Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GRAAF WILLEM LODEWIJK (1560-1620): EEN VOEDSTERHEER VAN DE KERK -2-

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRAAF WILLEM LODEWIJK (1560-1620): EEN VOEDSTERHEER VAN DE KERK -2-

43 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

In een eerste artikel 1 ) hebben we het leven van graaf Willem Lodewijk gevolgd tot ongeveer het jaar 1590. Zijn jeugd, zijn opmerkelijke roeping tot stadhouder, zijn eerste daden als zodanig, zijn huwelijk en zijn betekenis als hervormer van de krijgskunde kwamen aan de orde. Met recht kon hij aangeduid worden als een voedsterheer van Gods kerk. Ook uit dit tweede artikel zal blijken dat hij met het volste recht met deze Bijbelse aanduiding uit Jesaja 49 mag worden gekarakteriseerd. We zullen hem hierin ontmoeten als opvoeder van zijn broers, in zijn dagelijkse (hof)leven, als terugbrenger (reductor) van Groningen tot de Unie van Utrecht en reformator van Groningen en Drenthe. Net als in ons eerste artikel hebben we veel ontleend aan de oude, maar lezenswaardige biografie van dr. L.H. Wagenaar (1855-1910) 2) uit 1904 en aan de tot een soort van biografie uitgedijde grafrede van zijn geleerde vriend en geloofsgenoot Ubbo Emmius (1547-1625) 3 ), die als leerling van Beza later professor in de geschiedenis en het Grieks aan de universiteit te Groningen werd.

Willem Lodewijk als opvoeder

Voordat wij de tangbeweging beschrijven die Willem Lodewijk als militair strateeg maakte om Groningen aan te kunnen aanvallen, willen we nog iets zeggen over de taak die hij zag liggen om zijn broers onder zijn hoede verder op te voeden en over zijn (hof)leven. Groot vertrouwen stelde vader Jan in zijn zoon Willem Lodewijk. Vragen op velerlei gebied legde hij hem voor 4 ). In 1590 stuurde hij zelfs twee zonen, jongere broers van Willem Lodewijk dus, naar hem toe. De vader zat erg over hen in en wist niets beters te doen dan hen onder de hoede van Willem Lodewijk te brengen. Ernst Casimir (1573-1632) en Lodewijk Gunther (1575- 1604) waren op de school in Herborn geweest, zelfs op de universiteit van Genève, maar het waren meer losbollen dan studiebollen. Vader aarzelde nu tussen een universiteit in Engeland of die te Leiden en vroeg zijn zoon om raad.

Letten wij op het antwoord van Willem Lodewijk 5 ). Willem Lodewijk vindt Engeland minder geschikt vanwege de slechte zeden en de overdaad die gevaarlijk kunnen zijn voor hun ontwikkeling, en omdat zij later aan de Engelse taal bij hun dienst in de Nederlanden weinig hebben. Leiden is dan geschikter, mede omdat het goedkoper is. Vader Jan schrijft daarop dat hij besloten heeft om ze voorlopig thuis te houden om ze via huisonderwijs de nodige kennis bij te brengen. Ze zouden in Leiden immers vanwege hun geringe kennis en hun nietsdoen een schande voor de familie zijn. Dan biedt Willem Lodewijk aan om hen naar Leeuwarden te sturen opdat hij voor hen als toezichthouder kan dienen. Het hof van Maurits is daartoe minder geschikt, omdat daar weinig kennis te halen is en de zeden vrijer zijn. Dit laatste zal de hoofdreden geweest zijn waarom Willem Lodewijk later niet ingegaan is op een aanbod van

prins Maurits om een van de twee broers ter verlichting van het hof te Leeuwarden aan zijn hof op te nemen. In Friesland kan hij toezicht houden op hun leven en hen aanzetten tot Godsvrucht en de studie van vooral het Latijn en de grondbeginselen van de geometrie, vakken die naar zijn eigen ervaring voor hun latere leven als veldoverste in dienst van de Nederlanden zeer nuttig zijn. Maar ook kan hij hen meenemen naar het oorlogsveld om zo praktische ervaring op te doen. Wel dient vader Jan goede en Godvruchtige leermeesters mee te sturen en gezien de financiële situatie van het Friese hof de kosten van een en ander zelf te betalen.

Uit deze motivering blijkt onmiskenbaar dat het zielenheil van zijn broers hem zeer op het hart gebonden was, en dat hij tevens voor hen een roeping zag liggen in de strijd tegen Spanje.

Ernst Casimir, die Willem Lodewijk als stadhouder zal opvolgen, groeide onder de leiding van zijn broer geleidelijker naar zelfstandigheid toe dan de jongere, onstuimigere Lodewijk Gunther. In 1594 stuurde Willem Lodewijk hem met het oog op zijn latere veldheerschap wel naar het hof van Maurits om daar meer te leren van de wiskunde, waarnaar de belangstelling van Maurits vooral uitging. Pas na veel aandringen laat Willem Lodewijk in 1596 de avontuurlijke Lodewijk Gunther, die goed met de dobbelsteen, maar slecht met geld om kon gaan, met een Engelse vloot naar Cadiz meegaan, waar hij vanwege zijn dapperheid tot ridder geslagen wordt. De gereformeerde Frederik van Vervou (1557-1621), die bevelhebber, hofmeester en raadsheer van Willem Lodewijk is geweest, beschrijft het opmerkelijke levenseinde van Lodewijk Gunther. We willen dit de lezer niet onthouden. In september 1604 lag Lodewijk Gunther ernstig ziek en raakte hij op een middag wanhopig "roepende dat God de Heere hem verlaten had, zeggende hij was een kind des duivels, met nog vele schrikkelijke propoosten [redeneringen; PHoptH], die ik zelf gehoord heb", maar na twee uur mocht er licht doorbreken. Vervou, die een goed gereformeerde levensovertuiging had, mocht daarop geloven dat hij "zeer Christelijk in de Heere ontslapen" was 6 ).

Vele Nassauers zijn nog bij Willem Lodewijk in de leer gestuurd om het bevelhebberschap en het oorlogsbedrijf te leren, onder wie bijvoorbeeld in 1602 ook Fredrik Hendrik. Het lijdt geen twijfel dat de Godvruchtige levenswandel van Willem Lodewijk indruk op hen zal hebben gemaakt.

Zijn (hof)leven

In tegenstelling tot vele anderen hield Willem Lodewijk, die ondertussen een eigen woning in Leeuwarden had gekocht, een eenvoudige en op zuinigheid gerichte hofhouding erop na. Dit werd niet alleen middellijk veroorzaakt door geldgebrek en zijn gedurige aanwezigheid op het oorlogsveld, maar ten diepste vooral door zijn Godvruchtige levenswandel. Aan matigheid, orde en discipline werd door hem streng de hand gehouden. Ubbo Emmius schrijft van zijn hofhouding dat deze "beperkt was, eerder ingericht met het oog op bescheidenheid en waardigheid, dan trots en ij delheid" 7 ).

