Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE VROUWENBESLUITEN VAN PUTTEN I, II EN III

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE VROUWENBESLUITEN VAN PUTTEN I, II EN III

24 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

Het vrouwenlidmaatschap is door de SGP als politieke partij altijd afgewezen, onder andere omdat het lidmaatschap niet los te zien is van het regeerambt. Ten tijde van de eerste SGP-voormannen was dit zelfs zo vanzelfsprekend (zie ook het artikel 'Doch niet voor vrouwen' elders in dit nummer) dat er niet eens aan gedacht is om in de SGP-statuten vast te leggen dat alleen mannen lid konden worden van de partij. Van deze omissie is rond 1984 door enkele toenmalige hoofdbestuursleden en door de kiesvereniging Den Haag misbruik gemaakt. Deze kiesvereniging liet toen namelijk met medeweten van het hoofdbestuur enkele vrouwen als SGP-lid toe. Een en ander gaf veel consternatie in de partij. Vanuit het hoofdbestuur werd deze kwestie vervolgens jarenlang slepende gehouden. Jaren van discussie en heen en weer praten volgden. Pas in 1993 heeft het hoofdbestuur beleden dat het in eerste instantie verkeerd gehandeld heeft en later weinig daadkracht heeft getoond om deze kwestie overeenkomstig de beginselen op te lossen. Het hoofdbestuur heeft toen nog drie huishoudelijke vergaderingen nodig gehad om deze kwestie tot een (voorlopig) einde te brengen. Twee in 1993 en een in januari 1996. Deze vergaderingen zijn de geschiedenis ingegaan als Putten I, II en III omdat de eerste twee in Putten gehouden zijn. Gelet op het beginsel verliepen de eerste twee positief, maar het resultaat van de laatste was diep teleurstellend. Die laatste vergadering maakte immers mogelijk dat de vrouw buitengewoon lid van de partij kon worden. Velen dachten dat nu de discussie over de vrouwenkwestie ten einde was, maar in de praktijk bleven de voorstanders van een volwaardig vrouwen-

lidmaatschap (en kandidaatstelling van de vrouw) zich met enige regelmaat roeren, met name in de laatste jaren. Hierdoor en door het feit dat de SGP sinds 1 januari dit jaar vooralsnog geen overheidssubsidie meer krijgt omdat vrouwen geen volwaardig lid van de partij kunnen worden, is dit onderwerp thans weer een zeer actueel punt van discussie geworden. Zo zelfs dat het hoofdbestuur helaas gemeend heeft met nieuwe, weer verdergaande voorstellen te moeten komen.

Om deze nieuwe voorstellen - die we op dit moment als we dit schrijven nog niet gezien hebben - goed te kunnen beoordelen, is het onder andere van groot belang om op de hoogte te zijn van de voorgeschiedenis van deze voorstellen. Die voorgeschiedenis kan ons namelijk leren of er sprake is van een hellend vlak en of bijvoorbeeld het hoofdbestuur thans geen zaken gaat verdedigen die het voorheen zelf met steekhoudende Bijbelse argumenten afgekeurd heeft. In dit artikel willen we daarom de besluiten die achtereenvolgens genomen zijn op de huishoudelijke vergaderingen van Putten I, II en III, nog eens ophalen en daaraan vervolgens een korte beschouwing koppelen wat het in het licht van de Schrift zou betekenen als de SGP de rechten en taken van de vrouw binnen de partij nog verder zou uitbreiden dan nu al het geval is.

Putten I

Op de eerste huishoudelijke vergadering, gehouden op 16 januari 1993, werd een peiling gehouden hoe de partij dacht over het eventueel lid kunnen worden van vrouwen van de kiesvereniging. Gekozen kon worden uit de volgende drie door het hoofdbestuur voorgestelde modellen:

Model 1: Lidmaatschap vrouwen uitgesloten. Model 2: Lidmaatschap vrouwen overlaten aan de plaatselijke kiesverenigingen, maar wel met beperkende bepalingen die vrouwen uitsluiten van het passief kiesrecht, bestuursfuncties, afvaardiging naar bredere vergaderingen enz.

Model 3: Lidmaatschap vrouwen uitgesloten; betrokkenheid bij de kiesvereniging niet uitgesloten (bijvoorbeeld door vrouwen toe te laten op de vergaderingen van de kiesvereniging).

