Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

'Op, op, ten strijde, Jeruzalem bevrijden!' -2-

Bekijk het origineel

'Op, op, ten strijde, Jeruzalem bevrijden!' -2-

Hoe hebben wij de kruistochten te beoordelen?

46 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

In een vorig artikel1 is begonnen met een samenvatting van het boek van de arabist prof. dr. J.J.G. Jansen, beter bekend als de arabist Hans Jansen, met als titel Op, op, ten strijde, Jeruzalem bevrijden! Het ware verhaal van de kruisvaarders2.Dit boek is vorig jaar oktober verschenen en mocht zich al een maand later in een tweede druk verheugen.

Om verwarring met de theoloog professor J.G.B. Jansen te voorkomen is eerst iets over de beide Jansens meegedeeld. Daarna is de gereformeerde visie op de kruistochten geschetst samen met een samenvatting van het betreffende gedeelte uit het standaardwerk Het Muhammedisdom3 van de oudvader ds. S. Oomius.

Zoals de ondertitel aangeeft, is het de bedoeling van Jansen om 'het ware verhaal over de kruisvaarders' te vertellen omdat de moderne mens zich vandaag aan de dag van alles over de kruistochten laat wijsmaken. Vele westerse vijanden van Israël en nog veel meer mohammedanen denken en beweren dat de kruistochten alleen maar te maken hebben met expansiezucht of machtshonger van het Christendom (imperialisme en kolonialisme) of een bekeringsdrang met het zwaard zoals de mohammedanen die met hun jihad kennen. Het zou niet gegaan zijn om een vrije toegang tot het Heilige Land en Jeruzalem.

De verhalen over de kruistochten hebben, aldus Jansen, "zoals bekend geleid tot twee dingen: islamitische boosheid en westerse zelfhaat."4 Zelfs beweren geleerde heren dat de kruistochten de toewijding aan de jihad onder de mohammedanen hebben doen herleven.

Als kenner van vele geschreven bronnen in het Arabisch - hij heeft Arabische en Semitische talen gestudeerd -, wil hij het huidig gangbare beeld van de kruistochten nuanceren en corrigeren. In het eerste artikel zijn wat zaken uit het eerste grote hoofdstuk aangehaald, waarin de Eerste Kruistocht beschreven wordt, en kon vastgesteld worden dat Jansen belangwekkende en voor ons zinvolle zaken naar voren haalt. Zo werd door hem met onmiskenbare feiten aangetoond dat de kruisvaarders in eerste instantie niet gedreven werden door een zucht naar machtsuitbreiding of een blinde haat tegen de mohammedanen, maar in hun verblindheid door religieuze motieven. In dit artikel willen we de rest van het boek doornemen en aan het eind tot een beoordeling van het boek van Jansen en van de kruistochten in het algemeen komen.

De Tweede Kruistocht (1147-1148)

Vijftig jaar na de oproep van paus Urbanus II in Clermont (1095), roept naar aanleiding van de verovering van Edessa (1144) door de Turkse veldheer Imad al-Din Zangi paus Eugenius III in 1145 op tot de Tweede Kruistocht. Hiervan is de letterlijke tekst in een encycliek wel bewaard gebleven. Deze pauselijke zendbrief verwees naar de Eerste Kruistocht en de oosterse kerk en was gericht aan de Franse koning Lodewijk VII en alle Franse gelovigen. Ook hier wordt de vergeving van de zonden beloofd, maar is het doel wat algemener dan bij de Eerste Kruistocht, namelijk in plaats van de bevrijding van het Heilig Graf in Jeruzalem de bevrijding van de oosterse kerk. Het is helaas Bernard van Clairvaux (1090-1153) geweest die zich voor deze kruistocht als propagandist warm heeft gemaakt. De Franse koning Lodewijk VII gaf als eerste aan de oproep gehoor, gevolgd door de Duitse koning Conrad III (1093-1152). De geestdrift was zo groot dat de ridders die elders vochten, zoals langs de kust van de Oostzee en in Spanje en Portugal, ook als 'kruisvaarders' beschouwd wilden worden. Zij wilden delen in de achting en rechten van de echte kruisvaarders naar Jeruzalem en kregen van de paus per encycliek dezelfde 'voorrechten', zoals onder andere de vergeving der zonden. Jansen wijst er dan terecht op dat het argument van vele mohammedanen en vijanden van het Christendom misplaatst is dat er ook 'kruistochten' naar de Oostzee en in Spanje en Portugal gehouden werden en het dus bij de kruistochten om expansiedrift ging en niet om Jeruzalem en het Heilige Land. Immers, de tekst van de encycliek verwees naar de Eerste Kruistocht en de oosterse kerk. Wel stelt Jansen vast dat er langzamerhand een opvallende verschuiving plaatsvindt, namelijk van een strijd om een ongestoorde pelgrimage naar een algemene 'strijd tegen de ongelovigen'. Het recht van ongestoorde pelgrimage naar het Heilige Land moet, aldus Jansen, zelfs door progressieve westerlingen als redelijk gebillijkt worden, maar van een pelgrimage naar bijvoorbeeld de Oostzee kan dit bij gebrek aan 'heilige plaatsen' niet gelden. Wij constateren intussen dat de paus door zijn verlening van deze 'voorrechten' en zijn bijdrage aan de verbreding van het begrip 'kruistochten' zijn uiterst kwalijke rol in het geheel van de kruistochten alleen maar verergerd heeft.

De Duitse koning was allereerst bondgenoot van de paus, terwijl de Franse koning dat was van de in zijn regio machtige koning van Sicilië, Rogier II, die de macht van de paus bedreigde. De Fransen en Duitsers trekken apart via Hongarije min of meer als vriend en vijand naar Constantinopel. De Oost-Romeinse keizer sluit vervolgens een wapenstilstand met de Seltsjoeken, wat door de westerse kruisvaarders niet gewaardeerd wordt. De herovering van Jeruzalem was echter voor de Byzantijnen van minder belang dan hun eigen veiligheid. Vervolgens trekken de legers van de kruisvaarders via verschillende routes door Klein-Azië, maar lijden daarbij de grootste verliezen. De Turken weten steeds weer door schijnterugtrekkingen de samenhang van de legers der kruisvaarders te verstoren. Door gebrek aan discipline en onvoldoende gezag van de veelal onbekwame legerleiding en door het ontbreken van Byzantijnse steun wordt deze tocht een grote mislukking. In 1146 wordt de Turkse veroveraar van Edessa Zangi vermoord. Zijn zonen Noer al-Din en Sayf al-Din veroveren na de nodige opvolgingsconflicten Aleppo (ten zuiden van het graafschap Edessa), respectievelijk Mosul (in Noord-Irak). De kruisvaarders proberen tijdens de strijd om de opvolging Edessa te heroveren, maar Noer al-Din verschijnt en verslaat de kruisvaarders. De kruisvaardersstaat Edessa gaat bijna geheel verloren en velen vluchten naar Antiochië. Ook mislukt een expeditie om Damascus te veroveren. In de slag bij Inab (1149) wordt prins Raymond van het prinsdom Antiochië door Noer al-Din verslagen en gedood. De stad Antiochië blijft nog in handen van de kruisvaarders. De Duitse koning Conrad was ondertussen al in 1148 uit het Heilige Land vertrokken en de Franse koning Lodewijk volgde hem in 1149. Het jaar 1148 wordt als het einde van de Tweede Kruistocht beschouwd. Intussen is duidelijk dat de Christenen in het Heilige Land meer behoefte hebben aan nieuwe immigranten die in het Heilige Land blijven wonen, dan aan kruistochten. Jansen is van mening dat hierin de oorzaak van de ondergang van de kruisvaarderstaten gezocht moet worden. De Europese Christenen wilden een ongestoorde pelgrimage kunnen maken, maar geen nieuw bestaan in het Heilige Land opbouwen. Een belangrijk argument tegen de vermeende expansiezucht van het Christendom en de zogenaamde blinde haat tegen de mohammedanen.

De val van Jeruzalem

In de jaren vijftig komen de Byzantijnen en Franken tot elkaar. Tussen Aleppo en Antiochië bij Artah (1164) worden de Christelijke legers (Byzantijnen en Franken) na een schijnvlucht van de vijand waardoor de legers uiteenvallen, door Noer al-Din verslagen. De stad Antiochië blijft echter in handen van de Franken. De kruisvaarders zijn nu de minderen van de soennitische Turken onder Noer al-Din.