Willem Lodewijk nodigde graag belangrijke mensen uit burgerlijke, kerkelijke of militaire kring aan zijn tafel uit. Niet om in overdaad en wereldse vrolijkheid met hen van een maaltijd te genieten, maar om op die wijze hun karakter en godsdienstige ligging te kunnen beoordelen 8 ). Daarbij hield hij van de 'schone letteren' en wist hij geleerdheid te waarderen. Zijn hofhouding bestond waarschijnlijk aan het eind van zijn leven uit niet meer dan 24 personen, terwijl bijvoorbeeld het hof van prins Maurits 140 personen telde, om maar te zwijgen over het hof van Filips II, ongeveer 1500, en dat van de latere Lodewijk XIV dat uit het ongelooflijke aantal van 20.000 personen bestond 9 ). Georg Frinck, die door graaf Jan met zijn zoons naar Willem Lodewijk was meegestuurd, gaf later aan vader Jan een zeer loffelijk getuigenis over het hof van Willem Lodewijk, dat we hier in eigen vertaling citeren:

"Als men in staat was ze naar wens ergens heen te brengen, dan zou men de jonge heren nergens beter heen hebben kunnen brengen dan waar ze al zijn. De orde en het leven van het hof van Zijne Genade kan niet verbeterd worden voor zover ik merken kan. Evenzo kan ik mij ook niet genoeg verwonderen over de goede eenheid, orde en discipline onder de krijgslieden" 10 K

In zijn levenswandel gaf Willem Lodewijk zelf ook het goede voorbeeld. Behalve door bedachtzaamheid gepaard met voortvarendheid wanneer dat nodig was - wat op het oorlogsveld leidde tot dapperheid zonder roekeloosheid - , en door het najagen van gerechtigheid in het dagelijkse leven om de liefde van zijn onderdanen te winnen, werd hij gekenmerkt door matigheid en bescheidenheid. Emmius getuigt van hem dat "hij zo matig van aard was, dat wie zou zeggen dat deze deugd typerend voor hem was, alle reden daartoe had" U) . Met mensen die eigenbelang zochten, kon hij moeilijk overweg. Zelf zocht hij allereerst het belang van de staat, dat hij onlosmakelijk verbonden zag met het belang van de zuivere religie. Daarom gunde hij zijn jongere neef prins Maurits in veel opzichten alle eer, die Maurits veelal kreeg, maar soms evenzeer Willem Lodewijk toekwam. Emmius noemt Willem Lodewijk niet ten onrechte na zijn oom Willem "de tweede redder van deze provinciën tegen de Spaanse onderdrukkers" en schrijft verder dat hij zijn neef Maurits zo ondersteund en geholpen heeft dat "niemand die onze geschiedenis kent, zou kunnen loochenen dat de helft van de roem en de verdiensten hem toekomt" 12) .

Matig was hij in spijs en drank en na de maaltijd maakte hij graag als paardenliefhebber een tochtje te paard of hij beoefende het schaakspel. Van drankzucht en dobbelen had hij een afkeer.

Zijn godsdienstig leven was eveneens onberispelijk. Dagelijks onderzocht hij Gods Woord 13) en was een voorbeeld voor anderen in kerkgang en gebed. Verder las hij stichtelijke boeken of werken ten aanzien van de geschiedenis of staatkunde. Het liefst hield hij omgang met geleerde en gereformeerde mannen zoals professor Emmius, zijn secretaris Everhard van Reyd (1550- 1602) en de Friese edelman Frederik van Vervou (1557- 1621), die behalve bevelhebber en politicus ook enige tijd Willem Lodewijk als hofmeester gediend heeft. Hij benoemde bij voorkeur gereformeerde overheidspersonen en officieren en er werden zoveel als mogelijk gereformeerde mensen aan zijn hof aangesteld. We zullen ook in het vervolg zien dat Emmius niets teveel zegt wanneer hij over zijn godsdienstzin en ambtsuitoefening schrijft:

"Naar de ware godsdienst, de Goddelijke eredienst en de zuivere leer ging zijn grote liefde uit; bederf daarin haatte hij het meest, daartegen stelde hij zich uit alle macht te weer en hij waakte ervoor, zoveel in zijn vermogen lag, dat dat niet zijn provincies binnensloop of met geweld in bezit nam" 14 K

Wat zijn ambt als stadhouder betreft dus een echte 'tutor religionis' (een beschermer van de zuivere godsdienst), een echte voedsterheer van Gods kerk! Hij zou derhalve geen behoefte gehad hebben aan allerhande gezochte en onhistorische interpretaties of verminkingen van artikel 36 NGB! Laten we ten besluite luisteren naar het getuigenis van iemand die hem van zeer nabij gekend heeft en die overtuigd gereformeerd was, zijn hofmeester Frederik van Vervou.

"Hij was (....) Godvrezend, horende graag Gods heilig Woord, 'tuchtich' [zedig, ingetogen; PHoptH] in zijn leven, goed en rijp van verstand, een gezond oordeel, maar daarin traag en langzaam, zeer milddadig tegen de arme mensen, sober in eten en drinken, beminnaar van geleerde en vrome lieden, niet geldgierig, matig in vele dingen, 'haestich' [voortvarend en driftig; PHoptH] over zijn dienaren, hetwelk hem terstond berouwde, maar traag in het straffen, vergaf gaarne de misdaden, ja al waren ze tegen zijn persoon geschiedt, hij verheugde zich bovenmate in schone en goede paarden" 15 K

Een loffelijk getuigenis dat des te meer waarde heeft, omdat Van Vervou, die voor het (hof)leven van prins Maurits minder goede woorden overhad, geen oppervlakkige beoordelaar is geweest. Bij Willem Lodewijk was er dus geen groot verschil tussen leer en leven. Er ging wat van zijn dagelijkse leven uit. Wat is het groot als dat van een mens getuigd mag worden, en dat vooral wanneer het een invloedrijk overheidspersoon geldt!

Vredemaker in kerkelijke geschillen

Zeer begaan was Willem Lodewijk met de toestand van de Gereformeerde Kerk ook in de praktijk. Artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis spreekt ten aanzien van het ambt van de overheid ook van "de hand te houden aan den heiligen kerkendienst". Ook daarin heeft Willem Lodewijk als beslechter van kerkelijke geschillen zijn roeping verstaan, al dreigde hij hier als

overheidspersoon al te zeer in kerkelijke kwesties in te grijpen. Maar gezien het feit dat hij verzocht werd zijn invloed te laten gelden omdat er van een noodsituatie sprake was, en gezien het gegeven dat hij na de oplossing van het conflict zijn plaats als overheidspersoon weer goed wist in te nemen, kan gesteld worden dat hij hierin niet te ver is gegaan. Integendeel, uit zijn handelwijze spreekt een grote bewogenheid als overheidspersoon met de toestand van Gods kerk, zoals uit het volgende kan blijken.

Omdat sommige dingen door onze bronnen niet meer te achterhalen waren en de chronologische beschrijving wat de details betreft allesbehalve in helderheid uitblinkt 16 ^, willen we onder enig voorbehoud voor de correctheid van enige details kort ingaan op de bemiddelende rol die hij als stadhouder heeft gespeeld in de jaren 1588-1590 in een conflict tussen enkele predikanten in Leeuwarden.

In 1588 had ds. Ruardus Acronius (1546-1611) 17) , een overtuigd Calvinist en echte Fries, onenigheid gekregen met twee collega's in Leeuwarden, namelijk ds. Ysbrand Balck (Trabius Balckius, ca. 1530-ca.l600) 18) , een gematigd man en eveneens een Fries, en de oude ds. Antonius Nicolai (Theunis Klaasen, ca. 1520-ca.l599) 19 ). Uit de bronnen is helaas niet op te maken waarover een en ander liep. Het lijkt niet over de leer gegaan te zijn, maar eerder over politieke aangelegenheden, al is dit laatste ook niet zeker. In elk geval stond de gemeente te Leeuwarden zodanig in rep en roer dat er opgetreden moest worden, mede omdat zowel ds. Acronius als ds. Balck hun meningen niet onder de kerkelijke stoelen en banken staken. Magistraat, classis, Friese synode, de Friese Staten, zij werden er alle bij betrokken. De classis Leeuwarden zag zich namelijk vanwege de toenemende onrust genoodzaakt om de magistraat van Leeuwarden, de stadhouder en de Friese Staten te hulp te roepen 20 ).

Tijdens de Friese synode van mei 1589 dreigde Willem Lodewijk daarbij te ver te gaan. Professor Martinus Lydius (ca. 1539-1601) uit Franeker verscheen met een lastbrief van Willem Lodewijk om deze synode te leiden. De synode kon zich terecht daarmee niet verenigen, omdat dit alleen op verzoek van de classis kon. De professor verliet daarop de vergadering, maar kwam twee dagen later terug vergezeld van een aantal gedeputeerden van de Friese Staten en in het bezit van een lastbrief van de Staten en de stadhouder om de synode nu 'bij te wonen'. In plaats van leiding te geven was de last nu terecht afgezwakt tot 'bijwonen'.