De uitslag van deze peiling was dat 65 procent van de kiesverenigingen koos voor model 1, 8 procent voor model 2, 26 procent voor model 3 en 1 procent onthield zich van stemming. Als iets duidelijk uit deze peiling naar voren kwam, dan was het dit wel dat een overgrote meerderheid van de Staatkundig Gereformeerde Partij - maar liefst 91 procent - een eventueel lidmaatschap van de vrouw afwees. Een goed begin! Wel leek toen reeds in de partij een onderstroom aanwezig te zijn (26 procent) die ten aanzien van de betrokkenheid van de vrouw verder wilde gaan dan in beginselmatig opzicht verantwoord was.

Putten II

Het lag nu in de lijn der verwachting dat het hoofdbestuur snel met een concreet voorstel zou komen om de statuten zodanig te wijzigen dat alleen mannen lid konden worden van de partij. Een dergelijk voorstel kwam er echter nog niet. Het hoofdbestuur wilde namelijk tegelijk met de uitsluiting van het vrouwenlidmaatschap, ook een bepaalde betrokkenheid van de vrouw bij de partij regelen en ook die eventueel in de statuten of in het algemeen reglement vastleggen. Omdat uit de gehouden peiling naar de mening van het hoofdbestuur niet duidelijk genoeg bleek hoe ver de partij met betrekking tot de betrokkenheid van de vrouw bij de kiesvereniging wenste te gaan (vrouwen wel of niet toelaten op de vergaderingen, ter vergadering wel of geen stemrecht enz.), kwam het hoofdbestuur eerst met een tussenvoorstel dat uit drie deelvoorstellen bestond. Deze deelvoorstellen zijn op de tweede huishoudelijke vergadering, gehouden op 25 september 1993, behandeld.

Voorstel 1

In het eerste deelvoorstel vroeg het hoofdbestuur aan de huishoudelijke vergadering

”uit te spreken dat het ambt en de taak van de regering in politieke zin, verstaan naar het getuigenis van de Heilige Schrift in Oude en Nieuwe Testament, toebetrouwd is aan de man ".

Voor deze stelling voerde het hoofdbestuur toen een viertal Bijbelse argumenten aan.

In de eerste plaats verwees het hoofdbestuur naar de scheppingsorde. Uit Genesis 2:18 (Ook had de HEERE God gesproken: Het is niet goed dat de mens alleen zij: Ik zal hem een hulpe maken, die als tegen hem over zij) en uit Genesis 2:21-22 (Toen deed de HEERE God een diepen slaap op Adam vallen, en hij sliep; en Hij nam een van zijn ribben en sloot derzelver plaats toe met vlees. En de HEERE God bouwde de ribbe, die Hij van

Adam genomen had, tot een vrouw; en Hij bracht haar tot Adam) blijkt zonneklaar dat de vrouw geschapen is na, om en uit de man. Deze drie zaken geven de Bijbelse rangorde aan die er is in de verhouding van de man ten opzichte van de vronw. Op grond van deze rangorde laat de apostel Paulus in het Nieuwe Testament niet toe dat de vrouw lere, noch over de man heerse, maar hij wil dat zij zich late leren in stilheid, in alle onderdanigheid (1 Tim. 2:11-13). Ter verduidelijking wijst de apostel Paulus er daarbij op dat de man het beeld en de heerlijkheid Gods is; maar de vrouw is de heerlijkheid des mans (1 Kor. 11:7-9).

Uit deze gegevens trok het toenmalige hoofdbestuur vervolgens deze heldere conclusie: "Vanuit de schepping wordt vanuit bovengenoemde teksten de Bijbelse verhouding van man en vrouw getekend. De Bijbelse positie van de vrouw ten opzichte van de man, vanuit de schepping, is die van onderdanigheid en hulp. Het heersen van de vrouw over de man is niet geoorloofd". Tot dezelfde conclusie kwam het hoofdbestuur ook op grond van de Schriftgegevens omtrent de zondeval. God sprak immers na de val tot de vrouw (Gen. 3:16b): tot uw man zal uw begeerte zijn (kanttekening: "Dat is, gij zult gehouden zijn u naar den wil van uw man te voegen, en zoeken onder hem te schuilen, en door zijn beleid geregeerd te worden"), en hij zal over u heerschappij hebben (kanttekening: "Dat is, hij zal macht hebben over u te gebieden, hetwelk voor uw vlees nu lastig zal zijn, terwijl het voor den val niet dan lieflijk was"). En de apostel Paulus vermaant in 1 Timotheüs 2:14 de vrouw "tot onderdanigheid en verbiedt haar over de man te heersen, om reden dat Adam niet [is] verleid geworden; maar de vrouw verleid zijnde, is in overtreding geweest".

