Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DS. KERSTEN CONTRA SCHAPER

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DS. KERSTEN CONTRA SCHAPER

33 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een heftige aanvaring tussen de SGP en de SDAP tijdens de algemene beschouwingen van 1929

Inleiding

Als na de Tweede-Kamerverkiezingen van 1929 de oude coalitiepartijen, RKSP (30 zetels), ARP (12 zetels) en CHU (11 zetels), als partij niet tot overeenstemming kunnen komen over de vorming van een parlementaire coalitieregering, besluit de prominente roomse jonkheer mr. Ch.J.M. Ruys de Beerenbrouck een zogenaamd extraparlementair kabinet te vormen van individuele personen uit de genoemde drie partijen. In enkele dagen is hij hiermee klaar. Dit kabinet zal de geschiedenis ingaan als het 'Derde kabinet Ruys de Beerenbrouck'.

Tijdens de algemene beschouwingen in november 1929 vindt vervolgens in de Tweede Kamer een uitvoerige beoordeling van het door dit kabinet uitgestippelde beleid plaats. Zoals gebruikelijk tijdens de algemene beschouwingen krijgt iedere partij op haar beurt de gelegenheid haar 'zegje' te doen. Op 7 november 1929 komt ook de SGP aan de beurt. Fractieleider ds. G.H. Kersten krijgt een spreektijd van een uur toegewezen. Tijdens zijn speech wordt hij heftig geïnterrumpeerd door de socialist J.H.A. Schaper (1868-1934). Deze heer Schaper had samen met Troelstra in 1894 de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) opgericht, welke partij inmiddels met 24 van de toen nog 100 zetels tellende Tweede Kamer uitgegroeid was tot een partij van formaat. Deze partij maakte zich vooral druk over de situatie van de 'onderdrukte' arbeiders. Volgens de SDAP'er J.W. Albarda was de SDAP slechts in die zin revolutionair "dat zij een omkeer van maatschappelijke verhoudingen" wenste en "een overheerste klasse", namelijk de arbeidersklasse, de heerschappij wilde doen verwerven, maar revolutionair in de zin van dat zij die "omkeer bij voorkeur met geweld" zou willen teweegbrengen, was zij volgens Albarda niet. Zij wilde haar doel via democratische weg verwezenlijken, al sloot Albarda met de woorden "bij voorkeur" een min of meer gewelddadige actie a la Troelstra (1918) in bijzondere, voor de SDAP gunstige omstandigheden ook weer niet geheel uit 1 '.

Aan de genoemde heftige botsing die in 1929 tijdens de algemene beschouwingen tussen SGP-voorman ds. Kersten en de socialist Schaper plaatsvond, willen we in dit artikel uitvoerig aandacht schenken. Onder andere omdat velen heden ten dage echt niet meer weten hoeveel laster en spot de eerste SGP-voormannen hebben moeten verduren in de Tweede Kamer en daarbuiten. Velen denken dat dit nu veel erger is dan toen, terwijl het eerder andersom is. Om de lezer een en ander zoveel mogelijk zelf te laten proeven, zullen we van beide zijden uitvoerige citaten uit de Handelingen van de Tweede Kamer aanhalen. We beginnen met de door de heer Schaper geïnterrumpeerde rede van ds. Kersten 2 '. De volledige rede van ds. Kersten beslaat in de Handelingen maar liefst vijf volle pagina's. Daarom zullen we ons beperken tot alleen die delen uit zijn rede die thans voor ons doel van belang zijn. Vervolgens willen we uitvoerig uit de rede van de heer Schaper citeren 3) om ten slotte te eindigen met de repliekrede van ds. Kersten 4) .

Rede ds. Kersten

Nadat de fractievoorzitter van de CHU, mr. J. Schokking, zijn zegje had gedaan, beklom ds. Kersten het spreekgestoelte in de Kamer en stak als volgt van wal:

”Mijnheer de Voorzitter! Ik sluit mij gaarne aan bij het slot van de rede van den geachten vorigen spreker, dat nl. het Kabinet gesteld wordt voor veel groote en moeilijke vraagstukken. De ernst dezer tijden stelt aan elke Regeering, ook aan die van ons land, bijzondere eischen. Sinds lang hebben wij allen dit beseft, al is het er verre van, dat ieder oplossing der moeilijkheden in denzelfden, in den naar mijn vaste overtuiging eenigen weg zoekt, die God in Zijn Woord aanwees. Helaas! Op de middelen, die beraamd worden, is de klacht veelal van toepassing: zij hebben twee boosheden gedaan, Mij, de Springader des levenden waters, hebben zij verlaten, om zich zelf bakken uit te houwen, gebroken bakken, die geen water houden!"