Intussen was de twist voor het oog al bijgelegd door de synode zelf en konden de heren de besluiten van de synode alleen maar lezen. Voor het oog, want een nieuwe verzoeningspoging was later nodig, die mede door Willem Lodewijk aan vier professoren uit Franeker werd opgedragen, onder wie behalve Lydius nu ook professor Sibrandus Lubbertus (ca.1555-1625). Maar ook deze poging liep op niets uit. In oktober 1589 dienden Acronius en Balck hun ontslag in. Er was nu nog maar één dienstdoende predikant in Leeuwarden meer. De onrust zal er niet minder op geworden zijn, want op de synode van juni 1590 nam zij het besluit Acronius en Balck te verzoeken Leeuwarden te verlaten. Balck ging naar Danzig, maar Acronius was niet bereid te vertrekken, waarin Willem Lodewijk hem steunde. Acronius vond nu zijn tegenstander in ds. Nicolai. Kerkenraad en magistraat kwamen tegenover de classis en de Staten te staan in een strijd om de bevoegdheid. Hoewel de verhoudingen uit de literatuur niet duidelijk zijn, is wel duidelijk dat het vooral aan Willem Lodewijk te danken is dat het uiteindelijk tot een oplossing komt. Wagenaar meldt ons dat op de synode van Dokkum de verschillen geheel werden bijgelegd en men elkaar de broederhand reikte, en zo werd aldus Wagenaar "niet het minst door Willem Lodewijks leiding, het kwade overwonnen door het goede" 21 ).

Zijn verzoenend optreden en zorg voor de kerk blijkt bovendien ook daarin dat hij enerzijds zorgde dat ondanks zijn emeritaataanvrage de oude en vermoeide ds. Nicolai als adviseur gehandhaafd bleef, zodat hij op zijn oude dag geen gebrek hoefde te lijden. Anderzijds zorgde hij met gedeputeerden ervoor dat Acronius tijdens de gehele kwestie door middel van een wachtgeld voor Friesland niet verloren ging, zodat deze in 1593 al weer tot preses van de Friese synode gekozen kon worden. Kennelijk had Acronius dus weinig tot niets door deze zaak aan vertrouwen ingeboet.

De schansenoorlog van 1589 tot 1594

Inmiddels zijn we toe aan een beschrijving van de offensieve oorlog, waartoe Willem Lodewijk had opgeroepen 22 ) en waarbij het zijn hoofddoel was om de stad Groningen in te nemen en Groningen daarmee als zevende provincie tot de Unie terug te voeren. Het gaat daarbij om een - in een moderne bewoording uitgedrukt - zogenaamde tangbeweging, een geleidelijke insluiting van Groningen. Deze zou zich echter over enige jaren uitstrekken, omdat Willem Lodewijk en prins Maurits elkaar gedurig vanwege geldgebrek en daarmee te kleine legers te hulp moesten komen. Deze tijd wordt wel de schansenoorlog genoemd, omdat belangrijke toegangswegen door middel van schansen werden afgesneden en veilig gesteld. Bovendien werden steden en vestingwerken door middel van schansen, mijnen en ondermijnen ingenomen; een nieuwe oorlogstechniek waarbij de ingenieur Johan van den Kornput (of Corput, 1542-1611), een vriend en vertrouweling van Willem Lodewijk, als specialist op het gebied van de vestingbouwkunde en constructeur van (belegerings)oorlogswerktuigen 23 ) zich zeer verdienstelijk maakte en grote roem verwierf.

Nu plukten zij allen de vruchten van hun hervormingen die zij eerder dankzij hun studie van klassieke schrijvers hadden ingevoerd, al werden ze gedurig gehinderd door geldgebrek en een tekort aan manschappen. De tegenstander echter leed gelukkig veelal aan hetzelfde euvel. Zo was het in deze oorlog in het Noorden soms een komen en gaan van soldaten en werden schansen veroverd om soms even later door de vijand weer bezet te worden. Vestingwerken en steden werden als verdedigingsbolwerken steeds meer geperfectioneerd, zodat de tactiek van Maurits en Willem Lodewijk erop gericht was om door omsingeling en uithongering samen met het aanbod van gunstige voorwaarden bij overgave tot snel resultaat te komen. Hierbij werd tevens een hartverscheurend bloedvergieten voorkomen, wat immers ook de plicht van een Christenvorst is.

Het overgaan tot een offensieve oorlog en de militaire hervormingen leidden zo tot de veroveringen van Zutphen, Deventer, Delfzijl en Nijmegen (1591), van Steenwijk en Coevorden (1592) en van Groningen (1594), waarbij Steenwijk slechts in vijf weken en drie dagen werd ingenomen. We willen proberen enkele hoofdmomenten van deze schansenoorlog te beschrijven en daarbij laten zien hoe Groningen langzamerhand van alle toevoerwegen werd afgesneden ondanks het verzet van de bekwame Spaanse tegenstander Verdugo 24 ).

De jaren 1589 en 1590

Begin 1589 waren de huidige provincies Groningen, Drenthe en het noorden van Overijssel in de handen van de Spanjaard Francisco Verdugo (1536-1597), die in 1585 door de Spaanse koning tot stadhouder en legeroverste van Friesland, Groningen en Overijssel was benoemd.

In dit gebied lagen drie belangrijke vestingsteden, namelijk Groningen, Steenwijk en Coevorden. In dit jaar 1589 begint Willem Lodewijk een offensieve oorlog met zijn eigen beperkte troepen, omdat de Staten-Gene-

raai hem geen hulptroepen geven. Ondanks het feit dat Willem Lodewijk troepen afstaat aan Maurits bij Geertruidenberg en hij in augustus zelf naar Voorne vertrekt om hem te helpen, gelukt het hem toch om Friesland tegen dreigende invallen van Verdugo te beschermen en de schansen Soltkamp, Reide en Zwaagsterzijl in het noorden van Friesland te veroveren. Met de verovering van de schans Soltkamp, gelegen aan de monding van het Reitdiep (loopt van Groningen naar de Lauwerszee in het noorden), en de schansen Reide en Zwaagsterzijl, gelegen in het noordoosten van Groningen aan de rivier de Eems, was Groningen praktisch van de zee en de zeeweg naar Emden afgesloten. Willem Lodewijk bezette hiermee tot aan de stad Groningen min of meer het noorden van de Ommelanden (het gebied buiten de stad Groningen van de huidige provincie Groningen). Er bleven drie aanvoerwegen naar Groningen over, namelijk die door het westen van Drenthe via Steenwijk naar het Hollandse, die door het (midden)oosten van Drenthe via Coevorden en die geheel in het oosten via Slochteren, Wedde en het Bourtanger moeras (met de vesting Bourtange; Bourtange heet in het Gronings Boertang en ligt in de huidige gemeente Vlagtwedde) naar Lingen in Duitsland en Westfalen. Drenthe was voor het overige door de moerassige veengronden niet begaanbaar.

In het jaar 1590 kreeg Verdugo van Parma Spaanse hulptroepen, zodat Willem Lodewijk geen vorderingen maakte. Tegenover de 3500 man voetvolk en 300 ruiters van Verdugo stonden aanvankelijk maar 2000 man voetvolk van Willem Lodewijk 25) . Het is vooral aan zijn militaire inzicht te danken dat hij in deze situatie nauwelijks terrein moest prijsgeven, al moest op een gegeven moment Maurits hem met wat ruiterij te hulp schieten.

