Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Reformatie van stad en meierij Den Bosch -2-

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Reformatie van stad en meierij Den Bosch -2-

26 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

In de eerste aflevering van dit artikel1) hebben we gezien dat de stad Den Bosch tweemaal een korte calvinistische bloeiperiode heeft gekend, de eerste vanaf de Beeldenstorm in september 1566 tot 11 april 1567 en de tweede van september 1578 tot juli 1579. Uit vrees voor de komst van het Spaanse leger - dat onder leiding van Parma op 29 juni 1579 na een beleg van vier maanden Maastricht onder de voet had gelopen en daarbij moordend en plunderend door de stad getrokken was - waren in juli 1579 nagenoeg alle protestanten uit Den Bosch weggevlucht. Het gevolg hiervan was dat de roomsen weer het heft in handen kregen en dat de stad in december 1579 het kamp van de Prins verliet en zich met de Spaanse koning verzoende. In de jaren daarna werd de contrareformatie overeenkomstig het concilie van Trente met voortvarendheid ter hand genomen en ontwikkelde Den Bosch zich bovendien tot een toevluchtsoord voor roomsen die elders door gereformeerde overheden verdreven waren. Om de Bossche jeugd beter tegen het protestantisme te harnassen, verkreeg de stad in 1609 door de ijver van de Bossche bisschop Masius hiervoor een groot jezuïetencollege dat zorg droeg voor gedegen rooms onderwijs aan de jeugd. Een en ander betekende dat Den Bosch weer helemaal op en top rooms was - de stad werd daarom ook wel ‘klein rome’ genoemd - toen in 1629 prins Frederik Hendrik met een groot leger voor de wallen verscheen.

Eerder, in 1601 en 1603, had ook prins Maurits al geprobeerd om Den Bosch te veroveren, maar zijn pogingen waren op niets uitgelopen. Daarbij moet wel aangetekend worden dat het Maurits toen niet specifiek alleen om Den Bosch te doen was geweest, maar ook om het Spaanse leger rond andere belegerde steden weg te lokken. Frederik Hendrik daarentegen had wel specifiek zijn zinnen erop gezet om dit voor de verdediging van de Zuidelijke Nederlanden zo belangrijke en voor de Noordelijke Nederlanden zo gevaarlijke bolwerk aan de vijand te ontnemen. Was Den Bosch, de meest noordelijk gelegen grensvestiging van het toenmalige Spaanse machtsgebied en de vierde stad in het hertogdom Brabant, eenmaal genomen, dan lag de weg open om vandaar uit verder naar het zuiden door te stoten2). In deze tweede aflevering willen we vooral aan het beleg - een militair meesterwerk! - en de capitulatie van Den Bosch alsmede aan de gestelde capitulatievoorwaarden aandacht schenken om in volgende afleveringen Deo volente nader op de ingezette protestantisering van stad en meierij Den Bosch te kunnen ingaan.

Den Bosch belegerd

Prins Maurits en de Friese stadhouder Willem Lodewijk waren destijds fel tegen het sluiten van het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) geweest, onder andere omdat dit aan de vijand de gelegenheid zou verschaffen om financieel en militair weer op krachten te komen. Ten aanzien van Den Bosch hadden zij in ieder geval gelijk gekregen, zo zou prins Frederik Hendrik ondervinden. De stad was tijdens het Twaalfjarig Bestand namelijk zwaar versterkt met verscheidene bastions en buitenforten. In combinatie met het feit dat de velden rondom Den Bosch relatief laag gelegen en daardoor drassig en moerassig en bovendien te inunderen waren, was de stad nu helemaal een lastig te nemen, zo niet onneembare vesting geworden. De ‘Moerasdraak’, zoals Den Bosch ook wel werd genoemd, maakte zich dan ook helemaal niet zoveel zorgen toen prins Frederik Hendrik eind april 1629 met een groot leger (24.000 man infanterie en 4.000 ruiters) vanaf de Mookerheide onder Nijmegen naar het westen oprukte. De commandant van Den Bosch, Anthonie Schets, heer van Grobbendonck, dacht aanvankelijk dat Frederik Hendrik - als heer van Breda - Breda wilde terugveroveren, dat enkele jaren eerder (1625) door de Spanjaarden onder leiding van Spinola ingenomen was, nadat het - sinds de list met het turfschip - 35 jaar in Staatse handen was geweest. Maar toen twee dagen later alle toegangswegen naar Den Bosch afgezet werden, werd het hem ineens duidelijk dat het Frederik Hendrik toch om Den Bosch begonnen was. In Brussel feliciteerde men elkaar over zulk een onbezonnenheid; men sprak de verwachting uit dat Frederik Hendrik wel binnen het jaar krijgsgevangene of gesneuveld zou zijn. Maar het liep anders…

