Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Tegen verzekering en verzekeringsdwang

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Tegen verzekering en verzekeringsdwang

Onze bezwaren geschetst, ons verzet verdedigd.

52 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

Hieronder treft u veruit het grootste gedeelte van de in januari 1920 door ds. G.H. Kersten uitgegeven brochure tegen de Invaliditeitswet aan. Deze wet was een verplichte sociale verzekeringswet die op 3 december 1919 in werking was getreden. Voor het leesgemak hebben we de woorden van deze brochure herspeld en tussenkopjes toegevoegd. In deze brochure schetst ds. Kersten in de eerste plaats waarom deelname aan een verzekering zoals de Invaliditeitswet Gods eer krenkt en in de tweede plaats waarom de overheid geen recht heeft om tot verzekering te dwingen. Ook wijst hij erop dat door zulke sociale dwangverzekeringswetten de diaconale zorg van de kerk in het gedrang wordt gebracht. En ten slotte verdedigt hij zijn oproep om bewust niet deel te nemen aan deze verplichte invaliditeitsverzekering, terwijl de overheid dat wel bij wet van iedere arbeider eiste. Een vrijstellingsregeling was er toen nog niet. Die werd achter de schermen door de minister van Arbeid, dr. P.J.M. Aalberse, voorbereid. Om het betoog van ds. Kersten goed te kunnen volgen en plaatsen, raden wij u aan om eerst het elders in dit nummer afgedrukte artikel 'In verzet tegen de Invaliditeitswet' te lezen. Moge het lezen of herlezen van deze niet meer zo bekende brochure van ds. Kersten tegen het verzekeringswezen en tegen de verzekeringsdwang ertoe bijdragen dat het ongeoorloofde van de assurantie beter doorzien en beseft wordt en een toenemend aantal mensen van de in Nederland nog bestaande vrijstellingsmogelijkheden gebruik gaat maken1.

Redactie

Brochure De Invaliditeitswet

Ds. G.H. Kersten:"(...) Bij sommigen rees, nee, was allang, maar kwam [nu] tot besliste uiting, bezwaar tegen de verplichte verzekeringswetten. Wellicht bij meerderen dan eerst werd vermoed. Dat 'sommigen' ware misschien te veranderen in 'velen'. Misschien zeg ik, want wellicht hebben om ons zich velen geschaard die niet direct gedreven worden door gemoedsbezwaar. De tijd zal het leren. Want toch, die allen hebben geen kracht om het hoofd te bieden aan de talrijke moeilijkheden die aan de bezwaarden in de weg worden gelegd. We staan aan het begin van de actie die ontsproot uit de drang naar vrijheid voor onze consciëntie en die roept om recht gedaan te worden. Als Nederlandse burgers geloven we recht te hebben op eerbiediging van onze innerlijke overtuiging. En die innerlijke overtuiging veroordeelt alle verzekering en wordt mitsdien door de verplichte Ouderdoms- en Invaliditeitswet gekrenkt. Wij patroons [werkgevers; red.] mogen geen premie betalen. Wij arbeiders mogen geen rentekaart aannemen, noch ook onze patroons aanbieden, noch ook de rente straks aanvaarden die de verzekeringswet ons biedt. Dat het zo verstaan wordt, blijkt wel hieruit dat meer dan 1250 arbeiders alleen bij de Raad van Arbeid te Goes hun rentekaart terugzonden en naar men berichtte in De Rotterdammer ruim vier vijfde deel van de werknemers op de Veluwe van verzekering niet wilden weten. Om nu van het verzet in het overige Zeeland en in Friesland, Drenthe en de Zuid-Hollandse eilanden niet te spreken. Dat feit spreekt sterk.

Men stelde de vraag of een werkgever misschien niet gedrongen werd door berekening, maar hier valt ook dat vragen zelfs weg. De arbeider heeft niet dan financieel voordeel bij de wet en juist hij zendt de rentekaarten terug. Men hebbe eerbied voor die daad van de werknemers. Het offer door hen gebracht voor de conscientievrijheid is groot. Zij juist zijn aan zovele gevaren blootgesteld, gevaren voor invaliditeit. En als zij zich afvragen hoe dan met de hunnen door de tijd te komen of ook hoe bij ouderdom in hun onderhoud te voorzien, dan is die overlegging verstaanbaar en kan hun niet toegevoegd worden: 'ge hebt nog geld in kas'. En als nu desniettegenstaande de arbeider verzekering weigert, omdat hij erkent dat hij leeft en onderhouden wordt in gezonde dagen en bij volle levenskracht, niet door zichzelf, maar alleen door de dragende kracht en lieflijk verzorgende goedertierenheid Gods, en omdat hij gelooft dat diezelfde God hem onderhouden kan in alle nooddruft, ook bij invaliditeit en ouderdom, dan ligt in dat doen van de arbeider iets dat aantrekt, om het kinderlijk verlaten van zijn hart op de zorg des Heeren. En toch, het beginsel des geloofs in die Goddelijke verzorging is niet minder in de werkgever, al ware die werkgever nog zo'n groot kapitalist. Wij willen daaraan wel eens tekortdoen en voeren dan tegen: 'Zulk een man heeft gemakkelijk praten, hij heeft genoeg.' Maar hoe hoogst onbillijk is zulk een oordeel. Zulk oordeel getuigt van weinig zelfkennis, althans van weinig nadenken. Immers het kwaad dat tot verzekering leidt, wortelt niet in het bezit of gemis van kapitaal, maar het ligt in ons, in onszelf, in onze bezorgdheid. De verzekering is uit die bezorgdheid opgekomen. De verzekering is het stelsel dat het kwaad van de ijdele bezorgdheid sanctioneert. En daarom hebben wij tegen verzekering gemoedsbezwaar en verzetten we ons tegen de wet die tot verzekering dwingt. Laat mij trachten eerst onze bezwaren enigszins te belichten en daarna pogen ons verzet te verdedigen.

1. Bezwaren van tweeërlei aard

Onze bezwaren nu zijn van tweeërlei aard. We hebben gemoedsbezwaren en, wat ik noemen wil, staatkundige bezwaren. Verzekering [is] in strijd met het geloof in de voorzienigheid Gods. Ziedaar de grond waaruit ons gemoedsbezwaar ontspruit. En de staat [wordt] het recht betwist tot verzekering te dwingen. [Dit is] onze opvatting (...) die ons staatkundig bezwaard doet zijn door de ingevoerde Invaliditeits- en Ouderdomswet. Straks bij de poging die wij wagen zullen om ons verzet te verdedigen, zal u, hoop ik, blijken hoe nodig het is die bezwaren van tweeërlei aard wèl te onderscheiden.