Kennelijk was de hand des Heeren in gunst daarbij over hem uitgestrekt. Enkele voorbeelden. Twee door Verdugo ingehuurde sluipmoordenaars werden ontdekt en na bekentenis terechtgesteld, voordat zij hun duivels werk op Willem Lodewijk konden volvoeren. Na de inname van Soltkamp in de herfst van 1589 liet de graaf zijn soldaten direct de schans door veel graafwerk versterken, waarbij het weer hem in dit onvoordelige jaargetijde zeer gunstig was. Hij schreef aan zijn vader: "Sedert 13 okt. heeft de vijand niets tegen mij beproefd. Ik heb ook niets kunnen ondernemen, maar mij daarmee laten vergenoegen dat ik tijd en gelegenheid had om een nieuwe vesting op te werpen, waarbij God mij buitengewoon weer verleend heeft, zodat ik grotelijks reden heb om Zijn goedheid en Zijn liefde te roemen en te loven.. ." 26) . In de zomer van 1590 lagen de legers van Verdugo en Willem Lodewijk zes weken tegenover elkaar. Verdugo probeerde met zijn overmacht aan soldaten de goed verschanste Willem Lodewijk tot een veldslag in het open veld te verlokken, maar deze weerstond de verleiding totdat hij hiervoor bezweek. Maar toen greep God in. Hij schrijft aan zijn vader: "God zond een storm uit het Noord-Westen en wegens het opzetten van 't water moest de vijand vluchten. Zo heeft dan God de Heere Zelf voor dit land gestreden!" 27) .

Ondertussen werd echter het platteland door de Spaanse soldaten vreselijk gebrandschat en geplunderd, omdat Verdugo zijn soldaten niet kon betalen.

Jaren van voorspoed

Eindelijk besloten de Staten-Generaal om in 1591 gebruik te maken van de afwezigheid van de hertog van Parma, die door Filips II naar Frankrijk was gestuurd, en over te gaan tot een offensieve oorlog. De Provinciale Staten waren het er echter over oneens waar te beginnen. Eenieder kwam voor zijn eigen belangen op. Volgens Friesland moesten eerst Steenwijk, Coevorden en Groningen veroverd worden, Holland en Zeeland waren voor Geertruidenberg en Gelderland en Utrecht wilden hun invalspoorten Zutphen en Deventer terug. Eerder hadden echter Maurits en Willem Lodewijk in overleg met de Staten-Generaal met elkaar afgesproken dat eerst Willem Lodewijk Maurits zou helpen bij de verovering van Zutphen en Deventer en dat daarna gezamenlijk naar Groningen zou worden opgetrokken. En deze afspraak wordt in het jaar 1591 verwezenlijkt. Enkele jaren van voorspoed breken aan.

1591: inname van Zutphen en Deventer

De beide jonge veldheren - Maurits was 23 en Willem Lodewijk 31 - trekken in mei 1591 met een leger van 9000 man voetvolk en 1600 ruiters naar Zutphen, waar de bezetting van ongeveer 530 man, die weinig proviand en lange tijd geen soldij meer had gehad, op 30 mei op zeer gunstige voorwaarden de stad al vlug overgeeft. Op dezelfde dag wordt opgetrokken naar Deventer, dat beter op een belegering is voorbereid en dat met 1200 man verdedigd wordt door de neef van Maurits graaf Herman van den Bergh, die vroeger op de Dillenburg zijn speelgenoot was geweest, maar de zijde van de

Spaanse koning had gekozen. Deze wil standhouden tot de laatste man. Maar nadat de kanonnen zijn opgesteld en er een bres in de muur is geschoten, wordt graaf Van den Bergh door stenen neergeslagen en raakt blind. De stad geeft zich na tien dagen beleg op 10 juni over. Men besluit vervolgens Groningen aan te tasten omdat Verdugo zijn soldaten vooral in Steenwijk en Coevorden heeft gelegd. Het geschut wordt via de Zuidzee naar het Reitdiep (bij Groningen) gebracht en het leger trekt via Zwolle door het droge moeras naar Meppel. Inmiddels heeft Verdugo zich naar Groningen teruggetrokken. Een beleg wordt dan echter verhinderd omdat de hertog van Parma in het zuiden de Rijn is overgestoken. Op aandringen van Willem Lodewijk besluit Maurits om alle schansen in de Ommelanden te veroveren om niet geheel vruchteloos naar het zuiden te moeten terugkeren. Zo wordt de sterke schans van Delfzijl ingenomen en door Willem Lodewijk tot een sterke vesting verbouwd. Vele schansen volgen nog, waarbij het opstellen van het geschut soms al voldoende is. De twee veldoversten laten de bezetting veelal op gunstige voorwaarden aftrekken en dat in tegenstelling tot bijvoorbeeld de wrede Alva.

Op 13 juli trekt het leger zuidwaarts naar Steenwijk, terwijl het geschut weer over de Zuiderzee naar Blokzijl (bij Giethoorn) wordt gevaren. Dan moet Maurits echter in ijltempo naar Arnhem omdat de hertog van Parma de Waal is overgestoken. Willem Lodewijk keert snel naar Friesland terug om Verdugo in bedwang te houden, die de weg over Bourtange weer heeft geopend. Dan moet de hertog van Parma echter van de Spaanse koning naar Frankrijk, zodat Maurits zijn geschut via de grote rivieren kan vervoeren en zonder veel moeite in september Hulst en in oktober Nijmegen kan innemen.

1592: inname van Steenwijk en Coevorden

Door onenigheid tussen de staten duurt het tot eind mei 1592 voordat opgetrokken kan worden naar Steen­ wijk. Deze kleine stad is ondertussen zeer versterkt en de bezetting van meer dan 1000 geoefende soldaten heeft zich goed op een beleg voorbereid. Willem Lodewijk voegt zich met 2000 man voetvolk bij het leger van Maurits, dat uit 6000 man en 2000 ruiters bestaat. Op bevel van Maurits vinden eerst heftige kanonnades plaats, die echter niet het gewenste effect hebben. Men volgt alsnog het eerdere advies van Willem Lodewijk en zijn vriend Van den Kornput op en graaft schansen en loopgraven die tot aan de wal lopen. Dan wordt de gracht drooggelegd en mijnen worden onder bastions gelegd en tot ontploffing gebracht. Tevens wordt een nieuwe vinding van Van den Kornput benut, namelijk demontabele uitkijktorens op wielen waarmee men over de wallen in de stad kan kijken en schieten (Kornputtoren of 'schroevenburg'). Deze nieuwe technieken leiden er mede toe dat na slechts vijf weken en twee dagen de dappere kolonel De Cocquiel de stad moet overgeven. Meer onder de toelating dan met de toestemming van de Staten-Generaal besluiten de beide stadhouders verder op te trekken tegen Coevorden, waar Verdugo zelf zich heeft verschanst. Aan deze stad hangt nu de toegang tot Friesland en zonder deze stad kan Groningen niet worden verdedigd. Daarom is vooral het kasteel van deze stad door Verdugo tot een ware vesting verbouwd en deze wordt door Verdugo onneembaar geacht. Toch trekken Maurits en Willem Lodewijk ertegen op. Eind juli ligt het leger voor Coevorden, dat, verlaten door Verdugo, nu met een garnizoen van ongeveer 1000 man onder leiding staat van Frederik van den Bergh, een andere neef van Maurits. Eerst neemt Maurits Ootmarsum als toevoerweg uit Zwolle nog in, om zich daarna weer te verenigen met het leger van Willem Lodewijk, die al begonnen was met het graven van schansen en loopgraven rondom (het kasteel van) Coevorden. Ondanks hevige uitvallen van de belegeraars om het graven van loopgraven tot aan de bastions te verhinderen, wordt menig bastion en versterking al ingenomen en moeten de belegerden zich tot in het eigenlijke kasteel terugtrekken.