In Egypte heeft de bekende Fatamidenkalief Saladin, die zelf weer soenniet is, de macht weten te veroveren. Na de dood van Noer al-Din (1174) trekt Saladin Damascus binnen en verslaat de opvolgers van Noer al-Din in Aleppo en Mosul. Bijna heel Syrië is nu in zijn macht. Door geweld, intimidatie en diplomatie weet hij zijn macht te vergroten. Rond 1186 strekt zijn macht zich uit van de Nijl tot aan de Eufraat. De overgebleven kruisvaardersstaatjes zijn aan alle kanten door de mohammedaanse macht van Saladin omringd. In 1187 begint Saladin een leger te verzamelen om met de laatste kruisvaarders af te rekenen. Hij trekt de Jordaan over en verslaat verpletterend bij Hattin (bij het Meer van Tiberias) het toegesnelde leger van de koning van Jeruzalem, Guy van Lusignam.

Op 3 oktober 1187 neemt Saladin vervolgens Jeruzalem in, waarbij hij van een bloedbad afziet in tegenstelling tot de slachting die hij na de slag bij Hattin had laten aanrichten. Of dit volgens veler idee aan de ridderlijkheid van Saladin moet worden toegeschreven of aan de toezeggingen van de leider van de verdediging van Jeruzalem, zal altijd een vraag blijven, aldus Jansen. De Christenen die zich niet konden vrijkopen, werden tot slaaf gemaakt.

Behalve de Heilig Grafkerk worden alle kerken afgebroken of tot moskee omgebouwd. De Koepel van de Rots wordt in een mohammedaans heiligdom veranderd en het hoofdkwartier van de tempeliers in de Aqsa-moskee.

De paus roept in dezelfde maand op tot de Derde Kruistocht.

De Derde Kruistocht (1189-1192)

Naar aanleiding van de nederlaag bij Hattin en de val van Jeruzalem roept paus Gregorius VIII in een encycliek in oktober 1187 de Christenheid op tot boete door het doen van een kruistocht. Vergeving van al de zonden wordt de kruisvaarders beloofd, terwijl de gevallenen het eeuwige leven wordt toegezegd. In de oproep gaat het niet alleen om de weg naar Jeruzalem, maar ook om versterking van het overgebleven gebied van Outremer (Frans woord voor 'overzee', waarmee bedoeld wordt het gebied overzee; het Koninkrijk Jeruzalem, het gebied van Edessa, van Antiochië en Tripoli). Twee koningen, de Engelse Richard Leeuwenhart (1157-1199) en de Franse Philippe Auguste (1165-1223), en de Duitse keizer Frederik Barbarossa gaan mee. Het nadeel was dat zij met één oog naar Jeruzalem keken en met het andere naar de belangen van hun eigen rijk, terwijl onderlinge conflicten ook niet uitbleven. Echter nu de hoge adel gaat, volgen massaal de lagere adel en de rest van de bevolking.

Het Franse en Engelse leger gaan op 4 juli 1190 op weg en ontmoeten elkaar op Sicilië om in het voorjaar van 1191 per schip Sicilië te verlaten. De Duitse legers gaan deels per schip deels over land, maar op het land gaat het langzaam voorwaarts door de tegenwerking van de Byzantijnse keizer, die afspraken met Saladin had gemaakt. Na enige kleine successen in Klein-Azië verdrinkt de keizer bij het oversteken van de rivier de Saleph op 10 juni 1190 (niet ver van Syrië). Een duizend overlevenden bereiken de havenstad Akko, die op dat moment door de kruisvaarders belegerd wordt. Tevergeefs heeft Saladin al geprobeerd deze stad van haar belegeraars te bevrijden. Bevoorraad vanaf zeezijde weten de kruisvaarders het beleg van deze stad anderhalf jaar vol te houden tegen een overmachtige vijand, die hen weer omsingelt.

Dan komt de Franse koning te hulp en later Richard Leeuwenhart, die eerst zijn verloofde op Cyprus moest bevrijden. Leeuwenhart verovert heel Cyprus, dat hierna eeuwenlang onder het bewind van de koning van Jeruzalem heeft gestaan, zodat een ongestoorde pelgrimage naar Jeruzalem gedurende heel die tijd kon plaatsvinden. Bij Akko aangekomen weet Leeuwenhart op 12 juli 1191 een overeenkomst met Saladin over de overgave van Akko te bewerkstelligen. De Franse koning vertrekt daarop met toestemming van de paus naar Parijs met achterlating van zijn troepen onder bevel van Richard Leeuwenhart. Vervolgens trekt deze langs de kust op naar Jaffa, waarbij het op 7 september 1191 bij Ar suf (tussen Jaffa en Caesarea) tot een groot treffen met Saladin komt. Saladin wordt op de vlucht gejaagd en de kruisvaarders trekken Jaffa binnen. Volgens mohammedaanse bronnen, aldus Jansen, doet Richard Leeuwenhart nu Saladin een opmerkelijk voorstel: een zus van hem zal trouwen met een familielid van Saladin, waarbij Jeruzalem deel van het rijk van Saladin blijft uitmaken, maar ongestoorde pelgrimage naar Jeruzalem door Saladin gegarandeerd wordt. Jansen wijst erop dat indien dit Arabische bericht juist is, dit wel zeer onaangenaam is voor de 'westerse Christenhaters' omdat het de kruisvaarders van imperialisme en blinde haat tegen de mohammedanen zou vrijpleiten. In december 1191 komt Richard Leeuwenhart vlak bij Jeruzalem, maar hij ziet af van een belegering of bestorming en trekt naar het zuiden, naar Askalon, dat hij versterkt. Hij wil eerst uit tactische overwegingen een deel van Egypte veroveren om Jeruzalem op termijn te kunnen benouden, wat niet door iedereen in dank wordt afgenomen. Deze politiek wordt wel als volgt aangeduid: De weg naar Jeruzalem loopt via Cairo. In september 1192 sluiten Richard en Saladin een wapenstilstand, waarbij Jeruzalem van Saladin blijft, maar met ongestoorde toegang voor Christelijke pelgrims. De politieke omstandigheden in Europa dwingen Leeuwenhart tot een vertrek naar Europa. In oktober 1192 vindt dit vertrek plaats. Saladin sterft op 3 maart 1193 in Damascus.

Vierde Kruistocht (1202-1204)

Paus Innocentius III (paus vanaf 1198 tot 1216) beschouwde zichzelf niet meer als gewoon mens en opvolger van Petrus, maar noemde zich als eerste 'de plaatsbekleder van Christus'. Hij sprak dus, zo hij meende, namens God en beweerde dat eenieder die niet op kruistocht ging, zich op de Laatste Oordeelsdag daarover zou moeten verantwoorden. Deze paus is in zijn godslasterlijke hoogmoed vooral uit geweest op wereldlijke macht, zodat hij zich op een kwalijke wijze intensief met vele vorstenhuizen in Europa bemoeide. Jansen wijst erop dat hij in veel op Mohammed gelijkt die ook meende namens Allah te spreken en van wie de mohammedanen geloven dat hij onfeilbaar en zondeloos was. Wij stellen nogmaals vast dat vele theologen niet zonder reden van de paus als westerse en van Mohammed als de oosterse antichrist gesproken hebben. Innocentius trok alle bevoegdheden over de kruistochten naar zich toe: de financiering, rekrutering en het opperbevel. Bovendien bepaalde hij dat iedereen die aan de kruistochten financieel bijdroeg, net als de kruisvaarders zelf vergeving van zonden kreeg. Hier ligt het begin van de aflaat. Als kruistocht beschouwde hij overigens ook de strijd in Oost-Europa en in Spanje, ja zelfs tegen de Albigenzen (Katharen) in Frankrijk. Later kwam hij wat de 'aflaat' tegen de Albigenzen betreft tot ander inzicht. Zijn naamgenoot Innocentius IV (paus vanaf 1243-1254) keurde het martelen van ketters goed om hen tot bekentenis te dwingen.