Gedegen aanpak

Rond Den Bosch werden aanvankelijk vijf, maar uiteindelijk zes met aarden wallen versterkte kampen of kwartieren opgezet. Daarin werd het leger gehuisvest. Frederik Hendrik als opperbevelhebber betrok het hoofdkwartier in Vugt en zijn onderbevelhebbers vestigden zich in de andere kwartieren, te weten: graaf Willem van Nassau (1592-1642), een kleinzoon van graaf Jan de Oude en burgemeester te Heusden, in het kwartier bij Orthen, de Friese en contraremonstrants denkende stadhouder Ernst Casimir (1573-1632), een broer van de inmiddels overleden Willem Lodewijk, in het kwartier bij Hintham, graaf Johan Albert van Solms, de schoonvader van Frederik Hendrik, in het kwartier bij Engelen, kolonel Willem Pijnssen in het kwartier bij Vlijmen en baron Johan Wolfert van Brederode uit Vianen in het kwartier bij Den Dungen.

Het meeste oorlogsmateriaal (waaronder 116 kanonnen en de materialen voor het beleg) werd per schip aangevoerd. Zo’n 150 schepen meerden bij het strategisch liggende fort Crèvecoeur af. Dit fort lag precies daar waar de door Den Bosch stromende rivier de Dieze in de Maas uitmondde (ten zuiden van Hedel), van waaruit het gemakkelijk was om de troepen te bevoorraden. Wat Maurits destijds niet gedaan had, deed Frederik Hendrik nu wel. Hij liet in sneltreinvaart om Den Bosch heen twee linies of dijken aanleggen van circa 1,8 meter hoog. De buitenste dijk, de zogenaamde circumvallatielinie, kwam op anderhalve kilometer afstand van de stad te liggen, buiten het bereik van het geschut. Langs deze dijk, die een lengte van zo’n 45 tot 50 kilometer had, werd aan de buitenzijde een smal kanaal gegraven. Deze dijk en dit kanaal dienden om het water van de rivieren de Dommel en de Aa - die respectievelijk vanuit het zuiden en oosten naar Den Bosch stromen en die in (en via de grachten van) Den Bosch samenkomen en overgaan in de Dieze - af te dammen en om te leiden. Hierdoor zakte het waterpeil in de directe omgeving van Den Bosch en steeg het waterpeil in het gebied buiten de dijk, waardoor respectievelijk een aanval op de stad vergemakkelijkt en een aanval op de stellingen van de prins ter ontzetting van Den Bosch sterk bemoeilijkt werd. Tevens werd het kanaal gebruikt om met behulp van kleine schepen vanaf het fort Crèvecoeur de kwartieren te bevoorraden.

De binnenste dijk, de zogenaamde contravallatielinie, die korter was, maar altijd nog een lengte van zo’n 25 kilometer had, zorgde voor een verbinding tussen de kwartieren, waardoor onderling een relatief snelle communicatie mogelijk was. Op daarvoor geschikte plaatsen langs deze dijk werden versterkingen aangelegd en kanonnen geplaatst. Verder had ook deze dijk een functie bij het regelen van het waterpeil rond de stad. Doel was om het waterpeil in het gebied tussen deze dijk en de stadswallen zodanig te laten dalen dat het aanleggen van loopgraven richting de stadswallen mogelijk werd.

Alles bij elkaar genomen was er sprake van een gigantisch groot graaf- en grondverzetproject. Behalve de 24.000 soldaten werden hiervoor naar schatting nog zo’n 10.000 boerenknechten ingezet, gerekruteerd uit Holland, de Over- en Neder-Betuwe, de Tielerwaard en de Veluwe. De haast ongelofelijke snelheid waarmee dit gehele project werd uitgevoerd - in nog geen drie weken tijd was het klaar -, wijst erop dat er sprake was van een heel goede voorbereiding, planning en organisatie. Het is voor ons haast onvoorstelbaar dat zonder moderne communicatiemiddelen zoveel mensen op tijd van graafgereedschap en voeding werden voorzien, onderkomen en kleding hadden en bovendien ook nog eens wisten wat ze moesten doen. Hier was sprake van een meesterwerk in logistiek en communicatie.