1.1 Gemoedsbezwaren

Thans bezien we de bezwaren op zichzelf. En bij die beschouwing zij vooraf reeds opgemerkt dat wat de gemoedsbezwaren aangaat, het o zo moeilijk is recht te definiëren en veel moeilijker nog te debatteren. Niet alsof in het algemeen gezegd voorlichting met de Schrift geheel ware uitgesloten en in sommige gevallen niet ten goede werken kan. Wie zal zulks ontkennen? Uit kracht van opvoeding toch, door te verkeren in bepaalde kringen van het volk of in zekere streek, kan zich soms in ons een overtuiging vestigen die bij vrijere beschouwing van wat Gods Woord ons zegt, zich wijzigt. (...) Ik acht zulk een komen tot andere overtuiging voor mij inzake gemoedsbezwaren tegen verzekering geheel uitgesloten. In mijn bezwaar gevoel ik mij gegrond niet in zekere, zo men wil, bekrompen opvatting, maar in het Woord Gods en bevestigd door de bevinding der heiligen. Eerlijk gezegd, ik sta er zo voor dat ieder die het anders beziet, ik toewens dat God hem de ogen opene voor zijn dwaling, ook al is hij een begenadigd mens, opdat hij komen mocht tot het zalig, stil en zoet vertrouwen op de Heere met al wat zijne is, voor tijd en eeuwigheid. Nee, ik wankel in mijn overtuiging niet. Ik ware niet eerlijk zo ik zelf wankelmoedig stond; van het rechtvaardige van onze zaak niet overtuigd was, en anderen met alle kracht overreedde en bemoedigde staande te blijven. Praat zoveel u wilt, u zult de recht gemoedsbezwaarde niet omverhalen. Zo u die moed wilde grijpen uit wat ik van bespreking naar de Schrift zei, moet ik u die direct ontnemen. Of wij dan zulke hoge gedachten van onszelf koesteren? Ach nee! Zo God ons niet bewaart, vallen we gelijk helaas reeds sommigen vielen voor de dreigementen van de Raden van Arbeid. Maar beginselshalve mag ik bout spreken en zeggen: 'U wint het met uw oppervlakkig geredeneer nooit. U komt met al uw redeneren niet in de zaak zelf waarom het gaat. U moet een gemoedsbezwaar, eer u er over spreken gaat, peilen, er inkomen, er zelf door overwonnen worden en anders draaft u er overheen en krenkt u te meer nog onze ziel.' Dat is door velen voorbijgezien. (...)


O GRUWEL!

"'Meer liefhebbers der wellusten dan liefhebbers Gods' (2 Tim. 3:4). Vreselijk woord. En ware het woord maar alleen tot de wereld en niet tot u, gij kinderen des Heeren. Och, ware het woord alleen tot u. Maar het is ook tot mij. Wij hebben allen onze weg bedorven en ons stinkende gemaakt ook in dit opzicht. Wereldgelijkvormig, met de tijd meedoende, hebben wij in al haar genootschappen en fondsen deelgenomen. Gods oordelen en kastijdingen zoekende te ontlopen, stellen wij, o gruwel!, onze huizen en goederen in brandwaarborgen en zoeken zo des Heeren slaande hand zo niet te keren, dan toch zo dragelijk mogelijk te maken."

-Ds. L.G.C. Ledeboer, 'Een ABC door een Abé-ling', in: Verzamelde geschriften van ds. L.G.C. Ledeboer,dl. 1, Utrecht 1977, p. 461 (herspeld)-


Blijf standvastig weigeren

Wie de ingezonden stukken in De Rotterdammer heeft nagegaan, (...) kan weten op welke wijze schromelijk tegen ons is misdreven. En ik maak er sommige Christelijke bladen een verwijt van dat zij zonder enige aantekening dergelijke stukken opnamen. Is dat, vraag ik in ernst, de manier om tot oplossing van het ernstige geschil te komen? En voeg dan daarbij de dreigementen van vervolging vanwege de Raden van Arbeid, waarop we niets te antwoorden hebben dan: 'Doe, wat ge niet laten kunt.' Zo men meent, waarlijk meent, ons als gevaarlijke mensen voor de staat onschadelijk te moeten maken, men zette ons in de gevangenis. Wil men onze stem smoren, men beproeve het. Aan de Raden van Arbeid is de macht. Zo men de moed heeft, men ga zijn gang. Maar tot God in de hemel zal een aanklacht opgaan vanwege de onrechtvaardige onderdrukking van dezulken die het heil van het land zoeken en die alleen omdat hun de vreze Gods het belet, niet kunnen verzekeren.

Ik hoop, de Heere geve ons genade om staande te blijven en ik roep met heilige drang mijn medebezwaarden toe: 'Mannenbroeders, geeft niets toe. Staat onbeweeglijk en laat u niet beroeren. De Heere is machtig u te redden en zo het Zijn wil is dat we lijden, Zijn genade is ons genoeg.'

Ook bij beboeting en in gevangenissen kan Hij het wel maken. Hij is dezelfde God Die Paulus en Silas zingen deed in de gevangenis. Hij is Die Christus Die de lofzang zong in de nacht, als Hij overgeleverd werd in de hand van Zijn vijanden, Die ook in de nachten van de vervolging ons kan doen zingen (Ps. 42:5):

'k Zal Zijn lof, zelfs in den nacht,
Zingen, daar ik Hem verwacht,
En mijn hart, wat mij moog' treffen,
Tot den God mijns levens heffen.

Maar zelfs tot dagvaarden voor de kantonrechter zal het niet eens komen. De ambtenaren die de wet uitvoeren moeten, vrezen 'martelaren' te maken. Daarvoor gevoelt men zich te zwak. Men durft het niet aan, ook al zou menig ambtenaar wel willen. Echter men bedacht wat anders. Administratief wil men vervolgen. Blijkbaar wil men vrees aanjagen en denkt men alleen aan dwang voor de werkgevers. Of wil men de arbeiders die in zo grote getale zich aan de zijde van de werkgevers schaarden, ook administratief vervolgen? Hier en daar werden reeds processenverbaal opgemaakt voor het niet plakken van de zegels. En straks zal dan door de Raad van Arbeid van de werkgevers het bedrag gevorderd worden dat aan zegels moest geplakt zijn. Welnu, dan kunnen en zullen we nog niet betalen. Ik leg er nadruk op dat de gemoedsbezwaarde niet mag betalen.Ook niet al vordert [dat] straks de Raad van Arbeid. Laat u niet bewegen noch verschrikken!

En dan? Dan zal men executoir willen verkopen een paard, een koe, een wagen of wat voor de hand is, tot het bedrag is verkregen. Wat overschiet, krijgt de weigerende premiebetaler dan terug. En de zaak is ten einde. Want we mogen wel zeggen als het daartoe komt, zal zich zulk een executoire verkoop niet herhalen. Wil men ons zo vinden, men doe het. Dreig niet langer, doe het dan. Wij zullen het aanzien dat gij ons berooft, wij maken geen opstand. Dat komt wellicht van andere zijde, maar dan zijt gij, regering, mede door uw onrechtvaardige dwang er de schuld van.

Houdt dan ook nu op!

Hebben wij dan niets voor onze overtuiging over? O, ja wel, beproef het maar. De Heere geve ons de beroving van onze goederen met blijdschap aan te zien en Hij schenke ons kracht al dat onrecht te dragen. Want vergeet niet, ons wordt onrecht aangedaan, hoe gij u ook in al uw doen op de wet beroept. Dat is het smartelijke in deze zaak: in onze rechten van consciëntievrijheid worden we verkort. Denk eens even in, wat in 1834 geschiedde met de uit het kerkgenootschap getredenen. Zovele lieve kinderen Gods werden gestraft met inkwartiering, beboet, in gevangenissen geworpen. Men beriep zich tegen hen op de wet, juist als onze vervolgers nu doen. En toch niemand, hoe hij ook over die mensen denkt, zal wat in 1834 geschiedde, willen verdedigen. Houdt dan ook nu op! Wacht af wat voor ons door de minister wordt gedaan. Gij ambtenaren, handelt met al uw dreigementen in strijd met de toegenegenheid van de minister. Met alle ernst protesteert ons bedroefd gemoed tegen het verbaliseren, maar ook met dezelfde kracht moedigen we elkaar aan de strijd voor de vrijheid van onze consciëntie niet op te geven. Gij autonome ambtenaren, zo gij uzelf in al uw ootmoed noemt, zult niets anders bereiken dan dat wij met meer kracht nog zullen afschudden het juk dat gij op onze schouders legt. Wij willen vrij zijn, wij roepen om gehele vrijstelling van onze consciëntie, wij willen God dienen naar Zijn Woord en niet buigen voor de menselijke inzetting van de verzekeringswetten.

