Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DS. ZANDT IN DE RAAD VAN DELFT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DS. ZANDT IN DE RAAD VAN DELFT

27 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

De raadsverkiezingen staan voor de deur. Veel partijen beloven veel, maar men kan veiliger afgaan op wat zij de afgelopen vier jaar in de raad naar voren hebben gebracht. In de eerste plaats is het dan zaak om erop te letten of dat de toets van Gods Woord kan doorstaan en of er nog vanuit het Woord - mocht het zijn met bewogenheid - gewaarschuwd is tegen voorstellen die met het Woord in strijd waren. Nu moeten we natuurlijk wel in het oog houden dat heel veel raadsvoorstellen puur zakelijke voorstellen zijn waaraan niet direct principiële kanten kleven. Niettemin komen er nog heel wat onderwerpen in de raad aan de orde of kunnen door de raadsleden aan de orde gesteld worden waaraan wel degelijk op zijn minst principiële aspecten zitten. Voor SGPraadsleden is het echter vaak bepaald niet aanlokkelijk om een principieel geluid te laten horen, daar principiële opmerkingen en stellingnames bij collega-raadsleden en bij het College van B en W veelal eerder verachting dan erkenning oproepen. De verleiding is dan groot om zich voornamelijk te beperken tot het naar voren brengen van zakelijke argumenten. Geeft men daaraan toe - en hoe vaak gebeurt dit al niet! - , dan vervalt echter voor een belangrijk deel het bestaansrecht van de SGP, want voorstellen nuchter en zakelijk bekijken en beoordelen kunnen niet zelden raadsleden van andere partijen ook. Nee, wat het zwaarste is, moet ook het zwaarste wegen. Met andere woorden, als van Gods geboden afgeweken wordt, dan is het veel belangrijker daarop de aandacht te vestigen dan te debatteren over hoe het bijvoorbeeld zakelijk gezien goedkoper kan. Nu behoeft het een het ander niet uit te sluiten, mits maar aan de beginselen vastgehouden wordt en ook duidelijk prioriteit gegeven wordt aan het naar voren brengen van principiële zaken en aspecten. Hoe moeilijk dit vaak ook is te midden van velen die van God noch gebod willen weten. Niemand denke daarover gering! Mocht de Heere in dezen nog vrijmoedigheid schenken!

Tegen deze achtergrond leek het ons ter opscherping nuttig om nog eens een bloemlezing van principiële passages te publiceren uit de redes die ds. P. Zandt destijds in de raad van Delft gehouden heeft. Het kan ook echt niet meer dan een bloemlezing zijn, want hij

heeft vanaf 6 september 1927 tot aan zijn overlijden op 4 maart 1961 daarin zitting gehad. Als bron hebben we de notulen of handelingen van de Delftse raadsvergaderingen gebruikt. Wat in de raadszaal gesproken werd, is daarin niet geheel letterlijk, maar wel voor een groot deel letterlijk weergegeven. In ieder geval meer dan uitvoerig genoeg om een goed beeld te kunnen krijgen van wat ds. Zandt daar naar voren gebracht heeft.

Visitekaartje afgegeven

Reeds in de tweede raadvergadering (23 september 1927) die ds. Zandt na zijn verkiezing tot raadslid bijwoonde, gaf hij zijn Staatkundig Gereformeerd visitekaartje af: "De heer Zandt merkt op (...) dat de overheid, óók van deze stad, zich te houden heeft aan Gods ordinantiën" en dat zij "verplicht is om alle propaganda die tegen Gods Woord indruist, tegen te gaan" 1 ). Bij dit laatste zal ds. Zandt ongetwijfeld lid f van artikel 4 van het toenmalige SGP-beginselprogramma in het achterhoofd gehad hebben, waarin stond dat het de roeping van de overheid was om "in alle samenkomsten te verbieden het verbreiden van beginselen, die de ere Gods en het gezag der overheid aanranden". In het huidige beginselprogramma is dit zo geformuleerd: "ongeloofspropaganda, valse religies en antichristelijke ideologieën [behoren] door de overheid uit het openbare leven te worden geweerd". Hiermee was geen enkele andere partij in de raad van Delft het eens. Dat was toen al zo! Ook de antirevolutionairen niet. Vooral zij hebben in de loop van de tijd ds. Zandt meer dan eens op dit punt aangevallen, fel zelfs, evenwel hield hij voet bij stuk.