Het was overigens ook van groot belang dat een en ander in een zo kort mogelijke tijd verwezenlijkt werd, want zonder verdedigingswallen was het leger vrij kwetsbaar en een tegenaanval vanuit Brussel was te verwachten. Het was alleen de vraag wanneer.

Pogingen tot ontzet

Toen Frederik Hendrik Den Bosch van de buitenwereld afsloot, had de stad wel redelijk wat voedsel in huis, maar de voorraden aan lood, kruit en geld (voor het op tijd uitbetalen van de soldij) waren niet berekend op een langdurig beleg. Den Bosch zou immers toch niet belegerd worden, zo was men én in Den Bosch én in Brussel van mening geweest. Alleen de Bossche bisschop Ophovius wist al vroegtijdig - waarschijnlijk via zijn contacten in de Noordelijke Nederlanden - dat Frederik Hendrik het op Den Bosch gemunt had, maar zijn waarschuwingen had men niet serieus genomen. Ook het in Den Bosch gelegerde garnizoen was aan de kleine kant. Voor een intensieve en langdurige verdediging van de stadswallen waren naar schatting zo’n vijfduizend manschappen nodig. Maar inclusief de achthonderd man die nog inderhaast met wapens en geldbuidel vanuit Breda via Vlijmen - wadend tot hun middel door het water - Den Bosch waren binnengeloodst, beschikte Grobbendonck over niet meer dan 3000 soldaten. Hoewel hij het tekort aan manschappen redelijk wist op te vangen door ook de vier schutterijvendels in te schakelen en door uit de burgerij nog eens acht compagnieën samen te stellen, toch besefte Grobbendonck al vroegtijdig dat hij het op de lange duur niet zou kunnen volhouden. Vooral omdat het kruit dan zou opraken. Via brieven bracht hij de Spaanse opperbevelhebber, graaf Hendrik van den Bergh, een volle neef van Frederik Hendrik, begin mei hiervan al op de hoogte. Zo snel mogelijk begon deze een groot ontzettingsleger bijeen te verzamelen. En toen uiteindelijk ook Brussel ervan overtuigd was dat Den Bosch hulp nodig had, marcheerde hij met 7.000 à 10.000 ruiters en circa 30.000 man voetvolk, goed voorzien van geschut, munitie, sloepen en proviand, richting het noorden.

Op 25 en 26 juni sloeg hij zijn tenten op in Loon op Zand en Sprang en vervolgens in Haaren en Helvoirt, niet zo ver van het kwartier van Frederik Hendrik. Maar Van den Bergh mocht dan een groot leger bij zich hebben, feitelijk kwam hij te laat, want Frederik Hendrik had inmiddels al bijna twee maanden de tijd gehad om zich achter verdedigingswallen te verschansen en dijken aan te leggen. Bovendien was het waterpeil in het buitengebied door de aanleg van de circumvallatielinie en de afdamming en omlegging van de Dommel en de Aa reeds aanmerkelijk gestegen, zodat grote delen van het buitengebied onbegaanbaar waren geworden, waardoor het voor Van den Bergh maar op enkele plaatsen mogelijk was om een aanval te doen. Hij probeerde enkele malen om een doorbraak in de linies te forceren met de bedoeling om een paar duizend soldaten extra in Den Bosch te brengen, maar deze pogingen mislukten. Hij kon weinig uitrichten. Nadat hij het ook zonder succes vanaf de kant van Boxtel had geprobeerd, gaf hij het op en vertrok op 17 juli met zijn leger. Niet richting Brussel, maar richting Grave (bij Nijmegen). Wat had dit te betekenen?

Een hachelijke situatie

Liet Van den Bergh nu Frederik Hendrik ongestoord zijn gang gaan? Nee, hij koos alleen een andere strategie. Een strategie die ook prins Maurits destijds verscheidene malen had beproefd, namelijk door één of meer steden van de tegenpartij aan te vallen, de tegenpartij dwingen het beleg op te geven. Van den Bergh rukte richting de Veluwe op. Daar kreeg hij versterking van troepen van de Duitse keizer Ferdinand II. Deze keizer van het Heilige Roomse Rijk had zijn protestantse belagers van zich af weten te schudden en daardoor nu de handen vrij. Hij wilde zijn zusters zoon, koning Philips IV van Spanje, wel te hulp komen en stuurde onder leiding van zijn legeraanvoerder Ernesto Montecuculi 17.000 man naar de Veluwe, welke daar al plunderend schandalig huishielden onder de boerenbevolking. Na twee weken bereikte men Amersfoort, dat zich al na één dag zonder slag of stoot gewonnen gaf (14 augustus 1629). Vervolgens was het de bedoeling om naar Holland door te stoten. De Republiek kwam hierdoor in een benarde en hachelijke situatie te verkeren. Bij velen in Utrecht en Holland sloeg de schrik om het hart. Maar hoe precair deze situatie ook was, toch dacht Frederik Hendrik er niet aan om het beleg rond Den Bosch op te breken. Wel stuurde hij de Friese stadhouder Ernst Casimir met 55 vendels voetvolk en 14 kornetten ruiters naar de Veluwe, alleen om daar steden te verdedigen en tijd te rekken, want voor een rechtstreekse confrontatie was zijn leger veel te klein.