Niet met twee maten meten

Dat zal de kracht kunnen zijn waardoor wij overwinnen en de dreigende ambtenaren tot bezinning komen dat we in ons beginsel onwankelbaar staan, dat we niet vrezen, ook niet om onze overtuiging te zeggen. Zeg het open, zeg het vrijmoedig, niet alleen dat u gemoedsbezwaar hebt, maar ook waarin dat gemoedsbezwaar zich grondt. Daarin namelijk dat Gods trouwe, lieve zorg u belet te verzekeren. Te verzekeren niet alleen nu de wet u dwingt, maar ook als u vrij bent. U moet uit alle verzekering, uit alle assurantie. U moogt met geen twee maten meten. Uw huis, uw goed, uw vee, uw vrouw en kinderen en wie en wat dies meer zij, vrijwillig in verzekering brengen en uw arbeiders weigeren te verzekeren, dat kan niet. U moogt van gemoedsbezwaar spreken, maar u hebt het niet. Wees eerlijk, voor alles wees oprecht voor God en mensen. Die in twee wegen wandelt, zal in een van die vallen. Vallen zult u, zo u in gemoede niet eerlijk staat, zo u niet een vrije consciëntie hebt voor God. Om de oprechten gaat het ons. De verzekering is hun een kwaad, een ijdele bezorgdheid, een heidens kwaad. Het Woord des Heeren uit Mattheüs 6 vers 32 is hier van toepassing: Want al deze dingen zoeken de heidenen.2


RUIMSCHOOTS VERZORGD!

"Op het dorp S. leefde een oude Christin. Ze was eenvoudig in alles, bescheiden jegens ieder, terwijl de vreze des Heeren haar gangen bestuurde. Vele beproevingen waren in haar leven haar deel geweest. Kommer en zorg had vaak haar hart vervuld. Maar door genade had ze ook geleerd, wat David zegt: 'Werp uw zorg op den HEERE, en Hij zal u onderhouden; Hij zal in eeuwigheid niet toelaten dat de rechtvaardige wankele' (Ps. 55:23). O, in beproevende wegen mogen des Heeren oprechte kinderen ervaren wat zij aan de Heere hun Verzorger hebben. Het water moge aan de lippen komen, het zal er niet over gaan. Zo was het ook met haar. Niet met aardse goederen bedeeld, leefde zij in kinderlijke eenvoudigheid en afhankelijkheid van de Heere, deed met lust datgene wat haar hand vond om te doen. Toen de Invaliditeitswet in werking trad, viel ook zij aanstonds in termen om daaruit te trekken. Maar zij kon zich daarmee niet verenigen. Zij getuigde, liever alles te willen missen dan daardoor het vriendelijk aangezicht des Heeren te moeten derven. Daarom, hoewel anderen haar aanspoorden het te doen, zij - oud van dagen, een weduwe van plusminus 80 jaar die haar arbeid niet meer kon voortzetten -, zij mocht met vrijmoedigheid bedanken. 'De Heere heeft mij 80 jaren gedragen en verzorgd en zou Hij het nu nalaten, die enkele dagen die nog over zijn?', zo sprak zij. En is dit vervuld? Gewisselijk! De Heere heeft betoond meer te kunnen geven dan een Invaliditeitswet. Hij heeft haar ruimschoots verzorgd en ze is in goede ouderdom in vrede ontslapen. Aan haar is bevestigd: 'Die Mij eren, zal Ik eren'. O, werd toch eens meer gekend en geoefend (Ps 37:2):

'Stel op den HEER' in alles uw betrouwen;
Betracht uw plicht; bewoon het aardrijk; leer
Uw welvaart op Gods trouw volstandig bouwen;
Verlustig u met blijdschap in den HEER';
Dan zal Hij u in liefd' en gunst aanschouwen,
U schenken wat uw hart van Hem begeer'."

Ds. G.H. Kersten

-Bron: De Banier,april 1922 (herspeld)-


Bezorgdheid: het zit in ons

Of we dan maar zorgeloos door het leven moeten? Nee, gewis ook dat niet. Bezorgdheid en zorgeloosheid zijn twee tegenovergestelde kwaden waartegen de Heere zo menigmaal in Zijn Woord ons waarschuwt. Bezorgdheid en zorgeloosheid beide toch krenken het leven van Gods kinderen. Tussen beide ligt de nauwe weg die wij hebben te verkiezen. En toch, ook Gods volk heeft zoveel van dat het zielenlevenkrenkend kwaad. Bezorgd wil eigenlijk zeggen: vol van zorg, en drukt zo geheel uit wat het leven is van de mens in zijn natuurlijk bestaan. Er zal wel niemand onder ons zijn, hetzij arm of rijk, die niet weet wat het is vol zorg te zijn. Want denk toch niet dat de bezorgdheid door geld of goed weggenomen wordt. Gij kent ze zeker ook wel die te midden van vele goederen, met grote bezorgdheid en mismoedige bedruktheid hun dagen doorworstelen, vrezend hun leven niet ten einde te kunnen brengen. Arme mensen bij al hun goed! [Dit leert ons] dat de bezorgdheid in onszit. Hoe dat komt? Eens was het anders. In het Paradijs wiesen doornen noch distelen, kende de mens smart noch verdriet. Geen donkere toekomst stond hun voor ogen. Het leven lag voor hem, het leven in Gods gunstrijke gemeenschap, hier reeds genoten en bij volhardende gehoorzaamheid eens te genieten eeuwig en altoos. Maar de zonde sloeg de breuk tussen God en de mens. De zonde bracht over de mens smart en lijden, dood en verderf. In de consciëntie veroorzaakte zij schrik. Een vreze is in de natuurlijke mens, een slaafse vreze, die ons voortdrijft en de rust rooft. En ziet nu die vreesachtige, slaafsvrezende mens de toekomst in, dan staat dat donkere hem voor ogen dat de zonde bracht, en grijpt de angst hem aan dat ook hem ziekte, armoede, werkloosheid, de dood overvallen zal. En dat staren in de donkere toekomst wekt bezorgdheid. Bezorgd zijn is ons eigen, omdat ons leven ligt onder het rechtvaardig oordeel Gods. De vloek van de zonde drukt op ons. En van nature kennen wij de enige troost niet die die vloek alleen van ons kan opheffen. En zo gaat de bezorgdheid over heel ons leven, over wat wij eten of waarmee wij ons kleden zullen. En tegen die bezorgdheid nu zegt de Heere: Zijt niet bezorgd!(...)

Wel zorgen!