Tegen subsidie aan openbare leeszalen

In de raadsvergadering van 19 december 1927 kwam een voorstel van B en W aan de orde om subsidie te verlenen aan zowel de openbare als de roomse leeszalen 2 ). Uitvoerig heeft ds. Zandt hierover het woord gevoerd. Eerst over de openbare leeszalen. De hoofdreden waarom hij zich tegen de openbare leeszalen keerde, vormde de verderfelijke inhoud van de daarin aanwezige literatuur, zo lezen we in de notulen:

"Het hoofdmotief ligt in de literatuur. Spreker treft in die leeszaal onder meer de werken van Zola aan. Hij erkent volmondig het buitengewone talent van die schrijver, maar acht, lettend op de verderfelijke inhoud, zijn werken daarom nog des te gevaarlijker. Die werken beelden ons de zonde als 't ware op gouden schalen uit. Zij kleuren het kwaad met een ongemeen schone glans. Zij halen in keur van woord neer datgene dat de Heilige Schrift als het hoogste en heiligste verheft. Spreker kan, mag en wil onder geen enkele voorwaarde meehelpen bevorderen dat zulke lectuur onder ons volk ter lezing gelegd en verbreid wordt.

Spreker vindt in de onderhavige leeszaal boeken waarin Gods heilige Naam ijdel gebruikt wordt. Hij kent een moeder [zijn eigen moeder!; AV], die eenmaal in bittere tranen uitbarstte, toen haar zoon [ds. Zandt in zijn eertijds; AV] een boek mee naar huis nam waarin de Naam des Allerhoogsten oneerbiedig gebezigd werd. Hij hoort haar nog op besliste toon zeggen dat zij voor al het geld van de wereld geen boek waarin haar God gevloekt werd, onder haar dak wilde hebben.

Spreker ziet [in de leeszaal] kranten ter lezing gelegd die opstand tegen God en Goddelijke instellingen prediken en bespotten hetgeen eenieder die naar Gods getuigenis door genade wenst te leven, heilig en hoog acht. Daarop lettend is het hem beslist onmogelijk aan het desbetreffende voorstel van B en W zijn stem te verlenen. Trouwens hoe zal iemand die Gods Woord tot regel en richtsnoer voor staat en maatschappij noodzakelijk acht, hoe zal hij die God en Zijn Woord liefde toedraagt, naar sprekers vaste overtuiging anders kunnen handelen dan tegen het gewraakte voor stel met alle beslistheid zijn stem uit te brengen".

De kritiek die ds. Zandt hier uitoefent op de openbare leeszalen van toen, is in nog veel ernstigere mate van toepassing op de huidige openbare bibliotheken. Wanneer de boeken in die bibliotheken naar hun inhoud de toets van de Schrift niet kunnen doorstaan, dienen SGP-raadsleden dan ook zonder meer tegen subsidieverlening aan die bibliotheken te stemmen. Het moge duidelijk zijn dat Gods Woord ons in dezen geen andere keuze toelaat.

Ook tegen roomse leeszalen

Verder zal het geen verbazing wekken dat ds. Zandt zich ook niet kon verenigen met het voorstel om aan

roomse leeszalen subsidie te verstrekken. In de notulen lezen we hierover het volgende:

"Het spreekt wel vanzelf dat nu spreker zich verklaard heeft tegen het voorstel om subsidie aan de openbare leeszaal van gemeentewege te verlenen, hij zich eveneens om principiële redenen tegen de door B en W voorgestelde subsidie aan de roomskatholieke leeszaal verzet. Met goed recht mag en kan van een kind der Reformatie niet verwacht worden dat hij zich geroepen zal achten om roomskatholieke instellingen van overheidswege met subsidie te steunen; zijn beginsel verbiedt hem dat".

Hier hebben we dan een goed voorbeeld hoe dat ds. Zandt in zijn stemgedrag de lijnen van het onverkorte artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis met betrekking tot het uit het openbare leven weren van alle afgoderij en valse godsdienst doortrok naar de praktijk. Wordt in deze tijd zelfs door SGP-raadsleden nogal eens opgemerkt dat ze vandaag aan de dag met het onverkorte artikel 36 in de praktijk niets meer kunnen, dit is echter geenszins waar, zo blijkt duidelijk uit dit voorbeeld.

Toen burgemeester G. van Baren (ARP) tegen het betoog van ds. Zandt om geen subsidie te verstrekken aan de openbare leeszalen inbracht dat, als de openbare leeszalen verdwenen, de jeugd dan zou uitwijken naar particuliere leeszalen waar helemaal geen controle was op wat de jeugd las, antwoordde ds. Zandt hem onder andere:

"Dat er nog slechter bibliotheken zijn, (...) dat kan hier buiten beschouwing gelaten worden. Spreker kan en mag als raadslid niet meehelpen aan het verbreiden van afkeurenswaardige lectuur. (...) Het [minder] ergere kwaad kan niet met het (...) ergere verdedigd worden. Dan zou men ertoe kunnen komen om te zeggen dat diefstal niet zo erg is als moord en het stelen dus maar moet worden toegelaten".

