Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET DANSEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET DANSEN

28 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

In 'De Banier'van 12 mei en 2 juni 1960 trojfen we een uit twee afleveringen bestaand, ernstig waarschuwend artikel aan tegen het dansen. De aanleiding tot het schrijven van dit artikel vormde het feit dat men toen voor scholieren van zich Christelijk noemende middelbare scholen feestjes met dansgelegenheid begon te organiseren. De schrijver van het artikel is niet vermeld, maar de stijl, de vele aanhalingen uit de geschriften van de kerkvaders en de treffende inhoudelijke overeenkomsten van dit artikel met de rede die ds. P. Zandt op 15 november 1929 in de Tweede Kamer tegen het dansen gehouden heeft, doen het vrijwel zeker zijn dat ds. P. Zandt, de toenmalige hoofdredacteur van 'De Banier', dit artikel geschreven heeft. Dit artikel hebben we gemeend thans (in herspelde vorm en met tussenkopjes) in ons blad te moeten plaatsen daar we heden ten dage relatief weinig waarschuwingen tegen het dansen meer vernemen en het toch voor onze opgroeiende jeugd van belang is dat zij een keer kennisgenomen hebben van de Schriftuurlijke bezwaren tegen het dansen. Het lezen van dit artikel mocht nog eens voor oud en jong een gezegende uitwerking hebben.

Redactie

Verval

"De kerkvader Augustinus klaagt in één van zijn werken over het verval in zijn tijd in de Christelijke religie. Hij schrijft: "De bisschoppen trachtten eertijds het dansen te verhinderen. Maar zó ver is het er hedendaags vandaan, dat zij dit thans doen, dat er bisschoppen bij het dansen tegenwoordig zijn, ja, zelfs wel met vrouwen dansen". Hiermede bewijst hij afdoende dat voormaals het dansen door de getrouwe dienaren Gods, zoals hij deze noemde, afgekeurd en verhinderd werd als afkeurenswaardig en niet passende voor de Christenen omdat het in strijd is met de Christelijke religie en de belijdenis ervan.

Een soortgelijk jammerlijk verval valt ook in onze dagen waar te nemen. Er zijn ten onzent kringen aan te wijzen waarin door belijders van de Christelijke religie, die zichzelf voor Christenen uitgeven en als de zodanigen beschouwen, gedanst wordt en het dansen geoorloofd en goedgekeurd wordt, getuige het feit dat er zogenaamde Christelijke dansclubs opgericht zijn en bestaan.

Op zichzelf behoeft dit geen verwondering te verwekken, want onze tijd is er één van groot verval en grove onkunde. Hadden degenen die zich in onze tijd ten dans begeven, lust om de geschriften van de auteurs van de oude Christelijke kerk en die uit het tijdperk van de bloei van de Reformatie te lezen - die allen op grond van de Heilige Schrift het dansen scheip veroordeeld hebben - , allicht zouden alsdan hun ogen ervoor opengaan dat het dansen in strijd met Gods Woord is en daarom afgekeurd en nagelaten moet worden. Doch dit blijft bij hen jammer genoeg geheel achterwege. Zij worden geheel meegevoerd met onze tijdgeest. En onze tijd is op het dansen gesteld. De kapitale som welke er op de rijksbegroting voor het beoefenen van de danskunst - met goedkeuring van de Kamerleden, behalve die van de SGP - wordt uitgegeven, wijst dit wel uit. De volksdansen zijn als een begeerlijkheid der ogen, waartegen de Heilige Schrift ons waarschuwt, zeer in trek. Zij trekken massa's toeschouwers. Het kan ons hierbij met smart en grote vrees voor de toekomst vervullen, als wij er kennis van bekomen dat nakomelingen van hen die met ons het dansen op grond van de Heilige Schrift scherp veroordeelden, tot kleinkinderen toe van ons bekende grootouders, thans gaan dansen. Hun veroordeling van het dansen berustte niet op particuliere inzichten of meningen, maar was terdege gegrond op de Heilige Schriftuur, gelijk het dansen ook inderdaad in flagrante strijd met Gods Woord is.

