur ingang vonden, waren onder andere: de Maria-verering, de beeldendienst, de relikwieënhandel en - verering, het biechten, het monniken- en kloosterwezen, het verbod op het huwelijk voor de geestelijken, de misvorming van het Heilig Avondmaal en, om niet meer te noemen, de toenemende overheersende macht van de bisschop van Rome die meer en meer werd beschouwd als de opvolger van de apostel Petrus en als de plaatsvervanger van Christus op aarde, wat definitief zijn beslag kreeg in 607 toen aan de bisschop van Rome de titel van paus werd verleend (zie ook kanttekening 1 bij Openb. 9:1).

Om concreet aan te tonen dat deze grote afval in leer en leven plaatsgevonden had en dus Paulus' profetie van de afval reeds in vervulling was gegaan, geeft ds. Celosse in zijn boek geen (chronologische) opsomming van de genoemde roomse dwalingen, maar citeert hij een reeks van belangrijke personen uit de roomse kerk van de Middeleeuwen die zelf (!) stuk voor stuk getuigd hebben dat de toenmalige staat van de kerk, in het bijzonder van die te Rome, van hoog tot laag verdorven was. Zo vergelijkt bijvoorbeeld in 1049 een zekere kardinaal Baronius de Christelijke kerk van zijn tijd "bij een grote akker die [naar] hij zegt zo vol distelen en doornen was en dat alle vlees zo zijn weg verdorven had dat een diluvie of zondvloed van Noach niet genoeg zou schijnen om hun vuiligheden en zonden af te wassen, maar dat hun schelmstukken en gruwelen een vuur als [bij] Gomórra van de hemel vereisen". En de Franse theoloog Nicolaus Clemangis (1363-1437), die een tijd geheimschrijver van paus Benedictus XIII geweest is, noemde "de roomse kerk een moordenaarskuil, een hoerenkot, (...) bozer dan Babel zelf, en dat dit (...) langzaam en allengskens is toegegaan en daarom, zegt hij, is deze val de meeste menigte niet bekend geworden". Ook verhaalt ds. Celosse van de bekende Bernard van Clairveaux dat deze abt op grond van deze "grote val van de roomse kerk" tot het besluit gekomen was "dat daar niets anders resteerde dan dat de antichrist - die hij met de apostel de mens der zonde en de zoon des verderfs noemt - nu werd geopenbaard volgens Paulus' profetie", die hij, aldus ds. Celosse, "met ons bekende toen al vervuld te zijn".

Kortom, het was voor ds. Celosse duidelijk dat de door Paulus voorspelde afval allang had plaatsgevonden. Dit vormde voor hem op zijn beurt een sterke aanwijzing dat ook de antichrist zich reeds geopenbaard moest hebben, (p. 1-23)

2) Wat de antichrist nog weerhield

In 2 Thessalonicenzen 2 vers 6-8a lezen we: En nu, wat hem, namelijk de antichrist, wederhoudt, weet gij, opdat hij geopenbaard worde te zijner eigen tijd. Want de verborgenheid der ongerechtigheid wordt airede gewrocht; alleenlijk die hem nu wederhoudt, die zal hem wederhouden, totdat hij uit het midden zal weggedaan worden. En alsdan zal cle ongerechtige geopenbaard worden.

Met de woorden: Want de verborgenheid der ongerechtigheid wordt airede gewrocht, geeft de apostel te kennen "dat de antichrist zijn rijk in zijn tijd al begon op te richten". Er was er echter één "die hem verhinderde hetzelve te voltrekken". Die zou zijn sterke opkomst zolang blijven verhinderen totdat hij, namelijk die verhinderaar, uit het midden zal weggenomen worden. Als dat had plaatsgevonden, dan zou de antichrist zijn rijk gaan vestigen en openbaren. Wie was nu