In de derde plaats constateerde het hoofdbestuur dat nergens uit het Oude Testament blijkt dat vrouwen in die tijd "een regerende of heersende positie hadden. Integendeel. In Spreuken 31 wordt ons de ideale huisvrouw getekend en haai' plaats in het gezin geschetst. Hoezeer zij ook vele werken verricht en haar goederen de koopman aanlevert, kent ze haar taak in haar gezin en verwaarloost ze die niet. En haar man, en niet zij, is bekend in de poort en zit daar, zodat noch de regeermacht, noch de rechtspraak haar is toebetrouwd", aldus het toenmalige hoofdbestuur.

Ten slotte wees het hoofdbestuur erop dat de vrouw ook in het Nieuwe Testament weliswaar een gewaardeerde plaats innam, maar geen heersende plaats. De vrouw die God vreest, begeert "naar de door God ingestelde scheppingsordening te leven. Die vraagt van de vrouw onderdanigheid en verbiedt haar te heersen over de man. Dit geldt niet alleen voor het leven binnen de Christelijke gemeente. Deze ordening Gods omspant heel ons leven en raakt alle verbanden waarin wij leven. Daarom was er onder de apostelen geen vrouw. Daarom wordt de vrouw uitdrukkelijk verboden te leren. Daarom wordt zij vermaand onderdanig te zijn. Daarom wordt haar verboden over de man te heersen", zo schreef het hoofdbestuur toen. Uit de gehouden stemming bleek dat een grote meerderheid van de vergadering zich in de hierboven genoemde stelling kon vinden. Maar wat betekende dit nu voor de politieke praktijk? Daarop had het tweede deelvoorstel betrekking.

voorstel 2

Uit het feit dat het regeerambt Bijbels gezien toebetrouwd is aan de man, trok het hoofdbestuur de volgende vijf conclusies:

1. Een vrouw kan geen regeerambt vervullen. 2. Een vrouw kan niet deelnemen aan stemmingen binnen de partij. 3. Een vrouw kan geen bestuursfunctie vervullen binnen de partij. 4. Een vrouw kan niet afgevaardigd worden naar bredere vergaderingen. 5. De kiesverenigingen kunnen, zolang de huidige Statuten van kracht zijn, geen vrouwen als lid toelaten.

Het hoofdbestuur verzocht de vergadering om zich over deze vijf conclusies of stellingen uit te spreken. Ter verdediging van de laatstgenoemde conclusie verwees het hoofdbestuur naar zijn brief van augustus 1991 waarin het stelde dat de SGP "vanouds het standpunt ingenomen" heeft "dat vrouwen geen lid van een kiesvereniging kunnen zijn", omdat de SGP "de activiteiten van de PKV nooit geheel los van het genoemde regeerambt" heeft gezien. Leden van een kiesvereniging hebben immers, zo stelde het hoofdbestuur vast, volgens de Statuten en het Algemeen Reglement van de partij recht op het uitoefenen van onder meer de volgende regeertaken:

1. Zij hebben toegang tot de Algemene Vergaderingen van de Partij.

2. Zij kunnen afgevaardigd worden naar de Algemene Vergaderingen, naar de Huishoudelijke Vergaderingen en naar vergaderingen van de Provinciale verenigingen (...) en hebben daar het recht aan de besprekingen en stemmingen deel te nemen.

3. Zij kiezen de leden van het Hoofdbestuur en zijn voor deze functie verkiesbaar.

4. Zij kiezen de eerste kandidaat voor de Tweede Kamerverkiezingen.

5. Zij zijn betrokken bij het totstandkomen van de kandidatenlijst voor de Tweede Kamerverkiezingen.

6. Zij zijn betrokken bij het totstandkomen van de kandidatenlijst voor de Provinciale Statenverkiezingen.

7. Zij stellen de kandidatenlijst op voor de gemeenteraadsverkiezingen.

8. Zij kiezen de leden van de besturen van de plaatselijke kiesverenigingen, de gemeentelijke kiesverenigingen (...) en de Provinciale verenigingen en zijn voor deze functies verkiesbaar.

