Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

'Op, op, ten strijde, Jeruzalem bevrijden!' -1-

Bekijk het origineel

'Op, op, ten strijde, Jeruzalem bevrijden!' -1-

Hoe hebben wij de kruistochten te beoordelen?

29 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

Onder de titel Op, op, ten strijde, Jeruzalem bevrijden! Het ware verhaal van de kruisvaarders1 verscheen vorig jaar oktober bij uitgeverij Van Praag in Amsterdam een nieuw boek van de bekende arabist professor J.J.G. Jansen over de kruistochten. Dit boek werd meteen een beststeller zodat een maand later al een tweede druk verscheen. Jansen wil het ware licht op de kruistochten doen vallen omdat de moderne mens zich vandaag aan de dag van alles en nog wat over de kruistochten laat wijsmaken. Op de achterzijde van het boek staat dat ze zelden adequaat beschreven worden omdat mystificaties en politieke vooroordelen het westerse beeld vertroebelen. Zeker in deze tijd waarin het mohammedanisme zich hoe langer hoe meer laat gelden en de discussie over en met de mohammedanen uiterst actueel is, is dat een slechte zaak. In het boek zelf heet het: "De verhalen over de kruistochten hebben zoals bekend geleid tot twee dingen: islamitische boosheid en westerse zelfhaat."2 Jansen is ervan overtuigd dat de boosheid en het schuldgevoel echter meer op onzichtbare motieven zijn gebaseerd dan op feiten. Als voorbeeld noemt hij een Londense hoogleraar die recent een boek over de kruistochten publiceerde, en stelde: "De kruistochten hebben de moslims tot actie aangezet en hun toewijding aan de zaak van de jihad doen herwaken."3 Deze visie wordt breed aangehangen. Kortom, er zijn vele westerse vijanden van Israël en vrienden van het mohammedanisme en nog meer mohammedanen die denken en beweren dat de kruistochten niets met een vrije toegang tot Jeruzalem en de herovering van het Heilige Land te maken hebben, maar alles met Christelijke machts- en gebiedshonger en een blinde haat van het Christendom tegen de mohammedanen. Tegen deze achtergrond wil Jansen de gangbare politieke visie op de kruistochten nuanceren en op grond van Hebreeuwse en Arabische bronnen een en ander corrigeren. We willen enkele zaken uit zijn nieuwe boek onder de aandacht van de lezer brengen, nadat wij eerst kort de Gereformeerde visie op de kruistochten hebben geschetst, waarbij wij wat uitvoeriger de mening van de oudvader ds. Oomius uit zijn boek Het Muhammedisdom4 willen aanhalen. Maar eerst iets over de schrijver om verwarring te voorkomen.

Verwarring

De schrijver J.J.G. Jansen (1942), meer bekend als professor Hans Jansen of als Jansen de arabist, moet niet worden verward met de expriester, historicus en theoloog professor J.G.B. Jansen (1931) uit Brussel die ook Hans Jansen wordt genoemd en als kenner van het antisemitisme bekendstaat. De theoloog Jansen schreef onder andere het driedelige Christelijke theologie na Auschwitz (1980-1985), waarin hij zijn visie op de wortels van het antisemitisme gaf, en twee boeken waarin hij stelde dat paus Pius XII met internationale Joodse organisaties had samengewerkt om vervolgde Joden tijdens het Derde Rijk te redden. Bekend is hij ook vanwege het schokkende boek Van Jodenhaat en zelf-moordterrorisme uit 2006, waarin hij de Jodenhaat van het mohammedanisme op onthutsende wijze breedvoerig documenteert.

De schrijver van dit boek over de kruistochten is echter de arabist professor Hans Jansen, die onder andere hoogleraar voor het 'hedendaags islamitisch denken' aan de universiteit van Utrecht is geweest en nu als publicist nog actief is. Recent verkreeg hij algemene bekendheid in het proces tegen Geert Wilders. Als islamdeskundige verklaarde hij tijdens het proces dat wat Wilders op grond van de koran en de hadith (verzameling uitspraken en handelingen van Mohammed) over het mohammedanisme stelde, juist was. Tijdens het proces liet hij weten dat hij door de raadsheer Schalken tijdens een etentje aangesproken was op de juistheid van diens beslissing om Wilders te laten vervolgen. De rechtbank legde het verzoek om Jansen te horen over eventuele beïnvloeding door Schalken naast zich neer en werd daarop gewraakt. Later verklaarde Jansen onder ede dat Schalken hem herhaalde malen had proberen te beïnvloeden. In juni 2011 stapte Schalken als rechter op omdat hij zich niet goed door de rechtbank behandeld voelde.

Ook in de zaak van de massamoordenaar Anders Behring Breivik uit Noorwegen kreeg hij bekendheid omdat Breivik hem in zijn manifest herhaaldelijk citeerde met het oog op het gevaar van het mohammedanisme.

Hierover verklaarde hij dat Breivik door middel van knip- en plakwerk uit mediapublicaties zijn oorspronkelijke publicaties geen recht had gedaan. Hij had juist daarin betoogd dat alleen de staat tegen het mohammedaanse gevaar gedisciplineerd geweld mag gebruiken.