Zorgen mag u en zorgen moet u, maar zorgen is heel iets anders dan bezorgd zijn en ook heel iets anders dan zorgeloosheid. Zorgeloos is een doorbrenger, een opmaker, een luiaard. Zorgeloosheid is het tegenovergestelde kwaad van bezorgd zijn. Hoe ernstig waarschuwt Gods Woord tegen dat kwaad. De mieren zijn niet zorgeloos, maar bereiden in de zomer hun brood voor de winter, en zij worden ons door Salomo ten voorbeeld gesteld. Die zorgeloos leeft en niet werkt, zal ook niet eten (2 Thess. 3:10). Tussen bezorgdheid en zorgeloosheid ligt de weg die de Heere wil dat wij wandelen zullen. Niet vol van ijdele zorgen en niet zonder zorg. Zelfs in de staat der rechtheid, toen van bezorgd zijn geen sprake was, had Adam zorg. Hij moest de hof des Heeren bewaren en bebouwen. En ook ons is zorgen geboden: Doch zo iemand de zijnen en voornamelijk zijn huisgenoten niet verzorgt, die heeft het geloof verloochend, en is erger dan een ongelovige(1 Tim. 5:8). Met welk een tedere, vaderlijke zorg was Paulus dagelijks bezet over al de gemeenten. En [wel] degelijk eist Gods Woord zorg van de ouders voor de kinderen; zij zullen hun kinderen schatten vergaderen. Zorgen voor de tijd en niet zorgeloos voor de eeuwigheid. Zorgeloosheid is een vreselijk kwaad. Zorg is geboden. Werk zolang het dag is. Wat op uw hand gezet is, doe dat met al uw macht. Het is de ware godsdienst niet, gehele dagen vroom te praten en het werken als een last te beschouwen. Zorgen moeten we, voor alles wat ons is toebetrouwd. Maar zorgen zonder bezorgdheid. Door bezorgdheid kunnen we ons niet in Gods hand geven. Niet wij, maar God beslist wat over ons komen zal, of onze weg door voor- dan wel door tegenspoed loopt; door gezondheid of door ziekte; of vrouw en kinderen buiten ons vele dagen doorleven of dat wij samen mogen blijven tot in de ouderdom; of over ons brand komt dan wel dat nooit ook maar een stoel van ons door vuur wordt verteerd; of ons vee ons ontnomen dan wel voor ziekte zal gespaard worden. In één woord, ons leven is in Gods hand. En zo wij er iets van geloven mogen, zal dat de vertroosting zijn dat wij "in alles dat ons nog toekomen kan, een goed toevoorzicht hebben op onzen getrouwen God en Vader, dat ons geen schepsel van Zijn liefde scheiden zal, aangezien alle schepselen alzo in Zijn hand zijn, dat zij tegen Zijn wil zich noch roeren noch bewegen kunnen" (Zondag 10 van de Heidelbergse Catechismus). Uit de hand des Heeren aanvaarden we door het geloof al wat ons overkomt; en zo we op onze plaats zijn, willen we van Gods weg niets afhebben. Bepaalde Hij voor ons armoede, ziekte, brand of wat dies meer zij, hoe ons vlees ervoor beven kan, zo we alleen slechts denken dat het ons zou overkomen, als onze ziel onder God buigt, willen we ook van al die ellenden niets missen, niets ontgaan zelfs. En hoe vreemd het nu ook in de oren van velen klinkt, in de verzekering ligt voor ons het wantrouwen van Gods voorzienigheid, een twisten met Gods Raad, een de Heere vooruitlopen op onze wegen. Verzekeren is niet zorgen, geen sparen, maar vloeit uit ijdele bezorgdheid; daaruit dat we de Heere in de diepte niet volgen kunnen.

Geen verzekering van node

Ik zwijg van het misbruik van de verzekering, maar wijs alleen op de grond van ons bezwaar. Wie weet of hij 65 jaar worden zal? Of hij invalide wordt? Of hij weduwe en wezen nalaten zal? En daar wij dat niet weten, willen wij onszelf in al wat ons wedervaren mocht, in Gods hand geven, in de hoop dat Hij, hoewel alle zegening verbeurd is, voor ons zal zorgen hoe dan ook. Want Hij heeft alle macht ons onze nooddruft te geven. Hij kan zulks doen als een almachtig God en wil het doen als een getrouw Vader. Daarop wensen we ons te verlaten en daarom schuwen wij de verzekering. Ons brood en ons water is door God verzekerd; het is gewis. Hij betoonde het zo menigmaal bij ziekte en ongeval, in ouderdom en sterven. Laat bezorgd zijn die God niet kennen en op Zijn Woord niet betrouwen, des Heeren Kerk heeft geen verzekering van node, ja verzekering is haar zonde. Nooit heeft het haar aan iets ontbroken. Ds. W. à Brakel schreef:

"Een vergenoegde [in de wil van God; GHK] heeft zulk een behagen in Gods wil dat hij niet [bezorgd is], noch over het tegenwoordige, noch over de toekomende dag, omdat hij gelooft dat God zijn Vader is en dat het daarom alles wel en tot zijn beste zal zijn wat God ook over hem brengt. Dies is hij gerust en weltevreden: 'Die in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten in de schaduw des Almachtigen. Ik zal tot den Heere zeggen: Mijn Toevlucht en mijn Burcht; mijn God, op Welken ik vertrouw' (Ps. 91:1-2)."3.

Het rooft Gods eer en schaadt ons zielenleven

Ons gemoedsbezwaar is dit dat wij in onze consciëntie ons overreed houden dat, zo we ons verzekeren, wij Gods eer en liefdezorg krenken, wij ons de Heere onttrekken, wij onze ziel de vrijmoedigheid roven Hem al onze noden op te dragen en de afhankelijkheid derven zullen die we nu - zeker met onderscheid -, maar in waarheid soms van harte mogen oefenen. Verzekering rooft Gods eer en schaadt ons zielenleven. En daarom kunnen we niet verzekeren, noch onszelf, noch ons goed, noch onze arbeiders, vanwege des Heeren hoogheid. Hij is de Heere, dat we Hem vrezen! Israël mocht zich geen paarden aanschaffen opdat het volk het betrouwen in de krijg niet van Jehova aftrok en vermelden zou van het heil des Heeren alleen. Gods Kerk schuwe dan de verzekering, de wereldse karikatuur van wat alleen in de kerk naar ware aard der liefde zijn kan: Draagt elkanders lasten (Gal. 6:2)!

1.2 Staatkundige bezwaren

Maar er is nog meer! Behalve gemoedsbezwaren hebben we staatkundige bezwaren tegen de Ouderdoms- en Invaliditeitswet. De staat treedt met verplichte verzekering buiten het terrein dat God hem gaf. Artikel 9 van het program van de Staatkundig Gereformeede Partij luidt dan ook:

"Onwettige dwang van de consciëntie van haar onderdanen door de overheid wordt uitgeoefend door de sociale wetten, in 1913 door Hare Majesteit de Koningin uitgevaardigd, wier uitvoering God verhoede, zowel als haar uitbreiding. De Staatkundig Gereformeerde Partij protesteert tegen verplichte verzekering en wapent zich tegen uitbreiding van de Ongevallenwet tot landbouw en visserij."

Wij betwisten de staat het recht tot verzekering te dwingen. En op dit standpunt staan wij niet alleen. De Antirevolutionaire Partij gleed van deze grondslag af. Zij liep over. (...) Was de oude Antirevolutionaire Partij (...) niet tegen verzekering als zodanig, zij wilde de verzekering aan het individueel initiatief overlaten. In geen geval mocht de staat tot verzekering dwingen. En het is diep te betreuren dat ook op dit staatkundig terrein zulk een verwatering kwam, zulk een prijsgeven van eens ook voor haar heilige beginselen. Gelijk ook inzake het kiesrecht. Waar eerst huismanskiesrecht met meervoudig stemrecht werd opgegeven en nu ook het vrouwenkiesrecht is aanvaard. Waar blijft de vertrouwensgrond als morgen wordt weggesmeten wat vandaag als heilig beginsel geldt, waarvoor men de strijd aanbindt? We mogen met de anti's niet mee.

Het zet de arbeider onder curatele

Het is ons bezwaar tegen de Ouderdoms- en Invaliditeitswet dat de staat de arbeider onder curatele zet. Zó toch redeneerde men: de arbeider zal, aan zichzelf overgegeven, tot sparen nooit komen, tot het zorgen voor zieke of oude dagen. Deels omdat hij een te klein inkomen heeft, maar vooral ook omdat - de goeden niet te na gekomen - in het algemeen die zorg bij de arbeider niet wordt gevonden. Welnu, dan zal de staat de arbeider helpen en, wil hij niet, hem dwingen tot wat hij uit eigen beweging niet doen zal: tot het zorgen voor ouderdom en invaliditeit. En omdat die zorg dan gezien wordt in het zich verzekeren, komt de staat tot verzekeringsdwang. [Dat stelt] de arbeider in beginsel onder curatele van de staat! Dat is ons protest, de staat grijpt in de vrijheid van de arbeider in. Denk u die weg eens even door. De regering kan precies op dezelfde wijze zeggen: arbeider, gij kleedt en voedt u niet goed, ik zal zorgen voor uw kleding, voeding, woning, voor uw hele leven. Gij hebt voorts niets meer nodig. Misschien nog een enkele cent voor een versnapering, maar ik, vader staat, doe voor u wat ik meen dat goed voor u is.