9. Zij kunnen verkozen worden als lid van (...) de Eerste en Tweede Kamer, Provinciale Staten, Gemeenteraden en in alle functies en ambten waarin een lid van een politieke partij kan worden gekozen of benoemd.

10. Zij kunnen gekozen worden in de Raad van Advies.

Met deze opsomming achtte het hoofdbestuur duidelijk bewezen "dat het lidmaatschap van een PKV niet los te denken is van het regeerambt" (De Banier, 29 juli 1993). De partij was het daarmee eens, zo bleek achteraf uit de stemming. Alleen had de partij wel moeite met de zwakke en onduidelijke formulering van de vijfde conclusie. Tijdens de huishoudelijke vergadering van 25 september 1993 ontstond over de bedoeling van de woorden "zolang de huidige Statuten van kracht zijn" dan ook discussie. Van verscheidene kanten werd er toen met klem op aangedrongen om aan te geven of dit betekende dat bij gewijzigde Statuten - bijvoorbeeld als daarin voor vrouwen enkele beperkingen zouden opgenomen zijn met betrekking tot hun functioneren op de ledenvergaderingen - vrouwen wel in een bepaalde vorm lid zouden kunnen worden? Op deze vraag antwoordde de voorzitter eerlijk dat dit zeker niet uitgesloten moest worden geacht. De officiële notulen melden (p. 12):

"Verder wordt nog duidelijk gemaakt dat stelling 5 betekent dat de huidige situatie, namelijk dat geen vrouwen als lid worden toegelaten, ongewijzigd blijft zolang de huidige Statuten van kracht zijn. Daarnaar gevraagd licht de voorzitter toe dat dit dus niet betekent dat enige vorm van lidmaatschap daarbij nooit meer aan de orde kan zijn. De toevoeging 'zolang de huidige Statuten van kracht zijn' staat er niet voor niets ".

Deze toelichting vormde voor de vergadering aanleiding om met grote meerderheid voor het amendement van de PKV-Elspeet/Vierhouten te stemmen waarin voorgesteld werd om de woorden 'zolang de huidige Statuten van kracht zijn' te schrappen. Hiermee gaf de vergadering duidelijk aan dat zij de betrokkenheid van de vrouw niet via een bepaalde vorm van lidmaatschap geregeld wilde zien!

Tijdens die huishoudelijke vergadering werd over elk van de vijf hierboven genoemde conclusies of stellingen apart gestemd. De eerste vier conclusies werden ongewijzigd en de vijfde gewijzigd - na schrapping van de woorden 'zolang de huidige Statuten van kracht zijn' - door de meerderheid van de vergadering overgenomen.

Velen binnen de partij gingen er vanuit dat de discussie over het vrouwenlidmaatschap nu ten einde was. Zij die steeds vóór een volwaardig vrouwenlidmaatschap waren geweest, bleven echter nog wat namorren over het genomen besluit dat kiesverenigingen geen vrouwen als lid mochten toelaten. Dit besluit zou geen Bijbelse basis hebben, zo zeiden zij. Daarom beklemtoonde SGP-voorzitter ds. D J. Budding namens het hoofdbestuur in De Banier van 21 oktober 1993 nogmaals:

"... als een vrouw ook onze partij wil besturen, als zij er daadwerkelijk invloed op wil uitoefenen door wie onze partij bestuurd wordt en wie door onze partij gekozen worden als vertegenwoordigers in de Tweede Kamer, dan oefent zij indirect zeker regeermacht uit. (...) Daarom is het besluit, vrouwen niet toe te laten als lid, een consequente toepassing van het Bijbelse principe dat het regeerambt niet aan de vrouw toekomt. Dit besluit heeft dus wel degelijk een Bijbelse basis ".

Onmiskenbaar hadden ds. Budding en het hoofdbestuur hierin gelijk. Maar was in 1993 het vrouwenlidmaatschap Bijbels af te keuren, dan vanzelf nu ook!