En toen kwam er plotseling redding. Nog geen vijf dagen na de inname van Amersfoort en van een kant waarvan velen het niet verwacht hadden. In opdracht van Frederik Hendrik had Ernst Casimir enkele kleine keurtroepen aan Otto van Gendt, gouverneur van het tegenwoordig in Duitsland gelegen Emmerik, meegegeven. Hij moest proberen om bij verrassing de stad Wezel in te nemen. Wezel was de bevoorradingsplaats voor de troepen van Montecuculi en Van den Bergh. Daar lag hun voorraad aan munitie, geld en proviand. Lukte het Wezel in te nemen, dan zou dat de bevoorrading van hun troepen ernstig stagneren. En…het lukte! Een wonder des Allerhoogsten! In de nacht van 18 op 19 augustus viel Wezel in handen van de prins. Nu hun aanvoerlijn doorgesneden was, zat er voor Montecuculi en Van den Bergh niets anders op dan ijlings met hun legers terug te keren. Het grootste gevaar voor de Republiek was vooralsnog geweken. Overal in den lande werden dankdagen gehouden. Ook in het leger van de prins dankten veldpredikers in het openbaar de Heere.

Capitulatie

Ondertussen was er door de belegeraars van Den Bosch onder de bezielende leiding van Frederik Hendrik noest doorgewerkt. Ongeveer rond de tijd dat Van den Bergh van Den Bosch was weggetrokken, waren de tussen het kwartier van Frederik Hendrik en de stad in gelegen sterke forten Isabella en Sint-Anthonie in handen van de prins gevallen. Daardoor kwam de weg naar de stadswal vrij. Begonnen werd met het aanleggen van zigzaglopende loopgraven richting de stadswal. Ook vanuit de andere kwartieren werd dit gedaan om zo de aandacht van de vijand te verdelen. Dit werk was zwaar en gevaarlijk, maar werd wel goed betaald. Om te zorgen dat de Spanjaarden dit werk zo min mogelijk konden hinderen, werd het gedekt door kanonvuur gericht op de bovenkant van de stadswal. Daarnaast stonden er ook op diverse plaatsen kanonnen opgesteld die gedurig hun loden last hoog over de stadswal schoten, waardoor er in de stad aanzienlijke verwoestingen werden aangericht en ook branden ontstonden.

Verder was men - ook zo ongeveer rond de tijd van het wegtrekken van Van den Bergh - bij Engelen onder leiding van de bekende Jan Adriaensz Leeghwater begonnen met de bouw van circa 23 door paarden aangedreven rosmolens, die waarschijnlijk daar als bouwpakketten aangevoerd en in elkaar gezet werden. Deze molens moesten ervoor zorgen dat het waterpeil in het gebied tussen de contravallatielinie en de stad zo ver zakte dat hierdoor het aanleggen van loopgraven tot aan de stadsgracht mogelijk werd. Het werkte nog ook: na twee weken was het water al 35 cm gezakt.

Al met al kostte het gehele beleg enorm veel duiten, zowel aan materiaal als aan soldij. Het geld van de een jaar eerder door Piet Hein veroverde Spaanse Zilvervloot kwam nu bijzonder goed van pas!

Op 13 augustus was aan de kant van de Vught het graven van zigzaglopende loopgraven zo ver gevorderd dat de stadsgracht bereikt werd. Hier lag het zogenaamde bastion Vught, een cruciaal bolwerk in de verdediging van de stad. Om bij de stadsmuur te kunnen komen werden enkele houten, met aarde bedekte tunnels aangelegd, waarbij de stadsgracht plaatselijk vanuit zo’n tunnel werd gedempt. Een kleine maand later was een en ander zo ver gevorderd dat men een mijn onder de stadsmuur wist aan te brengen die in de nacht van 10 op 11 september tot ontploffing werd gebracht, waardoor een fors deel van het bastion Vugt verwoest werd en er een aanzienlijke bres ontstond.