die persoon die de antichrist een tijd lang zou verhinderen? Dat was volgens ds. Celosse de keizer van Rome. Zolang als het Romeinse keizerrijk "zijn macht en autoriteit zou behouden binnen Rome, zolang zou de antichrist in zijn voornemen verhinderd worden. Des keizers wereldlijke tegenwoordige macht binnen Rome zou weerhouden het opkomen van de geestelijke macht van de antichrist. Maar als de keizers, door het veranderen van hun keizerlijk hof [naar een plaats] buiten Rome, in hun macht mettertijd zouden gekrenkt en verzwakt worden, (...) zo zal de antichrist in zijn troon verheven en de verborgenheid der ongerechtigheid voltrokken en de ongerechtige geopenbaard worden". Alle leraars, oude en nieuwe, hebben dit zo gezien, aldus ds. Celosse. Om een voorbeeld te nomen, Chrysostomus schrijft naar aanleiding van 2 Thessalonicenzen 2:7 letterlijk: "Als het Roomse [=Romeinse; AV] rijk uit het midden zal weggenomen zijn, dan zal de antichrist komen".

Dat nu deze wegneming al reeds lang geleden plaatsgevonden heeft, "kan al de wereld zien, daar de stoel van het keizerrijk van Rome al over vele honderden jaren vervoerd is geweest naar Constantinopel [330] en vandaar naar Wenen in Duitsland". Met het "wegnemen van de stoel van de keizer binnen Rome is ook (...) daarbinnen weggenomen zijn macht en autoriteit". Bovendien werd door de menigvuldige oorlogen en invasies van de saracenen en mohammedanen in het oosten en de verscheidene aanvallen van barbaarse volken in het westen de macht van het keizerrijk in het algemeen zeer gebroken.

Een en ander verschafte aan de opéénvolgende bisschoppen en pausen te Rome de gelegenheid om hun macht uit te breiden. Zij gingen zichzelf steeds meer macht toeschrijven. Niet alleen kwam op tijd van duur het wereldlijk bewind over Rome in hun handen, maar zij waanden zich als stadhouders van Christus op aarde zelfs ook verheven boven de keizer en de koningen en hebben alzo "hun heerschappij over de keizer, koningen, prinsen, landen en steden" weten te vestigen en vast te stellen, gelijk dat in de dagen van ds. Celosse (ten dele) nog was.

Dit dan zo zijnde, hoe kunnen de papisten dan beweren, aldus ds. Celosse, dat de antichrist nog komen moet, "daar de heilige Paulus (...) zo duidelijk zegt dat de antichrist zal geopenbaard worden als dat keizerrijk van Rome zal weggenomen zijn, en wij nu getoond hebben dat het al enige honderden jaren geleden geschied is? ". Het is onmiskenbaar dat zijn ontvangenis - de antichrist is niets anders dan een dracht van de duivel en een kind van satan - reeds in de tijd van de apostel plaatsgevonden heeft en zijn geboorte omtrent 607 jaar na Christus, toen de bisschop van Rome tot paus verheven werd. (p. 24-43)

3) De woonplaats van de antichrist

In Openbaring 17 spreekt de apostel Johannes over een vrouw die zit op een scharlakenrood beest, dat vol was van de namen der godslastering en dat zeven hoofden en tien hoornen had (vers 3). Die vrouw had op haar voorhoofd een naam geschreven, namelijk Verborgenheid, het grote Babyion, de moeder der hoererijen en der gruwelen der aarde (vers 5).

Met het scharlakenrood beest wordt hier de antichrist bedoeld. Die zeven hoofden van dit beest betekenen onder andere zeven bergen, op welke de vrouw zit (vers 9). En die vrouw is volgens de apostel de grote stad, die het koninkrijk heeft over de koningen der aarde (vers 18). "Wie kan nu twijfelen", zo schrijft ds. Celosse of door die grote stad hebben we de stad Rome te verstaan "die vanouds af Caput mundi (hoofd van de wereld) is genaamd geweest en die geheerst heeft en

nog heerst over de koningen der aarde, daar haar bisschop, de paus, die nu ook haar koning mede is, zichzelf de wereldheerschappij toeschrijft, dragende tot dien einde een driedubbele kroon op zijn hoofd van goud en kostelijke gesteenten [en] gevende de koningen en vorsten van de wereld zijn voeten te kussen zoals voorheen de heidense keizers plachten te doen". Vooral sinds de tijd dat Romes bisschop de titel van paus verwierf - omtrent 607 jaren na Christus tijdens de regering van keizer Phocas - , heeft het pausdom in en vanuit Rome zijn geestelijke en wereldlijke heerschappij over de Christenheid allengskens uitgebreid en, gekomen in zijn volle kracht, is het enige honderden jaren daarin gebleven (zie kanttekening 30 bij Openbaring 17:11).