Voorstel 3

In het derde en laatste deelvoorstel gaf het hoofdbestuur zichzelf een opdracht mee, namelijk om de betrokkenheid van de vrouw bij de SGP te regelen. Letterlijk luidde het voorstel:

"De Huishoudelijke Vergadering verzoekt het Hoofdbestuur: 1. Uitvoering te geven aan hetgeen is uitgesproken in de bovengenoemde voorstellen 1 en 2; 2. Te komen met een voorstel waarin de betrokkenheid van de vrouw, zonodig in Statuten en Algemeen Reglement, is geregeld binnen de begrenzing van al het onder voorstel 2 genoemde ".

Het hoofdbestuur wilde aan de betrokkenheid van de vrouw bij de SGP meer inhoud geven. Dit voorstel werd echter door hen die ook inzake de plaats en roeping van de vrouw onverkort bij de Schrift begeerden te blijven, met argwaan begroet. Want wat zou dat inhouden: de betrokkenheid van de vrouw regelen? Zou de vrouw via een achterdeur alsnog de partij worden ingeloodst? De verklaring dat die betrokkenheid geregeld zou worden "binnen de begrenzing van al het onder voorstel 2 genoemde" en de verzekering dat het slechts de bedoeling was om aan de vanouds vanzelfsprekende betrokkenheid van de vrouw meer inhoud te geven, deed hen op dat moment aan het hoofdbestuur het voordeel van de twijfel gunnen. Ook deelvoorstel 3 werd zodoende met "grote meerderheid" aanvaard.

Putten III

Pas in september 1995 kwam het hoofdbestuur met een voorstel naar buiten hoe het de betrokkenheid van vrouwen bij de partij daadwerkelijk dacht te regelen, namelijk in de vorm van een buitengewoon lidmaatschap. Dit voorstel was echter een bittere pil voor degenen die in 1993 aan het hoofdbestuur het voordeel van de twijfel hadden gegund, want hetgeen voorgesteld werd, ging veel verder dan alleen het vastleggen van en het meer inhoud geven aan de bestaande, vanouds vanzelfsprekende betrokkenheid van de vrouw bij de SGP. Vrouwen werden door dit voorstel nota bene uit hun huis de partij ingetrokken. Zij mochten voortaan de ledenvergaderingen bezoeken en daar, door mee te discussiëren, aan alle besluitvormingen deelnemen. Tegen dit voorstel werden dan ook van verschillende zijden verscheidene zwaarwegende en onoverkomelijke bezwaren aangevoerd, ook in dit blad. Puntsgewijs willen we een aantal van die bezwaren noemen. 1) Buitengewone leden kregen alle rechten die 'volwaardige' leden hebben, met uitzondering van "het bekleden van bestuursfuncties, het deelnemen aan stemmingen binnen de partij", de afvaardiging naar hogere vergaderingen en "de kandidatuur voor algemeen vertegenwoordigende organen". Door deze vier regeertaken uit te sluiten meende het hoofdbestuur dat een vrouw die als buitengewoon lid in de partij actief wordt, zich niet op het terrein van het regeerambt begeeft. Dit is echter een illusie. De SGP is immers geen onderwijs vereniging, studentenvereniging of patiëntenvereniging, maar een politieke partij die op haar ledenvergaderingen en andere vergaderingen met een politieke strekking de belangen aangaande de regering van ons land aan de hand van Gods Woord en Getuigenis behartigt (ook het besturen van de partij op zich heeft indirect dit doel). Een vrouw die zich stort in de discussies op die vergaderingen, neemt dus actief deel aan het publiek behartigen van de belangen aangaande de regering van ons land. Zij bestuurt en regeert publiekelijk mee, ook al heeft ze als buitengewoon lid geen stem. Naar uitwijzen van de Schrift komt haar echter het regeerambt niet toe. Ook is haar optreden niet in overeenstemming met Spreuken 31. De deugdzame huisvrouw werd immers noch regerend noch discussiërend noch adviserend in de poort gevonden. En dat in tegenstelling tot haar man die daar wel gevonden werd. In de poort kende men haar alleen via hem!