Verdugo heeft intussen hulptroepen gekregen en wil met een leger van 4000 man en 1500 ruiters Coevorden ontzetten. Maurits wil echter de belegering niet opheffen en versterkt zijn kwartieren rondom met schansen. Omdat er Engelse hulptroepen aankomen, onderneemt Verdugo snel een onverhoedse aanval in de nacht op het Staatse ruiterkwartier. De Spanjaarden menen in het open veld zeker te zijn van hun overwinning. Maar uit een andere legerplaats komt Willem Lodewijk met een troep ruiters te hulp en hij weet door een aanval van twee kanten de stormlopende vijand zodanig in verwarring te brengen dat de schansen behouden blijven. Zelf wordt hij echter door een kogel in de linkerzij verwond, maar de held van Noordhorn weet zich ondanks veel bloedverlies toch nog een uur lang in het zadel te houden, zodat de vijand een nederlaag lijdt. Gelukkig blijkt de wond niet dodelijk. Frederik van den Bergh geeft het nog niet op omdat Verdugo in de buurt blijft. In september verschijnt Verdugo weer met een leger en hij daagt

Maurits uit tot een veldslag in het open veld. Deze laat zich echter niet verleiden, waarop Verdugo wegtrekt. Frederik wil daarna op gunstige voorwaarden het kasteel overgeven, waarop Maurits ingaat.

Wat niemand had kunnen denken, gelukte daarmee de beide stadhouders om - volgens sommigen - de derde sterkste vesting van Europa in korte tijd in te nemen, en dat onder het toeziend oog van een ontzettingsleger van de vijand. Vervolgens moet Maurits tegen zijn zin nog optrekken naar de Rijn, waar hij met zijn vermoeide leger echter weinig meer bereiken kan en uiteindelijk de winterkwartieren betrekt.

Tegenstand van binnenuit: bekrompen provincialisme

Willem Lodewijk keert terug naar Friesland, waar hij zijn kwaliteiten als bemiddelaar toont bij onenigheid tussen de verschillende staten. Onvermoeibaar zet hij zich in voor het behoud van Friesland, maar wel als onderdeel van de Unie van Utrecht. Hogere belangen dan provinciale drijven hem. Daarmee komt het tot een betreurenswaardige broedertwist met de Friese patriot Karei Roorda (1530/31-1601), van wie Willem Lodewijk ook zeggen kon "dat hij een voorvechter was van de zuivere leer" 28 ). Als beschermer van de Friese privilegies zette Roorda zich niet alleen met alle kracht in voor de gereformeerde leer, maar ook voor de onafhankelijkheid van Friesland. En zo werd hij van een vriend een politieke tegenstander van Willem Lodewijk. Hij had een moeilijk karakter 29 ) en moet in 1593 voor de stadhouder het politieke veld ruimen. Toch blijft hij zich via zijn aanhang, de Roordisten, duchtig in de Friese Staten roeren en wordt het de stadhouder soms erg moeilijk gemaakt. Tot een hoogtepunt komt het nog in de jaren 1596 en 1597, wanneer Willem Lodewijk zich weer eens in de Friese Staten moet verdedigen tegen het verwijt dat hij om eigen eer de Friese belangen verraadt. Maar door zijn tact en verzoeningsgezindheid, welke eigenschappen hij in zijn oom bewonderd had, gepaard met een resoluut optreden op het juiste moment weet hij de vrede min of meer weer te herstellen. Hier zien wij hem uitgroeien tot een voortreffelijk stadhouder en kundig staatsman die boven zijn tijd en directe omgeving uitstijgt in zijn verzet tegen een enghartig provincialisme. Ondertussen was het leger van Verdugo verlopen. Groningen wordt benauwd en zoekt tevergeefs hulp zowel bij de hertog van Parma, die in december 1592 sterft, als bij diens opvolger, graaf Van Mansfeld, die niets kan doen.

1593: Groningen verder ingesloten

Begin 1593 rest eigenlijk alleen nog maar de toegangsweg naar Groningen vanuit Duitsland via Bourtange. Maar de staten van Holland en Zeeland eisen dat Maurits eerst Geertruidenberg inneemt, zodat Willem Lodewijk weinig kan ondernemen tegen Verdugo, die inmiddels hulptroepen gekregen heeft. Toch treft hij voorbereidingen om de pas bij Bourtange af te sluiten en het gelukt hem daar een sterke schans aan te leggen en zo deze weg af te sluiten. Hij moet echter weer naar het zuiden om Frederik van den Bergh met een aanzienlijke troepenmacht de pas af te snijden ter bescherming van Friesland. Deze verenigt zich met Verdugo bij Groningen. Zo gaat de strijd in dit jaar gedurig heen en weer, waarbij men door een droge zomer meer mogelijkheden heeft om zich te verplaatsen. De schans bij Bourtange blijft echter behouden en Willem Lodewijk weet het grotere leger van Verdugo door opgeworpen schansen te verhinderen om Friesland binnen te vallen. Zijn krijgsmansinzicht en zelfbeheersing behoeden

hem ervoor om een veldslag in het open veld met een veel sterkere vijand aan te gaan. Tevens is hij Verdugo in Drenthe door een krijgslist te slim af, zodat Coevorden op tijd van genoeg proviand voorzien kan worden. Verdugo wilde namelijk door de inname van Coevorden een nieuwe toegangsweg naar Groningen openen. Deze stad houdt echter dankzij Willem Lodewijks optreden en door de dappere verdediging van Caspar van Ewsum (1564-1639), die bedreigingen niet acht en voor mooie beloftes niet bezwijkt, lang genoeg stand om in mei van het volgende jaar door Maurits en Willem Lodewijk ontzet te worden. Wel teisteren Verdugo's soldaten de omgeving van Coevorden en houden daar op een ongekend wrede wijze onder de plattelandsbevolking huis.

1594: de inname van Groningen (de reductie)

1594 wordt het jaar waarin Willem Lodewijk de kroon op zijn werk van tien jaar strijd mag zetten. Groningen wordt ingenomen en teruggebracht tot de Unie van Utrecht (de reductie).

In mei komen de twee legers van Willem Lodewijk en Maurits te Zwolle bij elkaar om op te trekken naar Coevorden, waar Verdugo nu al zeven maanden ligt. Maar voor hun aankomst trekt Verdugo zich terug naar Denekamp in Twente, zodat Coevorden zonder slag of stoot kan worden ontzet. Nu is Groningen van alle zijden ingesloten. Men trekt op naar Groningen. De laatste Spaanse schansen in de omgeving worden ingenomen, zodat het geschut aangevoerd en opgesteld kan worden. Loopgraven worden gegraven. Een eerste verzoek tot overgave op goede voorwaarden wordt afgewezen. Kanonnades volgen, een tunnel wordt naar en onder de Oosterpoort gegraven en een mijn tot ontploffing gebracht. Dan wil men onderhandelingen, maar prins Maurits weigert onderhandelingen in de stad en eist dat gedeputeerden met volmacht in het leger moeten komen. Na enkele dagen van onderhandelen volgt het traktaat van reductie (22 juli). Reductie wil zeggen dat de stad zich aansluit bij de Unie, waarbij de stad en Ommelanden als gewest onderdeel van de Republiek worden. De Spaanse overheersing is daarmee ten einde.

De voorwaarden voor de overgave waren soepel. Groningen mag zijn privileges behouden, het garnizoen mag vrij wegtrekken, maar wat de religie betreft wordt alleen de gereformeerde godsdienst getolereerd met handhaving van gewetensvrijheid. De stad neemt Willem Lodewijk als stadhouder van de stad Groningen en de Ommelanden aan. De magistraat wordt de eerste keer benoemd door Maurits en Willem Lodewijk en de Raad van State, en daarmee van roomsen gezuiverd. Zo werd Groningen als sterke vesting in slechts twee maanden tijd ingenomen en tevens door de invloed van Maurits en Willem Lodewijk geheel gereformeerd.