Die vrouw zat op de zeven hoofden van het beest, die volgens de apostel onder andere zeven bergen of heuvels betekenen. Het is een feit dat de stad Rome gebouwd is op zeven heuvels. Vele oude heidense historieschrijvers en poëten hebben in hun geschriften en in hun gedichten daarop gewezen (zie kader).

Het is dan ook "zo klaar dat Rome voorzegd wordt van de apostelen, de woonplaats van de antichrist te zullen zijn, dat zelfs de papisten, ja de bitterste jezuïeten onder hen - de allergetrouwste onderdanen en voorvechters van de antichrist - , dat niet durven ontkennen, maar tot hun schande en smaad moeten belijden". Al proberen zij vervolgens wel hun paus en het pausdom van het antichristendom te verschonen door te stellen dat de antichrist nog komen moet en dat die nog te komen antichrist kort voor het einde van de wereld de paus uit Rome zal verdrijven en dan te Rome zal heersen. Maar dit zijn tastbare verzinsels daar het duidelijk is, "gelijk wij", aldus ds. Celosse, "in dit tractaatje bewijzen en alle Gereformeerde kerken vastelijk en eenparig geloven volgens de gronden in Gods Woord gelegd", dat de Bijbelse profetieën van de antichrist in het pausdom net hun vervulling vinden en nog dagelijks vervuld worden. De papisten mogen dan wachten op de antichrist, maar ziet, "hij zit in het midden van hen en nog kennen zij hem niet"! (p. 44-52)

4) De geestelijke heerschappij van de antichrist

De apostel Paulus profeteert in 2 Thessalonicenzen 2:4 dat de antichrist in den tempel Gods als een God zal zitten, zichzelven vertonende dat hij God is. Onder de tempel hebben we hier te verstaan: "de kerk van Christus, gebouwd uit levende stenen" (zie: Zach. 6:12-13, 1 Petr. 2:5, 1 Kor. 3:16, 2 Kor. 6:16, Ef. 2:20-21, Hebr. 3:6, 1 Tim. 3:15 en Openb. 3:12), en niet de stoffelijke tempel te Jeruzalem, "want die is nu voor vele honderden jaren al verwoest geweest en zal ook verwoest blijven, zonder ooit wederom opgericht te zullen worden" (Dan. 9:26, Matth. 23:37-38 en 24:1-2), aldus ds. Celosse 8 '. Ook de oude kerkvaders zijn algemeen van gevoelen geweest dat de antichrist niet in de stoffelijke tempel te Jeruzalem, maar in de kerk van Christus zal zitten, ja, daarin zelfs de eerste zitplaats in zal nemen, daar de apostel zegt dat hij in den tempel Gods als een God zal zitten. Overigens kan van God daar Hij een Geest is, al helemaal niet in eigenlijke zin gezegd worden dat Hij in een tempel lichamelijk zit. Het zinsdeel als een God zal zitten geeft dus al aan dat hier van geen lichamelijk zitten van de antichrist in Jeruzalems tempel sprake kan zijn, maar de apostel wil hiermee zeggen dat de antichrist heerschappij zal hebben in Gods kerk en zich een Goddelijke macht over alle Christenen zal aanmatigen. Voeg hier nog bij dat de hoer ofwel de antichrist in Openbaring 18:7, waar deze sprekende wordt ingevoerd, van zichzelf zegt: Ik zit als een koningin, en het kan eenieder duidelijk zijn dat de apostel ons in 2 Thessalonicenzen 2:4 nadrukkelijk wil leren "dat de antichrist absoluut, als met een Goddelijke oppermacht, zal heersen en gebieden in Christus' kerk".