Met name grote en moeilijke economische vraagstukken dienden zich in 1929 - het begin van de crisisjaren! - aan en vroegen om een oplossing opdat patroon en arbeider hun dagelijks brood konden blijven of weer gaan verdienen. Zwaar waren de lasten op financieel gebied, wat ds. Kersten als een verborgen oordeel beschouwde. Daarbij kwam de slaande hand des Heeren openbaar in het uitbreken van ziektes als alastrim en pokken. En voeg hier nog bij, aldus ds. Kersten, "de algemeene Godsverlating, den geest des tijds, die de zonde vrij dienen wil en om God noch Zijn gebod zich bekommert, maar hooghartig, met minachting op de inzettingen en rechten des Heeren nederziet, en er is reden te over, deze tijden als zeer ernstig aan te merken". Maar juist "in zulke tijden is het", zo zei ds. Kersten het mr. Groen van Prinsterer in de Kamer na, "dubbel noodig de beginselen rein en zuiver te bewaren. De beoefening toch van de geboden, die de Heere gegeven heeft, zal een volk tot waarachtig heil zijn, en bijzonder het Nederlandsche volk, waaraan de Heere groote wonderen verheerlijkte van de dagen zijner landsgeboorte af Toen de beginselen der gezegende, heilrijke Reformatie ten grondslag werden gelegd van land en Kerk ten onzent, is een zoo hechte Staatsinrichting verkregen, dat het kleine Holland in korten tijd tot ongekenden bloei geraakte en geen vijand er tegen bestaan kon, hoe machtig hij ook wezen mocht. Die grondslagen zijn, helaas, maar al te zeer verlaten. Meer dan ooit roepen deze tijden tot onvoorwaardelijken terugkeer. Het zij duidelijk en onomwonden gezegd, eisch is wederkeeren tot de beginselen van Gods Woord, in de Hervorming ons land door Gods souvereine genade gegeven. (...) Ja, Mijnheer de Voorzitter, Nederland is meer dan eenig volk gehouden en verplicht naar Gods Woord en Wet te handelen. Wat deed de Heere ons anders dan enkel goed? Uit de kostelijke historie van ons land komt in deze zeer moeilijke en ernstige tijden met dubbele kracht de roepstem, Gods Wet tot richtsnoer van het leven des volks te stellen, alzoo dus ook voor de wetgeving des lands".

Gods Woord tot richtsnoer stellen van het regeringsbeleid. Op dit punt bleven de grote Protestantse partijen, CHU en ARP, grotelijks in gebreke. De eisen van Gods Wet vervat in de Tien Geboden wilden deze partijen in de praktijk niet zonder meer onverkort door de overheid gehandhaafd zien, maar zij wilden dit laten afhangen van de situatie in de praktijk. "Men gaat in de antirevolutionnaire partij te zeer uit van de vraag van het bereikbare", zo constateerde ds. Kersten terecht. Ja, men sprak zelfs van antirevolutionaire zijde tegen dat de overheid direct aan de Tien Geboden gebonden was. Uit een en ander bleek duidelijk hun "verloochening van de ware Christelijke politiek, die door het beginsel beheerscht wordt, niet door de practijk". Ds. Kersten wenste daarom "dat men in die partijen zelf er van overtuigd werd, dat het op den door haar ingeslagen weg beslist en zeker verkeerd gaat; dat God niet mede optrekt, als wij niet onvoorwaardelijk tot Hem terugkeeren". Ook hoopte hij "dat het Protestantsche volksdeel, voor zoover het belijdt te buigen voor Gods Woord, één geheel" ging vormen op "de aloude basis der Nederlandse Geloofsbelijdenis". "Maar dan is noodzakelijk", aldus ds. Kersten: "le dat men onomwonden uitspreekt, dat de verminking van die belijdenis [door het schrappen van de bewuste 21 woorden uit artikel 36 NGB; AV] ten onrechte geschiedde, en 2e dat alle bondgenootschap voorgoed verlaten worde met hen, die de Hervorming haten en bestrijden". Deze twee punten werkte hij in zijn rede als volgt verder uit:

”Wat het eerste, de verminking der belijdenis, betreft, kan ik kort zijn. Reeds meermalen werd deze quaestie hier behandeld. Ik blijf diep betreuren, dat een partij haar program bouwde op de beginselen, die in de Gereformeerde Kerken hebben geleid tot de schrapping van de bekende 21 woorden. (...) Nieuwigheden in de leer, waartegen Calvijn en al de oude Gereformeerden ernstig gewaarschuwd hebben, zijn ingevoerd, die geheel afwijken van wat de Hervormers uit Gods Woord hebben geleerd. Het is niet noodig hier bewijzen bij te brengen. Ieder, die de Hervormers kent, is daarvan ten volle overtuigd. De Overheid is geroepen niet alleen in politiezaken op te treden, maar ook blijvend op haar eigen terrein voor de geestelijke belangen van het

volk zorg te dragen, gelijk in art. 36 der Nederlandsche Geloofsbelijdenis in het kort is uitgestippeld. In het bijzonder moet de Overheid de Kerk beschermen. Ook na de schrapping van die 21 woorden door de Gereformeerde Kerken is deze eisch in de belijdenis dier Kerken blijven staan. De Kerk nu, die de Overheid te beschermen heeft, is naar de taal der belijdenis en de kennelijke uitspraak der vaderen geen andere dan de aloude Gereformeerde Kerk, die gebouwd is op de waarheid Gods. Hij, clie als Overheidstaak de roeping aanwijst elke Kerk dezelfde bescherming te geven, en Rome gelijke rechten toekent als de Kerk der Hervorming, doet de uitspraak cler belijdenis geweld aan. Toch geschiedt dit maar al te veel. Consequent ware het, zoo men niet alleen 21 woorden uit de belijdenis schrapte, maar geheel het tweede gedeelte van bedoeld artikel 36 over boord wierp. Immers, men wil zelf niet weten van een handhaving van wat men liet staan, in den zin als het eens geschreven en beleden is. De van de Hervormers afwijkende beschouwing heeft ons volk op een weg gevoerd, die naar mijn vaste overtuiging verderfelijk is. Met name de vrijheid, die bepleit is (men denke o.a. aan de debatten bij de Dageraadsquaestie), doet meer en meer ons volk ondergaan in on- en bijgeloof. Wij moeten terug. Wij moeten weer den moed hebben tot de Regeering des lands te zeggen: Hier ligt Gods Woord en Zijn Wet. Daarnaar zult gij, Overheid, ook in uw hooge ambt eens geoordeeld worden voor Gods rechterstoel. Niet een algemeene natuurwet, waarvan de overblijfselen zelfs onder de blindste heidenen zijn, maar de Wet der Tien Geboden is richtsnoer voor Overheidshandeling en moet door het volk betracht. Als wij het daarover eens zijn, dan is de basis gelegd voor de vorming van een groote Protestantsche, wilt gij, oud-Gereformeerde of Hervormde partij, die kracht ontwikkelen zal tegen ongeloof en revolutie eenerzijds en Roomsch bijgeloof anderzijds. Ik heb reeds meermalen op deze plaats bepleit het vormen van zulk een partij.