Omdat Jansen Arabische en Semitische talen heeft gestudeerd, kan hij zich op geschreven bronnen in het Arabisch beroepen zoals op de onder radicale mohammedanen erkende sharia-handboeken. Sinds de moord op Theo van Gogh (2004) is hij het steeds meer als zijn plicht gaan zien om tegen het gevaar van het mohammedanisme te waarschuwen. Mohammedanen hebben naar zijn mening het gelijk aan hun kant wanneer ze zich op de koran en de hadith beroepen om door middel van geweld de wereld voor het mohammedanisme te veroveren. In zijn bewoording heet het dat de koran en de hadith met het volste recht als een 'license to kill' (een vergunning tot moorden) opgevat kunnen worden. In dit blad is overigens nadrukkelijk hierop ook meer dan eens gewezen5. Terecht verzet Jansen zich tegen de mening dat de Bijbel het geweld net zo zou leren als de koran en is hij zeer pessimistisch over mogelijke veranderingen binnen de officiële mohammedaanse leer. Hoewel vele islamologen onder het mom van misleiding en onwetenschappelijkheid van zijn standpunten afstand nemen, zijn wij van mening dat hij het in vele opzichten bij het rechte eind heeft en ons mede gezien zijn kennis van de Arabische talen best wat te zeggen heeft. Zelf wijst hij erop dat zijn vakgenoten hem vanwege zijn populariserende schrijfstijl niet serieus willen nemen. Zijn schrijfstijl is inderdaad niet moeilijk en wordt gekenmerkt door een droge humor, waarmee hij zijn tegenstanders, de 'linkse multiculturele kruisvaarders', genadeloos met feiten om de oren slaat. Dit werkt nogal eens op de lachspieren. Helaas gaat hij daarin op het godsdienstige vlak in een enkel geval te ver6.

Gereformeerde visie op de kruistochten

Hoe hebben we nu de kruistochten te beoordelen? Het is bekend dat deze door onze gereformeerde vaderen altijd zijn afgewezen7. Ja, zij hebben er terecht zeer negatief tegenover gestaan en ze uitgelegd als een misleiding van de paus en de kerk van die dagen. De kruistochten hebben immers het bijgeloof enorm bevorderd en waren daarmee tot oneer van de levende God. Eigen eer en de eer van de paus werd meer gezocht dan die van Christus. Menige paus zag er een mooie gelegenheid in om zijn macht te vergroten en de kerk te verrijken. De mens werd vergeving van zonden voorgeschoteld en slaven de vrijheid. Maar terwijl koningen en ridders jarenlang op kruistocht waren, wist de paus zijn invloedssfeer te vergroten. De ridders die zichzelf en hun volgelingen van het nodige voor de kruistochten moesten voorzien, hadden geld nodig en verkochten soms grote stukken land aan kloosters tegen veel te lage prijzen of gaven hun rijkdommen zonder meer weg. Op deze wijze werden vele kloosters zeer rijk.

Onmiskenbaar waar is dat bij velen de bevrijding en bescherming van Jeruzalem en het heilige graf de eerste beweegreden is geweest. Sinds de zevende eeuw hadden de mohammedanen Jeruzalem en Bethlehem in handen. Tot rond 1050 konden Christelijke pelgrims ongestoord het Heilige Land bezoeken, maar dit veranderde door de verovering van Jeruzalem door de Turkse Seltsjoeken, die betrekkelijk kort daarvoor het mohammedaanse bijgeloof hadden aangenomen. Beledigingen en verdrukking stonden de bezoekers van het Heilige Land nu te wachten. Dit leidde tot het verlangen het Heilige Land met zijn heilige plaatsen uit de handen van de mohammedanen te bevrijden. Natuurlijk hebben persoonlijke oogmerken als de zucht naar avontuur, het verlangen naar roem en eer van menige ridder en de handelsbelangen van Italiaanse kooplieden een rol gespeeld. Het moet echter de paus en de kerk van die dagen aangerekend worden dat zij honderdduizenden door geestelijke misleiding tot deelname aan een kruistocht hebben aangezet. Met beloftes van vergeving der zonden, kwijtschelding van straf of schulden werden ze op weg gestuurd met de roep 'God wil het'. Het ontstaan van de eerste kruistocht kan hier een en ander verduidelijken.

De monnik Petrus van Amiens (of Peter de Kluizenaar; ca. 1050 - 1115) had zelf als pelgrim de verdrukking door de Seltsjoeken ervaren. Op het graf van Christus verbeeldde hij zich in een visioen Christus ontmoet te hebben, Die hem gezegd zou hebben dat de Christenen Jeruzalem moesten heroveren op de ongelovige mohammedanen.

Paus Urbanus II was het goed met hem eens en hield een vlammende redevoering in het Franse Clermont in 1095, waarop het uit duizenden monden klonk: 'God wil het'. Vele predikers trokken met Petrus van Amiens door West-Europa en wisten velen met de belofte van de vergeving der zonden tot deelname te misleiden. Paus Urbanus, die door de keizer van het Oost-Romeinse rijk om hulp in zijn strijd tegen de mohammedanen was verzocht, zag een mooie gelegenheid om zijn macht te vergroten in een vereniging met de oosterse kerk.