Dat de paus van rome op deze wijze in Gods kerk zit, dat hij daarin als een God heerst en domineert, is zo klaar dat dit te bewijzen hetzelfde zou zijn als bewijzen "dat de zon op de klare middag schijnt", aldus ds. Celosse. Het is immers algemeen bekend dat de paus zichzelf beschouwt als het hoofd van de kerk op aarde, ja zelfs als de plaatsvervanger van Christus op aarde. Kardinaal Robertus Bellarminus (1542-1621), een bekende en voorname verdediger van de roomse religie, past zonder meer op de paus toe de woorden van Christus: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde (Matth. 28:18), en de woorden van Davids profetie inzake Christus: Hij zal heersen van de zee tot aan de zee, en van de rivier tot aan de einden der aarde

(Ps. 72:8). En paus Paulus II (paus van 1464 tot 1471) schaamt zich niet, op te merken:

" Weet gij niet dat alle rechten in de koffer van onze borst neergelegd zijn ? Zo staat mijn gevoelen, laat ze alle tezamen wijken en lopen daar ze willen, ik pas er niet op, ik ben opperpriester en mij is geoorloofd naar het believen mijns herten het doen van anderen én te vernietigen én te approberen [goed te keuren; AVj".

Zelfs de zielen van de mensen worden beschouwd te zijn in handen van de paus en de religie bestaat in zijn goeddunken. Is dat dan geen heersen over Christus' kerk? Wie maar spreekt of kikt tegen de macht van de paus in het geestelijke, die straft, verkettert en vervloekt hij en valt hen op het lijf alsof hij keizer of koning was, aldus ds. Celosse.

Uiteindelijk is het met "de absolute macht en de heerschappij van de paus" in de kerk zelfs zo ver gekomen dat in 1516 op het te Rome gehouden Lateraanse Concilie besloten en vastgesteld is "dat de paus niet alleenlijk meer is als de kerk en alle Christenen, maar ook boven alle generale concilies" staat. "Derhalve, wie ziet uit dit alles niet de absolute, onverdragelijke heerschappij van de paus in of over Gods kerk, en dat hij alzo zit in de tempel Gods als een God, dat is: als de Heere, de Bruidegom, het Hoofd of de Monarch van Christus' kerk, om in dezelve alles te mogen doen naar zijn welgevallen? ". Kortom, wij zien hier de antichrist niet als in een schemerlicht, maar als op de middag klaar voor ons in de tempel Gods zitten! (p. 52-75).

5) De hovaardij van de antichrist

Van de hovaardij van de antichrist profeteert de apostel Paulus eveneens in 2 Thessalonicenzen 2:4 als hij schrijft dat de antichrist zich tegenstelt en verheft boven al wat God genaamd of als God geëerd wordt (...), zichzelven vertonende dat hij God is.

Dat hij zich tegenstelt wil zeggen dat hij "een grote vijand van Christus zal zijn die zich in alles tegen Zijn persoon en tegen Zijn leer stellen zal. Niet dat hij dat openbaar zal bekennen en zich voor een vijand van Jezus Christus en Zijn Evangelie zal uitgeven, gelijk de Turk doet, maar dat zal hij bedektelijk doen, onder de naam van een vriend van Christus en van Zijn heilig Evangelie" te zijn. Daarom vinden we ook in Openbaring 13:11 van de antichrist beschreven dat hij twee hoornen heeft, des Lams hoornen gelijk, terwijl hij spreekt als de draak. Met andere woorden: in schijn zou hij een lam zijn, in schijn een Christen, maar in de daad een draak, een vijand van Christus. Onder een valse schijn van schone woorden, namen, en gedaantes van Godzaligheid tracht hij de mensen te verleiden; hij verbergt daarachter zijn ware wolvenaard. Niet voor niets staat op zijn voorhoofd ook geschreven: Verborgenheid (Openb. 17:5). Hij werkt in het verborgen: De verborgenheid der ongerechtigheid wordt airede gewrocht, getuigt de apostel (2 Thess. 2:7a).