Hier stelt ds. Zandt zich teweer tegen het helaas ook heden ten dage binnen de SGP veel opgeld doende haalbaarheidsprincipe waarbij men meent een minder of kleiner zondig kwaad te mogen toelaten om zo erger of schadelijker zondig kwaad te kunnen voorkomen, wat echter geheel in strijd is met Romeinen 3 vers 8, waar Paulus leert dat we geen zondig kwaad mogen doen, opdat het goede daaruit kome.

De burgemeester vond ook dat ds. Zandt maar een gevaarlijke taak aan de overheid wilde opleggen door van haar te eisen dat zij Gods Woord en de daarop gegronde Belijdenisgeschriften tot censor zou verheffen over de te drukken en ter lezing aan te bieden lectuur. 'Als dan een andere groep de meerderheid verkrijgt, dan zal de overheid tot ons kunnen zeggen: 'Gij hebt ons vroeger onze lectuur onthouden, nu onthouden wij u de uwe'", zo voegde hij ds. Zandt ter waarschuwing toe. De burgemeester achtte het daarom juist om "de geestelijke vrijheid te handhaven", waarop ds. Zandt reageerde met op te merken "dat de Geloofsbelijdenis der vaderen door Guido de Brés in de gevangenis [ds. Zandt heeft waarschijnlijk gezegd of bedoeld: tijdens de vervolgingen; AV] is opgesteld. Dit feit alleen [al] wijst er genoegzaam op", aldus ds. Zandt, "dat onze vaderen zich niet door opportunistische redenen lieten drijven en zij zich niet richtten naar gelegenheidsargumenten zoals hier zo straks te berde gebracht zijn. Het beginsel was voor hen het beginsel, ook al kon daar mogelijk vervolging en druk voor hen uit voortvloeien".

Kijk, dat is een geheel andere opstelling dan het lidmaatschap van de SGP voor vrouwen maar mogelijk maken - wat geheel tegen Gods Woord ingaat! - om rechterlijke vervolging te ontgaan. Het hoofdbestuur moge ontkennen dat dit de drijfveer is geweest, velen zagen en zien dit wel zo.

Gods zegen toegewenst, maar...

In zijn rede die ds. Zandt tijdens de algemene beschouwingen voor het jaar 1928 hield, wenste hij het gemeentebestuur van Delft wel Gods zegen toe, "maar", zo waarschuwde hij,

"wanneer wij Diens heilige Naam noemen, mag dat niet zijn om daarmee ijdel te paraderen. Het is grote zonde om Hem als een ijdel woord of politieke frase te bezigen. Willen wij Gods zegen verwachten, dan dienen wij Gods wegen te bewandelen. Met het oog daarop kan spreker B en W niet genoeg op het hart drukken om zich als overheid naar de ordinantiën van de levende God te richten. Dan zal zeker op Zijn zegen gerekend mogen worden. Doch dan dient er in waarheid in Zijn wegen getreden te worden, hetgeen helaas niet het geval is. Spreker meent dit niet te mogen verzwijgen, al wil hij dit gezegd hebben zonder zelfverheffing en zonder daardoor iemand grievend te beledigen" 3 K

Wanneer er heden ten dage in verkiezingsfolders geschreven wordt dat men in de raad de Bijbelse beginselen uitdraagt, terwijl dit in de praktijk nauwelijks blijkt te gebeuren, dan pleegt men feitelijk niet alleen kiezersbedrog, maar ten diepste gebruikt men dan Gods Naam ook ij del. Helemaal als er intussen tal van zaken onder de verantwoordelijkheid van de gemeenteraad plaatsvinden die lijnrecht tegen Gods Woord ingaan en men waarschuwt daar niet of nauwelijks tegen. Wat zou het toch groot zijn als men vrijmoedigheid zou verkrijgen om voor de rechten des Heeren op te komen, als men door het laten horen van een waarschuwende stem zich nog vrij mocht maken.