Rond 1200 komen edelen, vooral uit Noord-Frankrijk, bijeen om een kruistocht te beginnen. Zij sluiten een overeenkomst met Venetië, dat tegen betaling een vloot zal bouwen om de kruisvaarders naar het Heilige Land te brengen. Het is de bedoeling om in Egypte te landen. De Venetianen waren hiervan uit economische overwegingen voorstander en de kruisvaarders om door middel van het bezit van Egypte Jeruzalem veilig te stellen. Maar de kruisvaarders kunnen om verscheidene redenen hun schulden niet betalen en beloven de Venetianen hen te helpen om hun vijanden in Zadar (voormalige hoofdstad van Dalmatië in Hongarije) te verslaan. Zadar behoorde vroeger tot Venetië, maar was nu bezit van de koning van Hongarije, die zelf ook een kruisvaartbelofte had afgelegd. Zadar wordt veroverd, maar de paus excommuniceert de aanstaande kruisvaarders vanwege het vergieten van Christelijk bloed. Begrijpelijk is dat vele kruisvaarders nu ontgoocheld naar huis gaan. Zij die overblijven, gaan per schip naar Constantinopel, waar ze samen met de Venetianen Alexius IV op de troon zetten. Deze Griekse keizer belooft de schulden van de kruisvaarders te betalen en hen bij hun verdere tocht vooral financieel te helpen. De Griekse onderdanen willen echter de belastingen niet opbrengen, wat tot opstanden leidt. Uit gebrek aan voorraden en geld veroveren en plunderen de kruisvaarders in 1204 Constantinopel en zetten een eigen Latijnse keizer op de troon. Kortom, de Vierde Kruistocht eindigde in een totale mislukking en leverde slechts een uiterst treurig stukje geschiedenis van bloed en interne verdeeldheid op.

De Kinderkruistocht (1212) en de Vijfde Kruistocht (1217-1221)

In navolging van vrij recent onderzoek spreekt Jansen het vermoeden uit dat de bekende Kinderkruistocht van 1212 een legende is5. De benaming 'kinderkruistocht' zou ontstaan zijn uit een verkeerde vertaling van het Latijnse woord 'pueri' (kinderen), dat in de dertiende eeuw ook in de betekenis van 'het gewone volk' of 'iedereen die niet van adel is' of 'landloze boeren' gebruikt werd. Monniken vermelden namelijk dat de deelnemers volwassenen waren.

Het algemene enthousiasme voor kruistochten leidde na een encycliek (1213) en een decreet van het vierde Lateraanse Concilie (1215) tot de Vijfde Kruistocht, waarbij de Duitse keizer Frederik II (1194-1250) van Hohenstaufen een hoofdrol speelde.

De havenstad Akko, die door Richard Leeuwenhart in 1192 veroverd was, werd tot de belangrijkste stad in Outremer, waar in een relatieve rust de johannieters en tempeliers steeds invloedrijker werden. Het Koninkrijk Jeruzalem was gereduceerd tot een smalle strook langs de kust met als hoofdstad het bloeiende Akko als verbinding tussen Europa en het Midden-Oosten en Verre Oosten. Jeruzalem zelf was in handen van de mohammedanen en raakte in verval. Saladin en zijn opvolgers regeerden vanuit Cairo en Damascus. In 1218 kwam de Vijfde Kruistocht op gang en kwamen de kruisvaarders per vloot in Akko aan, waar men eerst Egypte wilde veroveren om Jeruzalem voor de toekomst veilig te stellen. Het opperbevel kwam bij een Spaanse kardinaal Pelagius (niet de bekende!) terecht, die als militair en diplomaat faalde. In 1219 na een beleg van anderhalf jaar werd de stad Damiëtta (bij de kust aan de Nijldelta) ingenomen, waarbij Haarlemmers onder leiding van Willem I van Holland de ketting wisten te doorbreken die de haven afsloot. Pelagius ging niet in op vredes-voorstellen en wachtte op de komst van keizer Frederik om heel Egypte te veroveren. De paus streed echter met de keizer om de macht zodat deze niet op kruistocht ging. Niet ten onrechte suggereert Jansen dat de eigenlijke mislukking van deze kruistocht wellicht meer aan de machtshonger van de paus lag dan aan de incompetentie van de kardinaal. Het kruisleger liep vast in de modder van de opkomende Nijl en zo bracht ook deze kruistocht niets dan ellende en mislukking.

De Zesde Kruistocht (1228-1244)

Eindelijk sluit paus Honorius III (paus van 1216-1227) in de zomer van 1225 een overeenkomst met de Duitse keizer Frederik II, waarin was opgenomen dat deze op 15 augustus 1227 op straffe van excommunicatie naar Palestina zou vertrekken. Eind 1225 trouwt Frederik in het zuiden van Italië met Isabella II, de dochter van koningin Maria van Jeruzalem. De Duitse keizer beschouwde zich nu niet alleen als koning van Sicilië, maar ook tot ontsteltenis van de Latijnse adel in Outremer als koning van Jeruzalem. In 1227 gaat de keizer als kruisvaarder per schip op weg naar Palestina. Vanwege ziekte aan boord keert de keizer echter weer snel terug naar Italië, waarop de nieuwe paus, Gregorius IX (paus van 1227-1241), hem volgens contract excommuniceert.

In 1228 vertrekt de keizer via Cyprus, dat hij naar zijn hand zet, weer naar het Heilige Land, waar hij in september in Akko aankomt. Hij trekt vandaar op naar Jaffa en laat ondertussen onderhandelingen voeren met de Egyptische sultan Al-Kamil, zoon van een broer van Saladin. Het komt door zijn kordaat optreden snel tot een overeenkomst. Frederik mag Jeruzalem, Bethlehem en Nazareth hebben, als hij de sultan maar helpt bij de strijd tegen diens vijanden. De geëxcommuniceerde Frederik gaat hierop in, kroont zichzelf tot koning van Jeruzalem en gaat terug naar Akko. Deze samenwerking met de sultan leidt tot ernstige verdeeldheid: de tempeliers, vele edelen en geestelijken in Outremer verzetten zich tegen dit beleid en kiezen voor de paus.

Ook Al-Kamil krijgt felle kritiek van de oorlogstheoloog Ibn Taymiyya, een propagandist van de jihad die tot aan de dag van vandaag nog dagelijks in de mohammedaanse wereld wordt gelezen. Dat het verzet tegen Frederiks onderhandelingen met de kalief veel protest opriep, is opvallend omdat hij niet de eerste was die met de vijand onderhandelde. De paus roept nu een kruistocht tegen de kruisvaarder Frederik uit en belooft de soldaten dezelfde hemelse beloning als de echte kruisvaarders. Hij valt Zuid-Italië binnen om Sicilië van de keizer afhandig te maken. Frederik keert naar Sicilië terug en verslaat de pauselijke troepen. Er volgt een vredesovereenkomst tussen de paus en de keizer, waarbij de excommunicatie wordt opgeheven en de paus het verdrag met de sultan van Egypte erkent. Maar in 1239 gaat het weer tussen deze beiden mis en wordt de keizer opnieuw geëxcommuniceerd. In 1244 roept de paus een echte kruistocht tegen de 'vriend van de mohammedanen' uit.

Laat intussen duidelijk zijn dat door het optreden van de paus de hoofdbedoeling van de kruistochten, vrije toegang tot Jeruzalem en herovering van het Heilige Land, uit beeld raakte.

In ditzelfde jaar 1244 valt een Turkse nomadenstam, de Kwarizmiërs, die door de Mongolen uit Centraal-Azië waren verjaagd, samen met de Egyptische Ayyoebiden Syrië en Palestina binnen. Op 11 juli 1244 wordt Jeruzalem veroverd, wat gepaard gaat met een afslachting van de niet-gevluchte Christenen. De Franken worden vervolgens door de Kwarizmiërs beslissend verslagen en Jeruzalem is daarmee definitief voor het Westen verloren, waarmee de Zesde Kruistocht als beëindigd wordt beschouwd. In 1246 worden daarop de Kwarizmiërs door de Ayyoebiden vernietigend verslagen. Bij dit droevige geheel is wel duidelijk dat de rol van de paus alleszins laakbaar en verwerpelijk is geweest.