Mijnheer de Voorzitter! Het is er zeer verre van, dat ik ben opgetreden om verdeeldheid te zaaien. Ik wil mij zelf, ik wil mijn zetel opofferen aan het belang van het volk. Gedurig heeft de smaadtaal dienst moeten doen, dat de Staatkundig-Gereformeerde Partij het slechts om een zetel in de Kamer te doen was. Mede uit naam van hen, die aan mijn zijde zitten, kan ik vrijmoedig dergelijke aantijging van cle hand wijzen. De zware strijd, dien wij aanbonden, is ons opgelegd. Wij kunnen, noch mogen anders dan aandringen op het naleven van Gods gebod; op hetgeen noodig is het Nederlandsche volk te wapenen tegen de Godonteerende machten, die steeds driester den kop opsteken, in Rome, zoowel als in de revolutie.

Uit het betoogde nu volgt - en dat is wat ik in de tweede plaats noemde - , dat alle bondgenootschap voorgoed verbroken worde met hen, die de Hervorming haten en bestrijden ".

Dit laatste mocht ook de SGP in onze dagen eens ter harte nemen gezien het feit dat zij op gemeentelijk niveau, om een SGP-wethouder in het zadel te helpen, regelmatig coalities aangaat met niet-Christelijke partijen. Met wethouders van seculiere partijen is het echter onmogelijk om een beleid te maken overeenkomstig Gods Woord. Zij staan zulk een beleid juist tegen, hetzij openlijk hetzij bedekt. Helaas ziet men dit binnen de SGP vandaag aan de dag maar ten dele meer in. De antithese onderscheidt men niet recht meer; men

ziet teveel aan wat voor ogen is. Of anders gezegd: men let in de praktijk, evenals de antirevolutionairen vroeger, teveel op 'wat er nog te bereiken valt' en niet in de eerste plaats op wat naar Gods Woord eis van beginsel is. Terecht maakte ds. Kersten duidelijk dat hierop geen zegen kan rusten.

Geïnterrumpeerd

Voor ds. Kersten stond het als een paal boven water dat aanhangers van de revolutie zoals communisten en socialisten de Hervorming bestreden en haatten. Immers, zo hield hij de regering en de Kamer voor, "de gronden, waarop de revolutie stoelt, zijn in flagranten strijd met de van God gegeven rechten en inzettingen. Mijnheer de Voorzitter! (...) er is bij hen, die de Waarheid Gods belijden, nog genoegzaam besef, dat tusschen hen en de revolutie een onheelbare kloof ligt. Hoe luide men ook roept van socialistische zijde, dat in hun gelederen voor eiken godsdienst plaats is, voor de leer, die naar Gods Woord is, is er geen plaats. Lijnrecht staat Gods ordinantie tegenover de revolutie ".

Deze woorden waren natuurlijk geenszins naar de zin van de socialisten in de Kamer. Vandaar dat de socialist Schaper ds. Kersten tijdens zijn rede begon te interrumperen. Vanuit zijn bankje daagde hij ds. Kersten uit het gestelde te bewijzen, waarop ds. Kersten reageerde met:

”Mijnheer de Voorzitter! Mij wordt door den heer Schaper gevraagd dit eens te bewijzen. Ik heb slechts één uur spreektijd, maar ik moge den heer Schaper toch op één enkel feit wijzen. Er is een kennelijke uitspraak, die God in Zijn Woord heeft gegeven aangaande de Overheid, nl., dat alle machten, die er zijn, niet bij de gratie van het volk, maar bij de gratie Gods zelf bestaan. Hierin staat Gods Woord diametraal tegenover het socialisme .

De heer Schaper: Waar staat dat?

De heer Kersten: Och, ging de heer Schaper ook maar eens in den Bijbel lezen!

De heer Schaper: Van jongs af aan heb ik daarin gelezen, maar uw stram geloof heb ik er nooit in gevonden.

De heer Kersten: Het spijt mij, dat zelfs het onderzoek van Gods Woord den heer Schaper niet gebracht heeft tot de rechte kennis van dat Woord en tot de kennis van de zuivere leer. Dat staat onder meer in Gen. 9:6 en in Rom. 13, dat nl. alle machten zijn van God. Het socialisme ontkent dit en stelt regeering bij de gratie van het volk. Van Genesis af tot Openbaring toe wordt daarin met zoveel nadruk betoogd, dat het socialisme lijnrecht staat tegenover Gods getuigenis ".

Hiermee kon de heer Schaper het doen. Dit zat Schaper echter niet lekker; hij ergerde zich aan deze woorden van ds. Kersten, ja feitelijk aan geheel zijn rede. Toen hij de volgende dag (8 november 1929) aan de beurt was om zijn beschouwingen over de Rijksbegroting te berde te brengen, kwam hij dan ook zeer uitvoerig op deze rede van ds. Kersten terug.