Opmerkenswaardig hierbij is ook dat het Griekse woord voor 'antichrist' niet alleen betekent 'tegen Christus', maar ook 'voor Christus' in de zin van: 'zich voor of in de plaats van Christus stellen'. Zo stelt de paus zich hovaardig in de plaats van Christus. Hij waant zich immers Zijn stedehouder op aarde te zijn en eigent zich nog tal van andere titels toe die alleen God en Christus toekomen. Ook stelt het pausdom zich tegen Christus, zoals eenieder zal weten, door aan Zijn middelaarsambt en aan Zijn verzoenend lijden, eenmaal aan het kruis volbracht, afbreuk te doen, hetgeen geschiedt: door te leren dat Christus nog dagelijks in de mis door de mispriesters moet geofferd worden, door het vereren van beelden, door het aanroepen van de heiligen en van Maria, door aflaten en door talloze andere dwalingen meer.

In de tweede plaats zegt de apostel dat de antichrist zich zal verheffen boven al wat God genaamd (...) wordt. In Gods Woord worden de heilige engelen in de hemel en de koningen, vorsten en andere overheden op de aarde goden genoemd (1 Kor. 8:5, Ps. 8:6 en 82:1, 6). "Zo voorzegt dan de heilige apostel hier dat de antichrist zichzelf zal verheffen boven de heilige engelen in de hemel en boven de koningen en vorsten op de

aarde". Welnu, aan de paus wordt toegeschreven dat hij evenals Christus macht heeft om de engelen te gebieden. En koningen worden geacht hem te eren en zijn voeten te kussen. Paus Bonifacius VIII schreef in een brief aan de koning van Frankrijk: "Wij willen dat gij weet, dat gij ons in 't geestelijke en in 't wereldlijke onderdanig zijt (...). Die anders geloven, die achten wij voor dwazen". Nee, niemand kan ontkennen dat ook de profetie dat de antichrist over koningen en vorsten zal heersen, in de paus vervuld is.

Ten derde, de antichrist zal zich verheffen boven al wat als God geëerd wordt. Dit zou kunnen betekenen dat de antichrist zich verheffen zal boven al die geheiligde dingen waaraan de mensen Goddelijke eer bewijzen. Het zou ook kunnen betekenen dat hij zich verheffen zal boven die personen die op aarde het meest geëerd worden, daar zij in het hoogste ambt, dat is: in het keizerambt, gesteld zijn. Hoe het ook zij, beide zien we in de paus van rome vervuld. De beelden heiligt hij, de heiligen maakt hij en hij zit bovenop het altaar als hij gekroond wordt. Maar ook verheft hij zich boven de keizer. Hij acht zichzelf de zon en de keizer de maan en ziet zich gerechtigd om keizers te kronen en in de ban te doen. Paus Gregorius VII liet nota bene keizer Hendrik IV van Duitsland, die hij in de ban gedaan had, drie dagen en drie nachten in Canossa barrevoets buiten staan, smekende om vergiffenis!

Ten slotte profeteert de apostel dat de antichrist zichzelf zal vertonen dat hij God is. Dit is wel de hoogste trap van zijn duivelse hovaardij. Hij zal misschien zelf niet zeggen dat hij God is, maar omdat zijn wil wet is in de kerk en hij Gods wil en wet naar zijn believen verandert (zie de bij punt 4 aangehaalde citaten), zo vertoont hij zich wel alsof hij God is. Bovendien laat de paus zich op zo'n wijze vereren en dienen als God alleen toekomt. Een en ander maakt duidelijk dat de profetie van de hovaardij als kenmerk van de antichrist ten volle in de paus van rome vervuld is. (p. 75-132)

6) De valse en bedrieglijke wonderen van de antichrist

In 2 Thessalonicenzen 2:9 profeteert de apostel Paulus van de antichrist dat diens toekomst is naar de werking des satans, in alle kracht en tekenen en wonderen der leugen, en ook de apostel Johannes getuigt dat de antichrist grote tekenen zal doen waardoor verleid zullen worden degenen die op de aarde wonen (Openb. 13:13- 14). Door talrijke bedrieglijke wonderen en schijnmirakelen zal de antichrist trachten zijn valse godsdienst te bevestigen, zijn heerschappij uit te breiden en alzo velen te verleiden en te bedriegen.