Heel wel uitvoerbaar

Vanaf haar intrede in de politiek is de SGP al voor de voeten geworpen dat hetgeen zij wil en vastgelegd is in haar beginselprogram in de praktijk niet uitvoerbaar is, zeker als we het hebben over de eisen van het onverkorte artikel 36 NGB. Ds. Zandt was het daarmee hartgrondig oneens. Hij hield er steeds strak aan vast - en terecht! - dat de aloude op Gods Woord gegronde Staatkundig Gereformeerde beginselen in de praktijk zeer wel uitvoerbaar zijn. Zo ook in de raadsvergadering van 20 december 1927, waarin hij onder meer dit zei:

"Voorshands is het hun [namelijk van de SGP-vertegenwoordigers in raden, Staten en Kamers; AV] dure roeping ons volk zo mogelijk uit de vaste slaap wakker te schudden en de oudgereformeerde beginselen te verbreiden. Worden zij eenmaal tot regering geroepen, dan zullen hun beginselen heel wel in de praktijk uitvoerbaar blijken te zijn, evengoed als zij uitvoerbaar bleken te zijn, toen de Heere eertijds de calvinisten hier en elders aan het bewind riep. Het zijn de calvinistische beginselen die in de zware geloofsstrijd ons volk kracht en sterkte schonken, ons land vrijmaakten en de Nederlandse natie een eigen nationaal bestaan schonken, welke spreker wenst voor te staan. Deze beginselen maakten het kleine Nederland eenmaal groot, bloeiend en welvarend.

Het zijn calvinisten die aan Nederland eertijds zijn gouden tijdperk bereidden. Doch spreker wil hier vooral aan geen mensen enige eer of hulde brengen. Het was God Die dit alles werkte" 4 ^.

Laat evenals ds. Zandt toch iedere staatkundig gereformeerde dit vooral vasthouden: de op Gods Woord en Wet gegronde Staatkundig Gereformeerde beginselen zijn geen onbereikbare idealen, zoals tegenwoordig zo vaak bewust of onbewust gesuggereerd wordt, maar het zijn juist praktische wetten en leefregels door de alwijze God gegeven, die daarom dan ook wel terdege in de praktijk uitvoerbaar zijn.

Niet slechts voor de binnenkamer

In de raad van Delft kreeg ds. Zandt vanwege de door hem met verve uitgedragen Bijbelse beginselen heel wat spot, hoon en verdachtmakingen over zich heen. Toch liet hij zich daardoor niet afschrikken. Tijdens de raadsvergadering van 14 november 1928 zei hij zich te herinneren dat dr. Abr. Kuyper in de Tweede Kamer eens dit gezegd had: 'Het is gelukt de Bijbel uit de openbare school te bannen, maar niemand zal mij beletten de Bijbel, Gods heilig Woord, in de vergaderzaal van het land te brengen'. "Niemand zal ook spreker beletten", zo vervolgde ds. Zandt,

"het hier in deze raadszaal te brengen. Het geloof heeft men wel naar de binnenkamer willen verwijzen, maar spreker moet daar niets van hebben. Het geloof is niet voor de binnenkamer alleen, maar voor het gehele openbare leven en ook een zaak die in de raadszaal haar zeggenschap dient te hebben" 5) .

Tegenwoordig wordt het dienen van God door velen beschouwd als een zaak die in de privésfeer thuishoort. Zolang men er anderen maar niet mee lastigvalt en zolang men maar niet zegt dat Gods geboden voor iedereen gelden, heeft men er geen moeite mee. Men mag in de privésfeer belijden dat de homoseksuele praxis zonde is, maar in het openbaar mag men er geen consequenties aan verbinden. Men mag thuis de schepping als de waarheid onderwijzen, maar op school eigenlijk niet. Enzovoorts. Zulk een opdeling en scheiding tussen privaat en publiek is echter niet naar Gods Woord, want het absolute gezag van Gods Woord strekt zich uit "over alle terreinen des levens en derhalve mede over het terrein van het staatkundige en maatschappelijke leven" (artikel 2 van de SGP- Statuten). We hebben dus overal naar Gods Woord te handelen en te wandelen.

Onderwijs

Het geluid dat ds. Zandt in de raad van Delft ten aanzien van het onderwijs liet horen, was dat het begin-

sel waarop het onderwijs in Nederland rustte, het zogenaamde beginsel van 'gelijk recht voor allen', "een door en door revolutionair beginsel" was 6) . Wilden roomsen een roomse school oprichten of communisten een communistische school, het was in principe mogelijk, indien maar aan de wettelijke voorschriften werd voldaan.

De waarheid en de leugen, de ware God en de afgoden, werden en worden zo op voet van gelijkheid gesteld. Dat tast de ere Gods aan. Alles wat adem heeft, behoort den HEERE te loven (Ps. 150:6). Vanwege dit recht Gods op alles dient al het onderwijs overeenkomstig de norm van Zijn Woord te zijn. In de raadsvergadering van 8 juni 1950 zei ds. Zandt dan ook dat

"de overheid daaraan gebonden is en het onderwijs naar die eis heeft in te richten. Dat is een Bijbelse leer, al is zij niet in overeenstemming met het antirevolutionaire program, hetwelk de ouders een recht toekent, namelijk om hun kinderen naar hun eigen inzichten te onderwijzen en te laten onderwijzen, dat zij volgens de Heilige Schrift niet hebben, dewijl deze van alle ouders eist dat zij hun kinderen in de vreze des Heeren zullen opvoeden" 7 ^.