Schapers rede

In zijn eigen rede wees Schaper eerst de regering op het belang van een betere bescherming - tegen uitbuiting door het kapitalisme! - van de arbeiders in die beroepsgroepen waarop de Arbeidswet nog niet toegepast werd, zoals kelners en andere horecamedewerkers, chauffeurs, apothekersassistenten, kantoorbedienden enz. Deze arbeiders werden naar zijn mening in de praktijk nog steeds afgebeuld door de zeer lange werktijden die zij hadden te maken, beduidend langer dan 8 uur per dag. Hij hoopte dat het huidige 'extraparlementaire' kabinet nu eens "extra voortvarend" zou zijn in het verbeteren van deze misstanden. Na nog de wens uitgesproken te hebben dat de regering ook zou denken aan de arbeiders in de overzeese gewesten, begon hij plotseling in hatelijke bewoordingen af te geven op de hierboven aangehaalde rede van ds. Kersten. Hij zei:

”Nu ik toch aan het woord ben, wil ik nog iets zeggen over de rede van den heer Kersten. Ik heb gisteren reeds het genoegen gehad, met hem een hartig woordje te wisselen door middel van interrupties, maar ik heb daaraan nog iets toe te voegen. Ik wil wel zeggen, dat ik dikwijls met een zekeren weerzin dien geachten afgevaardigde aanhoor. Hij begint en hij eindigt, hij doorspekt zijn heele rede met de woorden: God, Gods gebod, Gods bestel, Gods onfeilbaar Woord, Gods ordinantiën, enz. Nauwelijks is hij aan het woord, of hij heeft het woord God in zijn mond en hij bralt met dat woord om den noodigen indruk te maken. De heer Kersten dacht, dat ik

den Bijbel niet heb gelezen. Ik heb hem wel gelezen en o.a. ook het woord van Mattheüs 7, vers 21, als het woord van Jezus: 'Niet een iegelijk, die tot mij zegt Heere Heere, zal ingaan in het Koninkrijk der Hemelen, maar die daar doet den wil Mijns Vaders, Die in de hemelen is'. Niet dus het herhaaldelijk noemen van 'God den Heere' is dus de hoofdzaak, maar den wil des Vaders doen! Met het oog op dezen tekst ben ik niet gerust op de toekomst van ds. Kersten ".

Het moge voor eenieder duidelijk zijn dat de heer Schaper hier naast het feit dat hij ds. Kersten persoonlijk aanvalt, ook een karikaturaal beeld schetst van de redes van ds. Kersten. Niettemin is dit geschetste beeld veelzeggend, want heden ten dage kan helaas van veel SGP-redes die uitgesproken worden tijdens algemene beschouwingen in raden en Staten, moeilijk meer zo'n karikatuur gemaakt worden. Hoe vaak toch bestaat in die redes het uitdragen van de beginselen en het terugroepen van ons volk tot de Wet en tot de Getuigenis uit niet veel meer dan alleen aan het begin wijzen op 's mensen afhankelijkheid van zijn Schepper en Onderhouder en aan het eind het slaken van de wens dat 's Heeren zegen op het werk van het College mag rasten. Dit is weliswaar niet altijd zo en niet overal zo, maar in het algemeen gesproken komt toch in vergelijking met vroeger in de inhoud van veel huidige SGPredes een plaatsgevonden verschuiving tot uitdrukking van beginselpolitiek naar praktische politiek. De beginselen zijn in veel redes maar al te zeer aanhangwagen geworden! Maar laten we verder gaan met de rede van Schaper.

SGP: een parasiet!

In de ogen van Schaper was de SGP een parasiet in de pels van de grote Protestantse partijen. Elke grote partij had volgens hem zulke parasieten, zulke "partijtjes en menschen, die zich aan haar vastklampen en van haar groei moeten leven, door te speculeeren op zekere oerinstincten en domme gevoelens in de natie, of in een zekere klasse, die omhoog wil komen". Ds. Kersten speculeerde, aldus Schaper,

"in de eerste plaats op het oude, orthodoxe sombere geloof en dan op de oerinstincten van een andere generatie, die spoken vreest van Rome. Op Rome kan hij zich de tanden stuk bijten, dat weet hij ook wel. De strijd daartegen is slechts voor hem de vaan, waarmede hij zijn troepen aanvoert. Maar van de antirevolutionnairen en Christelijk-historischen haalt hij stemmen af.

Wat is nu bovendien zijn kenmerk? Reactie op sociaal gebied. Men heeft het gisteren weer gehoord: zoo min mogelijk sociale bemoeiingen en dergelijke leuzen meer. Maar wanneer de Protestantsche en Katholieke 'Christelijke' partijen - wanneer ik spreek van Christelijk, gebruik ik dat woord altijd kortheidshalve, doch tusschen aanhalingsteekens in dit verband, omdat zij niet het monopolie hebben van het Christendom - eens flink voor sociale maatregelen zouden werken, dan hadden zij ten minste een steunpunt en konden zij hem bestrijden, maar dat doen zij ook niet, (...) want de groote massa wil ook zoo min mogelijk sociale wetgeving. Dat maakt

hen natuurlijk zwak tegenover den heer Kersten. Ten aanzien van den godsdienst kunnen zij hem niet overtroeven, dat begrijpt ieder. Dan verliezen zij het, want zij kunnen niet verdedigen de onverbiddelijke eischen van den nieuwen tijd en te gelijk in het gevlij komen van de menschen, die van de eischen van den nieuwen tijd geen steek begrijpen. Dan echter ware het voor hen goed, om voor de materieele en voor de zedelijke en intellectueele belangen der arbeidende klassen zoo goed mogelijk op te komen, want dan kunnen zij wel tegen hem op ".