De Bosschenaren en het aanwezige garnizoen onder leiding van Grobbendonck hadden de stad steeds moedig en dapper verdedigd en ook nu wisten zij zo goed en zo kwaad als het ging de bres nog te dichten. Maar het drong nu wel des temeer tot eenieder door dat verder strijden feitelijk zinloos was. Zij zouden dit niet lang meer kunnen volhouden. Temeer niet daar de bodem van het kruitvoorraadvat in zicht kwam. Besloten werd daarom om zo snel mogelijk met Frederik Hendrik over capitulatie te gaan onderhandelen. Dit leidde ertoe dat een capitulatieverdrag werd opgesteld, dat reeds op 14 september door beide partijen werd ondertekend. Enkele dagen later zag men Grobbendonck met zijn manschappen Den Bosch verlaten en prins Frederik Hendrik met enige troepen de stad intrekken. Ook de tweeëntwintig jezuïeten van het jezuïetencollege laadden hun boeken en huisraad op karren en vertrokken nu al naar Antwerpen, hoewel ze nog twee maanden mochten blijven.

Wat velen voor onmogelijk hadden gehouden, was nu geschied. Den Bosch was in de handen van de prins gevallen. Om de Heere te erkennen voor deze grote weldaad werd reeds op woensdag 19 september in de Sint-Jan in Den Bosch - voor het eerst weer sinds 50 jaar! - een gereformeerde dienst gehouden, waarin de veldprediker van de prins, ds. Conrad Markinius, voorging. Toepasselijk werd onder meer het eerste vers van de achtennegentigste Psalm gezongen, vanzelf in de berijming van Datheen:

Wilt onzen God een nieuw lied zingen,
Want Hij heeft groot wonder gedaan;
Door Zijn hand kan Hij alle dingen
Overwinnen en gans verslaan.

Hij heeft ons ‘t heil geopenbaret,
Daardoor dat wij al zijn bevrijd,
En Zijn gerechtigheid verklaret
Den volkeren breed ende wijd.

De kerk moet tot de laatste plaats bezet zijn geweest. Van heinde en ver was men naar het zuiden gereisd. Volgens een geschiedschrijver waren er wel achtduizend toehoorders. Dit aantal zal wel wat te hoog ingeschat zijn, maar het waren er in ieder geval zeer veel, onder wie natuurlijk ook de prins en zijn gemalin alsmede vele andere hoogwaardigheidsbekleders.

Mede tot uitbreiding van Gods Koninkrijk

Zowel het beleg van Den Bosch als de benarde situatie die ontstaan was door de inval van de vijand op de Veluwe, was aan de inwoners van de Noordelijke Nederlanden niet voorbijgegaan. Reeds vóór de aanvang van het beleg hadden de Staten-Generaal in bedekte termen met het oog op het voorgenomen beleg een algemene vastenen bededag uitgeschreven die kort na de aanvang van het beleg gehouden werd. En toen Van den Bergh met zijn groot leger nog in de omgeving van Den Bosch verkeerde, had zich al het gerucht verspreid dat de Duitse keizer een leger aan het bijeen verzamelen was om de Spanjaarden een handje te helpen. Dit was voor de heren Staten-Generaal aanleiding geweest om voor de tweede maal een algemene vasten- en bededag uit te schrijven, in het besef dat aan de bescherming en zegen des Heeren alles gelegen was. Want alle dingen die tegen de vijand ondernomen werden, “ruiters noch knechten, wapenen noch paarden” konden “de bescherming noch victorie” geven, zo hield men de inwoners voor, “tenzij dat daar bijkwam de sterke en overwinnende hand Gods”.

Opmerkelijk was dat in diezelfde biddagsbrief de inwoners niet alleen uit oogpunt van bescherming van het land opgeroepen werden om de almachtige God “van ganser harte vurig te bidden” dat de stad Den Bosch in onze handen gegeven mocht worden, maar heel uitdrukkelijk ook, opdat daardoor in die stad en omgeving “veel verscheidene lieden, in de duisternis van het pausdom verblind zittende”, gebracht mochten worden “tot het ware en klaar schijnende licht van de Evangelische waarheid”, en dat “tot voortplanting van Gods kerk en grootmaking van Zijn heilige Naam”3). De verovering van Den Bosch had dus mede tot doel de uitbreiding van Gods Koninkrijk. Maar let op: niet om dan de inwoners van Den Bosch door het zwaard tot het aannemen van de gereformeerde godsdienst te dwingen, zoals de volgelingen van rome en Mohammed wel deden, maar om de prediking van het zuivere Evangelie in Den Bosch mogelijk te maken en in te voeren.