De eis van Gods Woord

Gods Woord eist van een iegelijk mens dat hij zal zoeken de dingen die boven zijn, waar Christus is, zittende aan de rechterhand Gods, en bedenken de dingen die boven zijn, niet die op de aarde zijn (Kol. 3:1-2), dat zijn lendenen omgord en de kaarsen brandende zullen zijn en hij de mensen gelijk zal zijn die op hun

heer wachten wanneer hij wederkomen zal van de bruiloft, opdat als hij komt en klopt, zij hem terstond zullen mogen opendoen, waaraan toegevoegd wordt: Zalig zijn die dienstknechten welke de heer als hij komt, zal wakende vinden. Voorwaar Ik zeg u, dat hij zich zal omgorden, en zal hen doen aanzitten, en bijkomende, zal hij hen dienen (Luk. 12:37). Dat hij zal doden de leden die op de aarde zijn (Kol. 3:5), dat hij wakende en biddende zal zijn, opdat hij niet in verzoeking komt (Matth. 26:41), dat hij wakende en biddende zal zijn, want zijn tegenpartij, de duivel, gaat om als een briesende leeuw, zoekende wien hij zou mogen verslinden (1 Petr. 5:8), dat zo iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelven, en neme zijn kruis dagelijks op en volge Mij (Luk. 9:23) en dat hij zijn zaligheid met vreze en beven heeft te werken (Fil. 2:12).

Van dit alles waartoe de Heere ons in Zijn Woord vermaant en hetwelk Hij van ons eist, valt bij de dansers bij hun dansen echter geen spoor of zweem te bespeuren.

Zeer terecht schrijft dan ook Basilius Magnus dat er onder degenen die zich ten dans begeven, weinig van de vreze Gods te bespeuren valt. Onder hen zullen er zijn die wanen ten eeuwigen leven te zullen ingaan, maar de weg welke daartoe leidt, bewandelen zij niet, zoekende (...) de ij dele, lichtzinnige vermaken van het dansen. Er bestaat dan ook alle reden voor om te vrezen dat zij behoren tot de velen van wie Christus getuigt dat zij menen in te gaan, maar niet zullen kunnen ingaan. Zij zoeken en dienen toch de begeerlijkheden des vleses, niet de eer van God.

Onder de dansers zal er toch wel niemand zijn die in vérgaande onbeschaamdheid de moed heeft om te beweren dat zijn dansen ter eer van God geschiedt. Wat in heeft dat daarmede het dansen veroordeeld is, want er wordt geboden, hetzij wij eten, hetzij wij drinken, hetzij wij iets anders doen, alles ter eer van God te doen (1 Kor. 10:31).

Een werk van het vlees

Daarbij komt nog dat de Heilige Geest ons bij monde van de apostel Paulus in de brief aan de Efeziërs verbiedt enige gemeenschap te hebben met de onvruchtbare werken der duisternis (Ef. 5:11) en in die aan de Romeinen gebiedt dezelve af te leggen en vermaant met de wapenen des lichts bekleed te worden (Rom. 12:13). Hoe kan nu iemand het dansen onder de werken des lichts stellen? Inzonderheid daarom niet omdat daarbij het woord 'onvruchtbaar' gebezigd is dat de apostel bij de werken der duisternis noemt en voegt. Het woord 'onvruchtbaar' kan toch met alle recht van het dansen gezegd worden omdat er niets nuttigs, maar veel schadelijks in wordt aangetroffen.

De apostel Paulus stelt op een andere plaats tweeërlei werken of vruchten, te weten die des Geestes en die des vleses (Gal. 5:19-22). En nu behoort er een grote onbeschaamdheid en grove onkunde toe om het dansen onder de werken des Geestes te stellen. Alzo, waar hier van tweeën slechts één ding mogelijk is, kan het niet anders of het dansen behoort onder de werken des vleses en der duisternis gesteld te worden. Waartoe zij vanwege de lichtzinnigheid, de wulpsheid, de aardsgezindheid en de begeerlijkheid des vleses, ook inderdaad gerekend moeten worden.

De apostel Johannes beveelt en vermaant ons de wereld niet lief te hebben noch hetgeen in de wereld is en waarschuwt ons tegen de begeerlijkheid des vleses en de begeerlijkheid der ogen en de grootsheid des levens (1 Joh. 2:15-16). Treft men deze niet in het dansen aan? Hoe kan dan in twijfel getrokken worden dat het dansen van de wereld en niet van God is? En wanneer nu het dansen niet van God, maar van de wereld is hoe kan dan de liefde des Vaders in de danser en bij het dansen aanwezig zijn, waar toch het dansen alleen strekt om de begeerlijkheden des vleses te behagen en te dienen en er op zichzelf totaal niet enig nut in is? En dit kan onmogelijk als een geringe zaak worden aangemerkt, want Gods Woord zegt ons: Want die naar het vlees zijn, bedenken wat des vleses is; maar die naar den Geest zijn, bedenken wat des Geestes is; want het bedenken des vleses is de dood; maar het bedenken des Geestes is het leven en vrede; daarom dat het bedenken des vleses vijandschap is tegen God; want het onderwerpt zich der wet Gods niet; want het kan ook niet. En die in het vlees zijn, kunnen Gode niet behagen (Rom. 8:5-8). En wederom dat wie een vriend van deze wereld is, een vijand Gods is (Jak. 4:4).