Ds. Zandt kwam er destijds ook rond en eerlijk voor uit dat hij krachtens beginsel niet mee kon en wilde werken aan de verroomsing van Nederland en daarom zijn stem moest onthouden aan voorstellen tot het verlenen van subsidies aan roomse onderwijsinstellingen 8 ). Thans rukt in ons land met name de seculiere 'godsdienst' - die zeer onverdraagzaam is! - en de mohammedaanse godsdienst op. Het moge duidelijk zijn dat ook anno 2010 een SGP'er krachtens beginsel zijn medewerking aan seculiere en mohammedaanse scholen niet kan noch mag geven. Zeker niet als we bedenken hoe vele zielen voor de eeuwigheid op die scholen in duisternis worden opgevoed en geheel misleid worden.

Cultuurgeschiedenis

In de raadsvergadering van 31 maart 1954 kwam onder andere een voorstel aan de orde om op openbare scholen het vak 'Cultuurgeschiedenis van het Christendom' te gaan geven. Ds. Zandt had hierbij echter grote bedenkingen:

"De heer Zandt kan zich niet ontveinzen dat het woord 'cultuurgeschiedenis' in dit verband bij hem een zeer ernstig bezwaar ontmoet. Het Christendom toch is geen product van de cultuur, het is een schepping Gods. Tegen alle menselijke berekening in is het op de wereld gekomen. Twaalf eenvoudige visserslieden, die God heeft willen gebruiken om het in de toenmalige wereld te prediken, hadden geen wetenschappelijke opleiding gehad. Het ontbrak hun totaal aan wetenschappelijke kennis, maar nochtans hebben zij het tegen alle vervolgingen in kunnen vestigen. Wanneer men het Christendom gaat beschouwen zonder de kracht des geloofs en dit niet beschouwt als werken van de Heilige Geest, wat het in diepste wezen is, dan doet men het Christendom onrecht, dan maakt men er een karikatuur van. (...) Spreker heeft dus groot bezwaar tegen hetgeen door B enW wordt voorgesteld, want juist velen zien het Christendom als een product van de cultuur. Dat is het evenwel niet. Wanneer men nu onderwijs in die zin geeft, dan misvormt men het Christendom, dan doet men daaraan onrecht en groot onrecht ook. (...) Nogmaals zij het gezegd dat het als een wonder Gods te beschouwen is dat het Christendom in de toenmalige heidenwereld is gevestigd kunnen worden. Want deze wereld heeft het zo sterk mogelijk tegengegaan. Niet minder dan drie miljoen Christenen zijn op allerlei wijzen vervolgd, gemarteld en de dood ingedreven, voordat het Christendom zich kon vestigen en erkend werd. De Romeinse keizers hebben het met de hun ten dienste staande grote macht zoeken te keren, doch dat is hun niet gelukt. Daarin is de hand Gods geweest en wanneer dat wordt miskend, dan acht spreker het niet verantwoord om zijn stem aan het voorstel van BenWte geven. (...) Als men van het Christendom iets wil horen en het feitelijk met andere godsdiensten gelijkstelt, dan haalt men het omlaag" 9 K

Ook nu weer blijkt dat zodra men de ware godsdienst en de leugenleer op voet van gelijkheid stelde, men ds. Zandt tegenover zich vond. Met hart en ziel verdedigde hij dat we overeenkomstig artikel 36 NGB slechts eren mogen die ere toekomt, namelijk de enige ware God, Die Zich in Zijn Woord geopenbaard heeft en Die ons Zijn wetten gegeven heeft. Hij wenste daarom ook geen koehandel te bedrijven met de op Gods Woord gegronde beginselen.

Zondagsrust en zondagsheiliging

Over het beleid in Delft ten aanzien van de zondagsrust en zondagsheiliging heeft ds. Zandt het College van B en W en ook de raad herhaalde malen ernstig aangesproken. Een voorbeeld daarvan is te vinden in de notulen van de gemeenteraadsvergadering van 7 mei 1947:

"De heer Zandt wenst met kracht op te komen tegen voorstellen welke worden gedaan om het maken van muziek op de dag des Heeren toe te laten. Die dag dient geheiligd te worden. God gebiedt dat in het vierde gebod. Als argument om het ten gehore doen brengen van muziek wordt het vreemdelingenbezoek aangevoerd. (...) Naar het Goddelijk gebod dient zelfs de vreemdeling die in de poort is, alsdan te rusten. Naar dat gebod mag niemand op de dag des Heeren een reis voor plezier of zaken maken. Dat soort van reizen dient dan ook allerminst aangewakkerd te worden door gelegenheid te geven dat er op vroeger uur muziek gemaakt mag worden. (...) Spreker wil (...) opmerken dat niet een gedeelte, hetzij langer of korter, maar de gehele dag des Heeren door een iegelijk geheiligd dient te worden, alsook dat er op die gehele dag behoort gerust te worden. Uit kracht van Gods wet tekent hij nu al bij voorbaat scherp protest aan (...)" 10) .