De Zevende Kruistocht (1248-1254)

De paus had in 1243 de Duitse keizer inmiddels de oorlog verklaard, zodat deze de Franken niet te hulp kon komen. Onder leiding van de Franse koning Lodewijk IX (1214-1270) wordt de Zevende Kruistocht goed voorbereid. Deze Lodewijk was een uiterst 'vroom' man met een grote voorliefde voor relikwieën. Hij zou tegen een enorm bedrag de oorspronkelijke doornenkroon van Christus gekocht hebben en is betrekkelijk kort na zijn dood heilig verklaard. De koning vertrekt in juni 1248 vanuit Parijs en overwintert op Cyprus om in juni 1249 te landen in Damiëtta. De Egyptenaren geven de stad zonder veel tegenstand over. Het leger trekt in de Nijldelta richting het oosten verder, maar wordt geteisterd door ziektes en bij Al-Mansoera (in het noordoosten van Egypte in de Nijldelta) verslagen door de Mamlukken, slavenmilitairen die als beroepssoldaten in dienst van de sultan stonden. Koning Lodewijk wordt gevangengenomen, maar kan tegen een hoge prijs worden vrijgekocht. Als een van de weinigen laat hij zijn strijders niet in de steek en vertrekt naar Palestina, waar hij de leiding over Outremer op zich neemt en de vestingen daar versterkt. In 1254 gaat hij toch terug om de leiding over zijn land weer op zich te nemen. Daarmee eindigde de Zevende Kruistocht. Intussen heeft een Mongoolse prins Djengis Khan (1162-1227) zich aan het hoofd van een aantal nomadenstammen uit Centraal-Azië weten te plaatsen. Deze maakt met zijn ruiters heel het Midden-Oosten onveilig. Jansen wijst dan op iets wat minder bekend is. De mohammedanen komen dan uit angst voor de Mongolen om hulp vragen in Frankrijk en Engeland. Er volgt echter geen bondgenootschap.

Antiochië sluit een vredesverbond met de Mongolen, maar Akko als hoofdstad van het Koninkrijk Jeruzalem kiest de zijde van de Mamlukken. Op 3 september 1260 vindt de slag plaats bij Ayn Galut (dichtbij Nablus op de Westelijke Jordaanoever), waar de Mongolen verslagen worden. De Mamlukkensultan Baybars verovert en vernietigt nu een voor een de kruisvaardersburchten en -steden en krijgt de macht in Egypte en Syrië in handen. In 1268 is Antiochië aan de beurt, dat tot een puinhoop gemaakt wordt. Bijna heel het Midden-Oosten wordt geïslamiseerd.

De Achtste Kruisvaart (1270) en de inname van Constantinopel (1453)

In1267 begint Lodewijk IX met voorbereidingen voor een nieuwe kruistocht. Zijn broer Karel van Anjou, koning van Sicilië, gaat mee en men gaat in 1270 op weg naar Tunesië. Om onbekende redenen is deze bestemming gekozen. Bij de belegering van de stad Tunis breekt er ziekte uit in het kruisvaarderskamp en Lodewijk IX sterft (25 augustus 1270). Met zijn dood eindigen feitelijk de kruistochten naar Jeruzalem, hoewel het ideaal nog lange tijd in Europa levend bleef. De latere koning Edward I (1239-1307) komt nog in 1271 in Akko met een kleine vloot aan, maar heeft te weinig soldaten om veel te beginnen. In 1272 keert hij terug naar Engeland om daar tot koning gekroond te worden. Ondertussen verovert de Egyptische sultan Baybars de ene kruisvaardersburcht na de andere. Paus Gregorius X (paus van 1271-1276) zet zich nog voor een kruistocht in, waarbij hij deze beperkt tot het oorspronkelijke doel, namelijk de bevrijding van het Heilige Land. Maar de vele ruzies tussen de Europese vorstenhuizen en het tekort aan mensen die zich in het Heilige Land willen vestigen, zorgen ervoor dat er geen kruistocht tot stand komt. De Mamlukken veroveren inmiddels Outremer op Akko na. Paus Nicolaas IV (paus van 1288-1292) roept nog op tot een kruistocht, waaraan de koningen van Aragon en Engeland willen deelnemen. De eerste weet door onderhandelingen vrije toegang tot Jeruzalem te verkrijgen en ziet daarom van deelname af. De zoveelste aanwijzing dat het velen om Jeruzalem en het Heilige Land ging en niet om imperialisme. In 1291 wordt het beleg om Akko geslagen en op 18 mei van dat jaar ingenomen. Slechts een derde van de stad wordt niet verwoest. De kruisvaardersstaten (Outremer) zijn niet meer. De mohammedanen hebben de strijd gewonnen.

De weg naar het noorden was nu vrij voor een Turkse opmars. Toch duurde het vanwege onder andere de horden der Mongolen nog tot 1453 voordat Constantinopel door de Ottomaanse Turken wordt ingenomen. Dit was het einde van het Oost-Romeinse, Byzantijnse Rijk. De opmars ging echter langs de Donau nog verder, totdat deze voor Wenen in 1529 wordt gestopt. Dit herhaalt zich in 1683. Zo is het mohammedaanse gevaar vanuit het oosten tot tweemaal toe bij Wenen tegengehouden. Wetenswaardig is nog dat in de toenmalige Nederlanden Philips de Goede (1396-1467) in 1454 de gelofte doet om Constantinopel te bevrijden. Hij was hertog van Bourgondië, graaf van Vlaanderen, Brabant, Limburg, Holland en Zeeland. Ter financiering van zijn tocht richt hij de Staten-Generaal in 1464 op, waarvan de huidige Tweede Kamer de voortzetting is. Vanwege zijn verslechterende gezondheid komt er van een tocht en zijn belofte niets terecht.

De kruisridders trekken zich na de val van Akko terug op het eiland Rhodos en later op Malta, waar zij de uitbreiding van het mohammedaanse gevaar via de Middellandse Zee weten te voorkomen. De opkomst en macht van het Ottomaanse rijk verhinderen nieuwe pogingen om het Heilige Land te heroveren. Bovendien hebben vanaf 1370 pelgrims vrije toegang tot de heilige plaatsen onder begeleiding van de franciscanen, die daarvoor een vergoeding aan de Mamlukken betalen.

Doel van de kruistochten

Na de behandeling van de kruistochten gaat Jansen in het volgende hoofdstuk in op de voorgeschiedenis en het doel van de kruistochten, waarbij hij verkeerde of kromme voorstellingen 'van het multiculturele sprookje' probeert recht te zetten. Menigmaal laat hij daarbij niet na om de fiolen van zijn bijtende spot over de 'moderne multiculturele beterweter', 'de seculiere, moderne ongelovige' of 'de vrome professionals die belast zijn met de leiding van godsdienstige organisaties' uit te storten. We beperken ons tot een globale samenvatting van enige wezenlijke terechte zaken die hij aandraagt. Enkele rake citaten kunnen niet alleen de juistheid van zijn denken over het algemeen op dit gebied verduidelijken, maar ook de lezer Jansens bijtende spot enigszins doen proeven. Het is nodig om op de voorgeschiedenis van de kruistochten in te gaan omdat de "vrienden en de vriendinnen van de islam die aan de Nederlandse universiteiten elkaar het monopolie hebben verleend op het geven van onderricht in alles wat met de islam te maken heeft"6, het Nederlandse publiek daarvoor niet naar de goede boeken verwijzen. Die passen namelijk niet in "die geest van liefde voor diversiteit en multiculturalisme die we in het huidig tijdsgewricht zo nodig hebben om de boel bij elkaar te houden."7 Eenieder die wel eens kennisgenomen heeft van literatuur van de bedoelde islamologen kan weten dat Jansen hier onmiskenbaar het gelijk aan zijn kant heeft. Wie durft te stellen, zoals in dit blad herhaaldelijk gedaan is8, dat het mohammedanisme in wezen een godsdienst van geweld en haat is, plaatst zich bij velen buiten de discussie. Maar men sluit de ogen voor de feiten en men draait anderen een rad voor de ogen, indien men dit ontkent of probeert te verdoezelen. Jansen wijst voor een groot deel in navolging van de Amerikaanse godsdienstsocioloog en historicus Rodney Stark in zijn boek God's Battalions9op de volgende feiten.