Misbruik van Gods lankmoedigheid en goedheid

Voorts zegt de Heere Jezus in Mattheüs 12 vers 36: Maar Ik zeg u, dat van elk ijdel woord hetwelk de mensen zullen gesproken hebben, zij van hetzelve zullen rekenschap geven in den dag des oordeels. En hoevele ij dele woorden worden er bij het dansen gesproken, waar het dansen niet dan een ij dele, lichtzinnige, wulp-

se vertoning is. Hoe ernstig is de waarschuwing van ds. W. Teellinck welke hij in zijn geschrift Tijdwinning doet, waar hij schrijft: 'Zagen wij wel Gods grote heiligheid en reinheid en onze eigen zondigheid en vuiligheid, wij zouden voorwaar verbaasd staan over Gods onbegrijpelijke lankmoedigheid en hoe dat Hij ons nog zo lang kan verdragen en nog zo wel kan doen, daar wij zo kwalijk doen'. En voorts: 'Hoe zeer behoorden wij ons dan ook voortaan te wachten dat wij Gods goedheid niet misbruiken tot wulpsheid'. Woorden die wij allen wel terdege ter harte mogen nemen, maar inzonderheid degenen wel die zich ten dans begeven en dansen.

Hoe zeer misbruiken zij Gods goedheid, welke hun gezondheid en krachten schenkt en in het leven gespaard heeft, door zich tot zulk een ijdele, wulpse zaak als het dansen is, te begeven en daarmede op te houden! Hoeveel nutter en beter zouden zij de tijd besteden welke zij met het dansen doorbrengen, indien zij deze waarnamen met het lezen en onderzoeken van Gods Woord en van deugdelijke lectuur welke geheel naar den Woorde Gods is, zoals die ons door Gods goedheid uit vroegere eeuwen over het dansen en andere onderwerpen nog wel nagelaten is, en indien zij, in plaats van hun knieën te gebruiken voor het maken van allerlei huppelingen, sprongen en passen, deze bogen om Gods aangezicht te zoeken. Want voorwaar, daarvoor zijn een mens de knieën niet gegeven, zoals de ouden zeer terecht in hun geschriften hebben geschreven, om daarmede ijdele en onnutte dansen uit te voeren, maar om ze voor God te buigen en de middelen te zijner zaligheid aan te wenden.

‘Ik vind er Jezus niet in’!

Ook zal het dansen niemand de droefheid naar God of de blijdschap in Hem kunnen schenken. En het staat buiten enige twijfel onomstotelijk vast dat iemand die bekommerd over zijn zonde is, droefheid naar God en honger en dorst naar Christus' gerechtigheid kent, of zich in Christus Jezus, de Heere, in Gods gemeenschap en gunst mag verheugen en delen, zich niet ten dans zal begeven. Hij zal met Augustinus getuigen als hem het ijdele vermaak van het dansen voor ogen wordt gesteld: 'Ik heb er geen vermaak in, want ik vind er Jezus niet in', zoals hij dit in zijn lied getuigt ten aanzien van de schatten en heerlijkheden van deze wereld, waarop, er naar gevraagd zijnde of zij hem kunnen vermaken, hij telkens weer hetzelfde antwoord geeft, terwijl ook zijn gedurig gebed: 'Heere, verlos mij en bevrijd mij van mijzelf', blijkbaar de dansers en met hen velen in onze tijd een gans onbekende zaak is.

Hoevelen toch menen in onze tijd ten eeuwigen leven in te zullen kunnen gaan met zoveel mogelijk te hebben van deze wereld en haar begeerlijkheden en zo min mogelijk te hebben van God en Zijn dienst. Het blijkt toch maar al te zeer uit hun leven en hun levenswijze dat de wereld en haar begeerlijkheden hun een lust en de dienst des Heeren hun een last is. Vandaar dat het ten onzent al zo ver gekomen is dat het dansen bij velen een geoorloofde zaak geworden is en dit door hen in zogenaamde Christelijke dansclubs beoefend wordt.