Het aantal kruistochten wordt meestal op zeven of acht gesteld, maar in werkelijkheid zijn ze niet zo duidelijk te onderscheiden. Zo ging Petrus van Amiens op een gegeven moment alleen door (de volkskruistocht), wat vanwege slechte voorbereidingen en de wanorde op een totale mislukking uitliep. Onder het motto 'doop of dood' werd in het Rijnland eerst afschuwelijk huisgehouden onder de Joden en vervolgens werd de Balkan vreselijk geplunderd. Toen later het hoofdleger onder Godfried van Bouillon kwam, werd uiteindelijk in 1099 Jeruzalem door hem ingenomen, wat met een ontstellend bloedbad gepaard ging. Aan beide zijden zijn overigens de meest afschuwwekkende wreedheden tijdens de kruistochten begaan. Godfried van Bouillon weigerde zich tot koning van Jeruzalem te laten uitroepen en noemde zichzelf 'Beschermer van het heilige graf'. Kleine Christelijke staatjes ontstonden, maar moesten zich in de loop van de tijd tegen de mohammedanen verdedigen om ten slotte te worden veroverd. In 1187 werd Jeruzalem door de Egyptische sultan Saladin (1137-1193) weer ingenomen. Deze ontzag de moedige verdedigers, maar verbood de komst van nieuwe pelgrims en liet alle kerken tot moskeeën ombouwen, wat weer de aanleiding werd tot de derde kruistocht. De kruistochten omvatten een tijdvak van bijna tweehonderd jaar en afgedacht van economische voordelen en de kennisvermeerdering op cultureel gebied leverden zij slechts mislukking na mislukking op. Zij zouden volgens de schatting van sommigen 10 miljoen levens gekost hebben.

De kruistochten zijn het werk van mensen geweest onder Gods toelating naar Zijn eeuwige Raad. De paus heeft ze uit eigenbelang aangemoedigd en de kerk van die dagen is hem helaas daarin gevolgd. Juist ook door de kruistochten en het gedoe er omheen is de kerk in de Middeleeuwen des te sneller gedeformeerd door haar machtsmisbruik, relikwieënverering en aflaathandel. De kruistochten zijn wellicht nog enigszins te verdedigen als de herovering, bescherming en verdediging van het Heilige Land, maar de ontstellende geestelijke misleiding en de gruwelijkheden (onder andere ook de vervolging der Joden!) die ermee gepaard gingen, bewijzen wel dat dit geen werk uit God was. En wat daarbij het zwaarste weegt, ze brachten de mohammedaan het zwaard in plaats van Gods Woord.

Het is hier op zijn plaats om de mening van de oudvader Oomius nog eens kort als bewijs van een en ander naar voren te halen.

Ds. Oomius en de kruistochten

In de vijfde afdeling van zijn boek Het geopende en wederleyde Muhammedisdom gaat dominee Oomius in vier hoofdstukken in op de bekering van de mohammedanen en de middelen die daartoe gebruikt moeten worden8. In het derde hoofdstuk, waarin de kwade middelen ter sprake komen, geeft hij dan uitgebreid zijn visie op de kruistochten en hij bespreekt de vraag of een oorlog tegen de Turken gerechtvaardigd is (zie p. II, 64-90). Zijn mening is niet voor tweeërlei uitleg vatbaar: het ging niet om een 'heilige' noch om een rechtvaardige oorlog. We vatten samen.

Niet heilig, maar afgodisch

Allereerst keurt hij de mening van de roomse kerk af dat een oorlog tegen de mohammedanen toegestaan is vanwege het algemene Goddelijke recht of vanwege de wet der vergelding omdat Christus vroeger daar gepredikt werd en de Christenen daar later door Mohammed onderworpen en verdreven waren.

Vanaf het jaar 1094 hebben vooral de pausen de Christelijke vorsten tot een zogenaamde 'heilige oorlog' opgeroepen. Deze oorlog zou heilig zijn vanwege het heilige graf of omdat zogenaamde heilige personen deze oorlog 'heilig' vonden. Petrus van Amiens heeft met brieven van de patriarch van Jeruzalem de paus Urbanus II (1088-1099) vanwege de smadelijke behandeling van de Christenen die naar het graf van Christus reisden, ertoe aangezet Jeruzalem te heroveren.

Deze paus vergunde het de kruisvaarders om een kruis van purperen laken op hun rechter schouder te bevestigen als een teken van verzoening van hun zonden. Daarom heette zo'n tocht 'expeditio cruciata' of kruistocht.

Urbanus liet ook door bisschoppen en abten het volk opwekken om tot Maria voor de oorlog te bidden met behulp van houten 'bollekens' aan een touwtje om de gebeden te kunnen tellen. Daaruit ontstond onder het gewone volk de afgoderij van de paternosters (rozenkrans). Andere afgodische zaken kondigde hij af als 'indulgentiën' (ontheffingen van straf) en aflaten voor kruisvaarders.