De moderne mens kan zich weinig tot niets meer voorstellen bij het feit dat men op kruistocht gaat om daarvoor vergeving van zonden te verkrijgen. Uit blindheid voor godsdienstig gedrag wil hij dit anders zien of keurt het geheel af. Iemand waarderen vanwege godsdienstig gedrag of omgekeerd afkeuren vanwege ongodsdienstig gedrag is de moderne, seculiere mens vreemd, ja wekt veelal ergernis. Zeker is dit het geval wanneer godsdienstig gedrag ertoe leidt dat anderen er last van hebben, zoals kruistochten, jihad of terrorisme. Vele moderne ongelovigen zijn gaan denken dat godsdienstig gedrag of het nu om bidden of om een kruistocht of de jihad gaat, zonder meer afgekeurd moet worden. Zo stelde een hoogleraar van de Universiteit van Amsterdam dat iedere religie de rechtsstaat bedreigt10. Het is daarom te begrijpen dat de kruistochten voor vele Europeanen een bron van ergernis zijn en dat ze met allerhande verkeerde verklaringen komen. Men ging niet op kruistocht uit verveling of uit hebzucht (kolonialisme, expansionisme), maar ter vergeving van de zonden, 'in remissionem peccatorum'. Omdat de moderne multiculturele beterweter religieus gedrag niet meer kan plaatsen, zoekt hij naar oorzaken als armoede, uitbuiting, uitsluiting, een moeilijke jeugd, verveling, kolonialisme enz., en daarbij is hij zich zelf niet eens meer bewust dat hij de eenvoudigste oplossing wegredeneert, namelijk het godsdienstige motief. Jansen stelt dan met het grootste gelijk vast dat bij de moderne ongelovige betweter sprake is van bekrompenheid omdat men niet bereid is zich zo goed als mogelijk in de opvatting van de tegenpartij in te leven.

Herovering of agressie

Vervolgens gaat hij in op de vraag of het bij de kruistochten nu om herovering of agressie gaat. Pas vanaf ongeveer 635 is Palestina door de Arabische moslims veroverd op het Christelijke Oost-Romeinse Rijk. De mohammedanen waren dus de eerste agressoren. Meer dan vier eeuwen later (ongeveer vanaf 1095, oproep tot de Eerste Kruistocht) kwam de roep tot herovering van Palestina op. Het terugdringen van de mohammedanen in Spanje en Portugal, de mohammedaanse druk op Italië en het lot van de Christelijke pelgrims in het Oosten zijn belangrijke factoren geweest waarom die roep pas in de elfde eeuw opkwam. Voor vele pacifisten is deze tijd te lang en daarom mag niet meer van 'heroveren' gesproken worden. Maar de meerderheid van Palestina en Groot-Syrië was rond het jaar 1000 nog Christelijk en zij waren daarom voorstanders van de verovering van Palestina door de kruisvaarders. Met het grootste recht wijst Jansen er dan ook herhaaldelijk op dat deze twee feiten niet passen in het beeld van de linkse geleerden. Vele verlichte westerse geesten beschouwen de kruistochten als pure agressie tegen het mohammedanisme, omdat vier eeuwen toch wel lang zijn. Terecht wijst Jansen dan op de inconsequentie dat men dat niet doet in het geval van de Balkan aangaande het lot van Joegoslaven, Albanezen, Bulgaren en Grieken. Rond 1400-1500 hebben de mohammedanen de Balkan veroverd om het te islamiseren. Rond 1900 wordt de Balkan van de Turken bevrijd tot vreugde van de oorspronkelijke bewoners. Ze spreken dan

nog steeds liever hun eigen taal en hebben meer dan genoeg van het mohammedanisme. Dat hier bij deze westerse verlichte 'geleerden' sprake is van onbewuste blindheid, is moeilijk meer te geloven. Het argument dat in Palestina Latijnse Christenstaatjes gesticht werden waarom de bevolking niet gevraagd had, terwijl de landen van de Balkan echt onafhankelijk werden, gaat aan het gegeven voorbij dat het politieke begrip 'nationalisme' pas in de negentiende eeuw opgekomen is. Dit, stelt Jansen, kan daarom niet teruggeprojecteerd worden naar het Midden-Oosten in de Middeleeuwen. Er volgt dan nog een ijzersterk argument dat vier eeuwen niet te lang zijn voor een herovering. De hedendaagse Egyptische kopten weten zelfs na veertien eeuwen hun zelfstandigheid te behouden en zouden nu nog graag van het mohammedanisme bevrijd worden. Ten bewijze van het feit dat de oorspronkelijke bevolking van Palestina (zeer) negatief dacht over de verovering door de mohammedanen, noemt Jansen enkele bronnen (de patriarch van Jeruzalem Sophronios (560-638); de Kroniek van Johannes, bisschop van Nikiou en een koptische kroniek), die meestentijds van bepaalde zijde doodgezwegen worden. Andere (Aramese bijvoorbeeld) spreken van mohammedaanse tirannie. Zij weerspreken dus onmiskenbaar de propagandistische praat van de tolerantie en vrede van het mohammedanisme, maar ook het gepraat in vele Nederlandse geschiedenisboekjes dat de Christenen in het Midden-Oosten blij zouden zijn geweest met de bevrijding door de mohammedanen van hun Byzantijnse overheersers die zoveel belasting oplegden. Jansen noemt ten slotte nog een gezaghebbende Arabische bron (Amin Maalouf) die de aanval van de deelnemers aan de Eerste Kruistocht op Antiochië een natuurlijke zaak noemt, omdat die stad altijd al Byzantijns geweest was. De conclusie van Jansen: "Een gezaghebbender pleidooi voor de visie dat het bij de kruistochten om (zeker voor die tijd) (...) normale herovering ging, kan niemand zich wensen."11

Belangrijk is verder ook te bedenken dat tot het Oost-Romeinse Rijk voor de komst van de mohammedanen ook Egypte, Syrië en Palestina behoorden, het zogenaamde Groot-Syrië. Het was dus geen agressief of kolonialistisch gedrag, zoals de linkse wereld stelt, toen de regering van Constantinopel aan het Westen vroeg om herovering of bescherming van haar rijk. Jansen wijst dan terecht op moderne overeenkomsten waartegen de progressieve wereld over het algemeen niet te hoop loopt, zoals Bagdad met Koeweit, Pakistan met Kasjmir, Peking met Taiwan en Tibet, Servië met Kosovo enz. Dat de kruisvaarders in Egypte en Syrië (Antiochië ligt op de huidige grens van Syrië en Turkije) geweest zijn, heeft ook niets met kolonialisme te maken. Want het Syrië van toen, ook wel als Groot-Syrië aangeduid, omvatte het huidige Israël, Libanon, Jordanië en het Syrië van nu (zie bijvoorbeeld Lukas 2: Als Cyrénius over Syrië stadhouder was),terwijl Egypte ook tot het Romeinse Rijk behoorde, waarbinnen het Christendom ontstond.

Als redenen voor de explosieve groei van het Christendom wijst Jansen dan in navolging van Rodney Stark op twee 'sociale voordelen', namelijk het verbod op abortus, waardoor vanwege het vrouwentekort onder de heidenen door vaak verkeerd aflopende abortussen vele heidense mannen met Christenvrouwen trouwden. In de tweede plaats verzorgden de Christenen tijdens de vele epidemieën de zieken, zodat zij ook beter tegen ziekten bestand zouden zijn geweest. Jansen noemt dan zelf in de derde plaats het grote kinderaantal onder de Christenen. Ook de verheffing van het Christendom tot staatsgodsdienst onder Constantijn de Grote (ca. 280-337) is uiterst belangrijk geweest. De eigenlijke hoofdreden missen we echter hier, want die is niet 'wetenschappelijk': de genoemde redenen waren slechts middeloorzaken in de zegenende hand des Heeren.

Zowel het West- als het Oost-Romeinse Rijk heeft vanaf 600 onder de druk van de mohammedanen geleefd (veroveringen in Noord-Afrika en in Spanje/Portugal). Nog voor de oproep tot de Eerste Kruistocht werden in 1071 bij de slag van Manzikert de steden Edessa en Antiochië door de Turkse Seltsjoeken veroverd op de Byzantijnen. Het is dus onzin om te stellen dat de kruistochten de jihad zouden hebben opgeroepen. Jansen noemt het eveneens "onderdeel van het multiculturele sprookje" dat het Westen allerlei uitvindingen aan de mohammedanen te danken zou hebben. "Het is een koddige wensdroom, en niet anders."12 De toenemende kennis van het Latijn en Grieks werd eerder veroorzaakt door geleerden die op de vlucht gingen voor de opdringende mohammedanen.