Welnu, wat is er waar de papisten meer op pochen en roemen, dan dat in hun kerk - naar zij menen althans - zoveel tekenen en wonderen gebeuren? Bedevaarten naar in hun ogen heilige plaatsen (zoals Rome, Fatima en Lourdes) werden en worden georganiseerd, omdat daar onder andere wonderen van genezing zouden plaatshebben.

Het doen van tekenen en wonderen is echter juist een merkteken dat de roomse kerk de kerk van de antichrist is. Immers, het doen van tekenen en wonderen, gelijk die in de tijd van het Nieuwe Testament door Christus en Zijn apostelen in der waarheid gedaan zijn, namelijk: zieken gezondgemaakt, duivelen uitgeworpen, lammen genezen, doden opgewekt enz., heeft in het algemeen gesproken in Gods kerk allang opgehouden, daar er boven de tekenen en wonderen die er al geschied waren, er geen tekenen en wonderen meer van node waren om het Evangelie van Christus te bevestigen. Kerkvaders als Chrysostomus en Augustinus hebben hierop in hun tijd al gewezen. De talloos door papisten voorgewende en door de paus en zijn consorten voor waar erkende tekenen en wonderen zijn dan ook in werkelijkheid óf bedriegerijen van de satan óf versiersels en verzinsels van de papisten zelf (bij hen zelfs genaamd 'heilig bedrog' voor een goed doel!).

Door deze valse tekenen en wonderen heeft het pausdom zich evenwel een zeer lange tijd weten staande te houden en ook nu nog houdt het zich deels staande door wonderen voor te wenden. Het levert ons een overtuigend bewijs op dat rome niet de Christelijke, maar de antichristelijke kerk is, en de paus de rechte antichrist, (p. 133-152)

Ten besluite

Vanwege de beperkte plaatsruimte willen we thans afbreken en de resterende zeven hoofdstukken van het boek van ds. Hermes Celosse D.V. in het volgende nummer bespreken, te beginnen bij het merkteken en het getal van de antichrist, te weten 666.

Voor ditmaal willen we u in het kader van de door rome voorgewende tekenen en wonderen alleen nog van terzijde wijzen op de door rome voorgewende verschijning van Maria aan de in 1947 door rome heilig verklaarde Franse non Catharina Labouré die halverwege de 19e eeuw geleefd heeft. Toen Maria aan haar verscheen, zou Maria haar een medaille met onder andere daarop de twaalf sterren van Maria's kroon getoond hebben en haar opgedragen hebben deze te laten slaan en daarna te verkopen. Dragers en draagsters van deze 'wonderdadige' medaille zouden grote genaden van Maria ontvangen.

Deze non heeft gedaan wat Maria haar opgedragen heeft en... de verkoop van deze 'wonderdadige' medaille is wereldwijd in de roomse kerk een groot succes geworden. Miljarden zijn ervan verkocht. Wat een afgodische Mariaverering! Maar... wie had kunnen denken dat jaren later bijna iedere auto in de Europese Unie getooid met het genoemde twaafsterrensymbool van Maria zou rondrijden? 9 »

"Het loslaten van de verklaring der Hervormers, dat de paus van rome de antichrist is, heeft (...) meer en meer den weg gebaand tot een verbroedering met rome", aldus ds. G.H. Kersten in zijn Dogmatiek 10 ». Zelfs niet weinigen in de Gereformeerde Gezindte zien rome niet meer als de antichrist, maar daarentegen als een Christelijk machtsinstituut waarmee samengewerkt moet worden in deze tijd van secularisatie. Dit tot miskenning van de uitdrukkelijke opdracht van de apostel Johannes: Gaat uit van haar, Mijn volk, opdat gij aan haar zonden geen gemeenschap hebt, en opdat gij van haar plagen niet ontvangt (Openb.l8:4). Laat ons daarom ook in de politiek beslist verre blijven van coalitieen/of fractievorming met rome.