"Met evenveel recht zou kunnen worden bepaald hoeveel de mensen voor andere nuttige doeleinden in hun particuliere leven moeten afzonderen. Dergelijke staatscuratele is toch waarlijk met alle antirevolutionair beginsel onverenigbaar, ja door en door on-Nederlands", aldus mr. D.P.D. Fabius4.

Ook op sociaal terrein heeft de kerk een roeping

Daarbij komt nog dat door verzekeringsdwang de kerk in het gedrang wordt gebracht. Stapt de staat buiten eigen terrein, zo moet hij noodzakelijk op het erf van een ander treden. En dat andere erf is hier allereerst de erve van Christus' kerk. En wel ten eerste in de opvoedende kracht die van de kerk dient uit te gaan. En ten andere in de zorg die de kerk voor de ouden en invaliden, weduwen en wezen heeft te oefenen. Ook op sociaal terrein toch heeft de kerk haar roeping. Niet door iedereen zal dit voetstoots worden toegegeven. Er is een stroming die van die roeping der kerk niet weten wil. Die de taak van Christus' kerk bepalen wil tot het innig geestelijke. Die erop uit is, de oplossing van alle maatschappelijke vraagstukken te doen geschieden buiten de kerk om. Tegen het mengen van de kerk in het sociale leven heeft men van die zijde ernstig bezwaar. Zal dan ook nog in de prediking des Woords onze ziel met zovele stoffelijke noden worden beziggehouden? "Laat er althans één terrein wezen waar wij louter in het geestelijke ademen", [zegt men]5. En het zij dadelijk erkent, hier schuilt groot gevaar. Het gevaar dat het geestelijke element op de achtergrond gedrongen wordt, opgeofferd wordt aan het stoffelijke, en dat de bediening van Gods getuigenis in plaats van zielenstichting geeft hete hoofden en koude harten. Maar hoe dit dreigend gevaar ons tot de allergrootste voorzichtigheid en tederheid maant, toch kome in de bemoeiingen van de kerk uit dat het geestelijke niet buiten het tijdelijke leven omgaat. Ziel en lichaam zijn ten nauwste aan elkaar verbonden.

De Heere liet Zijn volk in de wereld. En het leven van Gods volk is te rijk dan dat het alleen op het innerlijk-geestelijke zich richt. Het omvat ook zovele noden in het tijdelijke. Het is het voorrecht voor Gods volk ook voor de tijd een toegang te hebben tot de genadetroon. God is hun God niet alleen voor het geestelijke, maar ook voor het natuurlijk leven in al zijn omvang. Een God voor tijd en eeuwigheid.

En zou dan de bediening van het Woord van al dat leven in het natuurlijke, van al die ervaring in het maatschappelijke zwijgen? Staat dan in de Bijbel vergeefs dat Asaf Gods bedoeling niet vatte in de zware sociale strijd? Was dan Asaf de enige die nijdig was op de voorspoed van de goddelozen? Geeft de jaarlijkse verhandeling van de leer der voorzienigheid Gods telkens weer niet stof juist over het leven van Gods volk in het tijdelijke en maatschappelijke te spreken? En als de gemeente opkomt om te horen de verklaring van de bede: Geef ons heden ons dagelijks brood,kan dan iemand onze schone Catechismus verklaren anders dan zich te bepalen tot het leven dat tijdelijk, natuurlijk, sociaal is? Wijst diezelfde catechismus niet op de roeping onze arbeid in het maatschappelijke zo gewillig en getrouw te doen als de engelen in de hemel? Al onderschatten we het gevaar dan ook niet dat kleeft aan de bemoeienis van de kerk met het sociale leven, vooral in de bediening van het Woord, toch houden we ons ervan verzekerd dat de kerk van het maatschappelijke erf niet verdrongen mag worden. Zij staat midden in het leven en zij heeft daar haar plaats waardig te bekleden. Zij leide ook in het maatschappelijke. Dat sociale leven ontwikkele zichzelf, de kerk brenge het niet onder haar heerschappij zomin als de staat. Maar van leiding en voorlichting onttrekke zich Christus' kerk niet. Zij ontdekke de zonde die de ellende ook hier bracht en schenke de balsem van de genezing. Bovendien heeft de kerk in de maatschappelijke noden aan de ellendige de hand te bieden. Een prediking zonder daden zal ten slotte op de massa van de kerkgangers de kracht verliezen. De kerk helpe de noodlijdende, helpe hem in liefde, helpe zo ruim mogelijk. Zij trekke niet gelijk priester en Leviet aan de ellendige Samaritaan voorbij, maar zij zij zich haar sociale roeping bewust.


AAN NIETS ONTBROKEN!

"Te Rotterdam stierf dezer dagen een van Gods kinderen. In de wereld was zij niet geteld. Ze behoorde niet onder de niet vele rijken die het Koninkrijk Gods beërven. En in haar behoeftige omstandigheden was zij bovendien niet aantrekkelijk, als sommige armen zijn kunnen. Maar ze was van Gods beminden en leefde uit Gods hand. Toen zij in termen viel van de Invaliditeitswet te trekken, kreeg ze vrijmoedigheid te bedanken. Haar hemelse Vader wist wat zij behoefde. En ze kan Zijn liefdezorg niet krenken door te trekken uit het Invaliditeitsfonds. En heeft het haar aan iets ontbroken? Integendeel! Voor haar begrafenis was ruim tweehonderd gulden over. Zo menige rijke wordt weggedragen op een wijze die ge niet anders noemen kunt dan een ezelsbegrafenis. Ze zijn onder de aarde gestopt. Maar van haar gold: Men leidde 'haar in staatsie, uit haar woning, in kleding, rijkgestikt, tot haren Koning'. Voorwaar, wij hebben een God voor tijd en eeuwigheid. Zij Hij meer en meer ons tot een toevlucht en sterkte. Betrouwe onze ziel op Hem alleen. Hij zorgt voor u."

Ds. G.H. Kersten

-Bron: De Banier,januari 1922 (herspeld)-


Staatszorg bevordert het verval

Zij die alle bemoeienis van de kerk met het sociale leven willen bannen, worden eenzijdig en zullen ervaren dat het volk de kerk ontgroeit, dat velen, vooral het opkomend geslacht, in de kerk geen voldoening vinden, omdat die kerk hen liet staan bij al die machtige vragen waarop het leven antwoord eist. O, laat ons bekennen, ootmoedig, met schaamte belijden, de kerk in ons vaderland verzaakte veelal trouweloos haar heilige roeping, zowel in het geven van rechte leiding als in het liefderijk verzorgen. Neêrlands Sion ligt in puin en dat door eigen schuld! De kerk wordt meer en meer in een hoek gedrongen, smadelijk veracht, maar zijzelf was daarvan de oorzaak. En eerst dan zal het weer recht komen, zo ze door de opzoekende genade Gods tot de Heere wederkeren mocht. Maar dat al neemt niet weg dat de staat haar plaats niet innemen kan noch innemen mag. De breuk moet genezen waar ze geslagen is. Ach, werd alles aangewend om de kerk weder te brengen tot haar vorige staat, toen haar beter was dan nu. Maar nee, van het pogen om het volk weder te brengen onder de invloed van de kerk geen zweem. Buiten de kerk om zal de zaak van het volk beredderd worden. Niet door de prediking van het Woord als middel in Gods hand moet alle kwade element bestreden worden. De staat zal opvoeden! De staat zal de arbeider leren hoe hij handelen moet. En zo graaft de staat het graf des volks. In de verlating van de waarheid en de miskenning van de kerk gaat ons volk ten verderve! Wat afvalt van de hoge God, moet vallen. En tot die afval werkt deze staatszorg mee, omdat door die staatszorg het volk de kerk meer en meer missen kan. Deze sociale wetgeving doet de harten verstenen. Zij maakt het volk steeds harder, onverschilliger. Zij zal in plaats van uit de klauwen van het socialisme te behouden, ons erheen voeren meer en meer.