Gewelddadig karakter

Weer met het volste recht wijst Jansen erop dat volgens de eigen mohammedaanse overlevering Mohammed tijdens zijn leven als staatsman in Medina (622-632) met veroveringstochten begonnen is en dat daarom de koran ook vol staat met oproepen tot de strijd in tegenstelling tot de Bijbel waarin wel geweld voorkomt, maar geen oproepen om het geloof met het zwaard te verbreiden.

In de koran staan dozijnen van zulke oproepen die tot aan de dag van vandaag als een 'license to kill' (een vergunning tot moorden) kunnen en ook worden opgevat. In dit verband wijst hij nadrukkelijk op de adviezen over leefregels (fatwa) die op de jihad betrekking hebben. Zijn onderkoeld, terecht waarschuwend commentaar:

"Hoe die regels luiden, is in elk handboek van de sharia na te kijken. Met een enkele uitzondering hebben westerse politici of hun assistenten dat niet gedaan. Als ze dat wel gedaan hebben, hebben ze niet geloofd wat ze lazen, of ze hebben verzuimd hun plicht te vervullen tot het beschermen van lijf en have, goed en bloed van hun kiezers en onderdanen. Er zijn geen gezaghebbende moslimleiders die verklaard hebben dat deze regels niet meer gelden."13

Bovendien heeft de koran voorzegd dat andersdenkenden het mohammedanisme zullen vrezen en dat daarom elke mohammedaan zijn bijdrage daaraan dient te leveren (bijvoorbeeld, koran 3:151 en 8:60). Evenals het Christendom in de eerste drie eeuwen gedaan heeft, had het mohammedanisme ook in Mekka of Medina kunnen blijven om zich vreedzaam te verbreiden. Dat hebben Mohammed en zijn directe opvolgers niet gedaan. Het hoeft daarom niet te verbazen dat de oproep in bijna alle moskeeën luidt dat hun voorbeeld nagevolgd behoort te worden. Verbazingwekkend is alleen maar dat zovele Europese leidslieden (politieke en kerkelijke) en hun verblinde onderdanen blijven spreken van islamofobie en wijzen op de enkele moslimleider die de jihad afwijst. Het verweer van de vrienden van het mohammedanisme dat de mohammedanen niet zoals het nazisme de Joden als volk willen uitsluiten, suggereert alsof de valse leer van het Derde Rijk de leer van het hele Westen zou zijn. Jansen eindigt dit hoofdstuk met enige voorbeelden van de wrede behandeling van de mohammedaanse machthebbers over Palestina in de loop van de tijd, die daarmee onloochenbaar ook grotendeels de kruistochten over zich afgeroepen hebben.

Antichristelijke en antiwesterse propaganda

In zijn laatste grote hoofdstuk richt Jansen zijn verzamelde pijlen op de westerse, linkse propaganda die de Europeaan een onterechte zelfhaat wil aankweken. Om op kruistocht te gaan met het doel om in vrede en veiligheid Jeruzalem te kunnen bezoeken, is in de ogen van vele moderne, linkse mensen pure agressie. En daarom vallen vele Europeanen voor de mohammedaanse beschuldigingen dat het Christendom en Europa agressief, slecht en zelfs racistisch zijn. Om dit te nuanceren voert Jansen heel wat argumenten aan. Hij toont daarbij met goede redenen aan dat hier voor het mohammedanisme eerder geldt: de pot verwijt de ketel dat hij zwart is. Wij vatten de vele steekhoudende argumenten samen.

Allereerst zijn daar vanaf de zevende eeuw de mohammedaanse veroveringsoorlogen in het kader van de jihad, die op Afrika, Azië en Europa gericht waren. Tegenwoordig ook op Amerika en Australië. In alle handboeken van de sharia wordt de plicht van de heilige oorlog geleerd. De jihad richt zich echter in tegenstelling tot de kruistochten niet op één landje in het Midden-Oosten gedurende twee eeuwen, maar op de gehele wereld en gaat nog steeds door totdat die hele wereld aan het mohammedanisme is onderworpen. Bovendien was de jihad al bijna vijf eeuwen (vanaf 622) aan de gang toen de kruistochten begonnen (1100). En deze zogenaamde 'heilige' oorlog is gedurende die lange tijd echt niet in slaap gevallen, zoals iedereen die wat van geschiedenis afweet, moet toestemmen. Dit laatste wordt zelfs 'vergeten' door een geleerde schrijver van een recent standaardwerk over de kruistochten, de hoogleraar Thomas Asbridge uit Londen, die schrijft: "De kruistochten hebben de moslims tot actie aangezet en hun toewijding aan de zaak van de jihad doen herwaken."14 Dit soort antichristelijke propaganda met gebruikmaking van de kruistochten is zelfs in Nederlandse schoolboekjes te lezen.

Vervolgens gaat Jansen nog dieper in op de gelijkstelling van jihad met de kruistochten. Voor de jihad zijn geen verontschuldigingen nodig en daarom gaan ze ook nog steeds door, terwijl de 'kruistochten' van vandaag aan de dag heel wat anders inhouden dan de historische kruistochten. Nog een wezenlijk verschil is dat een echte kruistocht werd gevoerd in opdracht van kerkelijke gezagsdragers, terwijl over eigentijdse 'kruistochten' of militaire acties door de linkse kerkelijke gezagsdragers meestal (zeer) kritisch wordt geoordeeld. In de mohammedaanse wereld zijn kerk en overheid een eenheid en leidt kritiek op de geestelijke gezagsdrager veelal tot de beschuldiging van afval en daarmee tot de doodstraf. Ook koesteren de moslims de overwinning van de kruistochten omdat ze sinds lange tijd geen andere overwinning meer behaald hebben dan alleen op elkaar. Ook het beeld van Saladin als de verlichte, vredelievende vorst die Jeruzalem zonder bloedvergieten veroverde, terwijl de kruisvaarders in 1099 in het bloed van de mohammedanen tot aan de enkels zouden hebben gebaad, is alles behalve historisch verantwoord. De gelijkstelling van kruisvaart en jihad is niet te verdedigen en wordt door de mohammedanen alleen gemaakt om goedkope propaganda te maken tegen het (Christelijke) Westen, opdat Christenen en Europeanen, aldus Jansen, zich handenwringend voor de kruistochten zouden verontschuldigen om zich daarna aan het zegenrijke mohammedanisme te onderwerpen. Vergeten wordt daarbij ook dat een kruistocht een daad van vrijwilligheid ter verkrijging van de vergeving van de zonden was die ook op een andere manier was te verkrijgen, terwijl de jihad een plicht van elke mohammedaan is. Nogal wat uitspraken van Mohammed zouden zelfs van de allerhoogste plicht spreken.

Vergunning tot moorden

Gezien het latere optreden van Mohammed en de eerste verbreidingsgeschiedenis valt het niet te loochenen dat het mohammedanisme ook de oproep inhoudt om dit valse geloof met het zwaard te verbreiden. Dit betekent een vergunning tot moorden (license to kill). Een algemeen erkende uitspraak van Mohammed luidt: "Mij is bevolen de mensen te beoorlogen totdat zij getuigen dat er geen god is dan Allah en dat Mohammed Allah's gezant is. Alleen door het uitspreken van deze belijdenis maken zij hun goed en bloed voor mij onaantastbaar."15

Beoorlogen betekent hier volgens Jansen doodmaken, in elk geval een opdracht tot oorlogvoering. In de koran wordt hetzelfde gezegd bij monde van de engel Gabriël tegen Mohammed in soera 9:29:

"Beoorloogt hen die niet geloven in god
Noch in de Laatste Dag
En die niet verbieden wat god en zijn gezant verbieden
En die zich niet voegen naar de wezenlijke godsdienst,
Onder degenen aan wie de schrift gegeven is
Totdat zij uit de hand de schatting opbrengen in
onderdanigheid.16

Uit het laatste vers wordt de mogelijkheid voor Joden en Christenen afgeleid om tijdelijk de verplichte overgang tot het mohammedanisme af te kopen. Deze afkoop heeft echter weinig met tolerantie te maken, zoals wel door vrienden van het mohammedanisme gesteld wordt, omdat bijvoorbeeld vrijstelling wegens onvermogen niet verleend werd en het geen recht was, maar slechts een eventuele tijdelijke gunst. Atheïstische, geleerde vrienden van het mohammedanisme doen wel pogingen zulke verzen anders uit te leggen, maar zij gaan daarmee in tegen de traditionele, gangbare uitleg van de mohammedanen zelf. Deze plicht van de heilige oorlog is volgens de koran, de hadith (verzameling van uitspraken en voorbeelden van Mohammed) en de handboeken van de sharia een plicht van elke individuele mohammedaan, tenzij de overheid die plicht vervult. De tekst uit soera 2:256 dat er 'geen dwang in de godsdienst is' wordt hiertegen vaak ingebracht, maar heeft geen geldingskracht op grond van de wet der abrogatie uit de koran zelf, namelijk soera 2:106 en 22:52. Abrogatie wil zeggen dat vroegere openbaringen worden vervangen door latere. Soera 2 wordt algemeen als de eerste soera uit de latere periode in Medina beschouwd, terwijl soera 9 volgens sommigen zelfs de laatste soera uit die tijd is. Het verbod op dwang is daarmee opgeheven.