Tevens konden de groten van zijn tijd geen vergeving van hun zonden krijgen zonder deelname aan een kruistocht. Op deze wijze lukte het om een machtig leger bij elkaar te krijgen dat onder leiding van Godfried van Bouillon in 1099 Jeruzalem innam. Deze weigerde de hem aangeboden gouden kroon omdat het hem, zoals hij zei, als arme zondaar niet betaamde deze daar te dragen waar de Heiland en Koning der hemelen een doornenkroon gedragen had. Door onderlinge afgunst en tweedracht werd Jeruzalem in 1187 weer door de Turken ingenomen en werden de Christenen zwaar verdrukt. Vanwege de afgoderij en de goddeloosheid der belijders is de Christelijke religie toen door de heidenen zeer gelasterd.

Beweegredenen en eindoordeel

De belangrijkste beweegreden van de vorsten en eenvoudige Christenen was om het heilige graf van Christus van de Saracenen te bevrijden en het zonder problemen te kunnen bezoeken. Echter die van de (latere) pausen was anders, namelijk om onder het mom van dit zogenaamde 'heilige' doel zijn machtsgebied uit te breiden en grote schatten te verzamelen. Tijdens de afwezigheid van de vorsten kon de paus des te gemakkelijker in hun gebied roven en de dingen naar zijn hand zetten. Menig bewijs voert Oomius uit historische bronnen aan. Vele aflaten, indulgentiën, maar ook annaten (een aan de paus verschuldigd deel van de inkomsten van een geestelijk ambt in het eerste jaar) en jubeljaren werden in de loop der tijd afgekondigd en ingesteld om geld te verzamelen voor de 'heilige' oorlog, maar het verkregen geld werd heel vaak door de pausen voor eigen politiek en niet voor de oorlog gebruikt. De oorlog was slechts een voorwendsel tot eigen verrijking. Velen uit die tijd hebben dit al opgemerkt en geprotesteerd, wat door Oomius met een keur van voorbeelden en citaten uit die tijd wordt gestaafd.

Zelfs hebben enkele pausen uit machtspolitieke overwegingen in het geheim met de Turken tegen Christelijke vorsten onderhandeld en hun geld gegeven om tegen Christenen te vechten. Ten bewijze weet Oomius hier ook verscheidene historieschrijvers aan te halen. Zo hebben pausen meer op eigen voordeel gezien dan op de bevordering van de Christelijke godsdienst, terwijl ze naar buiten toe in synoden door besluiten en met allerlei belachelijke en bijgelovige redenen de Christelijke vorsten en eenvoudige Christenen tot een kruistocht opriepen. Helaas werden zij al te zeer geloofd. Vanaf 1090 tot 1270 zijn er twaalf legers vertrokken ter verovering van het Heilige Land, die echter grotendeels verslagen en op de vlucht gejaagd zijn. Een bewijs van Gods misnoegen.

De conclusie van ds. Oomius luidt dan ook in zijn eigen woorden:

"Ziet zulk een oorlog die op zulke superstitieuze wijze door opwekking van de roomse pausen en tot zulk een superstitieus einde - te weten het Heilige Land (hetwelk men eerder behoorde vervloekt te noemen), Christus' graf en andere dingen die nergens toe dienen dan tot voeding van bijgeloof en gruwelijke superstitiën - wordt begonnen en gevoerd tegen de Turken, staat ons ganselijk niet aan."9

De kruistochten moeten, aldus ds. Oomius, dus afgewezen worden omdat deze alleen vanwege de godsdienst begonnen zijn met de bedoeling om op grond van de wet van de vergelding het 'heilige' land weer in bezit te krijgen. Gezien de lange overheersing van de Turken en de plaatsgevonden veranderingen vanwege gesloten verbonden en overeenkomsten is op grond van de wet van de vergelding van een rechtvaardige oorlog geen sprake.

Daar komt nog bij dat men met geweld de heidenen niet tot het geloof mag dwingen. Er kan alleen van een rechtvaardige oorlog tegen de Turken sprake zijn, als het om een offensieve oorlog van de Turken gaat met het doel om de Christenen te beroven en de Christelijke religie uit te delgen. Hieraan hebben de Turken zich in het verleden menigmaal schuldig gemaakt, en dit doen zij nog, aldus Oomius. Hier ligt dan ook een grote taak voor de Christelijke vorsten, die helaas door onenigheid in hun taak om de Turken terug te dringen en in bedwang te houden ernstig tekortschieten. Zijn gebed is of God hen wil verenigen om als een enig man het geweld der mohammedanen te stuiten en uit hun handen vele Christenslaven te verlossen. Tot zover dominee Oomius.

Het plan

We willen nu wat zaken uit het boek van professor Hans Jansen naar voren halen. In het eerste hoofdstuk, dat als titel 'Het plan' heeft, geeft hij zijn bedoeling met dit boek weer. Daar hij iets van het Arabisch en de sharia afweet, gelooft hij beter in staat te zijn om de basisfeiten over de kruistochten te beoordelen en die na te vertellen. Hij heeft immers het voordeel de gebrekkige en 'toevallige' bronnen met zijn kennis van het Arabisch en de sharia soms beter te kunnen beoordelen. Het is nu zijn 'plan' de kruistochten na te vertellen om sommige dingen in het juiste licht te stellen, "want de hedendaagse Europeanen hebben zich over de kruistochten van alles wijs laten maken."10 Dan volgt een korte, algemene inleiding waarin de redenen van het mislukken van de kruistochten worden aangeduid.