Alle monniken en priesters vertrekken en de kerken worden van altaren en beelden gereinigd. Op zondag 27 juli houdt in een gezuiverde St. Maartenskathedraal (de huidige Martinikerk) op schriftelijke uitnodiging van Willem Lodewijk en mede namens Maurits en de Raad van State ds. Menso Alting uit Emden (1541-1612) een preek over Psalm 118:22-24 {De steen dien de bouwlieden verworpen hadden, is tot een hoofd des hoeks geworden. Dit is van den HEERE geschied, en het is wonderlijk in onze ogen. Dit is de dag dien de HEERE gemaakt heeft; laat ons op denzelven ons verheugen en verblijd zijn 3Q) ). En op de volgende dag gaan de vrienden van Willem Lodewijk de Franeker professoren Lubbertus en Lydius nog in een dankdienst voor 31 ).

Op 3 augustus zweert de burgerij trouw aan de Staten- Generaal en aan Willem Lodewijk als stadhouder van de stad Groningen en de Ommelanden. Op 22 juni 1595 wordt Willem Lodewijk officieel op voordracht van de Provinciale Staten door de Staten-Generaal tot stadhouder van Groningen en de Ommelanden benoemd. Met inzet van alle krachten gaat hij aan het werk om de stad Groningen en de Ommelanden, die voorheen voortdurend met elkaar overhoop lagen, enigszins tot een eenheid te maken, tot de provincie Groningen als zevende provincie van de Republiek. De rivaliteit tussen het platteland en de stad Groningen heeft hem heel wat inspanning gekost. Soms moest hij zelfs met harde hand optreden.

Het moet voor een groot deel aan zijn kwaliteiten worden toegeschreven dat het vooral vanaf 1607 tot een redelijke samenwerking tussen stad en platteland als nieuwe provincie kwam.

Bevrijder van Twente en Drenthe: de veldtocht van 1597

Door de tegenwerking van de Friese Staten en door gebrek aan voetvolk kon Willem Lodewijk zijn voornemen om in het volgende jaar Twente (het oosten van Overijssel) te bevrijden, niet volvoeren. Hij wilde

de oorlog voortzetten en de vijand geheel verdrijven. De partijstrijd in Friesland drukte hem echter terneer en belemmerde hem zeer. Ook speelde zijn verminkte been hem parten. Een reis naar de Dillenburg in december 1596 om het testament van zijn vader in familiekring vast te stellen, gaf hem weer nieuwe moed. Daar ontmoette hij na 15 jaar zijn vader weer, die hem nauwelijks herkende.

Dan volgt in 1597 in samenwerking met Maurits een glansrijke veldtocht om Twente en Drenthe te bevrijden en daarmee de zogenaamde tuin van de Republiek af te sluiten. Maurits had geld gekregen voor een veldtocht in het oosten en Willem Lodewijk sloot zich bij hem aan. En zo begon een van de meest succesvolle veldtochten van de Tachtigjarige Oorlog. Eerst wordt Rijnberk (het huidige Rheinberg in Duitsland) in slechts 10 dagen ingenomen om de Rijn te kunnen beheersen. Vervolgens trekt men naar het noorden om Meurs (het huidige Moers in Duitsland) na een korte belegering in te nemen. Toen werd de sterke vestingstad Grol (het huidige Groenlo in de Achterhoek) in 17 dagen via loopgraven en ondermijnen veroverd. Dan volgt de veste Breevoort midden in een moeras (het huidige Bredevoort) in 8 dagen.

Daarna gaat het noordwaarts en in sneltreinvaart worden de steden Enschede (18 oktober), Ootmarsum (21 oktober) en de sterke vestingstad Oldenzaal (23 oktober) ingenomen. Zo wordt heel Twente in slechts 5 dagen van de vijand bevrijd en dat met medewerking van de Friese stadhouder Willem Lodewijk. Met recht kunnen beide veldheren dan ook beschouwd worden als stedendwingers.

Maar nog is de veldtocht niet geheel ten einde. Op gaat het naar Lingen (sinds 1702 overgegaan in Duitse handen), waar zijn neef Frederik van den Bergh hem opwacht. Maar ook deze stad geeft zich na ruim twee weken op 12 november over. Zo werd de tuin van de Republiek geheel omheind.

Reformator van Groningen en de Ommelanden

Was het in staatkundig opzicht een hele toer om de stad Groningen en de Ommelanden tot een eenheid te smeden, dan was er wat het godsdienstige en kerkelijke leven betreft ook heel wat op te bouwen. Hier nam Willem Lodewijk als voedsterheer mede het initiatief. En ook hier ging hij wel eens te ver in zijn inmenging in kerkelijke zaken. Maar de noodlijdende kerkelijke toestand maakte een en ander wel begrijpelijk en bovendien kwam dit niet voort uit heerszucht of cesaropapisme (gezagsaanmatiging van wereldlijke vorsten in kerkelijke zaken). Integendeel, hij voelde zich hiertoe gezien de noodsituatie uit zorg voor het welzijn van Gods kerk geroepen. Het zuiver gereformeerde, presbyteriaanse karakter van de kerkorden en de latere praktijk zijn de bewijzen dat hij zijn plaats als overheidspersoon toch echt wel goed zag. Overigens was erop gelet dat de kerkorden in overeenstemming met die van de andere provincies waren.

De stadhouder schreef samen met de gedeputeerden in juli 1595 een synode uit, waar een kerkorde ter tafel lag. Een kerkorde die in opdracht van Willem Lodewijk door ds. Menso Alting met behulp van de professoren Lydius en Lubbertus was opgesteld.

De synode verwees deze kerkorde door naar de classicale vergaderingen, zodat deze pas in mei 1596 werd aangenomen. Eerder was al een kerkorde op verzoek van Willem Lodewijk door ds. Alting opgesteld, die in september 1594 door de burgemeester en de Raad van de stad Groningen voorlopig was vastgesteld.

Onder beide kerkorden stond ook de naam van Willem Lodewijk. Ook voor de Ommelanden zorgde hij voor een kerkorde. Toen verscheidene predikanten vanwege een ongebonden levenswijze door de synode werden aangepakt, moesten zij ook beterschap beloven aan de stadhouder en gedeputeerden. En de handtekening van de stadhouder ontbrak aan de acta niet. Zo leefde hij als voedsterheer mee met het wel en wee van Gods kerk.

Op 19 augustus 1594 schreef Willem Lodewijk aan zijn vader: "Ik heb genoeg te doen, om Friesland en de Ommelanden in goede correspondentie te brengen; om Stad en Landen in enigheid te houden; om goede orde te stellen op de politie [landsbestuur; PHoptH], en om de reformatie der scholen en kerken ter hand te nemen" 32) . Het laatste geeft duidelijk aan wat Willem Lodewijk ook tot zijn plicht rekende. De invoering en bevordering van de zuivere godsdienst was voor hem onlosmakelijk met de regering van zijn land verbonden. De gereformeerde Ubbo Emmius werd rector van de Latijnse school in Groningen en reformator van het schoolwezen, terwijl aan professor Lubbertus uit Franeker de opbouw van het kerkelijke leven werd opgedragen. Professor Lydius stond hem terzijde en de kerkenraad van Emden werd door Willem Lodewijk nogmaals verzocht ds. Menso Alting enige tijd af te staan.

Wel moest Willem Lodewijk voorzichtig te werk gaan omdat de burgerij nog grotendeels een ander gevoelen dan het zuiver gereformeerde was toegedaan. Er waren Mennonieten, David-Joristen, geestdrijvers en roomsen, van wie de samenkomsten vaak oogluikend door de magistraat werden toegelaten. Hij schreef op 8 mei 1598 aan zijn vader in dit verband:

"Er is geen godsdienst ter wereld die niet gezaaid wordt in deze streken. (...) Als de magistraat hen wou straffen, zou er heel wat te doen zijn; want het is niet gemakkelijk bij een volk verandering te brengen in de godsdienst waaraan het zich eenmaal heeft overgegeven".