De kerk wordt miskend

De ware deugd wordt door het Evangelie gepredikt. De rechte opvoedingskracht voor ons volk ligt in de getrouwe prediking van het Woord, dat ons ook leert wat voor dit leven tot ons welzijn nodig is. Maar de kerk die dat Woord Gods alleen brengen kan, wordt miskend, miskend door de regering en als dadelijk gevolg door het volk. De verwording is groot! Bioscopen, theaters, komedies, ge ziet ze bij de vleet en ze zijn vol, avond aan avond. Zo vol dat soms geen plaats te krijgen is. En de kerk? Ach nee, we mogen niet klagen als zou niet een deel van het volk aan de waarheid vasthouden. Maar wat is dat deel klein. De kerk, wie bekommert zich er om! Het is Sion, niemand vraagt naar haar.

En dat gemakkelijker nog verlaten van de kerk wordt bevorderd door de staatsverzekering. Wat? Of we dan dat nog prijzen dat men bij de kerk is en er bij blijft, omdat men denkt straks haar misschien nodig te hebben en van haar te trekken? Ten dele. Nee, zulke leden zijn de rechte leden niet. Ach, leerden ze de kerk van Christus eens waarderen om geestelijk heil! Maar toch, ja, als zulke gevallen bestaan, dan willen wij er nog iets goeds in zien. Dit wel dat deze mensen dan nog onder het Woord verkeren en zij en hun gezinnen van de wegen der ongerechtigheid in menig opzicht worden teruggehouden, waarop ze zeker afdolen als de band met de kerk is doorgesneden. En zo nu de kerk haar barmhartigheid aan dezulken eens mild bewijze, zal mogelijk het harde gemoed nog breken. Want de barmhartigheden der goddelozen zijn wreed (Spr. 12:10b), maar in de kerk is de liefdezorg van Christus, vloeiend uit de barmhartigheden Gods, die van eeuwigheid zijn. De kracht die de kerk in dezen heeft, gevoelt en erkent in al zijn doen zelfs de machtige stroom van het ongeloof, die de verwoede worsteling begon tegen de Godserkenning en mitsdien tegen Zijn kerk. Vandaar dat hevige verzet tegen de armverzorging, met name tegen de diaconale zorg. Men wil recht, geen barmhartigheid!

Niet vernederend

Vreselijk is het in veler oog van een diaconie te ontvangen. En met kracht wordt tegen de diaconale verzorging positie gekozen. De zorg van de kerk, zij is het bolwerk dat dient omvergehaald. Maar daarom temeer ijveren wij voor haar. En al bedoel ik nu niet te zeggen dat de magere uitkering van de Invaliditeitswet de zorg van de kerk overbodig maakt, in beginsel zie ik in de sociale wetgeving een verdringen van de kerk in de zorg die God haar toebetrouwde. Dat zij ontwake! Zij late zich niet verjagen. Zij neme de zorg van haar leden op zich en make de verzekering geheel onnodig. Zij protestere als men de bediening van haar diakenen als verachtelijk, voor de armen vernederend, voorstelt. Vernederend is het voor onze behoeftigen, werklozen, invaliden, ouden, zo ze naar de staat moeten. Maar een eer is het voor de behoeftige, zo hij genieten moge van wat Christus hem door de kerk bereid heeft. Dit zij ons ideaal, het hoogtepunt waarnaar we grijpen en waarvan we helaas zo ver af zijn. Nee, te loochenen valt het niet, de kerk verzaakte haar plicht. De arme werd menigmaal tekortgedaan. Maar de tijd mocht daar zijn dat de kerk weder opwake. Had de overheid beproefd het daarheen te leiden, de bevoorrechting van de leden van Christus' kerk zou dan in het licht treden, ook hierin, boven hen die van de wereld zijn. Want die laatsten vallen vanwege haar financiën buiten haar bediening. Voor hen is in hun noden burgerlijke armverzorging, de ijskoude instelling, die alle liefdebediening van Christus mist, maar er ook zijn moet, naast de particuliere liefdadigheid. Elk op zijn terrein arbeidend, zou de nood van de behoeftigen gelenigd worden.

Patroon

Voeg erbij, nee stel op de voorgrond de Christenplicht van de patroon voor de zijnen. De plicht van de patroon sta op de voorgrond. Ik meen geenszins te zeggen dat elke arbeider, oud of invalide geworden, op de diaconie of het armbestuur of de particuliere liefdadigheid moet aangewezen zijn. Dat ook is niet het geval. Ook daardoor niet dat menige arbeider zijn leven zo weet in te richten dat bij ouderdom hij met en door de zijnen leven kan. En het zou minder nog het geval zijn zo in den lande de plicht van de patroon aan zijn volk meer werd betracht. Op die plicht valle eens het volle licht. Nee, de arbeider van zijn zijde moet geen aanspraak maken op die verzorging, als hij straks oud geworden is en zijn krachten in dienst van de patroon gegeven heeft. Als hij aanspraak maakt, is het te laat. Maar de patroon zelf moet gevoelen dat hij zedelijk verplicht is aan zijn arbeider meer te doen soms dan deze wettelijk eisen kan. En als hij dat gevoelt, zal hij hem naar vermogen bijstaan ook in zijn noden. De band tussen patroon en arbeider - nu zo verbroken, zo u de steeds scherper wordende verhoudingen luide toeroepen -, zou vast worden en ook ware het dan nu nog mogelijk dat de arbeider de patroon begroette als eens de knechten van Boaz hun heer. Niet met vervloeking van de bittere gramschap, maar met de zegenbede: De HEERE zegene u(Ruth 2:3).

Deze sociale wetgeving versteent. En de Invaliditeits-en Ouderdomswet draagt het hare eraan toe. Ach, zag onze regering, zag ons volk het in! Het wil ons voorkomen dat God op de dorpel van ons vaderland staat. En wee ons als Hij van ons zal geweken zijn!

Om dezer oorzaken wil dus kunnen we ons met de verplichtende verzekeringswet niet en nooit verenigen en protesteren we tegen deze en dergelijke wetgeving. Breedvoeriger dan we dachten, stonden we bij de bezwaren stil, maar de beschrijving ervan vereiste zulks wel. Thans willen we een poging wagen om ons verzet te verdedigen.