2) Met het buitengewoon lidmaatschap wilde het hoofdbestuur mogelijk maken dat de vrouw een bijdrage kon leveren aan de bezinning en de bestudering van de beginselen binnen de kiesvereniging. Maar momenten van bezinning en beslissing lopen op een vergadering van een kiesvereniging vaak door elkaar en zijn

daardoor vaak niet van elkaar te scheiden. Binnen kiesverenigingen draait het om politieke beslissingen. Wanneer een voorstel in behandeling wordt gegeven, dan staat de bezinning in het teken van en mondt deze uit in de te nemen beslissing. Het meepraten en meediscussiëren vormt dus een zeer belangrijk onderdeel van het besluitvormingsproces, zodat we moeten concluderen dat de vrouw door mee te praten en mee te discussiëren zich op het terrein van het regeerambt begeeft.

3) Het spreken van vrouwen over politieke aangelegenheden in gezamenlijke publieke vergaderingen van mannen en vrouwen gaat in tegen de door Paulus geboden en op de scheppingsorde gegronde zwijghouding van de vrouw in dergelijke vergaderingen. Want een vrouw die op dergelijke vergaderingen publiekelijk haar mening verdedigt, oefent daarmee gezag uit over de mannen die haar aanhoren. Daarom wilde Paulus niet hebben dat de vrouw in de gemeente sprak: het is haar niet toegelaten te spreken, maar bevolen onderworpen te zijn, gelijk ook de Wet zegt (1 Kor. 14:34). Onderworpen "aan de mannen, om van hen onderwijzing te ontvangen. Want die een ander in openbare vergaderingen onderwijst, heeft daardoor enige autoriteit over of boven dengene die onderwezen wordt" [vet; AV], aldus onze geachte kanttekenaren. Wanneer dan ook vrouwen iets willen leren, wanneer zij onderwezen willen worden, laat haar te huis haar eigen mannen vragen; want het staat lelijk voor de vrouwen dat zij in de gemeente spreken (1 Kor. 14:35), zo voegde Paulus er nog aan toe. Deze nadere verduidelijking van Paulus werd echter helaas door het hoofdbestuur en door de partij onvoldoende in acht genomen. 4) Het voorstel van het buitengewoon lidmaatschap voor de vrouw had ook het gevaar van 'zich begeven op een hellend vlak' in zich. Voorstanders van een volwaardig lidmaatschap van de vrouw zagen dit voorstel immers als een tussenstap op weg naar een volwaardig lidmaatschap. Tijdelijk wilde men met een buitengewoon lidmaatschap genoegen nemen, maar hun ideaal lag verder, zo gaf een deel van hen openlijk te kennen.

Ondanks al deze bezwaren zette het hoofdbestuur door. Op de huishoudelijke vergadering van 27 januari 1996 werd met iets meer dan een tweederdemeerderheid het voorstel van het hoofdbestuur door de partij nipt aanvaard. De partij volgde daarmee het hoofdbestuur op deze heilloze en onbijbelse weg.

Tien jaar later

Thans, ruim tien jaar later, heeft het hoofdbestuur gemeend weer met nieuwe, verdergaande voorstellen te moeten komen. Uitbreiding van de rechten die vrouwen nu reeds binnen de partij hebben, hetzij door meer rechten toe te kennen aan het buitengewoon lidmaatschap, hetzij door een volwaardig vrouwenlidmaatschap met enkele beperkingen in te voeren of in welke vorm dan ook, betekent per saldo dat een vrouw zich nog duidelijker en intensiever met regeertaken kan gaan bezig houden dan nu al het geval is. Het terrein van het regeerambt wordt dan, tegen de Schrift in, nog verder voor haar ontsloten. Ieder voorstel dat de rechten en taken van de vrouw binnen de partij nog verder uitbreidt, dient dan ook in het licht van de Schrift verworpen te worden. Aanneming van zo'n voorstel zou ook betekenen dat de SGP daarmee een volgende stap zet op het heilloze en onbijbelse pad dat statutair met de invoering van het buitengewoon lidmaatschap is ingeslagen. In plaats daarvan ware het te wensen - gedenkend aan het spreekwoord: 'beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald' - dat de SGP zich thans 'ten halve' zou keren door dat buitengewoon lidmaatschap voor de vrouw weer ongedaan te maken, terwijl het vrouwenlidmaatschap uitgesloten blijft. De SGP beperke zich tot het bevorderen van de betrokkenheid van de vrouw bij de partij en niet in de partij!