Ook toen Den Bosch reeds in handen van de prins was gevallen, riepen de Heren Staten-Generaal de inwoners van de Noordelijke Nederlanden op om te bidden voor de bekering van de vele nog in de roomse duisternis verkerende Bosschenaren. In hun brief waarmee in de kerken de algemene dankdag naar aanleiding van de behaalde victories werd aangekondigd, schreven zij namelijk dat men God “vurig” moest bidden “dat Hij de ingezetenen van ‘s-Hertogenbosch wil geven de ware kennis van het Heilig Evangelie en tot dien einde uitzenden oprechte dienaars”4), die onder hen met liefde, geduld en zachtmoedigheid het Woord Gods zouden brengen. Kortom, hoe we het ook wenden of keren, de Staten-Generaal hadden toentertijd heel duidelijk ook oog - overeenkomstig artikel 36 NGB - voor de uitbreiding van Gods Koninkrijk. Iets wat we in onze tijd bij de overheid nagenoeg geheel missen.

Voetius met een last naar het leger

Aandacht voor de uitbreiding van Gods Koninkrijk bij een eventuele inname van Den Bosch was er tijdens de belegperiode ook geweest op de provinciale synode die van 16 juli tot 28 juli 1629 te Leiden vergaderd had. De onder de Spaanse knoet zuchtende classis van Breda had daar aan de orde gesteld het punt “of men niet behoort toe te zien dat in de stad ‘s-Hertogenbosch en in de dorpen daaronder ressorterende, de paapse afgoderij geen plaatsen houdt, in geval het Gode zou believen ons met de victorie van die stad te begenadigen”? De synode besloot daarop om niemand minder dan ds. Gisbertus Voetius, toentertijd predikant te Heusden, naar het leger van de prins te zenden met de last om aldaar in alle voorzichtigheid de prins en de Gecommitteerde Raden erop te wijzen “dat de Christelijke overheid in de oorlog die ze voert ‘pro aris et focis’ (dat is, voor de religie en de staat), niet zózeer te letten heeft op conquesten [veroveringen; AV] van landen en steden, als wel op de uitbreiding van des Heeren Woord en de voortplanting van Zijn kerk”. Voorts moesten de prins en de Gecommitteerde Raden bedenken “dat de uitkomsten van de oorlogen dependeren [afhangen; AV] van God” en dat zij daarom het besluit dienden te nemen - opdat de Heere Zijn zegen over hun wapens zou uitstrekken - om bij overwinning “alle afgoderijen en superstitiën in de stad en meierij van ‘s-Hertogenbosch te weren, de stad en de dorpen met goede en trouwe predikanten te bekleden [voorzien; AV] en de geestelijke goederen (…) te converteren tot de dienst Gods, (…) tot Godzalig gebruik”. Kortom, de synode wenste het onverkorte artikel 36 NGB gehandhaafd te zien in het roomse Den Bosch.

Behalve deze last kreeg Voetius overigens ook nog een andere taak op zijn schouders. De classis Gorinchem wees hem aan om als legerpredikant naar het leger af te reizen. Op 7 augustus 1629 kwam hij in het leger van de prins aan en vervoegde hij zich bij het kwartier van graaf Willem van Nassau, gelegen bij Orthen, ten noordoosten van Den Bosch. Daar was het zijn taak om pastorale zorg te verlenen aan de zieken en gewonden en om dagelijks tegen de avond, als de wacht- en ver-dedigingsposten betrokken moesten worden, voor de soldaten een korte meditatie te houden, voorafgegaan en besloten met gebed waarin om ‘s Heeren zegen en bescherming werd gesmeekt en de noden van het land en het leger aan de Heere werden opgedragen. Ongetwijfeld zal hij zich daar, zodra de gelegenheid zich voordeed, ook getrouw gekweten hebben van de last, hem door de provinciale synode van Leiden opgelegd.