Met klem heeft ds. Zandt in de Delftse raad er ook voor gepleit dat de busdiensten op zondag stilgelegd zouden worden li; ) en dat het stedelijk museum op die dag gesloten zou zijn 12) . Het feit dat er ook zondags gevoetbald werd, vormde voor hem tevens een van de redenen om consequent tegen subsidie aan sportterreinen te stemmen 13 ).

Met droefheid moest hij constateren dat het in tal van plaatsen in ons land feitelijk zo was "dat er op zondag meer mensen op de voetbalvelden dan in de kerken aanwezig" waren. Dit werd door de overheid helaas zelf in de hand gewerkt omdat zij haar Goddelijke roeping ten aanzien van de dag des Heeren ernstig verzaakte en omdat veel overheidspersonen in dezen aan het volk een verkeerd voorbeeld gaven. Ds. Zandt vond dit "verschrikkelijk", zo zei hij in de raadsvergadering van 13 juli 1932. Hij wees erop dat "zulk een overheid Gods gebod niet alleen omlaaghaalt, maar ook bovendien oorzaak is dat Gods schrikkelijke toorn over land en volk" ontstoken wordt. De ontzaglijke crisis die toen heerste, zag hij als een oordeel Gods ook over deze zonde. Mede daarom hield hij het College en de raad voor:

"De overheid die het welzijn van haar onderdanen dan ook recht verstaat, zal Gods dag doen eerbiedigen. Een burgemeester die met Gods Woord te rade gaat en het eerbiedigt, kan dan ook geen toestemming verlenen tot het houden van optochten op de dag des Heeren. Hij heeft daarbij niet te vragen wat de publieke opinie of de meerderheid van zijn ingezetenen zeggen of willen, in dezen heeft hij slechts op te volgen wat God in Zijn Woord van hem eist" 14 K

Deze beginselvaste lijn komen we helaas heden ten dage in de politieke praktijk maar weinig meer tegen.

Bond tegen het vloeken

In het antirevolutionaire dagblad De Standaard was in 1916 een advertentie verschenen waarin een zekere heer J. Baas uit Den Helder sympathisanten opriep om te komen tot het oprichten van een organisatie die het vloeken in ons land zou tegengaan. Dit had op 17 september 1917 geresulteerd in het oprichten van de 'Bond tegen

het schenden door het vloeken van Gods heilige Naam', in onze dagen beter bekend als de 'Bond tegen het vloeken'. Deze bond had in 1952 ook bij de gemeente van Delft een verzoek ingediend voor subsidie. B en W stelden echter aan de raad voor om dit subsidieverzoek af te wijzen, onder andere omdat men bij het indienen niet aan alle formele eisen had voldaan en omdat met deze ondersteuning geen plaatselijk belang gediend zou zijn. Hiermee was ds. Zandt het beslist niet eens, zo bleek in de raadsvergadering van 6 juni 1952:

"De heer Zandt betreurt het zeer dat het verzoek van het bestuur van de 'Bond tegen het schenden door het vloeken van Gods heilige Naam' op formele gronden moet worden afgewezen, zoals (...) is opgemerkt. Dit is een zaak van het allerhoogste belang. Tal van colleges in den lande, provinciale besturen en gemeenten verlenen een subsidie en het doet dan ook wel zeer eigenaardig aan dat BenW van Delft dit geen taak voor de overheid achten, wat het wel degelijk is. De overheid heeft als dienaresse Gods wel degelijk hier een taak te vervullen. Het is nauwelijks te begrijpen hoe het College zulk een merkwaardig, afkeurenswaardig standpunt kan innemen. Het vloeken van Gods heilige Naam is inderdaad een gruwelijke zonde en dat de bond dat wenst tegen te gaan, is zeer toe te juichen. (...) De heer Zandt bestrijdt de mening van de voorzitter dat hier niet kan worden gesproken van een plaatselijk belang. Ongetwijfeld is het een plaatselijk belang, want het misbruiken van Gods Naam is geen kleinigheid, maar een schrikkelijke zonde waarover God Zich vertoornt. Het is een van de ergste zonden, waaraan een mens zich schuldig kan maken. Waar niet wordt gevloekt, mag men volgens Gods Woord Gods zegen te dezer zake verwachten. De voorzitter heeft gelijk, wanneer hij zegt dat er te Delft geen plaatselijke afdeling van deze bond is, doch er zijn hier ter stede mensen genoeg die het streven van de bond steunen en daarom al is het door de voorzitter aangevoerde argument niet steekhoudend. Zeer veel ingezetenen van Delft zouden het toejuichen, wanneer de gemeente hier een subsidie verstrekte. Er kan inderdaad verschil zijn met de drankbestrijding, maar wanneer het er om gaat het onzedelijke tegen te gaan, waarom steunt men dan niet nog gewichtiger zaken dan de drankbestrijding? En deze zaak is veel gewichtiger" 1 5 K