Wie danst, vliedt de ijdelheid niet

Welk een vreemde en onbekende zaak moet de dansers het gebed zijn: Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen (Ps. 119:37), dewijl het dansen toch niet anders dan klare ijdelheid is. Men bedenke hierbij bovendien nog dat er in de Heilige Schriftuur geschreven staat dat noch oneerbaarheid, noch zot geklap, of gekkernij de heiligen betaamt (Ef. 5:4), wat bij het dansen maar al te zeer voorkomt. Men houde hierbij tevens voor ogen en in gedachtenis dat de apostel Paulus Tïmotheüs in zijn brief aan hem vermaant de begeerlijkheden der jonkheid te vlieden en na te jagen rechtvaardigheid, geloof liefde, vrede met degenen die den Heere aanroepen uit een rein hart (2 Tim. 2:22). En [ook] schrijft hij: Maar gij, o mens Gods, vlied deze dingen, en jaag na gerechtigheid, godzaligheid, geloof, liefde, lijdzaamheid, zachtmoedigheid. Strijd den goeden strijd des geloofs, grijp naar het eeuwige leven, tot hetwelk gij ook geroepen zijt, en de goede belijdenis beleden hebt voor vele getuigen (1 Tim. 6:11-12). Van dit alles, wat de Heere ons gebiedt en waartoe Hij ons in Zijn Woord vermaant, is echter bij het dansen niet de minste sprake, maar juist wel van het tegendeel, want men dient er de begeerlijkheid der jonkheid en die des vleses.

Het sticht niet en het geeft aanleiding tot onkuisheid

Heel het dansen, dat eertijds eenparig door alle Godvrezenden scherp veroordeeld werd, druist vierkant tegen Gods Woord in. Wat is daarin te vinden voor het betrachten van een leven ter ere Gods? Wat ook is daarin gelegen voor een leven tot stichting van de naaste waartoe een Christen verplicht is zijn leven te leiden? Het dansen is toch niet anders dan een dwaze, ijdele, lichtzinnige bezigheid. Welk mens zal het ooit in zijn hoofd opkomen om te beweren, als hij enige mensen ziet dansen, dat dit een gezelschap is van Godvrezende personen die dit doen tot stichting van hun naasten? Nergens in heel de Heilige Schrift wordt het dansen dan ook als een middel tot stichting van de naasten aanbevolen en wordt het ons daarin als een kenmerk van een Godzalig leven voorgesteld, maar wel allerwegen daarin als een dienen van de begeerlijkheid des vleses veroordeeld.

Ook is er hoegenaamd geen nut in gelegen voor een deugdelijk waarnemen van enig beroep.

Daarenboven hebben de ouden in hun geschriften tegen het dansen bij voortduring ingebracht dat het aanleiding geeft en kan geven tot onkuisheid en hoererij. Gelijk dat onder de heidenen het geval was, waarbij de feestdagen ter eer van Bacchus gemeenlijk gepaard gingen met dansen van zeer onzedelijke aard, en ook de bals (waarbij een masker gedragen wordt, zodat de danser of danseres niet te kennen is) in de carnavalsdagen en bij andere gelegenheden stellig tot onkuisheid en hoererij menigwerf aanleiding geven.

‘Naar de hel toe’

Mij is een geval bekend van iemand die jaren achtereen de dansen in een danszaal met zijn dansmuziek leidde en begeleid heeft en daarmede zijn brood verdiende. Op een zekere zondagavond had hij zich daartoe weder opgemaakt en daarvoor zich naar de danszaal begeven. Hij nam zijn viool weder op waarop hij zo menig keer de danswijsjes die hij wel kende, gespeeld had. Doch hoe hij het ook aanlegde en anders probeerde te spelen, de viool gaf hem die avond niets te horen dan: 'Dat gaat naar de hel toe, dat gaat naar de hel toe'. Geheel ontdaan legde hij ten slotte zijn viool neer en vluchtte uit de danszaal om er nooit meer één voet in te zetten. Dit was zijn eerste stap op de weg des levens. Hij werd later door de krachtdadige en onwederstandelijke genade Gods een sierlijk Christen die nooit anders dan met groot leedwezen en hartelijke verfoeiing over zijn

voormalig leven sprak en instemde met een Godzalige oude schrijver die schrijft dat bij zulke danspartijen de duivel in het centrum staat en er de leiding heeft.

Men blijve er verre van

Van welke kant ook beschouwd, het dansen is gewis en zeker te veroordelen, zoals Godvrezende personen uit het tijdperk van de oude Christelijke kerk en uit dat van de bloeitijd van de Reformatie dit met eenparige stem op grond van Gods Woord gedaan hebben. In onze tijd wordt er in kringen waarin men dusgenaamde Christelijke dansclubs opricht, anders over geoordeeld. Daarin wordt het dansen geoorloofd geacht, zelfs aangeprezen. Men blijve echter verre van alle dansclubs en ook van de Christelijke! Men volge hierbij de raad van de vermaarde, Godvrezende bisschop van Milaan, Ambrosius, op die eenieder, inzonderheid de jonge lieden, aanmaant om zich verre te houden van het dansen. Er rust op de ouders een dure verplichting om hun zonen en dochters het dansen en het bezoeken van dansgelegenheden te verbieden.