Het kostte hem heel wat moeite en geduld om de gereformeerde leer in te voeren, wat hem deed verzuchten: "De almachtige God verlene mij voor dit hoge en moeilijke werk Zijn Goddelijke genade en hulp, opdat alles Hem ter eer en de bedroefde Nederlanden tot hun heil en welvaart strekke en gedije" 33 K

Een heilige bewogenheid spreekt uit deze woorden, terwijl uit zijn daden de Godsvrucht sprak!

Reformator van Drenthe

Drenthe was over het algemeen rooms gebleven en beurtelings door Staatse en Spaanse troepen geplunderd en beroofd. De Staten-Generaal erkenden Drenthe niet als een provincie, maar zagen het meer als een wingewest. Begin 1593 was Willem Lodewijk al door een soort landdag van Drenthe aangezocht om het stadhouderschap van Drenthe op zich te nemen, en hij had dit aanvaard. De Staten-Generaal namen het echter niet serieus en wilden Drenthe, ook kerkelijk, bij de provincie Groningen inlijven. Op 24 augustus 1596 werd Willem Lodewijk door de Staten-Generaal officieel tot stadhouder over Drenthe aangesteld en daarmee was de onafhankelijkheid van Drenthe veiliggesteld.

Ook hier ziet hij zijn plicht als voedsterheer van Gods kerk duidelijk liggen. Op verzoek en in opdracht van de Groningse Synode neemt hij het werk der reformatie volvaardig ter hand 34 \

Laten wij in dit verband eerst naar Wagenaar luisteren die een brief van Willem Lodewijk van 11 november 1597 samenvat en citeert; een brief die gericht is aan de in Drenthe geboren ds. Menso Alting uit Emden en waarin hij zijn diepste intentie te kennen geeft: "dat het land van Drenthe nu door Gods zegen ganselijk bevrijd was en daarom wilde hij 'ambtshalve' en uit dankbaarheid jegens God gaarne teweegbrengen dat de 'zuivere en pure leer des Goddelijken Woords' ook aldaar ingevoerd en geplant worden mocht" 35) . In dezelfde brief vraagt hij ds. Alting om naar Groningen te komen om samen met zijn secretaris Everhard van Reyd (1550- 1602) te overleggen hoe de Reformatie het best in Drenthe ingevoerd kan worden.

Op 28 maart 1598 verzoekt hij van de Staten-Generaal toestemming om in Drenthe de Reformatie in te voeren, die hij op 7 april verkrijgt. Op 10 mei 1598 wordt de invoering van de Reformatie in Drenthe door Willem Lodewijk op gezag van de Staten-Generaal officieel per plakkaat afgekondigd. Het begin van deze afkondiging luidt in hertaalde vorm:

"Willem Lodewijk, graaf van Nassau, Katzenelnbogen enz., stadhouder over Friesland, Stad en Ommelanden van Groningen, Drenthe enz. laat weten dat het de heren Staten-Generaal van de Verenigde Nederlandse Provincies beliefd heeft, ons te belasten om de Reformatie en het Christelijke bestuur van kerken en scholen in het landschap Drenthe, dat tot nu toe tot niet geringe ergernis van vele vrome en goede lieden op zich heeft laten wachten, een dezer dagen ter hand te nemen... " 36 K

Alle roomse geestelijken en schoolmeesters moeten hun werk direct staken en binnen drie weken hun kerkelijke woningen verlaten en de kerkelijke goederen afgeven. Zij die bereid zijn de zuivere leer van het Evangelie aan te nemen, zullen op een later tijdstip on-

derzocht worden op gave, leer en leven. Bij gebleken geschiktheid kunnen zij opnieuw in het ambt treden. Even later bericht hij dominee Alting dat hij het werk van de reformatie van kerk en scholen is begonnen in Gods Naam en op gezag van de Staten-Generaal. Hij heeft zelf vijf voorname Drentenaren aangesteld, maar wil vanaf nu de beroepen door de gemeenten en de onderzoeken door de classes zelf laten verrichten. Roomse tegenstand en een schreeuwend gebrek aan gereformeerde predikanten laten zijn ijver niet verflauwen. In hetzelfde jaar nog wordt door hem een kerkelijke vergadering in Rolde samengeroepen, die door de predikant Feito Ruardi (1520-1602) uit Groningen wordt voorgezeten en waarin Willem Lodewijk vertegenwoordigd wordt door zijn gevolmachtigde secretaris Van Reyd. Er zijn slechts twee of drie gereformeerde predikanten uit Drenthe zelf. Hier worden alle roomse voorgangers en schoolmeesters onderzocht en gevraagd of zij willen 'reformeren'. Zo ja, dan dienen zij zich aan de kerkorde te onderwerpen. In het jaar 1600 komt 'op bevel' van Willem Lodewijk een classis te Anloo bijeen, waar Willem Lodewijk vertegenwoordigd wordt door twee predikanten uit Groningen, die voor deze keer door de classis worden geaccepteerd. Ondertussen zijn er zeven gereformeerde predikanten uit Drenthe zelf aanwezig. Enkele pastoors worden nog geëxamineerd, zodat uiteindelijk ruim een derde van de 32 Drentse pastoors gereformeerd wordt 37) . In 1602 komt er onder de leiding van ds. Alting enige orde tot stand. Er komen drie Drentse classes, die aan de Groningse Synode worden verbonden. Op de synode van Drenthe blijft voorlopig een predikant als gevolmachtigde van de stadhouder aanwezig. Eindelijk wordt vanaf 1619 Drenthe kerkelijk geheel zelfstandig.

Toch verliep een en ander niet zonder grote moeilijkheden. Ongelooflijke kerkelijke wantoestanden deden zich voor, zodat Willem Lodewijk zich bij herhaling genoodzaakt zag visitatie te laten houden. In 1602 stuurde hij gezien het ergerlijke leven van vele Drent­ se predikanten commissarissen op onderzoek uit. Dit leidde er toe dat hij samen met de kerkvisitatoren vier predikanten schorste, er twee afzette en bij zes een nieuw onderzoek liet instellen. Toch verbeterde er onvoldoende, zodat in 1608 nog een uitgebreide visitatie volgde.

Ten besluite

Welk een heilige ijver zien wij bij Willem Lodewijk bij de invoering van de Reformatie in de gebieden waarover hij door God als stadhouder gesteld was! Zijn ambt als overheidspersoon in het licht van Gods Woord nam hij gewetensvol en volvaardig op. Misschien is niet alles te billijken wanneer het gaat over de macht van de overheid in kerkelijke zaken, maar laat duidelijk zijn dat zijn reformatiewerk plaats moest vinden in een soort van zendingssituatie met vele nood- en wantoestanden, waarbij de kerkelijke macht afwezig was of geheel tekortschoot. In zulke gevallen heeft de overheid ook in het licht van artikel 36 NGB een bijzondere roeping en daarmee volmacht. In elk geval is duidelijk dat het hem niet ging om eigen eer of eigenbelang, maar uit een heilige bewogenheid zocht hij "de hand te houden aan den heiligen kerkendienst" en "het rijk van den antichrist te gronde te werpen" en "het woord des Evangelies overal te doen prediken". Roomse pastoors mochten tegenwerken wat ze wilden, maar in de ene na de andere gemeente werd de roomse eredienst afgeschaft en de gereformeerde godsdienst ingevoerd. Nee, niet met het zwaard zoals Spanje en de inquisitie veelal te werk gingen, maar anderzijds wel onversneden met een resoluut gemoed en toch met handhaving van de gewetensvrijheid in het besef dat het geweten uiteindelijk het terrein van Gods Geest is.

We willen dit artikel besluiten met een citaat van de bekeerde Jood Isaac da Costa (1798-1860). Deze vergeleek in een van zijn gedichten Maurits met Willem Lodewijk en plaatste Maurits op de eerste plaats en Willem Lodewijk op de tweede. Maar wat de ijver voor Gods huis en de zeden betreft keerde hij volkomen terecht de volgorde om.