De kruistochten zijn na een oproep van Urbanus II in Clermont in 1095 op gang gekomen en waren omstreeks 1290 afgelopen. Ze hebben dus ongeveer twee eeuwen geduurd. Zij speelden zich in het huidige Midden-Oosten af, waar ook toen het Arabisch als taal en het mohammedanisme als godsdienst de dienst uitmaakten. Het was daar voor het begin van de kruistochten onrustig, maar na afloop bleef het onrustig. Dit betekent dat de onrust niet aan de kruistochten kan liggen. De meeste kruisvaarders gingen na hun bezoek aan Jeruzalem weer naar Europa terug. Dit is de oorzaak waarom de bedoeling van de kruistochten mislukt is omdat te weinig kruisvaarders zich daar vestigden. De tweede reden is dat de paus en zijn hof het begrip kruistocht gingen gebruiken voor elke militaire onderneming die zij nodig achtten. Het ging niet meer alleen om de bevrijding van Jeruzalem, maar ook om de belangen van het roomse hof, het thuisland en het eigen vorstenhuis. Deze doelstellingen bleken onverenigbaar. Zonder het centrale gezag van een aanwezige koning of keizer was succes van te voren tot mislukken gedoemd.

Vanaf 1250 komt daar bij dat de Mongolen het Midden-Oosten veroveren en in 1258 Bagdad innemen waardoor de handelsroutes tussen Azië en Europa in Syrië verdwijnen. Dit betekende het einde van de bedrijvigheid in Syrië en de doorvoerhaven Akko. Akko ligt in het noorden van Israël (iets ten noorden van Haifa) en was als doorvoerhaven tussen Oost en West de belangrijkste havenplaats geworden. Het werd na de Eerste Kruistocht de hoofdstad van de Christelijke staat, het Koninkrijk Jeruzalem. De Egyptische havenstad Alexandrië nam daarna de rol van doorvoerhaven over en werd de nieuwe verbinding tussen Oost en West. Mede daardoor kon Egypte de Mongolen overwinnen en Syrië en de landen van de kruisvaarders veroveren. Jansen houdt het erop dat de afloop van de kruistochten er geheel anders uitgezien zou hebben, als het grootste deel van de kruisvaarders zich in het Heilige Land gevestigd zou hebben.

Beweegredenen van de paus

Er volgen nu vier grote hoofdstukken waarin de kruistochten besproken worden. We willen slechts wat zaken hieruit aanstippen.

Jansen begint met enige belangrijke punten. De precieze bewoording van paus Urbanus II in Clermont (1095) is niet bekend. Er zijn verscheidene versies met onderlinge verschillen. In elk geval is op grond van deze versies duidelijk dat de paus opgeroepen heeft tot vergelding met als beloning de vergeving der zonden omdat de Christenen verdrukt werden die onlangs door de mohammedanen onderworpen waren. Hun kerken werden vernield, zij werden tot slaven gemaakt of zelfs gedood en de 'heilige' plaatsen werden verwoest.

Jansen beklemtoont dan dat er dus niet opgeroepen werd tot een kerstening met het zwaard en dat het Heilige Land voor een groot deel door Christenen werd bewoond. Het is dus niet juist wanneer vele Europeanen en hedendaagse mohammedanen denken of elkaar wijsmaken dat Christenen met de kruistochten de mohammedanen met geweld tot bekering wilden brengen. Het merendeel van de bevolking daar was al Christen en moest dus beschermd en het Heilige Land bevrijd of beter heroverd worden. De paus maakte, aldus Jansen, met zijn oproep van drie dingen gebruik: de gewoonte van pelgrimage ter vergeving van zonden, de zucht van de ridders naar eer, geweld en wraak en de strijd voor de zogenaamde zaak van God.

Vervolgens gaat Jansen in op de mogelijke beweegredenen van de paus. Hij noemt dan de machtsvergroting over de Christelijke vorsten, de militaire steun voor de macht over zijn eigen gebieden rondom Rome, de macht over de stad Rome zelf, de hoop op een hereniging van de westerse met de oosterse kerk, terwijl we de behoefte aan een leuke vrijetijdsbesteding voor de zich vervelende ridders maar als een voorbeeld van de in dit geval misplaatste humor van Jansen beschouwen. Jammer is het dat hij er zich bij de beoordeling van deze redenen wel erg goedkoop vanaf maakt door te stellen dat hij zich niet met speculaties en mogelijke bedoelingen wil bezighouden, maar met feiten. Hierin schiet hij duidelijk door. Zoals we gezien hebben, vermeldt dominee Oomius al een keur van feitelijke voorbeelden en citaten uit die tijd als bewijs voor de ongeestelijke bedoelingen van menige paus.