En Mirjam dan? En David?

Er zijn er geweest en er zullen er nog wel zijn die het dansen van mannen en vrouwen tezamen op Schriftuurlijke gronden hebben goedgekeurd en verdedigd. Zij veroordeelden hierbij al degenen die dit dansen afkeurden, met zekere verachting als stijve Nederlanders. Zij hebben ter verdediging van dat dansen aangevoerd Exodus 15:20, waar wij lezen: En Mirjam, de profetes, Aarons zuster, nam een trommel in haar hand; en al de vrouwen gingen uit haar na, met trommels en met reien. Dit heeft echter niets gemeen met het dansen van onze tijd, met dat van mannen en vrouwen, van jonge mannen en jonge dochters, en kan onmogelijk tot goedkeuring en verdediging daarvan dienen. Ten eerste omdat hierbij alleen de vrouwen, zonder mannen, in reien uitgingen. En ten tweede, wat in deze vooral niet minder van betekenis is, dat wij in vers 21 lezen: Toen antwoordde Mirjam hunlieden: Zingt den HEERE, want Hij is hogelijk verheven, Hij heeft het paard met zijn ruiter in de zee gestort. Dit uitgaan in reien geschiedde louter ter ere Gods.

Evenmin kan tot goedkeuring en verdediging van het dansen van mannen met vrouwen aangevoerd worden wat wij in 2 Samuël 6:16 lezen, waar geschreven staat: En het geschiedde als de ark des HEEREN in de stad Davids kwam, dat Michal, Sauls dochter, door het venster uitzag. Als zij nu den koning David zag, springende en huppelende voor het aangezicht des HEEREN, verachtte zij hem in haar hart. Dit springen en huppelen had David gewis niet op enige dansschool geleerd - trouwens in de Heilige Schrift wordt nergens melding gemaakt van dansscholen, maar wel van profetenscholen -, want het was een opspringen van vreugde en dankbaarheid in de Heere over Zijn goedertierenheid en gunst, hem bereid in de terugkeer van de ark. De beide vermelde gebeurtenissen kunnen dan ook geenszins dienen ter verdediging van het dansen en van mannen en vrouwen en van jongelieden en jonge dochters tezamen, want het uitgaan van Mirjam en de vrouwen na haar had plaats zonder dat er mannen bij aanwezig waren, en het springen en huppelen van David zonder dat hij met een vrouw gedanst heeft, terwijl zowel wat Mirjam als wat David deed, ter ere Gods geschiedde, gepaard gaande met lof- en dankzegging aan de Heere.

Waar deze pleidooien ter verdediging van het dansen geheel ongegrond zijn en geen steek houden, staat er tegenover dat Godvrezende auteurs uit het tijdperk van de oude Christelijke kerk het dansen op grond van Gods Woord scherp veroordeeld hebben. Wij zullen uit hun geschriften ter staving daarvan enige aanhalingen geven.

Basilius Magnus

Basilius Magnus zegt in een predikatie dat de dwaasheden, lichtvaardigheden en ij delheden van het dansen voor de Christenen verderfelijk en gans onwaardig zijn. Klagende over de ongeschiktheden van de vrouwen van zijn tijd, zegt hij tevens:

'Deze onkuise vrouwen, alle vreze Gods vergeten hebbende, echter nut het dreigen van het helse vuur. In plaats van te overleggen hoe zij hun harten van alle kwade lusten zullen reinigen, hoe zij toebereid zullen zijn voor de grote dag van Christus' verschijning, om Hem zonder verschrikking te ontmoeten, verwerpen zij Zijn juk. In somma: dat er veel kwaads in het dansen is en dat het onmogelijk is daarover zodanige klacht te uiten als zij wel verdienen'.

En tot besluit verklaart hij dat de wijn een oorzaak van de dansen en van de ondergang van vele zielen is. In zijn preek zijn voorslag vervolgende zegt hij:

'Ziet daar, gij scheert de gek en verblijdt u met zotte vreugde, terwijl gij veeleer bedroefd hoorde te zijn en te wenen over de dingen die gij hebt bedreven. Gij begeeft u tot onreine liedekens, hebbende vergeten de Psalmen en lofzangen die gij had geleerd. Gij voert de voeten, en het verstand verloren hebbende, huppelt gij; dwaas die gij zijt, gij danst wanneer gij de knieëfi moest buigen tot de dienst van God en de Heere Jezus Christus. Wie moet ik in deze bewenen? Zullen het de jonge dochters of de getrouwde vrouwen zijn ? '

Hoe bewijst Basilius Magnus, uit wiens preek wij enige aanhalingen gedaan hebben, dat het dansen in strijd is met Gods Woord en de heilige plichten van de Christenen!