Niet noodzakelijk

Als argument om de vrouw in het partij gebeuren te integreren wordt vaak aangevoerd dat meisjes en vrouwen nu doorgaans een hogere graad van opleiding hebben en veel meer bij het maatschappelijk gebeuren betrokken geraakt zijn. "Zij nemen soms verantwoordelijke posities in. Aan de opvoeding en begeleiding van jongeren worden hogere eisen gesteld dan vroeger. De taak van de vrouw die naar Gods Woord wil leven, is veel moeilijker en omvangrijker geworden. Dit geldt haar taak en plaats in het gezin, maar evenzeer als zij

moet werken en verkeren in een omgeving die vreemd is aan de beginselen naar Gods Woord", aldus het hoofdbestuur in 1993 (De Banier, 29 juli 1993). Dit alles in ogenschouw nemend acht men het nu van belang dat vrouwen meer dan vroeger door de SGP toegerust worden voor hun taak in gezin en maatschappij en dat vrouwen de mogelijkheid hebben om - vanuit de specifieke problemen die zij in de maatschappij ontmoeten - een waardevolle bijdrage te leveren aan de SGP-politiek. Beide aspecten zouden het noodzakelijk maken om de vrouw meer of minder diep de partij in te trekken. Maar is dat wel zo? Hierbij willen we graag een aantal kanttekeningen plaatsen.

Het is namelijk niet in de eerste plaats de taak van de SGP om meisjes of vrouwen toe te rusten voor de maatschappij, maar de taak van hun eigen vaders en/of hun eigen mannen. En in het verlengde daarvan is dit zeker ook een taak van kerk en school. Dit betekent dat een toerusting vanuit de SGP deels overbodig is en deels van veel minder belang is, dan velen ons steeds maar willen doen geloven.

Verder is het voor de toerusting van vrouwen helemaal niet nodig om hen de partij in te trekken, want dit kan evengoed of zelfs nog beter schriftelijk geschieden. Door het plaatsen van (achtergrond)artikelen in de krant, in het partijblad en in andere (politieke) tijdschriften en door het toesturen van een provinciaal contactblad of een nieuwsbrief van de SGP ter plaatse, zo deze voorhanden is, krijgen vrouwen ruimschoots voldoende informatie.

En wanneer een vrouw tijdens haar opleiding of op haar werk problemen ontmoet, dan is het wederom in de eerste plaats haar vader of haar man bij wie zij te rade kan gaan. Ook noemen we in dit verband de ambtsdrager in de kerk. Daarnaast zijn er vaak beroeps- of belangenverenigingen zoals een onderwij svereniging, een vereniging voor degenen die in de gezondheidszorg werken, een patiëntenvereniging enz., bij wie zij haar probleem kan neerleggen. Indien nodig, kan haar vader of man als hoofd van het gezin, haar ambtsdrager of een beroeps- of belangenvereniging haar probleem of gedachten bij de SGP aanhangig maken. Het afdalen van de SGP tot het grondvlak van de individuele vrouw is hiervoor dus helemaal niet nodig.

Kortom, de veranderde maatschappij maakt het voor de SGP geenszins noodzakelijk om de vrouw in de partij te trekken. Er zijn andere, Bijbels geoorloofde wegen genoeg om haar bij de partij te betrekken en om haar informatie aan te reiken of van haar te ontvangen.

Organisch kiesrecht

"De overheid behoort een organisch kiesrecht te bevorderen dat rekening houdt met het gezin als cel van de samenleving", zo lezen we in artikel 8 van het SGP- Beginselprogram. En in de officiële toelichting daarop: "Het algemeen kiesrecht gaat ten diepste uit van individualisering, die de organische opbouw van de samenleving miskent. (...) Het organisch kiesrecht gaat niet uit van het individu, maar baseert zich op een organische opbouw van de maatschappij. Het roept sterke associaties op met het huismanskiesrecht of het gezinshoofdenkiesrecht''.

Door de vrouw de partij in te trekken gaat de SGP wel uit van man en vrouw als losse individuen en houdt zij geen rekening "met het gezin als cel van de samenleving". Zij miskent daardoor de man als hoofd van de vrouw, die volgens het Bijbels patroon zijn vrouw naar buiten toe, in het publieke leven, vertegenwoordigt. Het buitengewoon lidmaatschap voor de vrouw en iedere verdere uitbreiding van de rechten en taken van de vrouw binnen de partij zijn dus strijdig met artikel 8 van het beginselprogramma van de SGP.