Het volledige gelijk aan zijn kant heeft hij echter wel wanneer hij vervolgens waarschuwt voor de selectieve verontwaardiging over de veroveringszucht en wreedheden van de kruisvaarders, terwijl van de tegenpartij op zijn minst hetzelfde geldt. Terecht wijst hij op de eenzijdige en selectieve boosheid wanneer Israël een van zijn vijanden om het leven brengt, terwijl aan de raketten en moordaanslagen van de tegenpartij geheel voorbijgegaan wordt. Zijn volgende vaststelling is dus zeker niet van enige grond onbloot:

"We kunnen gerust vaststellen dat de verontwaardiging en het schuldbesef dat de kruistochten opwekken, niet hun grond vinden in de gepleegde feiten. Daarvoor zijn dezelfde feiten te vaak evengoed door anderen gepleegd."11

Enkele feiten uit de Eerste Kruistocht

Niet alleen de paus en zijn bisschoppen propagandeerden de kruistochten, maar ook een eenvoudige monnik als Petrus van Amiens. In zijn ongeduld trok hij vooruit, terwijl duizenden uit het eenvoudige volk (boeren- of volkskruistocht) zich onderweg aansloten. Maar vanwege de ongeorganiseerdheid liep dit op een afschuwelijke mislukking uit. Helaas werd er niet alleen vanwege de slechte bevoorrading noodgedwongen onderweg enorm geplunderd, maar ook vonden er door een andere groep dan die van Petrus van Amiens gruwelijke slachtingen plaats onder de Joden langs de Rijn en Moezel. Terecht wijst Jansen erop dat zij die deze moordpartijen het Christendom en de kruisvaarders in het algemeen aanrekenen, gemakshalve vergeten dat deze moordpartijen door Petrus van Amiens en de paus veroordeeld zijn. Overigens geldt bij de Tweede Kruistocht die afkeuring van gewelddaden tegen Joden ook voor de toenmalige hogere geestelijkheid en de bekende Bernard van Clairvaux. Dit is een groot verschil met gezaghebbende mohammedanen die de terreur van hun geloofsgenoten niet veroordelen. Met bijtende spot constateert Jansen dat juist de haters van het huidige Israël, die gaarne deze wandaden de Christenheid verwijten, het daarmee in ieder geval voor de middeleeuwse Joden opnemen.

Nicea, Antiochië en Jeruzalem

In 1081 werd Alexius Comnenus (1048-1118) te Constantinopel (tegenwoordig Istanbul) tot keizer van het Oost-Romeinse rijk gekroond. Hij had aan de paus om hulp tegen de mohammedanen gevraagd en daarbij gewezen op het lijden van de Christenen in het Heilige Land en de dreiging van de Turken voor de gehele Christenheid. In 1097 kwam men in groepen in Constantinopel bijeen. Men moest nu eerst Klein-Azië doorkruisen. De keizer eiste dat de voornaamste kruisvaarders de eed van trouw aan hem zouden afleggen, waartoe niet iedereen genegen was.

Zij mochten ook niet in Constantinopel zelf blijven, maar moesten iets daarbuiten aan de Aziatische oever van de Bosporus verblijven. Daar had hij de stad Nicea in het jaar van zijn kroning (1081) aan de Seltsjoeken verloren, die deze stad tot hun hoofdstad gemaakt hadden. De kruisvaarders sloegen nu het beleg om deze stad en nadat de keizer een kleine vloot ter afsluiting van de waterzijde van de stad gezonden had, gaven de Seltsjoeken zich over. Vervolgens ging het verder langs de kust naar het in het zuiden gelegen Antiochië (op de huidige grens tussen Turkije en Syrië), dat in 1085 door de Turken op de Christelijke Armeniërs was veroverd. De keizer had belang bij het heroveren van deze stad en de kruisvaarders hadden deze stad als doorvoerbasis door Klein-Azië naar het Heilige Land nodig. Het beleg van Antiochië begon in de herfst van 1097 en duurde tot eind juni 1098. Jansen wijst er dan op dat de Egyptische sjiitische Fatimidenkalief van Cairo in februari 1098 overleg voerde met de kruisvaarders tegen de soennitische Seltsjoeken. Een duidelijk argument tegen hen die stellen - zoals vele huidige mohammedanen - dat het de kruisvaarders alleen om een blinde haat tegen de mohammedanen ging en niet om de herovering van Jeruzalem om godsdienstige redenen. Er nadert echter een groot mohammedaans leger zodat de keizer besluit de kruisvaarders niet te hulp te komen, maar de posities aan de kust van Zuid-Turkije te consolideren. Dit wordt door de kruisvaarders als verraad opgevat en de leiders van de kruisvaarders beschouwen zich van hun eed van trouw ontslagen. Dit optreden van de keizer heeft de verhouding tussen hem als Byzantijnse Griek en de Frankische kruisvaarders blijvend verstoord. Een Armeniër geeft net op tijd de kruisvaarders de gelegenheid de stad binnen te trekken voordat zij tussen de stad en het naderende leger vermorzeld worden. De plaatselijke Christenen keren zich tegen de mohammedaanse overheersers en openen andere poorten. Hieruit blijkt dat de kruisvaarders dus echt als bevrijders en niet als agressors werden gezien; weer een bewijs dat het de kruisvaarders niet om zuivere agressie ging, maar om de herovering van Jeruzalem. Op wonderlijke wijze behalen vervolgens de kruisvaarders een overwinning op het veel grotere leger van de Seltsjoeken. Overigens hebben zich hierbij de meest afschuwelijke moordtaferelen aan beide zijden afgespeeld. Tijdens het beleg door de Seltsjoeken zou de lans gevonden zijn waarmee Christus doorstoken zou zijn, wat het moreel van de kruisvaarders in hun bijgeloof zeer begunstigd heeft. Na bijna een jaar trekt het kruisleger verder naar Jeruzalem, dat in augustus 1098 door de Egyptische Fatamiden op de Turkse Seltsjoeken was veroverd. Onderhandelingen over een vrije toegang tot Jeruzalem voor de kruisvaarders wordt door de Fatamiden, met wie zeer onlangs nog in alle vrede overleg gevoerd was, dan opeens geweigerd. Overigens weer een bewijs dat de kruisvaarders niet door blinde haat gedreven werden. Begin juni 1099 begint het beleg. Met behulp van de lokale Christelijke bevolking en van een aantal schepen uit Genua, die het hoognodige water juist op tijd brachten en waarvan het hout voor de bouw van enorme katapulten gebruikt werd, wordt Jeruzalem onder leiding van Godfried van Bouillon op 15 juli 1099 ingenomen. Hij wordt de beschermheer van het 'heilige graf'. Er wordt een nieuw relikwie gevonden - een zogenaamd crucifix met splinters van het kruis van Christus -, die de vondst van de lans in Antiochië in de schaduw stelde.