Noten:

1) "Bij mijn weten heeft niet één gereformeerde of puriteinse theoloog van vóór 1800 het anders geleerd", zo schreef de heer L.M.P. Scholten in een opinieartikel in het RD van 8 april 2005, waarin hij helder aantoonde dat het instituut van het pausdom de voorzegde antichrist is.

2) Veruit de meeste gegevens zijn ontleend aan: N.H. Emck e.a., Ridderkerk. Herdenking 500 jaar, 20 oktober 1946, p. 251, of aan het: Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, dl. 5, 1921, p. 107.

3) Emck, a.w., p. 65 meldt: "In 1661 gaf ds. H. Celosse een psalmberijming uit". Tikfout? Of is de druk van 1665 dan toch een tweede druk?

4) In zijn voorrede bij de eerste druk vermeldt hij dat hij voor het samenstellen van dit werkje onder andere geraadpleegd heeft: "de verborgentheydt der ongereghtigheydt van den Heer van PleBis. D. Paraeus over de openbaringe Joannis. Willem Couper, Bisschop van Galloway. Matthaeus Hutlivius. Het kort verhael van de menschelijcke insettingen der Roomsche Kercke, oversien, verbetert, en vermeerdert, met aenteyckeninge uyt de Paepsche Scribenten, wie die gene zijn die getuygenissen geven, van het gene daerin verhaelt wordt, door D. Balthazar Lydius, zalr. gedacht. Als mede D. Petrus Cabeljau, Predikant tot Leyden, in sijne Waen-wijsheydt der Papisten. Item, in zijn oude Catholijcke waerheydt der Gereformeerde Kercke. D. Casparus Sibelius, D. Guilj. Amesius D. Theolog. D. Guilj. Witakerus Professor Theol. te Kantelbergh in Engelandt, & c". Met dank aan ing. W. van Gent te Ridderkerk voor het verstrekken van de tekst van de voorrede uit de eerste druk.

5) Zie meer over hem in: Emck, a.w., p. 60

6) Of Van der Duyn werkelijk volstandig in zijn belijdenis gebleven is, is de vraag, want op 2 maart 1667 laat hij door notaris Alexander Ennis te 's-Gravenhage zijn testament opmaken. Hij beschikt dan "zijn lichaem ter catholijcker begraefenisse, willende dat sijn lichaem sal geleyt werden tot Rotterdam in St. Laurenskerck, sijnde de Groote kerck aldaer, int graff daer sijn lieve beminde moeder salr. begraven is". Op 6 september 1668 blijkt hij te Creuznach a.d. Nahe te wonen en keert hij waarschijnlijk niet meer in ons land terug. Zijn huwelijksleven was verre van gelukkig; hij verliet ten slotte zijn echtgenote. Zie: Emck, a.w., p. 60.

7) Het gaat ons er daarbij niet zozeer om om de totale inhoud van een hoofdstuk representatief weer te geven, maar meer om het desbetreffende argument van ds. Celosse zo kort en krachtig mogelijk aan te geven. Terwille van het leesgemak zullen we de citaten dan ook in herspelde vorm weergeven met zo nu en dan een woordje in hertaalde vorm. Soms geven we ook een ander of meer recent voorbeeld dan ds. Celosse ter bevestiging van het gestelde geeft.

8) De Joden hebben wel verscheidene malen geprobeerd om de tempel te Jeruzalem weer op te bouwen, maar God heeft er steeds in geblazen, aldus ds. Celosse.

9) Zie meer hierover in: In het Spoor, oktober 2001, p. 139-141

10) G.H. Kersten, De Gereformeerde Dogmatiek, dl. 2, 1950, p. 318-319

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 oktober 2005

In het spoor | 52 Pagina's

DE ANTICHRIST GEOPENBAARD -1-

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 oktober 2005

In het spoor | 52 Pagina's