Feitelijk was de SGP in 1929 in de ogen van de op één na grootste fractie in de Tweede Kamer (SDAP) al een paria in het politieke spectrum. Dit is de SGP tot op zekere hoogte nog en zolang de SGP blijft vasthouden aan "het absolute gezag van Gods Woord (...) over alle terreinen van het leven en derhalve mede over het terrein van het staatkundige en maatschappelijke leven" (artikel 2 van de SGP-Statuten) zal dit zo blijven ook. Vanuit de SGP probeert men thans actief allerlei karikaturale denkbeelden die buitenstaanders van de SGP hebben, weg te nemen, wat op zich niet verkeerd is. Maar wel verkeerd is als de SGP daarbij, om aanvaardbaar te worden of te blijven, concessies gaat doen aan de tijdgeest, zoals helaas nu op het punt van de vrouw gebeurd is. Daarop kan geen zegen rusten.

Eerste en tweede voorzitter

Ds. Kersten had in zijn rede geprobeerd ARP en CHU ervan te doordringen dat rome geen betrouwbare bondgenoot voor hen was, want zodra rome er geen voordeel meer van zou hebben, zou het met het bondgenootschap tussen rome en hen over en uit zijn, dan zouden zij als" afgedankte soldeniers" weggeworpen worden. De toen recent plaatsgevonden verkiezingen van de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer en van het premierschap zeiden ds. Kersten in dit opzicht genoeg, want: "Voor de Eerste Kamer was een Christelijk-historische aangewezen; als Minister-President een Roomsche; wat lag nu meer voor de hand, dan dat een antirevolutionnair voorzitter zou zijn der Tweede Kamer. Maar neen! Dit werd door Rome den trouwen bondgenooten niet gegund; zelfs den antirevolutionnair niet. Rome zelf wenschte beslag te leggen op deze functie en regelde de zaak met de S.D.A.P.", aldus ds. Kersten. De roomsen en de socialisten, die met respectievelijk 30 en 24 zetels een meerderheid vormden in de Tweede Kamer, stemden de prominente roomse politicus mr. J.R.H. van Schaik tot eerste voorzitter en de socialist Schaper tot tweede voorzitter van de Kamer.

Dat dit in het geheel niet naar de zin van ds. Kersten was, besefte Schaper wel. Daarom, zich richtend tot de voorzitter, schamperde hij in zijn rede:

"De heer Kersten zal niet rusten voordat daar op uw plaats een Kerstiaan zit. Hij is ook woedend, dat ik tweede-voorzitter ben. Hij is altijd woedend, als er iets geschiedt, dat niet in zijn kraam te pas komt. Hij heeft alles in pacht, Gods Woord, het geloof, en alles, en de politiek wil hij nu ook graag in pacht hebben, maar daar zal hij nu toch nog wel wat van moeten afblijven

Dit was de zoveelste persoonlijke aanval op ds. Kersten en nog niet eens de laatste.

Socialisme: revolutie tegen God en Zijn Woord

Nu pas kwam Schaper in zijn rede tot de zaak waarover hij ds. Kersten een dag eerder zo fel geïnterrumpeerd had:

"De heer Kersten zei gisteren: de revolutie is tegen God en Gods Woord. Wat bedoelt hij met 'revolutie'? Revolutionnair geweld? Dat geloof ik niet, want hij is een slimmerd, en al zegt hij het hier niet, maar desnoods in zijn vergaderingen, hij bedoelt daarmee alles wat socialisme is. Het socialisme, zooals vroeger het liberalisme in de oogen van Kuyper en Groen 'revolutie' beteekende. (...)

Nu is het socialisme de 'revolutie', en als de heer Kersten nu aanneemt, dat alle socialisten zijn tegen God en godsdienst en met Gods Woord in strijd handelen, dan moet hij zijn Tien Geboden, waarop hij hier altijd zoo snoeft, nog eens nalezen en dan zal hij daar een gebod vinden, dat betrekking heeft op het afleggen van getuigenis tegenover zijn naasten. Wij nu wenschen ons als partij geen stempel van ongeloof te zien opgedrukt! Wat ieder voor zich wil gelooven, is zijn zaak; maar wij hebben in de partij duizenden menschen, die goed geloovig en zelfs orthodox zijn, die in huisgezin en kerk dezelfde manieren hebben als ieder andere streng geloovige [in de SDAP-Tweede-Kamerfractie had ook een ds. A. van der Heide zitting; AV]".

Dat het socialisme enerzijds en de ware godsdienst en een leven naar Gods Woord anderzijds niet samen kunnen gaan, daarvan wilde Schaper kennelijk niet weten. Om die reden somde hij ook in het vervolg van zijn rede een kleine tiental Bijbelteksten op waarmee hij het socialisme dacht te kunnen verdedigen. Teksten als: de arbeider is zijn loon waardig (Luk. 10:7b), gij zult den armen en nooddruftigen dagloner niet verdrukken (Deut. 24:14a) en het woord van Jezus tot de rijke jongeling: Zo gij wilt volmaakt zijn, ga heen, verkoop wat gij hebt en geef het den armen, en gij zult een schat hebben in den hemel (Matth. 19:21), rolden uit zijn mond, vergezeld met de nodige opmerkingen. "Is dat geen revolutionnaire taal? ", die de Bijbel hier bezigt, zo hield hij de Kamer maar in het bijzonder ds. Kersten voor. "Is dat geen taal, die de menschen opwekt zich te verzetten tegen de voorrechten van den rijkdom, van het kapitaal? ".