KVP en ARP deelden tot op zekere hoogte de bezwaren van de SGP. Daarom besloot de raad om thans hierover geen beslissing te nemen en het College uit te nodigen om met een nieuw voorstel te komen.

Sporten, spelen en feesten

Daarvoor lopen velen in onze tijd warm, maar ook al in de tijd van ds. Zandt. "Men gaat zich in Nederland", zo moest hij tot zijn verdriet constateren 16 ^,

"helaas hoe langer hoe meer voor sport en spel, toneel en allerlei ijdel vermaak interesseren en drijft de levenskoers daardoor de heidense kant uit. Zo gaat men vlak tegen Gods Woord en Wet in. Om dood en eeuwigheid bekommert men zich in brede kringen van ons volk niet meer. Dat moet ons volk noodwendig tot de ondergang voeren. Van die verderfelijke dwaalweg dient ons volk terug te keren om zich naar Gods Woord en Wet te richten. Dat kan het alleen de redding brengen. Daarin is alleen zijn heil gelegen".

Dat hield hij de raad en het College van Delft in 1950 voor, opdat ze er toch niet mee door zouden gaan om direct of indirect het sporten, spelen en feesten onder de inwoners van Delft te bevorderen.

Een doorn in het oog was voor ds. Zandt vooral de jaarlijks terugkerende feestweek. Weliswaar was in de periode voor de Tweede Wereldoorlog de kermis door de gemeenteraad afgeschaft, maar daarvoor in de plaats was deze feestweek gekomen die volgens ds. Zandt in wezen niets anders dan een verkapte kermis was. Telkens drong hij er daarom op aan om die feestweek af te schaffen, maar hij vond steeds maar geen gehoor. Echter, in 1959 leek daar verandering in te komen. Het College wilde de feestweek nu ineens wel afschaffen, omdat het tot de conclusie was gekomen dat de feestweek

zichzelf overleefd had. Het definitieve voorstel van het College kwam aan de orde op die gemeenteraadsvergadering waarop ds. Zandt voor het laatst het woord gevoerd heeft, namelijk op die van 30 december 1959. Het zal niemand verbazen en ook niet verbaasd hebben dat hij toen naar aanleiding van dit voorstel zijn rede begon met de opmerking "er ten zeerste over verheugd" te zijn "dat het College is tegemoetgekomen aan de wens dat tot afschaffing van de zogenaamde feestweek, die in wezen een kermis is, zal worden overgegaan".

Uitvoerig wees ds. Zandt vervolgens op de sociale nood en grote ellende die het kermishouden in tal van gezinnen door geldverkwisting met zich meebracht, om daarna zijn rede als volgt te besluiten:

"Vanavond is gezegd dat men vermaak wil, maar het lichtzinnige zondige kermisvermaak is het ware vermaak niet. Dat staat de ware vreugde tegen. Men beweert wel eens dat spreker en zijn geestverwanten sombere lieden zouden zijn, dat zij zich tegen alle vermaak zouden keren, doch dat is geenszins het geval. Zij zijn vóór echte blijdschap in God, Die de enige ware blijdschap is, die niet voor een dag, week of jaar is, maar welke in leven en sterven blijvend is, eeuwig is en ook in der eeuwigheid zal zijn. De natuurlijke mens echter heeft naar Christus' uitspraak de duisternis liever gehad dan het licht en de dood liever dan het leven. Daarom zoekt hij de ware blijdschap niet en heeft hij zelfs een afkeer van de vrede die Christus de Zijnen geeft, waar Hij getuigt: 'Vrede laat Ik u, Mijn vrede geef Ik u; niet gelijkerwijs de wereld hem geeft, geef Ik hem u'. En deze blijdschap zal van u niet weggenomen worden gelijk Godvrezende martelaren hebben bevestigd, toen zij op schavot en brandstapel in de grootste blijdschap de dood zijn ingegaan. Deze blijdschap beveelt spreker eenieder aan" 17 K

Hoe treffend en indrukwekkend is dit afscheidswoord dat hij bewust of onbewust als zodanig op die avond uitgesproken heeft. Echter, de meesten in de raad hadden de duisternis liever dan het licht. Het voorstel van B en W tot afschaffing van de feestweek werd namelijk door de raad met 22 tegen 9 stemmen verworpen 18) . Maar ze deden het niet ongewaarschuwd; ds. Zandt had zich vrijgemaakt.