Vrij rekkelijk op het punt van de religie

Feitelijk had de synode aan Voetius, zoals gezegd, de taak opgedragen om bij de prins en de Gecommitteerde Raden krachtig op handhaving van artikel 36 NGB aan te dringen. Waarom deed zij dat? Wel, vrijwel zeker heeft de synode het bange vermoeden gehad dat het de wens of het voornemen van de prins was om het nagenoeg geheel roomse Den Bosch godsdienstvrijheid aan te bieden. Dat wilde zij voorkomen. Dit vermoeden kwam niet zomaar uit de lucht vallen. Prins Frederik Hendrik was evenals prins Maurits op militair gebied zonder meer een bekwame leider, maar op het punt van de religie stond hij als vrij ‘rekkelijk’ te boek. Had prins Maurits uiteindelijk krachtig en openlijk partij gekozen voor de contraremonstranten en talloze remonstrantse magistraten afgezet, van prins Frederik Hendrik kon dit niet gezegd worden. Hij stelde zich vrij slap tegen hen op. Zo keerden onder zijn bewind verscheidene kapitaalkrachtige remonstrantse magistraten weer op het pluche terug5). Achter de schermen scheen hij dit zelfs actief te bevorderen6). Welnu, als hij zich slap tegenover de remonstranten opstelde, zou dan op politiek terrein zijn opstelling tegenover rome ook niet slap zijn? Inderdaad zat hij inzake rome meer op de lijn van zijn vader, prins Willem van Oranje, dan op die van graaf Jan de Oude en zijn zonen Willem Lodewijk en Ernst Casimir. Wilde Willem van Oranje in tegenstelling tot graaf Jan, wel genoemd de architect van de Unie van Utrecht, het overwegend roomse Zuiden en protestantse Noorden met elkaar verenigd doen blijven en daarom de beide godsdiensten, zoals geregeld was in de pacificatie van Gent, in vrede naast elkaar in het openbaar gehandhaafd zien, er zijn diverse aanwijzingen dat ook Frederik Hendrik dit als tijdelijke oplossing of als ideaal voor ogen heeft gestaan. In het overwegend roomse Zuiden hadden in de tijd van Frederik Hendrik Spaanse bewindslieden de touwtjes in handen en was de ‘eigen’ adel naar een tweede plaats gerangeerd. De meerderheid van de bevolking had weinig met dit Spaanse bewind op en het benijdde de vrijheid die het Noorden staatkundig en economisch had. Zich losweken van Spanje en aansluiten bij het Noorden zat er echter niet in, want men ging ervan uit dat het Noorden dan zou trachten om de roomse religie in het Zuiden uit het openbare leven weg te drukken. Deze belemmering voor vereniging van Noord en Zuid wilde Frederik Hendrik graag wegnemen7). En hoe kon hij dit krachtiger doen, hoe kon hij op dit punt een krachtiger gebaar naar het Zuiden maken, dan door Den Bosch als capitulatievoorwaarde de vrije uitoefening van de roomse godsdienst aan te bieden? Nee, zei de synode, de Christelijke overheid heeft in de oorlog die ze voert voor de religie en de staat, niet zózeer te letten op (mogelijk nog meer) veroveringen van landen en steden als wel op de uitbreiding van des Heeren Woord en de voortplanting van Zijn kerk.

Capitulatievoorwaarden

Het veroveren van de stad was een taak van de prins, maar het bepalen wat er vervolgens met de stad zou gebeuren, was meer een taak van de Staten-Generaal. Vandaar dat toen op 12 september 1629 een delegatie uit het haast overwonnen Den Bosch met de prins kwam onderhandelen over capitulatievoorwaarden, de gedeputeerden of Gecommitteerde Raden van de Staten-Generaal daarbij betrokken werden. Gelukkig stonden de Heren Staten-Generaal op hetzelfde Staatkundig Gereformeerde standpunt als Voetius en de synode. De eis van de geestelijkheid en het stadsbestuur van Den Bosch om de vrije uitoefening van de roomse eredienst te behouden, werd dan ook van tafel geveegd. Was in de Noordelijke Nederlanden de openbare uitoefening van de roomse godsdienst bij plakkaten verboden, voor Den Bosch zouden die ook gaan gelden. Van deze eis wilden de Staten-Generaal, behoudens enkele verzachtingen op onderdelen, geen afstand doen. Voor de haast overwonnen Bosschenaren zat er uiteindelijk dan ook niets anders op dan het capitulatieverdrag te ondertekenen, waarvan artikel 2 luidde:

“Dat de ingezetenen van deze stad zich zullen moeten gedragen volgens de plakkaten van het land, mits genietende vrijheid van consciëntie, gelijk zulks alom wordt gedaan. En dat alle geestelijke en religieuze manspersonen zullen de stad uittrekken binnen de tijd van twee maanden, mits [zij zich] ondertussen gedragen naar de plakkaten van het land, en zullen met zich mogen nemen hun meubelen, beelden, schilderijen en andere kerkelijke ornamenten”.