In het citeren van Bijbelteksten wilde Schaper bewust niet voor de heren (met name ds. Kersten en zijn collega's) terugdeinzen, want, zo stelde hij, "er zijn duizenden menschen, die hun slachtoffers worden en tevreden gemaakt worden met de stelling, dat zij zich hebben te onderwerpen aan het gezag, dat zij hebben te gehoorzamen, en geen eischen hebben te stellen". Maar uit de door hem aangehaalde en andere Bijbelteksten kon men toch niet met oprechte bedoelingen concluderen "den plicht van tevredenheid voor de arbeiders onder alle omstandigheden"? Nee, de arbeider mocht, zo is de algemene teneur van Schapers verhaal, in 'opstand' komen tegen zijn patroon wanneer deze hem naar zijn mening uitbuitte of maatregelen trof die hem ten hoogste onwelgevallig waren. Hij mocht harde eisen stellen en die desnoods met staking afdwingen.

Terecht concludeerde dan ook De Banier de volgende dag (9 november 1929) dat Schaper kennelijk van de door hemzelf aangehaalde Bijbelteksten niets begreep. Zijn uitleg was geheel in strijd met Petrus' vermaning: Gij huisknechten, zijt met alle vreze onderdanig den heren, niet alleen den goeden en bescheidenen, maar ook den harden (1 Petr. 2:18).

Beeldenstorm

Schaper had nog meer pijlen op zijn boog: Als Kersten het opstaan tegen het gezag zo scherp veroordeelde, waarom had ds. Kersten dan "steeds den mond vol van de historie onzer vaderen? Vergeet hij dan den strijd van de Nederlanders tijdens de hervorming, tegen het gezag van Koning Philips II? Heeft Koning Philips II zich niet volkomen er op kunnen beroepen, dat het gezag is uit God, die hem tot Koning van Spanje had gemaakt en dat het volk zich daarin heeft te schikken? Waar is dan de heer Kersten, die lamenteert over revolutionnair geweld tegen Gods gezag? Neen, dan beroept hij zich op de historie voor zijn zaak! Trouwens, Mijnheer de Voorzitter, men moet dezen man hooren! Hij veroordeelt de revolutie, maar ik vraag hem: was de beeldenstorm geen revolutie? Ik zou iedereen willen vragen en ook u, Mijnheer de Voorzitter, zou deze man niet in staat zijn tot een klein beeldenstormpje, opnieuw? Hij zou het niet bij een beeldenstorm laten, neen, elk levend wezen in een zwart priestergewaad was er bij! Hij zou het misschien niet zelf doen, maar hij weet zijn menschen op te hitsen het te doen, en als ooit de tijd komen mocht, zal Rome er van droomen! Deze fanatieke geloofsmenschen in het algemeen deinzen, wat dat betreft, voor geen geweld terug. Evenmin als Rome hebben zij den brandstapel geschuwd, den kerker voor anderen...

De puntjes aan het einde van dit citaat staan ook in de Handelingen. Dit duidt erop dat het zelfs de roomse Kamervoorzitter Van Schaik te bont geworden is wat Schaper - nota bene de tweede voorzitter van de Kamer - hier te berde bracht, zodat voorzitter Van Schaik zeer waarschijnlijk de rest van deze passage uit het officiële verslag heeft laten verwijderen.

Schaper slaat in de hierboven aangehaalde woorden opnieuw de plank geheel mis. Hij verwijt feitelijk ds. Kersten en zijn partijgenoten dat zij 'radicale funda-

mentalisten' zijn, om een hedendaagse term te gebruiken. Kennelijk was Schaper, ondanks zijn relatief grote feitenkennis van de Bijbel, niet in staat om de roomse geloofsdwang en inquisitiepraktijken te onderscheiden van het Gereformeerde principe van: 'wel vrijheid van geweten of geloofsovertuiging, maar geen vrijheid van godsdienstuitoefening in het openbaar'. Ook veel ARP'ers bleken dit onderscheidingsvermogen overigens niet of onvoldoende te bezitten. Had de grote antirevolutionaire voorman dr. Abr. Kuyper in zijn tijd al niet van een "schavotzinsnede" gesproken toen hij het had over de bewuste 21 woorden van artikel 36 NGB? Maar trokken ds. Kersten en de andere vroegere SGPvoormannen' hieruit nu de conclusie dat het uitdragen van het beginsel dat 'de overheid valse godsdiensten uit het openbare leven dient te weren', voortaan beter achterwege kon blijven omdat dit veelvuldig misverstand opriep? Nee, want dan is het toch juist des te meer nodig om dit beginsel in het openbaar uit te leggen? Bovendien beseften zij dat het weren van valse godsdiensten voor de overheid geen vrijblijvende zaak was, maar een eis van God. Een en ander betekent dat dit beginsel ook heden ten dage uitgedragen dient te worden!

Recht van opstand en volkssoevereiniteit

Ds. Kersten had in zijn rede naar aanleiding van Schapers interruptie gezegd "dat alle machten, die er zijn, niet bij de gratie van het volk", zoals het socialisme leerde, "maar bij de gratie Gods zelf bestaan", gelijk Gods Woord ons leert. Ook hierop kwam de heer Schaper terug in zijn rede:

”De heer Kersten heeft gezegd: volgens den Bijbel is het gezag niet uit het volk, maar uit God. Dat zult gij, mijnheer Kersten, in uw Bijbel niet vinden. Ik hoop, dat gij het in uw stenogram hebt laten staan, zooals ge het gezegd hebt. Hier wordt een kunstmatige tegenstelling gemaakt tusschen volk en God. Maar het volk kan revolutionnair zijn, kan in opstand komen tegen het gezag, geïnspireerd door God, gesuggereerd door Gods Woord, om uw terminologie te gebruiken: door den Bijbel. Dan kan het volk revolutionnair zijn en zijn gezag zelf instellen, onder goedkeuring van de Hoogste Macht, zooals het hetzelf wil. Zoo kan het monarchieën breken, zooals het heeft gedaan vele malen, zooals het Nederlandsche volk in de 16de en 17de eeuw de republiek heeft gesticht. De vraag van de verhouding van volk tot God is een vraag van ieder persoonlijk, maar voor het volk als geheel of voor een klasse behoeft opstand, verzet niet in te gaan tegen de geboden van God".