"Graaf Willem Lodewijk had Dilles oevers mede ten bakermat; zijn' lof bevat dit ééne woord: waar Maurits de eerste stond, daar was die held de tweede, wien, was geen Maurits daar, de hoogste plaats behoort! Maar ook naast Maurits vaak was dees zijn halsvriend de eerste, door zeden, zilverblank; in d'ijver, trouw en sterk, den ijver voor Gods huis, die vroeg zijn hart beheerschte; in 't vorstlijk voedsteren van Christus' Volk en Kerk!" 3 *\

Noten:

1) Zie het decembernummer van 2009 van In het Spoor (nr. 6, p. 220-230)

2) L.H. Wagenaar, Het Leven van Graaf Willem Lodewijk. Een Vader des Vaderlands, "Uz Heit", Amsterdam, zonder jaar, 496 pagina's (voortaan: Wagenaar). Aan deze biografie is het meeste ontleend. Afgezien van deelstudies over Willem Lodewijk die verderop in de noten vermeld zullen worden, zijn nog de volgende levensbeschrijvingen te noemen, die overigens alleen maar uit een samenvatting bestaan en nauwelijks iets nieuws brengen: R. van Ditzhuyzen, Oranje-Nassau. Een biografisch woordenboek, derde, herziene druk, Haarlem 2004, p. 287-288; G. Kamerling, Levensschets van Willem Lodewijk, "Us Heit", Den Haag 1907, 40 pagina's (gaat bijna geheel op Wagenaar terug).

3) U. Emmius, Willem Lodewijk, graaf van Nassau (1560-1620). Stadhouder van Friesland, Groningen en Drenthe, Hilversum 1994, 206 pagina's (voortaan: Emmius). Dit boek bevat de vertaling uit het Latijn van het werk van Emmius uit 1621: Willem Lodewijk. Graaf van Nassau. Grafrede..., p. 61-198, voorafgegaan door twee interessante opstellen van E.H. Waterbolk onder de titel 'Van grafrede naar biografie', p. 9-27 en van R.G. Nonner-Hienkens met als titel 'Willem Lodewijk in beeld: een portret-iconografie', p. 29-60.

4) E.H. Waterbolk, 'Willem Lodewijk als opvoeder', in: E.H. Waterbolk, Omtrekkende bewegingen, Hilversum 1995, p. 160 (voortaan: Waterbolk: Willem Lodewijk als opvoeder)

5) Waterbolk, Willem Lodewijk als opvoeder, p. 163 en 166 6) Geciteerd bij W. Bergsma, 'Willem Lodewijk en het Leeuwarder hofleven', in: B. Oosterhaven (red), Het hof van de Friese Nassaus (1584-1747), It Beaken, Tydskrift fan de Fryske Akademy, nr. 3/4, Leeuwarden 1998, p. 209 (voortaan: Bergsma: Willem Lodewijk en het Leeuwarder hofleven). De beide citaten zijn door mij herspeld en enigszins hertaald. Ook in het vervolg zullen citaten herspeld en soms enigszins hertaald worden weergegeven.

7) Emmius, p. 192 8) Zie: E.H. Waterbolk, 'Met Willem Lodewijk aan tafel', in: E.H. Waterbolk, Verspreide opstellen, Amsterdam 1981, p. 296-315 9) Bergsma, Willem Lodewijk en het Leeuwarder hofleven, p. 214 en 224

10) Geciteerd bij Waterbolk, Willem Lodewijk als opvoeder, p. 167. Het citaat is door mij uit het Oudduits vertaald.

11) Emmius, p. 191 12) Beide citaten zijn te vinden: Emmius, p. 196 13) Bergsma, Willem Lodewijk en het Leeuwarder hofleven, p. 204 14) Emmius, p. 190

15) F. van Vervou, Enige aenteekeningen van 't gepasseerde in de vergadering van de Staten-Generael anno 1616, 1617, 1618, 1619, 1620, Leeuwarden 1874, p. 213, 214 (236, 237)

16) Zie: Wagenaar, p. 163-169. Zijn beschrijving, zeker wat de chronologische volgorde betreft, is alles behalve duidelijk. Zie ook: Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Neder­ landse protestantisme, dl. 2, Kampen 1983, p. 16 (voortaan: Biografisch lexicon). 17) Zie over hem: Biografisch lexicon, deel 2, p. 15-18 18) Zie over hem: Biografisch lexicon, deel 4, p. 20-23 19) Zie over hem: Biografisch lexicon, deel 4, p. 341-342 20) Wagenaar, p. 166. Het door hem genoemde jaar 1580 moet wel 1590 zijn. 21) Wagenaar, p. 169

22) We maken hier van de gelegenheid gebruik om een correctie op het eerste artikel te maken. In noot 20 lieten we het naar aanleiding van het artikel van S.P. Haak: 'Het aandeel van Willem Lodewijk aan het offensief van 1590', in het midden of Willem Lodewijk de eerste aanzet tot een offensieve oorlog gegeven heeft of niet. Waterbolk toont echter overtuigend aan dat Haak mis is. Zie: E.H. Waterbolk, 'Everhard van Reyd (1550-1602)', in: E.H. Waterbolk, Omtrekkende bewegingen, Hilversum 1995, p. 116, 117. We volgen nu hierin Waterbolk. Zie ook Waterbolk, Willem Lodewijk als opvoeder, p. 160

23) Zie over hem: J. Postema, Johan van den Corput (1542-1611). Kaartmaker, vestingbouwer, krijgsman, Kampen 1993, 192 pagina's. Als krijgs- en vestingbouwkundige in het bijzonder p. 73-88 en als vriend en medestrijder van Willem Lodewijk p. 113-132.

24) Voor de volgende paragrafen hebben we behalve van Wagenaar veel gebruikgemaakt van het interessante boek van G. Overdiep, De Groninger schansenkrijg. De strategie van graaf Willem Lodewijk. Drente als strijdtoneel. 1589-1594, Groningen 1970, 110 pagina's (voortaan: Overdiep).

25) Zie: Emmius, p. 106; Wagenaar, p. 159 en Overdiep, p. 27, 28 26) Geciteerd bij Wagenaar, p. 158 27) Geciteerd bij Wagenaar, p. 160 28) Wagenaar, p. 186

29) G. Kramer, 1601-1951. Het leven van mr. Karei Roorda, Assen 1951, p. 31-33

30) Geciteerd naar de Statenvertaling, die er toen natuurlijk nog niet was.

31) C. van der Woude, Sibrandus Lubbertus. Leven en werken, in het bijzonder naar zijn correspondentie, Kampen 1963, p. 56

32) Geciteerd bij Wagenaar, p. 217 33) Geciteerd bij Wagenaar, p. 218 en p. 219 34) Behalve van Wagenaar, p. 268-273, hebben we hier ook gebruikgemaakt van: M.A.W. Gerding (redactie), 'In alle onwetenschap, bijsterije unde wildicheit'. De reformatie in Drenthe in de zestiende en zeventiende eeuw, Delft 1998, 254 pagina's (voortaan: In alle onwetenschap).

35) Wagenaar, p. 271 36) J.G. J. van Booma, 'Bronnen voor vier maanden Reformatiegeschiedenis van Drenthe (mei-augustus 1598) en de periode van voorbereiding', in: In alle onwetenschap, p. 89

37) W. Bergsma, 'Zij preekten voor doven. De Reformatie in Drenthe', in: In alle onwetenschap, p. 118 38) J.P. Hasebroek, Da Costa's kompleete dichtwerken, Leiden 9 , zonder jaar, p. 202-203

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 februari 2010

In het spoor | 56 Pagina's

GRAAF WILLEM LODEWIJK (1560-1620): EEN VOEDSTERHEER VAN DE KERK -2-

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 februari 2010

In het spoor | 56 Pagina's