Verder verloop

Kort na de inname van Jeruzalem verschijnt de Egyptische Fatamidenkalief met een vloot en groot leger in Askalon (= Askelon uit de tijd van de Filistijnen), dat niet ver van Jeruzalem ligt. Gewapend met het nieuwe relikwie marcheren de kruisvaarders blootsvoets naar Askalon, waar ze een vijand verslaan die in aantal tweemaal zo sterk is. Door onderlinge ruzie laten ze het na om de stad zelf in te lijven. Vervolgens merkt Jansen droogjes op:

"Wat er nu gebeurt, moet zelfs de vroomste moslim en de heftigste westerse zelf hater ervan kunnen overtuigen dat de kruisvaarders niet uit waren op land en buit. De meeste overlevenden van de Eerste Kruistocht willen nu gewoon terug naar huis. En gaan ook naar huis. Godfried van Bouillon moet met slechts een paar duizend mannen Jeruzalem voor de Christenen veilig houden. Hij beschikte over ongeveer driehonderd ridders en ongeveer tweeduizend man voetvolk."12

Er volgt nu nog een stukje uiterst treurige geschiedenis. Op aandringen van een nieuwe paus komen nieuwe grote kruislegers de kruisvaarders in Jeruzalem te hulp. Al deze legers worden niet als een aparte kruistocht beschouwd. Zij verzamelen zich in Constantinopel en marcheren in 1101 vandaar via verschillende routes door Klein-Azië naar Jeruzalem. Zij gaan echter alle vanwege de slordige leiding roemloos ten onder door de aanvallen van de Turken, mede omdat ze de route langs de kust vanwege de Byzantijnse bezetting mijden.

Behalve de slechte leiding was ook de onderlinge tweedracht tussen de Griekse Byzantijnen en de westerse Franken hieraan debet. Het door de westerse Christenen beheerste gebied in het Heilige Land (het Koninkrijk Jeruzalem, het gebied van Edessa, van Antiochië en Tripoli) werd Outremer (Frans woord voor 'overzee'; is het gebied overzee) genoemd. Godfried van Bouillon sterft in 1100 en wordt opgevolgd door een jongere broer, Boudewijn van Boulogne, die zich wel tot koning over het Koninkrijk Jeruzalem laat kronen. Hij breidt het koninkrijk vooral in het kustgebied uit en neemt in 1104 de belangrijke havenstad Akko in, zodat het vrije verkeer naar het Westen veilig gesteld wordt. In 1119 is de orde van de tempeliers opgericht, ridders die oorspronkelijk de pelgrims beschermden tijdens de reis van Jaffa naar Jeruzalem. Deze orde ontwikkelde zich van lijfwacht, tot reisbureau (Europa-Jaffa-Jeruzalem) en daarna vanwege haar rijkdom tot bank. De koning van Frankrijk heeft deze orde - wellicht uit afgunst - zodanig zwartgemaakt en vervolgd dat deze in Frankrijk in 1313 ten onder is gegaan. De orde van de johannieters was al eerder ontstaan (waarschijnlijk omstreeks 1080); zij waren de 'hospitaalridders' die zieke pelgrims verzorgden. Beide orden werden door de paus erkend en gesteund door de bekende Bernard van Clairvaux (1090-1153). Door Bernard werden de kruisvaarders de Christenheid ten voorbeeld gesteld; zij vochten voor de Heere en als zij sneuvelden, waren zij martelaren. Hierin moeten wij erkennen dat hij een kind van zijn tijd is geweest.

Jansen wijst overigens terecht op de wezenlijke verschillen met de jihad van de mohammedanen: de jihad is voor elke mohammedaan verplicht en afwijzing van deze plicht is afval van het geloof met als beloning de doodstraf. Een kruisvaart bleef echter een individuele beslissing en afwijzing van Bernards standpunt betekende geen afval van het Christendom.