Onder de mohammedanen wordt over het algemeen aangaande de jihad over drie rondes gesproken; de eerste via Egypte, Noord-Afrika en Spanje eindigde in 732 bij Poitiers, de tweede via Syrië, Constantinopel (Byzantium) en Balkan eindigde voor Wenen in 1683 en de derde ronde is de huidige invasie van Europa door mohammedaanse immigranten. Veel minder bekend is dat de derde golf van de jihad uit de eerste ronde zich op Irak, Iran, de Aziatische gebieden van Rusland, Afghanistan en India richtte. Miljoenen hindoes zijn daarbij om het leven gebracht. Nog minder bekend is dat de vierde golf zich op Malta, Sicilië en Zuid-Italië richtte, waarbij in 843 en 846 de mohammedanen Rome geplunderd hebben. De druk op Rome en Italië zorgde samen met de behandeling van de pelgrims ervoor dat de pauselijke oproep tot een kruistocht veel weerklank kreeg. Het is alleen hiermee al zonneklaar dat de stelling van de vrienden van het mohammedanisme dat de jihadoorlogen ter zelfverdediging gevoerd werden, van elke grond ontbloot is. Rome, Mallorca (in 818 veroverd), Malta (in 835 veroverd) en ook later Constantinopel vormden echt geen bedreiging voor de mohammedanen.

Dat de kruisvaarders veel van de mohammedaanse cultuur zouden hebben over- en meegenomen, zoals vaak gesteld wordt, is niet waar. Sultan Saladin kan daarvoor als bewijs dienen; hij liet Europese handelaars niet gevangennemen of doden, want schreef hij aan de kalief: "Niet een van hen levert ons geen wapens, tot hun eigen schade en tot ons voordeel."17 Er werd wel eens wat nuttigs overgenomen uit de oosterse cultuur, maar dit stelde niet veel voor. De mohammedanen hadden veel meer reden tot overname, maar deden dat nauwelijks. Jansen verklaart dit uit de Joods-Christelijke cultuur waarin schuldbelijdenis en het toegeven van eigen tekorten en fouten een positieve zaak is in tegenstelling tot de mohammedaanse cultuur die van geen schuldbekentenis weten wil en zich altijd de meerdere acht. Dit geldt ook voor de wetenschap en techniek die door het leren van fouten de ontwikkeling verder brengen (falsificatieprincipe). Dit is de verklaring waarom de mohammedaanse wereld over geen topuniversiteiten beschikt en nog nooit Nobelprijzen aan mohammedaanse geleerden op het gebied van de techniek en exacte vakken zijn toegekend.

De Joods-Christelijke wereldbeschouwing kent een wereld als een geordend geheel omdat God redelijk en ordelijk is. Daarom is het zinvol onderzoek te doen naar de redelijke en geordende natuurwetten, kortom wetenschap te bedrijven om de techniek verder te brengen. In de wereld van de mohammedanen is dit anders: de wereld is daar overgeleverd aan Allah's wil die berust op toeval en onredelijkheid en op een ondoorgrondelijke, voortdurende herscheppende arbeid, zodat onderzoek en wetenschap niet zoveel zin hebben.

Verworvenheden uit de mohammedaanse cultuur die vaak genoemd worden, blijken nog wel eens een andere oorsprong te hebben. Het getal nul is een uitvinding van de hindoes, al hebben de mohammedanen dit getal verspreid. Ook de rozenkrans is een uitvinding van de hindoes en de hobo is toch echt maar een pover iets als winstpunt uit het Midden-Oosten.

Beoordeling

Komen we nu allereerst tot een beoordeling van het boek van Jansen om daarna iets over de gereformeerde visie op de kruistochten te zeggen, waarbij de mening van dominee Oomius betrokken zal worden.

Zonder meer kan gesteld worden dat dit boek zijn verdiensten heeft in de discussie met de moderne, linkse tijdgeest en met de mohammedanen. Er worden door Jansen vele zinvolle en nuttige argumenten aangereikt om niet meegevoerd te worden met de kromme voorstelling van zaken aangaande de kruistochten die in deze oppervlakkige tijd te horen is. Hij toont onmiskenbaar aan dat de algemene intentie van de kruistochten godsdienstig van aard was en dat imperialisme (machtshonger), kolonialisme, blinde haat tegen de mohammedaan of verveling misplaatste interpretaties zijn van de moderne, areligieuze mens, de culturele beterweter of de orthodoxe mohammedaan. Zo hadden de meeste kruisvaarders echt niet de bedoeling om zich in het Heilige Land te vestigen, integendeel volgens Jansen mislukten de kruistochten vooral door een gebrek aan immigranten en door interne verdeeldheid. Het ging om een vrije toegang tot Jeruzalem en het Heilige Land en op persoonlijk vlak om boetedoening en vergeving der zonden. Terecht ontzenuwt hij de gelijkstelling van de kruistochten met de jihad en de stelling dat de kruistochten tot de jihad zouden hebben aangezet en deze doen herwaken. De gelijkstelling is goedkope antichristelijke en antiwesterse propaganda.

Kortom, Jansen heeft meestal het gelijk aan zijn kant. In dit boek gaat het echt niet om ongefundeerd, rechts geschreeuw. Integendeel, goed gedocumenteerd levert hij nuttige wapens voor de discussie met de moderne ongelovige en de mohammedaan. Tevens zorgt zijn droge humor voor een zeer leesbare stijl, een droge humor die soms te ver gaat wanneer het over bepaalde godsdienstige zaken gaat. Inhoudelijk zijn we wel van mening dat hij vanuit Gods Woord de kruistochten in zijn 'kruistocht' tegen de bekrompenheid van de multiculturele beterweter al te zeer goedpraat. In het bijzonder geldt dit voor de houding van de pausen en de geestelijke clerus. De paus als hoofd van de kerk had uiteindelijk de verantwoordelijkheid om alle zich ontwikkelende misstanden als relikwieënverering, de ontwikkeling van de aflaat, van de rozenkrans, de afgodische verering van zogenaamde 'heilige' plaatsen enz. tegen te gaan. Maar hij was het juist die tot deze zaken aanzette en ze bevorderde, waardoor het bijgeloof onder de (eenvoudige) mensen zo toenam. Wat echter nog triester is, is dat hij hoog en laag van rang en stand bedroog met de belofte van de vergeving van zonden en de leuze 'God wil het'. Zo heeft hij miljoenen met een leugenleer de dood ingejaagd. Hierbij komt dat enkele pausen er echt niet vies van waren eigen macht en invloedssfeer vooral tijdens de afwezigheid van de vorsten op een onterechte wijze te vergroten, met alle gevolgen van dien (zie de Vijfde en Zesde Kruistocht). Bovendien buitte de kerk als geheel de kruistochten uit om zich te verrijken. We moeten daarom constateren dat dominee Oomius maar al te zeer in zijn afwijzing van de kruistochten en zijn felle kritiek op de paus gelijk heeft. Zijn stelling dat er van geen heilige noch rechtvaardige oorlog sprake is geweest, is maar al te juist. Hoewel de kruistochten nog enigszins te verdedigen zouden zijn als de herovering en verdediging van het Heilige Land en de bescherming van de pelgrims, kan op grond van de wet van de vergelding en de veranderde politieke omstandigheden met dominee Oomius nog niet van een rechtvaardige oorlog gesproken worden. Ook mag men de heidenen niet met het zwaard tot het geloof dwingen, maar men dient hun in plaats van het zwaard het Woord van God te brengen. Tegen een rechtvaardige oorlog spreken ook nog de ontstellende geestelijke misleiding bij de totstandkoming van de kruistochten en de gruwelijkheden die ermee gepaard gingen, hoewel die aan beide zijden voorkwamen. Met het grootste recht stelt dominee Oomius vast dat vanwege de afgoderij en de goddeloosheid van de belijders de heidenen vele redenen in handen zijn gegeven om de Christelijke religie te lasteren.