Johannes Chrysostomus

Betreffende Chrysostomus, die vele predikaties tegen het dansen gehouden heeft, geven wij ook enige korte aanhalingen daaruit weer. Verklarende de historie van de dans welke in het banket van Herodes plaatsgevonden heeft, zegt hij: 'Het is de duivel geweest die maakte dat zijn dochter Herodes zo behaagde en hem het verstand benam. Want waar die onkuise sprongen en dansen zijn, is ook de duivel gewis; want God heeft ons de voeten niet gegeven om deze in sprongen te werk te stellen, maar om zedig te gaan; niet om schandelijk te huppelen, maar om in de vergadering van de engelen te komen. En indien het lichaam zich draait en mismaakt met alzo onbeschaamd te springen, hoe veel is het te gelooflijker dat de ziel zich nog veel meer vervuilt en mismaakt. Bij de muziek en deze dansen danst de duivel, door dezelve verleiden de dienaren van de duivel de mensen'.

Een weinig verder zegt hij:

'Daar hebben hedendaags vergaderingen en banketten plaats welke Herodes' banket gelijk zijn. Niet dat Johannes daarop nog onthoofd wordt, maar de lidmaten van Christus worden er verscheurd en daarop geschieden dingen die nog erger en schandelijker zijn. Want degenen die daar dansen, eisen Johannes' hoofd niet, maar de zielen van degenen die daar zijn. Want zij maken dezelve tot slaven van de wellusten en onreine begeerlijkheden, en strikken hen met begeerlijkheden en vuile liefde. Zij onthoofden niet iemand, maar verderven hun de ziel, makende degenen die het aanschouwen, tot echtbrekers en vrouwachtig. Het is wel waar dat de dochter van Herodias daar niet is, maar de duivel is er die toenmaals in haar danste en nu danst in degenen die dansen en de zielen in beslag neemt van degenen die het dansen aanschouwen'.

En op een andere plaats zegt hij, vermanende zich van het dansen te onthouden:

'Ik stel u deze dingen niet zonder oorzaak voor, maar opdat het niet gebeuren zal u in zodanige bruiloften te laten vinden en in zodanige dansen en duivelse vruchten'.

En handelende over de bruiloften van Izak en Jakob wijst hij er met nadruk op dat daarop niet gedanst is. 'Gij kunt zien', zegt hij,

'met welke een zedigheid zij hun bruiloften hebben gehouden. Geeft hier wel terdege acht op, gij die zoveel werkt maakt van deze duivelse pracht en praal, en gij die straks bij het begin en sluiten van uw huwelijk de eerbaarheid op uw bruiloft onteert met het bedrijven van dansen. Waren bij de bruiloften van Izak en Jakob muziekinstrumenten en vedels? Waren daar trommelen? Waren daar zodanige duivelse dansen ? '

Bisschop Ambrosius

Ambrosius, de vermaarde bisschop van Milaan, zegt in één van zijn geschriften aangaande het dansen:

'Daar is de schaamte zeer kwalijk verzekerd en zijn de verleidingen zeer te vrezen, waar er gedanst wordt. Ik wens dat de dochters er zeer ver van zullen blijven. Want gelijk ook zelfs een wereldwijze (Cicero) heeft gezegd: Niemand danst, nuchteren zijnde, of hij is zinneloos.

En wij zijn van oordeel dat de Heilige Schriften ons daartegen ernstig waarschuwen, nadat Johannes, verkondiger van de rechtvaardigheid, door de eis van een danseres ter dood is gebracht, wat ons er een voorbeeld van geeft dat door de bekoorlijkheden van een dans groter schade is aangericht dan door een geweldige vervolging'.

En even daarna zegt hij: ' Wat kon een dochter van een moeder die een echtbreekster was, anders leren dan het verlies van haar eerbaarheid? Is er iets dat meer strekt tot onreine begeerten dan met ongepaste bewegingen delen van het lichaam te ontbloten welke de natuur verborgen houdt of de tucht bedekt heeft? Men vaart daar voort met God te trotseren. Want wat zedigheid en schaamte kan er zijn daar men danst, daar men springt en daar men rondhuppelt? '

En handelende over de schandelijke Herodias die haar dochter zo had leren dansen, knoopt hij daar de vraag aan vast:

'Wat zegt gij, heilige vrouwen, daarvan? Gij ziet daaruit wat gij uw dochters leren moet en wat gij hun niet moet leren. Al degenen die eerbaar en kuis zijn, moeten hun dochters voorgaan en opleiden tot Godzaligheid en niet tot de dans'.