Ten slotte

Hoe we het ook wenden of keren, het in de partij trekken van de vrouw plaatst haar tegen de Schrift in op het terrein van het regeerambt, gaat voorbij aan de door Paulus op grond van de scheppingsorde geboden zwijghouding van de vrouw in openbare gemengde vergaderingen, trekt de vrouw uit haar gezin waarin zij naar uitwijzen van de Schrift haar levenstaak heeft te vervullen, is een miskenning van de man als hoofd van de vrouw, staat haaks op een organisch kiesrecht en is in strijd met het beginselprogram van de SGP.

Maar is daarmee ook gezegd dat we alle betrokkenheid van de vrouw afwijzen? Nee, dat is niet juist geconcludeerd; we wijzen af die betrokkenheid die de vrouw in de partij plaatst, maar juichen van harte toe de vanouds vanzelfsprekende betrokkenheid bij de partij.

De meest wezenlijke betrokkenheid van de vrouw bij de partij is wel het gebed. "Immers, zo schreef ir. C.N. van Dis sr. onder de kop 'De vrouw en de politiek' in De Banier van 22 april 1926,

"het krachtig gebed des rechtvaardigen vermag zeer veel naar het Woord Gods in Jakobus, en zo terecht schreef eens prof Fabius in 1919: 'Soms werd in de Tweede Kamer een beslissing genomen met een meerderheid van slechts één stem. En voor die Kamer een lid gekozen op dezelfde wijze'. En hij vervolgt dan: 'Zoo kan op weinig opvallende wijze een voor het land gewichtig besluit de vrucht zijn van gebedsworsteling in de ziel eener eenvoudige vrouw om de eer van Gods Naam in het openbare leven'."

Ook met het oog daarop is het wel nuttig dat de vrouw met enige regelmaat informatie ontvangt en verzamelt over de actuele politieke situatie. Terecht merkte dan ook de heer Van Dis in aansluiting op de door hem aangehaalde citaten van prof. Fabius op:

"Opdat echter de vrouw haar belangstelling tonen kan, dient zij toch ook min of meer op de hoogte te zijn, van wat op staatkundig gebied plaats grijpt. Op verschillende wijzen kan zij zich hiervan op de hoogte stellen en wel door haar man te vragen of door weekblad en andere geschriften, zover de tijd haar dit toelaat. Een derde middel zou kunnen zijn de kiesvereniging en het is deze vraag, welke eens in 1919 aan prof. Fabius door een A.R.-kiesvereniging werd gesteld".

Opnieuw liet nu de heer Van Dis prof. Fabius aan het woord. Na eerst nog met ernst op het kwaad en de gevaren aan het vrouwenstemrecht verbonden gewezen te hebben, antwoordde deze veelzeggend op de gestelde vraag:

"Het lidmaatschap van kiesverenigingen open te stellen voor de vrouw dreigt het geschetste kwaad zeer ernstig te bevorderen. Men heeft hier een keten, waai~van de schakels vast aan elkander verbonden zijn. Heden wordt de vrouw lid eener kiesvereniging; morgen voert zij daar het woord; straks stelt men haar candidaat voor een vertegenwoordigend lichaam enz. Wie dan ook de gelijkstelling van man en vrouw in het openbare leven in strijd acht met de eigenlijke taak der vrouw, met de ordeningen Gods, kan niet den toegang tot de kiesverenigingen voor de vrouwen ontsluiten. Ook hier geldt, dat men zich voor den eersten stap moet hoeden: dat alleen praktisch werk doet, wie weigert aan het water opening te geven (Spr. 17:14)".

"En hiermee zijn wij het eens", zo schreef Van Dis eronder, en wij met hem!

A. Verwijs

"Houdt het ambt en de taak van de regering in politieke zin, alleen het actief, daadwerkelijk regeren in? ...dat is nooit de opvatting van de partij geweest"!

-Ds. D.J. Büdding namens het hoofdbestuur, in: De Banier, 21 oktober 1993, p. 5

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 mei 2006

In het spoor | 56 Pagina's

DE VROUWENBESLUITEN VAN PUTTEN I, II EN III

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 mei 2006

In het spoor | 56 Pagina's