2. Verdediging van het verzet

Laat mij dat verzet zelf eerst bezien. Wij hebben geweigerd onze wettige overheid te gehoorzamen, geweigerd onze rentekaart aan te bieden aan de patroons ofwel zegels te plakken zo de wet ons voorschreef. Wij hebben onszelf daarvan wel rekenschap te geven. Want gewis, die daad is niet klein. Eist niet de Heere: Alle ziel zij den machten over haar gesteld, onderworpen; want er is geen macht dan van God(Rom. 13:1). En we deden dat niet! We deden het met voorbedachten rade niet. Opzettelijk weigerden we de gehoorzaamheid. En van meer dan één zijde is daarop gewezen, mijns inziens niet zonder reden. Want toch, we mogen geen revolutie plegen. En dat ook willen we niet. Integendeel, de revolutiegeest hopen we te bestrijden en zo hij ooit in ons land de kop weer opsteekt - wat God verhoede! -, dan scharen we ons als een enig man trouw rondom onze regering. Revolutie is uit den boze! Wij zijn niet revolutionair! Laat mij met enkele woorden dat toelichten. Dit verzet grondt zich alleen in de gemoedsbe-zwaren, niet in de staatkundige bezwaren. Zo de regering aan de gemoedsbezwaren tegemoetkomt - en dat wil zij gaarne beproeven -, dan mogen wij protesteren uit staatkundig oogpunt, maar dan zij ons protest met onderwerping. Slechts in één geval is verzet tegen de wettige overheid geoorloofd. In het enige geval dat de ere Gods dat verzet eist. Niet alsof alle besluit van de overheid, ook al dringt het niet tot het krenkende van Gods eer, door ons zou worden toegejuicht of zelfs in gemoede goedgekeurd. Maar wel zijn wij in dat geval geroepen, zij het dan ook onder protest, ons te onderwerpen. De overheid is Gods dienaresse en we moeten ons haar onderwerpen met behoorlijke gehoorzaamheid. Dit bepaalt onze houding ten opzichte van wat in beginsel de minister zei te willen beproeven tot wet te maken. Zijne Excellentie toch betoonde onze bezwaren tegemoet te willen komen, alleen omdat het gemoedsbezwaren zijn. Dat wil zeggen voor de bezwaarden de ere Gods raakt. Maar alle verzet in den lande tegen de Ouderdomswet vloeit uit die bron niet. Voor een deel weigert men onderwerping aan de wet uit hoofde van wat ik staatkundige bezwaren noemde. Men betwist de overheid het recht tot verzekering te dwingen, terwijl weer anderen zich achter ons schaarden zonder ook maar iets te gevoelen van wat de consciëntie krenkt, omdat het betalen van de premie voor hun arbeiders hun stuit. Beursbezwaarden dus.

Het is te verstaan dat ook dergelijke bezwaren tegen de wet rijzen, al leg ik er nadruk op dat onze kamp op heden daarover gans niet ging. En al wil ik om zelfs de schijn niet te geven dat het geld in ons protest een rol speelde, over deze bezwaren dan ook liever zwijgen. Moeilijk echter valt te ontkennen dat velen, vooral de kleine luiden, zwaar worden gedrukt en veelal de werkman het gelag zal betalen. (...) Hun bezwaren zijn [echter] geen gemoedsbezwaren. Dat zulke bezwaarden protesteren, is te begrijpen, maar dat zij zich de overheid niet onderwerpen, dat zij weigeren de verschuldigde gehoorzaamheid, zie dat is niet te verdedigen. Want toch hun raakt de wet der ere Gods niet. Men zoeke wetsverbetering aan te brengen, opdat die wet meer naar het beginsel van de rechte landsregering zij, maar men zegge de overheid de gehoorzaamheid niet op.

Premievervangende belasting

En het is van de minister te verstaan dat Zijne Excellentie staande op handhaving van de wet, schiften wil wat serieus in gemoede bezwaard is en wat uit andere oorzaken tegen de wet opkomt. Daaruit dan ook vloeit het voort dat minister Aalberse er nadruk op legde dat, zo het tot wetsaanvulling kome [die de vrijstelling voor de gemoedsbezwaarden regelt; red.], aan financieel voordeel niet mag gedacht worden. Want toch zo voordeel uit de vrijstelling van verzekering vloeide, ware het te vrezen dat zovelen zouden voorwenden in gemoede bezwaard te zijn. Uit dien hoofde bracht de minister ter sprake het doen betalen van een belasting ongeveer gelijk aan de premie van de verzekeringswet. En bij die wettige regeling ware aan ons gemoedsbezwaar tegemoetgekomen, mits maar èn voor de 'werkgever' én voor de 'werknemer' alle band worde doorgesneden die aan de Ouderdoms- en Invaliditeitswet bindt. Wij hebben dan een belasting te betalen die niet in de kas van de verzekeringsbank wordt gestort en ook niet via Financiën bij Arbeid komt, maar de minister van Financiën wordt overhandigd. En tegen belasting betalen als zodanig kunnen wij geen gemoedsbezwaar hebben. Geef dan den keizer wat des keizers is(Matth. 22:21), sprak de Heere Jezus, ook al besteedde die heidense keizer de schatting zeker niet in alles als naar de eis des Heeren hem betaamde. Maar dat beheren van de belastingen was te zijner verantwoording en lag buiten de competentie van de belastingbetalers. Mitsdien hebben ook wij niet het recht belasting te weigeren louter omdat de overheid van die belastingpenningen zoveel uitgeeft dat haar eens schuldig stellen zal voor Gods rechterstoel.

Om eens iets te noemen. Minister J. Th. de Visser diende een wetsontwerp in waarbij subsidie aan het toneel wordt toegestaan. Subsidie aan het toneel door onze regering, aan de komedie! Hoe kan het? Ja en toch, zo is het.

En dit ontwerp tot wet verheven, zal dus van onze belasting een deel nemen om de komedie te onderhouden. Gruwelijk, zegt u? Goed, maar toch hoe ernstig u ook tegen zulk een beheer van onze financiën protesteert en, wat te wensen ware, in uw ziel erover weeklagen mocht voor het aangezicht des Heeren, toch zult u uw belasting betalen. Niet van u, maar van de regering zal eens rekenschap gevorderd worden voor zulk beheer. En daarom kan die regeringsdaad ons geen gemoedsbezwaar zijn. Ook al zouden we, zo we recht gesteld waren en de belangen van het land op onze ziel mochten wegen, uitroepen met Jeremia: Och, dat mijn hoofd water ware en mijn oog een springader van tranen om dag en nacht te bewenen de breuke van de dochter des volks (Jer. 9:1).

Welnu, zo ook ligt het in betrekking ons gemoedsbezwaar tegen de Invaliditeitswet. Dat gemoedsbezwaar ontstaat, zodra men ons tot een handeling dwingt die strijdt tegen onze overtuiging.Die handeling is voor de arbeider het aanbieden van de rentekaart aan de 'werkgever' en voorts voor de 'werkgever' het plakken van het geëiste zegel. Die handeling mag noch kan de gemoedsbezwaarde verrichten. Daarom zonden wij onze rentekaarten terug aan de Raden van Arbeid, telkens weer, en weigerden we premiebetaling. Zo nu echter de minister ons van alle verplichting ter verzekering ontslaat, is van gemoedsbezwaar in dezen geen sprake meer. De arbeider hebbe dan geen rentekaart te ontvangen noch aan te bieden en de patroon behoeft geen zegels te plakken, met andere woorden geen premie te betalen. We staan in dat opzicht los van de verplichtingen van de verzekeringswet, ook al zouden we straks bij de rijksinkomstenbelasting meer betalen dan weleer.

Verzekerd buiten ons om

Nog meer. De minister houdt alle arbeiders voor verzekerd. Zij kunnen dus op 65-jarige leeftijd rente trekken. Tegen hun wil in worden zij verzekerd gehouden. Ook dat kan geen gemoedsbezwaar zijn. In mijn eerste gemeente was een lid wiens eigendommen door zijn vader verzekerd waren in de brandassurantie. Steeds betaalde zijn vader de premie, daar hij zelf tegen verzekeren was. Maar dat betalen van de premie door zijn vader kon hij niet verhinderen noch ook kon hem gemoedsbezwaar zijn. Wat echter geschiedde? Er kwam brand. Geheel de schuur werd in de as gelegd. En toen heeft de man getoond van verzekering niet te willen weten en heeft hij, hoe ook zijn vader aandrong, de uitkering van de assurantiemaatschappij geweigerd, daar hij zijn consciëntie bezwaard zou nebben door die uitkering te aanvaarden. Zo nu ook kan het ons geen gemoedsbezwaar zijn als de minister ons, arbeiders, verzekerd houdt en op de een of andere wijze de kosten daarvoor dragen wil. Maar zo het bezwaar ons ernst is, zullen we bij invaliditeit of ouderdom de rente weigeren. Die houde de verzekeringsraad voor zich.