Aan de bevolking van Den Bosch werd dus vrijheid van consciëntie toegezegd, maar geen vrijheid van godsdienst. Dit is voluit Bijbels en overeenkomstig het onverkorte artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. In dit kader was ook terecht de maatregel dat de bisschop, priesters, monniken en andere roomse geestelijken van het mannelijke geslacht de stad - binnen een redelijke termijn - moesten verlaten. De nonnen daarentegen mochten wel blijven, maar geen nieuwe nonnen in hun kloosters opnemen, zodat ze op tijd van duur zouden uitsterven. Het niet behoeven vertrekken van de nonnen was een tegemoetkoming waarvoor de toenmalige Bossche bisschop Ophovius zich tijdens de onderhandeling sterk gemaakt had. Zolang de geestelijken de gemaakte afspraken uit het capitulatieverdrag nakwamen, werden ze niet lastig gevallen of vervolgd en zeker niet gedood. Daar kon rome destijds nog wel het een en ander van leren!

Ten besluite

Kort na de capitulatie maakte Voetius samen met enkele andere aan Den Bosch uitgeleende predikanten ook de reformatie van de wijde omgeving van Den Bosch, de Meierij geheten, bij de prins en de Gecommitteerde Raden aanhangig en dat niet zonder resultaat. Want op 20 oktober 1629 vaardigden de Gecommitteerde Raden een plakkaat uit waarin aan alle pastoors en priesters in de Meierij bevolen werd om de kerken te verlaten, daar verder geen dienst meer te doen en ze aan de predikanten over te geven die door de Staten zouden worden aangesteld8). Duidelijk werd dus ook daar gepoogd om aan de taak “het woord des Evangelies overal te doen prediken” (artikel 36 NGB) handen en voeten te geven. Dat was niet eenvoudig, want niet minder dan in Den Bosch moesten in de steden en dorpen van de Meierij hervormde gemeentes van de grond af aan opgebouwd worden. De volgende keer Deo volente hopen we te zien hoe dit in de praktijk verliep…

Noten:

1) Zie: In het Spoor, oktobernummer 2010, p. 168-179

2) Voor dit artikel is met name gebruikgemaakt van: P.Th.J. Kuijer, ‘s-Hertogenbosch. Stad in het hertogdom Brabant ca. 1185-1629, Zwolle/’s-Hertogenbosch z.j.; W. Meindersma, De Gereformeerde Gemeente te ‘s-Hertogenbosch. 1629-1635, Zaltbom-mel 1909; A.C. Duker, Gisbertus Voetius, dl. 1, Leiden 1989; ook de beide werken die in 1979 tijdens een tentoonstelling over het beleg van Den Bosch zijn uitgekomen, zijn geraadpleegd, te weten: Het Beleg van ‘s-Hertogenbosch in 1629, ‘s-Hertogenbosch 1979 en Bossche Bouwstenen, dl. 2, ‘s-Hertogenbosch 1979

3) N.C. Kist, Neêrland’s bededagen en biddagsbrieven, dl. 2, Leiden 1849, p. 136-137

4) W. Meindersma, De Gereformeerde Gemeente te ‘s Hertogen-bosch. 1629-1635, Zaltbommel 1909, p. 20

5) P.J. Blok, Frederik Hendrik. Prins van Oranje, Amsterdam 1924, p. 79-83

6) J.J. Poelhekke, “s-Hertogenbosch in 1629’, in: Het Beleg van ‘s-Hertogenbosch in 1629, ‘s-Hertogenbosch 1979, p. 19

7) P.Th.J. Kuijer, ‘s-Hertogenbosch. Stad in het hertogdom Brabant ca. 1185-1629, Zwolle/’s-Hertogenbosch z.j., p. 610, 635. Dit blijkt ook uit zijn politiek beleid in de jaren na de val van Den Bosch. De capitulatievoorwaarden voor Venlo in 1632 waren: vrije uitoefening van de roomse godsdienst, slechts één kerk afstaan aan de gereformeerden.

8) W. Meindersma, De Gereformeerde Gemeente te ‘s Hertogenbosch. 1629-1635, Zaltbommel 1909, p. 230-231 en W.P.C. Knuttel, De toestand der Nederlandsche Katholieken ten tijde der Republiek, dl. 1, ‘s-Gravenhage 1892, p. 210

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 2010

In het spoor | 52 Pagina's

Reformatie van stad en meierij Den Bosch -2-

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 2010

In het spoor | 52 Pagina's