De gereformeerde visie op de kruistochten dat deze niet de wil van God zijn geweest, maar het werk van mensen door de misleiding van de paus en de kerk van die dagen en dat zij het bijgeloof en de deformatie van de kerk ten zeerste bevorderd hebben, behoeft echt geen bijstelling. Onder Gods toelating en naar Zijn raad, maar onder de verantwoordelijkheid en ter verantwoording van met name de westerse antichrist zijn miljoenen mensen om het leven gekomen.

Ten besluite

We willen niet nalaten hier ter afronding nog op twee dingen te wijzen.

In de eerste plaats dat een van de bekendste Duitse kerkhistorici, professor dr. Lutz E. von Padberg, in zijn boek uit 2010 In Gottes Namen? Von Kreuzzügen, Inquisition und gerechten Kriegen (In Gods Naam? Over kruistochten, inquisitie en rechtvaardige oorlogen),waarin hij op de tien meest voorkomende aanklachten tegen het Christendom ingaat, tot veel dezelfde conclusies als Jansen komt. Een bewijs dat Jansen wetenschappelijk geen onzin verkoopt. Twee korte, vertaalde citaten willen we de lezer uit de conclusies van het hoofdstuk over de kruistochten niet onthouden. In het eerste citaat wordt Christus vooral als Profeet tegenover Mohammed geplaatst:

"De kruistochten van de Christenen zijn zeker misstappen, maar vastgehouden moet worden dat Christus geweldloosheid geleerd heeft en tot aan de laatste consequentie daarbij in Zijn leven gebleven is, terwijl Mohammed voor de zaak van zijn god vanaf het begin naar het zwaard gegrepen heeft."18

In het tweede citaat wordt een volkomen terechte conclusie over de verantwoordelijkheid getrokken:

"De kruistochten zijn als religieus geoorloofde, ja geëiste heilige oorlogen gevoerd en dat kan in het Christendom niet als rechtvaardig beschouwd worden. De pausen hebben ze niet alleen geduld, maar ook de aanzet daartoe gegeven en ze goedgekeurd. Daarmee heeft de kerk een zware hypotheek op zich genomen."19

In de tweede plaats willen we erop wijzen dat Jansen tegen het gevoelen van vele progressieve Europeanen in waarschuwt voor het gevaar van het mohammedanisme. Het behoeft geen betoog dat hij ons hierin mede door zijn grote kennis een dienst bewijst. Het is verademend te lezen hoe hij het gewelddadige karakter van deze afgoderij beklemtoont en daarmee niet meezingt in het koor van politieke, multiculturele knuffelaars. Struisvogelpolitiek is hem in dit opzicht vreemd. En dit in tegenstelling tot menige moderne westerling die zijn ogen sluit voor het gevaar van de oosterse antichrist, omdat hij zich bij religieus gedrag maar weinig meer kan voorstellen. Toch dienen wij altijd het onderscheid tussen de afgoderij van het mohammedanisme en de mohammedaan als verblinde afgodendienaar in het oog te houden. Voor Christen en mohammedaan is het nodig om Christus niet alleen als Profeet, maar ook als Zoon van God en enige Zaligmaker door een oprecht geloof ingeplant te zijn. Wanneer men dat op goede gronden mag weten, hoeft men geen angst te hebben voor het mohammedanisme noch voor het getrokken kromzwaard van de mohammedaan.

Noten:

1) Zie het meinummer van 2012 (nr 2, p. 85-93) van In het Spoor

2) JJ.G Jansen, Op, op, ten strijde, Jeruzalem bevrijden. Het ware verhaal van de kruisvaarders,Amsterdam 20112, 327 pagina's (hierna te noemen: Jansen). Het boek is bij uitgeverij Van Praag uitgekomen en onder andere geïllustreerd met historische taferelen van de bekende Franse kunstenaar en illustrator Paul Gustave Doré. De eerste druk verscheen in oktober 2011, de tweede al een maand later.

3) S. Oomius, Het Geopende en Wederleyde Muhammedisdom of Turckdom,1663. Het boek telt in totaal 991 bladzijden. Een reprint van dit oude 'standaardwerk' is bij de Landelijke Stichting voor slechts € 89,00 te verkrijgen: tel. 0418-671790 of per mail: inhetspoor@kliksafe.nl. Voor achtergronden en een samenvatting van dit boek verwijzen we de geïnteresseerde lezer naar de inleiding in dit boek en de artikelenserie van mijn hand onder de titel "Het mohammedanisme in de visie van enige oudvaders" in: In het Spoor.De serie bestaat uit negen afleveringen die achtereenvolgens te vinden zijn in: het decembernummer van 2002 (nr. 5, p. 184-191), het februarinummer van 2003 (nr. 1, p. 37-44), het julinummer van 2003 (nr. 3, p. 130-137), het oktobernummer van 2003 (nr. 4, p. 168-177), het decembernummer van 2003 (nr. 5, p. 213-221), het februarinummer van 2004 (nr. 1, p. 34-43), het oktobernummer van 2004 (nr. 4, p. 170-180), het julinummer van 2005 (nr. 3, p. 134-143) en het meinummer van 2006 (nr. 2, p. 93-100). Het betreffende gedeelte over de kruistochten staat in het oktobernummer van 2004, p. 175-178 (ook te raadplegen via Digibron).

4) Jansen, p. 23

5) Zie ook het artikel van W. Nobel-Kroon, 'De legende van de kinderkruistocht', in: Reformatorisch Dagbladvan 16 mei 2012.

6) Jansen, p. 195 en 196

7) Jansen, p. 195

8) Zie onder andere van mijn hand: 'De breuk op het lichtst genezen-1-', in: In het Spoor,jrg. 30, nr. 5, 2006, p. 214-217; 'Oprukkend mohammedanisme-1-, in: In het Spoor,jrg. 32, nr. 5, 2008, p. 231-234 en 'Ds. Oomius en zijn 'Muhammedisdom", in: In het Spoor,jrg. 34, nr. 3, 2010, p. 125-136

9) R. Stark, God's Battalions: The Case for the Crusades,New York, 2009

10) M. Fennema, 'Elke religie bedreigt rechtsstaat' in: De Volkskrant van 24 december 2010

11) Jansen, p. 225

12) Beide citaten zijn te vinden: Jansen, p. 238

13) Jansen, p. 245

14) Jansen, p. 255

15) Jansen, p. 268

16) Jansen, p. 269. De vijfde regel van het citaat is door mij toegevoegd uit de bewerkte koranvertaling van prof. dr. J.H. Kramers: De Koran,uit het Arabisch vertaald door prof. dr. J.H. Kramers en bewerkt door drs. Asad Jaber en dr. Johannes J.G. Jansen, Amsterdam/ Antwerpen, 199717. De vertaling van Kramers wordt algemeen als zeer betrouwbaar geacht en heeft een zeer goed register met een informatieve inleiding.

17) Jansen, p. 288

18) Lutz E. von Padberg, In Gottes Namen! Von Kreuzzügen, Inquisition und gerechten Kriegen. Die 10 haufigsten Vorwürfe gegen das Christentum,Brunnen Verlag 2010, p. 130 (hierna te noemen: Von Padberg). De vertaling van de Duitse titel en citaten is van mijn hand.

19) Von Padberg, p. 132

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juli 2012

In het spoor | 64 Pagina's

'Op, op, ten strijde, Jeruzalem bevrijden!' -2-

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juli 2012

In het spoor | 64 Pagina's