Pierre Viret

En wat de auteurs uit de bloeitijd van de Reformatie betreft, deze hebben in overeenstemming met de leraars van de oude Christelijke kerk het dansen scherp afgekeurd. Sommigen van hen hebben de dansen koppeldraaiingen des satans genoemd. Anderen hebben geschreven dat de dans gelijk is aan een cirkel waarvan de duivel het middelpunt is en zijn engelen de omtrek ervan uitmaken, terwijl Viret ervan geschreven heeft:

'Welke middelen zouden er meer bekwaam zijn om het vuur van de jeugd te ontsteken en te doen ontvlammen - dat alleen van nature al zo brandt dat men geen water genoeg kan bekomen om dat uit te blussen - , dan het dansen? Want als de vrouwen en de dochters alleen dansen in rondedansen, zo gedragen zij zich niet kuis, vooral niet wanneer daarbij amoureuze liedekens gezongen worden, maar verwekken ook bij degenen die het horen en aanschouwen, de onkuisheid. Zo zijn zij als trommelen, speellieden, trompetten en spiegels van de satan ten aanzien van henzelf en ten aanzien van anderen. Zijn er jonge gezellen bij aanwezig, zo is het geval nog erger, overmits het vuur nog naderbij gebracht en ontstoken wordt. Zijn het andere dansen, hoeve- Ie middelen worden dan de satan gegeven om mannen en vrouwen, jongen en ouden, tot onkuisheid en ontucht te verwekken. En niet alleen degenen die

dansen, maar ook degenen die het aanschouwen. Want de gelegenheid wordt er geboden dat de satan de dansers en de kijkers tot onreine begeerten aanport'.

Door concilies, synoden en staten veroordeeld

[Ook] in de vergaderingen van de bisschoppen is eertijds het dansen veroordeeld. In het jaar 364 werd op het concilie in de stad Laodicéa door alle Godvrezende mannen die erop aanwezig waren, besloten dat de Christenen op bruiloften niet behoren te huppelen of te dansen, terwijl toegestaan werd dat zij hun middag- en avondmaaltijden in alle kuisheid, gelijk het Christenen betaamt, zouden gebruiken. Hetgeen sindsdien bevestigd werd door het algemene concilie van Constantinopel, bestaande uit omtrent driehonderd bisschoppen, en door het concilie van Agaten, gehouden omstreeks het jaar 430.

Ook zijn in de synoden en vergaderingen van de Gereformeerden in de bloeitijd van de Reformatie altijd de dansen veroordeeld als gelegenheden die niet dienen plaats te grijpen en niet betamelijk zijn voor degenen die belijdenis hebben gedaan van de ware religie. Tevens is in die tijd in de vergadering van de staten te Orléans door de gedeputeerden een besluit genomen dat in Frankrijk de openbare dansen niet zouden mogen plaatsvinden. Een besluit dat een tijdlang gehandhaafd is geworden.

Zelfs ook door de Romeinen verfoeid!

En voor al degenen voor wie het niet genoegzaam is dat Gods Woord alle ij delheid, lichtzinnigheid en wulpsheid, welke in en bij het dansen zijn, en het dienen van de begeerlijkheden des vleses veroordeelt, en ook niet genoegzaam zijn de getuigenissen van de vaderen en leraars, alsmede de besluiten van de concilies en van de synoden om het dansen te laten, verwijst een schrijver uit de bloeitijd van de Reformatie naar de Romeinen van vroegere jaren om van hen te leren de zedigheid, eerbaarheid en matigheid welke de Heere in Zijn Woord beveelt.