De leden van deze orden werden door hun permanente verblijf hoe langer hoe meer tot de politiemacht van Outremer. Hun zegel had een afbeelding van twee ridders op één paard, wat hun persoonlijke armoede en eenvoud symboliseerde. In 1144 werd echter de eerste belangrijke, meest noordelijke kruisvaardersstad Edessa door de gevreesde Turk Imad al-Din Zangi ingenomen. Hierdoor verslechterde de situatie in Outremer. Dit feit vormde de aanleiding voor de Tweede Kruistocht.

Ten besluite

Om dit artikel niet te lang te doen worden, breken we hier af. In een volgend artikel hopen we het boek van Jansen verder te volgen om daarna tot een beoordeling van het boek van Jansen en van de kruistochten in het algemeen te komen, waarin we de mening van dominee Oomius hopen te betrekken. Wel kan nu al duidelijk zijn dat Jansen best belangwekkende zaken aan de orde stelt en ons zinvolle dingen meegeeft in een discussie met progressieve westerlingen en orthodoxe mohammedanen die de kruistochten beschouwen als uitingen van Christelijk imperialisme (kolonialisme), Christelijke bekeringsdrang met het zwaard of blinde haat van het Christendom tegen de mohammedanen. In de lijn van onze oudvaders wil daarmee echter niet gezegd zijn dat wij bewonderaars van de kruistochten zijn. Maar laat nu alvast duidelijk zijn dat voor vele kruisvaarders in hun verblindheid religieuze doeleinden uitgangspunt waren. Daarvoor draagt Jansen meer dan genoeg 'feiten' en argumenten aan.

Noten:

1) J.J.G. Jansen, Op, op, ten strijde, Jeruzalem bevrijden. Het ware verhaal van de kruisvaarders,Amsterdam 20112, 327 pagina's (hierna te noemen: Jansen). Het boek is bij uitgeverij Van Praag uitgekomen en onder andere geïllustreerd met historische taferelen van de bekende Franse kunstenaar en illustrator Paul Gustave Doré. De eerste druk verscheen in oktober 2011, de tweede al een maand later.

2) Jansen, p. 23

3) Jansen, p. 255

4) S. Oomius, Het Geopende en Wederleyde Muhammedisdom of Turckdom,1663 (hierna te noemen: Het Muhammedisdom).Het boek telt in totaal 991 bladzijden. Het hoofddeel is niet doorlopend genummerd omdat met het begin van de vijfde afdeling de paginering weer begint met pagina 1. Het eerste deel met 566 pagina's wordt in het vervolg weergegeven met een Romeinse I en het tweede met een Romeinse II. In totaal omvat het hoofddeel 879 pagina's, de inleiding 75 pagina's en het register 37. Een reprint van dit oude 'standaardwerk' is bij de Landelijke Stichting voor slechts € 89,00 te verkrijgen: tel. 0418-671790 of per mail inhetspoor@kliksafe.nl. Voor achtergronden en een samenvatting van dit boek verwijzen we de geïnteresseerde lezer naar de inleiding in dit boek en de artikelenserie van mijn hand onder de titel 'Het mohammedanisme in de visie van enige oudvaders' in: In het Spoor.De serie bestaat uit negen afleveringen die achtereenvolgens te vinden zijn in: het decembernummer van 2002 (nr. 5, p. 184-191), het februarinummer van 2003 (nr. 1, p. 37-44), het juli-nummer van 2003 (nr. 3, p. 130-137), het oktobernummer van 2003 (nr. 4, p. 168-177), het decembernummer van 2003 (nr. 5, p. 213-221), het februarinummer van 2004 (nr. 1, p. 34-43), het oktobernummer van 2004 (nr. 4, p. 170-180), het julinummer van 2005 (nr. 3, p. 134-143) en het meinummer van 2006 (nr. 2, p. 93-100). Het betreffende gedeelte over de kruistochten staat in het oktobernummer van 2004, p. 175-178.

5) Zie onder andere van mijn hand: 'De breuk op het lichtst genezen-1-', in: In het Spoor,jrg. 30, nr. 5, 2006, p. 214-217; 'Oprukkend mohammedanisme--1-', in: In het Spoor,jrg. 32, nr. 5, 2008, p. 231-234 en 'Ds. Oomius en zijn 'Muhammedisdom", in: In het Spoor,jrg. 34, nr. 3, 2010, p. 125-126.

6) Zie bijvoorbeeld: Jansen, pagina 143. In één geval ook ongepaste woorden die verwijderd dienen te worden: Jansen, p. 201

7) We verwijzen hierbij als samenvatting naar het bekende boek over de kerkgeschiedenis van Vreugdenhil: J. Vreugdenhil, De kerkgeschiedenis, verteld aan jong en oud,dl. 2, Utrecht z.j., p. 175-224

8) Zie: Het Muhammedisdom,II, p.1-146. Over de kruistochten: II, p. 64-90. Zie noot 4 voor een verklaring van de Romeinse cijfers.

9) Het Muhammedisdom,II, p. 85. Het citaat is door mij herspeld.

10) Jansen, p. 11

11) Jansen, p. 24

12) Jansen, p. 53

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 mei 2012

In het spoor | 52 Pagina's

'Op, op, ten strijde, Jeruzalem bevrijden!' -1-

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 mei 2012

In het spoor | 52 Pagina's