Feitelijk verwarde Schaper het Bijbels te verdedigen 'recht van opstand' dat lagere overheden namens het volk hebben wanneer hogere overheden zich structureel in tirannie en afgoderij te buiten gaan, met het begrip 'volkssoevereiniteit'. Volkssoevereiniteit is de leer dat de overheid haar gezag ontleent aan het volk en dat daarom niet de regering, maar de wil van het volk in alles de dienst behoort uit te maken. Deze leer en niet het 'recht van opstand' bestreed ds. Kersten op grond van onder andere Romeinen 13. Dat begreep Schaper niet of dat wilde hij niet begrijpen. Overigens, een duidelijk, hedendaags voorbeeld van volkssoevereiniteit is een bindend referendum dat we dan ook in alle gevallen hebben af te wijzen.

Verder zij nog opgemerkt dat Schaper en zijn socialistische kameraden in veel meer gevallen een 'recht van opstand' kenden dan Bijbels verantwoord was. Ook werkstaking door arbeiders achtten zij bijvoorbeeld zonder meer een geoorloofd middel.

Het slot van Schapers rede

In het slot van zijn rede ging de heer Schaper zich opnieuw in hatelijkheden te buiten. Schaper:

”Men zou kunnen zeggen: het is alles stroo dorschen wat gij doet; reeds Multatuli zei, redeneer niet met de vromen! (Ik laat die uitspraak letterlijk voor wat zij is). Maar men onderschatte echter het kwaad, dat deze groep [SGP; AV] verricht, niet. (...) Mijnheer de Voorzitter, (...) voor duizenden menschen is hun leer een misleiding, een reden om met onrecht tevreden te zijn, onder het vaandel van 'Gods bestel' en 'tegen Rome'.

Mijnheer de Voorzitter! Ik was niet geroepen om aan deze algemeene beschouwingen deel te nemen, maar ik heb het niet kunnen laten, hierover eens een hartig woordje te zeggen. De heer Kersten zal hier nog wel menige speech afsteken; het ga hem daarbij wèl; aan die bravour-redevoeringen raken wij Kamerleden gewoon. Ik vond het echter noodig, op hetgeen ik heb genoemd eens den vinger te leggen, daar er honderdduizenden worden misleid door de drogredenen van dat somber geloof dat de menschen naar beneden trapt, dat hen onderworpen doet zijn aan domme, egoïstische boeren en kapitalistische werkgevers, waardoor de menschen in het

moeras van ellende, van honger, van domheid blijven zitten. En dat door het misbruik, dat door menschen als de heer Kersten wordt gemaakt van het geloof; het geloof, op zich zelf zoo rein en zoo waar en zoo goed, wordt door die menschen misbruikt tegenover menschen zonder behoorlijk oordeel des onderscheids. Dat heb ik willen zeggen ".

Repliekrede van ds. Kersten

Nadat de regering op de door de onderscheiden fracties gestelde vragen antwoord gegeven en hun punten van kritiek op het regeringsbeleid weerlegd had, kregen de onderscheiden fracties de gelegenheid om hun repliekredes uit te spreken. Op 14 november 1929 was het de beurt van ds. Kersten. Van de voorzitter kreeg hij niet meer dan een halfuur spreektijd, wat hem noopte "tot de uiterste beknoptheid". Ruwweg één derde deel van zijn rede besteedde hij aan het bestrijden en rechtzetten van de vertekende voorstellingen die Schaper in de Kamer van de SGP-beginselen gegeven had.

In de eerste plaats voerde hij tegen Schaper aan "dat de beste Gereformeerde theologen den beeldenstorm hebben veroordeeld". Onder andere Calvijn had dit gedaan: "Niet het volk, maar de Overheid heeft de roeping, om de openbare afgoderij en beeldendienst uit te roeien. Ieder in eigen huis en in het publiek de Overheid", aldus Calvijn. Meer zei ds. Kersten over dit punt nu niet. Later zou hij in De Banier hierop terugkomen. In Deo volente het volgende nummer van dit blad hopen we daaraan aandacht te schenken.

"Voorts heeft de heer Schaper", zo vervolgde ds. Kersten zijn betoog,

"verschillende Bijbelteksten voorgelezen en misbruikt, die ik, omdat de tijd ontbreekt, helaas niet weerleggen kan. Indien de geachte afgevaardigde zich de moeite wilde geven, deze Schriftuurplaatsen in haar verband na te lezen, zou hij overtuigd kunnen worden, dat zij inderdaad geen van alle vóór hem getuigen. De zaak, waarom het gaat, is deze: of de revolutie plaats biedt voor den waren godsdienst. Ik heb beweerd, dat zij dat niet doet en ik houd dat vol. Voorafga de opmerking, dat ik in mijn rede niets persoonlijks bedoel. Met de revolutie duid ik een beginsel aan, waaruit ook de S.D.A.P. leeft. Men herinnere zich bijvoorbeeld 1903 [de spoorwegstaking in Amsterdam waarin de SDAP mede de hand had; AV] en 1918 [de mislukte staatsgreep van Troelstra; AV]. Steeds heeft de S.D.A.P. de revolutie bepleit. De revolutie staat lijnrecht tegenover de leer der Schriften. Het doet niets ter zake, of er nog menschen zijn in de S.D.A.P, die nog bidden vóór en na het eten. Dat zal wel uitzondering zijn. Maar het gaat om het beginsel. En het revolutionnair beginsel staat lijnrecht tegenover den waren godsdienst. Het socialisme leeft uit de rede, niet uit het geopenbaarde Woord Gods ".