Toen toch in Rome vanuit Griekenland was overgenomen dat mannen en vrouwen tezamen bij het feest van Bacchus gedanst hadden, werd dit van overheidswege verboden om de vele verkeerdheden en ongevallen welke daaruit voortgekomen waren. Het was in Rome aldus gesteld dat de Romeinen geen achting hadden voor iemand die danste, zelfs zó dat zij hem ongeschikt oordeelden om een openbaar ambt in staatsdienst te bekleden. Dit was ten tijde van de bekende redenaar Cicero nog zo, ofschoon de gestrengheid in zeden en de eenvoud in de levenswijze toen al sterk was achteruitgegaan bij die in vroegere jaren en daarin al een groot verval viel waar te nemen. Cicero, beducht dat dit verval nog zou toenemen - gelijk het ook toegenomen is en één der grootste oorzaken is geworden dat het eenmaal zo machtige Romeinse Rijk te gronde is gegaan - zag in het dansen een groot gevaar voor de goede zeden en heeft zich er zeer scherp tegen verklaard, gelijk blijkt uit onderscheiden redevoeringen, ook uit die van pro Murena. Deze was een persoon van aanzienlijke afkomst. Hij was reeds verkozen geweest om burgemeester van Rome te zijn. Zijn vijanden hadden allerlei beschuldigingen tegen hem ingebracht, onder meer dat hij gedanst had. Cicero, die Murena in een redevoering verdedigd heeft, handelende daarin over het dansen, zegt niet dat het dansen geoorloofd is, maar veroordeelt het daarentegen scherp. Hij zegt zelfs dat het dansen met gegronde redenen tegen Murena was ingebracht en dat als deze waarlijk gedanst had, hij ongeschikt zou zijn om burgemeester van Rome te zijn. Maar hij verklaart dat er geen enkel bewijs is dat deze ooit gedanst zou hebben, daarbij verklarende dat het dansen nooit anders dan met vele andere gebreken en verkeerdheden gepaard ging en dat een mens niet zou dansen of hij moest dronken of zinneloos zijn.

Uit deze rede blijkt wel heel duidelijk dat de Romeinen ten tijde van Cicero het ervoor hielden dat het dansen niet deugde en met allerlei verkeerdheden gepaard ging. En dat iemand die danste, ongeschikt en onbekwaam was om een openbaar ambt in de staatsdienst te bekleden, want anders zou Cato Murena niet beschuldigd hebben van gedanst te hebben en zou Cicero hem tegen deze beschuldiging niet op dergelijke wijze verdedigd hebben.

Dyotarus, een koning in Azië, die er ook van beschuldigd is gedanst te hebben, heeft Cicero ook verdedigd in een redevoering van dezelfde strekking als die van zijn rede pro Murena. In zijn derde boek van de Ojficiën schrijft Cicero dat een verstandig en deugdzaam persoon niets heeft te doen of voornemens moet zijn iets te doen dat schandelijk en in strijd met de goede zeden is, ook al mocht hij daarmede een groot kapitaal kunnen verdienen. In het kort gezegd dat niemand zich

tot de dans behoort te begeven, ook al kon hij daarmede twee of drie miljoen bekomen. Dit wijst wel uit hoe intens sterk Cicero tegen het dansen gekant was, waarin hij een verval van de goede zeden en nog een verder afzakken van het Romeinse volk zag. Niet alleen omdat hij het dansen als een verzwakking van de volkskracht en als een soort van verwijving beschouwde, maar ook omdat hij van oordeel was dat het dansen aanleiding gaf tot allerlei afkeurenswaardige, schadelijke en schandelijke praktijken als dronkenschap, ontucht en hoererij.

Ten besluite

Wij gaan dit artikel over het dansen beëindigen, maar niet zonder op te merken dat er uit de redevoeringen van Cicero aangaande het dansen nog wel iets te leren valt, maar hoofdzakelijk en bovenal veroordelen wij het dansen op de gronden welke wij daarvóór in ons artikel aan Gods Woord hebben ontleend. Men onthoude zich op deze gronden van het dansen en wone daarom ook geen danspartijen bij. Ook hebben de ouders hun kinderen geen vergunning te geven om dansles te nemen en hen te waarschuwen en te gebieden zich verre van het dansen te houden. Men moge ons en al degenen die met het dansen niets uitstaande willen hebben en het afkeuren, dan in onze tijd waarin het dansen bij velen in trek is, als stijve mensen met de nek aanzien en veroordelen, maar men verdrage duizendmaal liever de schimp van mensen, die met ons eenmaal in het graf afdalen en al even sterfelijk zijn als wij. Als voor ons het stervensuur slaat, zal geen van hen met ons door de doodsjordaan gaan, maar gaan wij alleen en zullen wij ook alleen voor Gods rechterstoel hebben te verschijnen. Daarom is het ten zeerste geraden zich aan de schimp en smaad van mensen, al zijn deze volstrekt niet altijd aangenaam, niets gelegen te laten liggen, maar in ons korte en zo vergankelijke leven ons naar Gods Woord te richten, waarmede nog nooit iemand bedrogen is uitgekomen, dat ons beveelt alle begeerlijkheden des vleses te ontvlieden en te haten.

Ds. P. Zandt

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 mei 2006

In het spoor | 56 Pagina's

HET DANSEN

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 mei 2006

In het spoor | 56 Pagina's