In de eerste raadsvergadering na het sterven van ds. Zandt, de raadsvergadering van 29 maart 1961, heeft de Delftse burgemeester D. de Loor (PvdA) de bovenstaande woorden nogmaals in de raad voorgelezen als woorden die kenmerkend waren voor ds. Zandt. Volgens deze burgemeester week hij "geen duimbreed" van de beginselen af en liet hij "zijn waarschuwingen voor de verkeerde weg", steeds ook, zoals hier, vergezeld gaan van "het aanwijzen van de goede weg" 19) . Een loffelijk getuigenis! En nog wel uit de mond van een 'rode' burgemeester.

Ten besluite

We zouden nog meer kunnen citeren. Bijvoorbeeld hoe hij met ernst voor de oordelen gewaarschuwd heeft als Nederland zich niet zou bekeren tot de God van onze vaderen. Maar we zullen het hierbij laten. Naast de in dit artikel aangehaalde principiële passages gaat ds. Zandt in zijn redes natuurlijk ook op tal van zakelijke onderwerpen in zoals het verhogen van ambtenarensalarissen, het al of niet dempen van de grachten, het stimuleren van de woningbouw enz. We schrijven dit opdat niet de gedachte postvatte dat ds. Zandt alleen maar over principiële onderwerpen in de raad het woord gevoerd heeft. Dat is echt niet zo. Wel kan gezegd worden dat hij in heel veel raadsvergaderingen al dan niet uitvoerig op principiële zaken en aspecten ingegaan is. Het waarschuwen tegen voorstellen of praktijken die met Gods Woord en Wet in strijd waren, had bij hem prioriteit boven het behandelen van zakelijke kwesties. En zijn uitgangspunt was niet het haalbare, maar wat is eis van beginsel. Helaas is dit tegenwoordig zo vaak anders. En wordt door ons ook in veel gevallen niet gezwegen waar we spreken moeten?

Geve de Heere ons, eenieder in zijn ambt en beroep, vanaf nu en voortaan steeds te mogen spreken, schrijven en handelen overeenkomstig Gods Woord en Getuigenis.

Uw Godd'lijk woord is waarheid van 't begin; Uw recht heeft nooit verandering te wachten; Dies houd ik dat met een verblijden zin; Leer door Uw Geest mij dat gestaag betrachten. (Ps. 119:80b)

Noten:

1) Gemeenteraad Delft, Handelingen van 23 september 1927, p. 147 (herspeld)

2) Gemeenteraad Delft, Handelingen van 19 december 1927, p. 201-206 (herspeld)

3) Gemeenteraad Delft, Handelingen van 20 december 1927, p. 222 (herspeld)

4) Gemeenteraad Delft, Handelingen van 20 december 1927, p. 234 (herspeld)

5) Gemeenteraad Delft, Handelingen van 14 november 1928, p. 176 (herspeld)

6) Gemeenteraad Delft, Handelingen van 7 juni 1950, p. 160 7) Gemeenteraad Delft, Handelingen van 8 juni 1950, p. 178 (herspeld)

8) Gemeenteraad Delft, Handelingen van 30 december 1946, p. 52

9) Gemeenteraad Delft, Handelingen van 31 maart 1954, p. 87-88, 91

10) Gemeenteraad Delft, Handelingen van 7 mei 1947, p. 77 (herspeld)

11) Gemeenteraad Delft, Handelingen van 8 september 1948, p. 176

12) Gemeenteraad Delft, Handelingen van 24 februari 1949, p. 31 13) Gemeenteraad Delft, Handelingen van 25 januari 1950, p. 11 14) Gemeenteraad Delft, Handelingen van 13 juli 1932, p. 113 (herspeld)

15) Gemeenteraad Delft, Handelingen van 6 juni 1952, p. 175-176 (herspeld)

16) Gemeenteraad Delft, Handelingen van 9 maart 1950, p. 102 (herspeld)

17) Gemeenteraad Delft, Handelingen van 30 december 1959, p. 367-368 (herspeld)

18) Gemeenteraad Delft, Handelingen van 30 december 1959, p. 370

19) Gemeenteraad Delft, Handelingen van 29 maart 1961, p. 45- 46

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 februari 2010

In het spoor | 56 Pagina's

DS. ZANDT IN DE RAAD VAN DELFT

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 februari 2010

In het spoor | 56 Pagina's