Als bewijs dat het socialisme de godsdienst vijandig was, voerde ds. Kersten vervolgens een aantal uitspraken van socialistische voormannen aan, waaronder de bekende uitspraak van Marx: "Godsdienst is opium voor het volk", die van Gerhard: "Godsdienst is privaatzaak" en die van de marxistisch denkende SDAP'ei- Frank van der Goes: "De godsdienstloosheid van het proletariaat [het volksdeel dat niet kapitalistisch is, de niet-bezittende klasse; AV] maakt evenzeer een werkelijk deel uit van de socialistische theorie als welke economische of politieke leerstelling ook".

Ook ving ds. Kersten Schaper met zijn eigen woorden, want Schaper had zelf eens geschreven:

"Arbeiders, die ten gevolge van zelfstandig nadenken (bewijs van het leven uit de rede) tot de sociaaldemocratische denkbeelden zijn gekomen, zijn natuurlijk door hun dorst naar kennis ook geschikt om in zich op te nemen de resultaten van de huidige natuurwetenschap, welke in het oog van ontelbaar vele menschen zich niet verdraagt met veel wat in den Bijbel geleerd wordt en evenmin met het bestaan van een alles leidend en besturend Opperwezen ".

Deze uitspraken alleen al gaven ds. Kersten voldoende redenen om het volk met ernst voor het zo revolutionaire socialisme te waarschuwen en het volk voor te houden "dat het beginsel der revolutie in lijnrechte tegenstelling staat tot den waren Gereformeerden godsdienst".

Ten slotte merkte ds. Kersten tegenover Schaper - die het feitelijk steeds maar liet voorkomen alsof alleen maar de socialisten zich het lot van de arme arbeiders hadden aangetrokken en aantrokken - nog op:

"De heer Schaper sprak over de loonen. Ik zou den heer Schaper er op willen wijzen, dat vooral de Calvinisten steeds ontzaglijk veel voor de armen en behoeftigen gedaan hebben, meer dan de socialistische partij, die er op uit is de menschen naar den Staat te verwijzen

Direct na deze repliekrede van ds. Kersten kwam Schaper opnieuw aan het woord om zijn repliekrede uit te spreken. Schaper pruttelde daarin nog wat tegen dat 'de arbeider is zijn loon waard' bij menig Gereformeerde te wensen overliet, maar verder wist hij tegenover ds. Kersten weinig nieuws meer naar voren te brengen 5 '.

Ten besluite

We hebben uitvoerig aandacht geschonken aan de pijlen die de socialist Schaper in 1929 op ds. Kersten en de SGP richtte. Dit hebben we in de eerste plaats gedaan ter lering en opscherping, want veel van die pijlen worden immers ook heden ten dage nog afgevuurd op hen die thans Staatkundig Gereformeerde politiek trachten te bedrijven. Maar tegelijk hopen we duidelijk aangetoond te hebben dat de eerste SGP-voormannen in hun tijd veel, ja, zeer veel laster en persoonlijke hatelijkheden te verduren hebben gekregen. Van de niet-Christelijke partijen, maar ook van de zogenaamde 'Christelijke' partijen. We zijn er bijvoorbeeld aan voorbijgegaan dat in hetzelfde debat waarin Schaper ds. Kersten belaagde, prof. dr. H. Visscher - de bekende hoogleraar van de Gereformeerde Bond die toen voor de AR in de Tweede Kamer zitting had - nog een paar flinke scheppen kritiek er bovenop deed en op enkele punten zelfs Schaper nog enigszins bijviel.

Verder moge het duidelijk zijn dat niet alleen in onze tijd, maar zeker ook in 1929 de SGP als een paria in het politieke spectrum werd beschouwd en dat ook al in die tijd van de Staatkundig Gereformeerde beginselen allerlei karikaturen werden gemaakt. Dat vormde echter toen voor de SGP en haar voormannen geen reden om de beginselen aan te passen naar de smaak van de tijd. Waarom niet? In zijn bestrijding van prof. Visscher gaf ds. Kersten feitelijk ook het antwoord op deze vraag. Hij zei:

”God staat van Zijn eisch nimmer af. Dat zou met Zijn rechtvaardigheid in strijd zijn. In Zijn wet heeft Hij Zijn wil voorgeschreven, en Hij eischt onvoorwaardelijke gehoorzaamheid van Overheid en onderdanen. Hij eischt van de Overheid het kwade te straffen en te handhaven Zijn eere. Dien eisch moeten wij handhaven

In het houden van Gods geboden ligt bovendien groot loon, voor overheid en onderdaan (Ps 103:9)! ... ', s' HEEREN gunst zal, over die Hem vrezen, In eeuwigheid altoos dezelfde wezen; Zijn trouw rust zelfs op 't late nageslacht, Dat Zijn verbond niet trouweloos wil schenden, Noch van Zijn Wet afkerig d' oren wenden, Maar die, naar eis van Gods verbond, betracht.

Noten:

1) P.J. Oud, Het jongste verleden, dl. 4, 1949, p. 17-18

2) Handelingen Tweede Kamer, 1929-1930, 7 november 1929, p. 300-305

3) Handelingen Tweede Kamer, 1929-1930, 8 november 1929, p.314-318

4) Handelingen Tweede Kamer, 1929-1930, 14 november 1929, p. 413-415

5) Handelingen Tweede Kamer, 1929-1930, 14 november 1929, p. 415-416

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juli 2006

In het spoor | 52 Pagina's

DS. KERSTEN CONTRA SCHAPER

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juli 2006

In het spoor | 52 Pagina's