Niet recht

Ik meen dus dat, hetzij nog eens gezegd, als alle verplichting die de verzekeringswet ons thans oplegt, wordt tenietgedaan, aan ons gemoedsbezwaar is tegemoetgekomen, ook al moeten wij een belasting betalen en ook al verzekert de regering de arbeiders tegen hun wil in, maar geheel buiten hen om. Daarmee is echter niet gezegd dat alle bezwaar voor ons is weggenomen. Verre van dat! Maar mocht het zover komen, dan willen en moeten we ons onderwerpen, ook het harde besluit dat wij een extra belasting betalen die ons daarom te harder is, daar wij voor onze armen en behoeftigen zelf willen zorgen. Wij zullen dus dubbel betalen moeten. En dat is ons inziens niet recht. Van ons wordt een offer geëist. En al is het nu zo dat wij voor de vrijheid van onze consciëntie gaarne een offer brengen, en om te tonen dat zij ons vals beschuldigen en lasteren - die ons aanwrijven dat het ons slechts om voordeel te doen is en dus ons gemoedsbezwaar gefingeerd is -, zelfs een royaal standpunt in dezen willen innemen, toch kan het ons inziens niet door de beugel dat de regering ons de vrijheid van de consciëntie kopen doet. Is er recht voor ons in de Nederlandse wet, zo ik geloof dat het er is, dan late men ons vrij, geheel vrij en legge men ons geen belasting op. Werkgevers en werknemers, beiden dienen op hun verklaring tegen verzekering gemoedsbezwaar te hebben, te worden vrijgelaten. Beiden willen langs andere weg de leniging van de maatschappelijke noden wachten.

Tot de Heere wederkeren

Geheel deze wet dient te vervallen. Er zijn mijns inziens tekenen die erop wijzen: deze wetgeving was een stap naar de revolutie. De revolutie is niet te bezweren door in de door haar gewenste lijn een en ander te doen. Alleen de vreze Gods kan ons bewaren voor het ontzettende kwaad dat ons van alle zijden aangrijnst. Op uw knieën, Neêrlands volk, op uw knieën voor God, terug naar Zijn Woord, dat alleen zal u kunnen beveiligen. Verlaat de ingeslagen weg en keert weder tot de Heere. Want zo niet, het verderf staat voor de deur. Ook de maatschappelijke ellende roept ons toe: Hoort de roede en Wie ze besteld heeft(Micha 6:9). Maar, getuige ook deze sociale wetgeving, voor die roede zijn we doof. Dat God ze bestelde, bemerken we niet. We houwen ons bakken uit,gebroken bakken, die geen water houden(Jer. 2:13) en bedrijven in dat al twee boosheden tegen de God van onze vaderen. Wie zal ons overtuigen? De ogen openen eer het te laat is? Want hoe tegemoetkomend onze minister van Arbeid ook zij, dit standpunt onderschrijft Zijne Excellentie niet. Veeleer meent de regering te doen wat tot het welzijn van het volk dient.

Geen vervolging

Maar voor gemoedsbezwaren wilde de minister al het mogelijke doen. De Raden van Arbeid in den lande dienen daarmee rekening te houden. Hun dreigementen blijven weg!

Ik meen te mogen zeggen dat geen vervolging zal worden ingesteld, ook niet al betaalt op heden de patroon het loon [wel] aan de 'werknemer' die geen rentekaart kon overleggen wegens gemoedsbezwaar. Want toch op 16 december 1919 mocht ik bij het Departement de belangen van de arbeiders dienaangaande bespreken met de secretaris-generaal en de chef van de arbeidersverzekering. Resultaat van de bespreking was dat mij het volgend schrijven op mijn verzoek werd ter hand gesteld, opdat ik het de patroons doe lezen die bevreesd zijn voor straf, zo ze het loon zonder rentekaart uitbetalen. De verklaring van genoemde hoofdambtenaren volge hier letterlijk:

"Dat ds. Kersten bij het Departement bij afwezigheid van de minister een conferentie heeft gehad met de secretaris-generaal. Dat hij bij dat onderhoud heeft meegedeeld dat het al voorgekomen is dat arbeiders die wegens gemoedsbezwaar geen rentekaart konden overleggen, zonder loon zijn gebleven of zelfs gedreigd met ontslag. Dat zolang de patroons niet een behoorlijke waarborg hebben dat zij, ingeval van loonsbetaling aan personen zonder rentekaart, geen moeilijkheden zullen ondervinden, dergelijke toestand zal blijven bestaan, waardoor binnen zeer korte tijd een feitelijk absolute dwang op de arbeiders zal worden uitgeoefend. Dat onverwijld ermee moet worden rekening gehouden en dat hij heeft gevraagd of niet een waarborg in een of andere vorm

kon worden gegeven? Dat daarop werd geantwoord dat inderdaad het standpunt waarop de minister zich onlangs heeft geplaatst, namelijk dat met serieuze gemoedsbezwaren zo enigszins mogelijk moet worden rekening gehouden, gezette en onverwijlde overweging van die vraag inderdaad noodzakelijk maakt en dat daarom overwogen zal worden op welke wijze aan de Raden van Arbeid een aanwijzing kan worden gegeven die in staat zal zijn, zonder de kans van misbruiken van andere aard, aan het genoemde euvel zo spoedig mogelijk een einde te maken."

U ziet dus, er zal een uitweg gezocht worden voor de loonsbetaling. Weigert men die betaling, dan is dat dwingelandij. Geen vreze meer! Temeer, terwijl ook de Verzekeringsraad de termijn van een maand, bedoeld in artikel 361 van de Invaliditeitswet, verlengde tot 6 maanden. Daardoor kan gedurende die tijd door de Raden van Arbeid worden uitgesteld de beslissing over het bestaan van de verzekeringsplicht. En binnen 6 maanden kan de wet er zijn die ons vrijstelt.

Met blijdschap doe ik u van die stand van zaken mededeling en nog eens herhaal ik: Staat vast, staat bij het gekozen standpunt onbeweeglijk en de Heere zal uitkomst geven. Plakt geen zegels, aanvaardt geen rentekaarten, maar ook geen rente.

Vergenoegd met Gods wil

En zij of worde het in onze ziel een betrouwen op de Heere en op Hem alleen, opdat Hij ons ook bij zovele ellenden als het leven brengt, zingen doe: Alle paden des HEEREN zijn goedertierenheid en waarheid, dengenen die Zijn verbond en Zijn getuigenissen bewaren(Ps. 25:10). Want toch de gemoedsbezwaarden weigeren de verzekering te midden van alle maatschappelijke ellende, louter omdat zij zich met Gods doen vergenoegen willen. Ds. W à Brakel:

"Het fundament waarop en waarom zij tevreden zijn met hun tegenwoordige staat, is omdat het zo is de wil van hun God in Christus Jezus, en dat Die het zo beschikt. De mens kan het smartelijke niet liefhebben en begeren als smartelijk, maar daar is een andere reden waarom zij een tegenwoordige kwade en smartelijke voorwaarde of staat omhelzen, namelijk omdat het God zo behaagt. Het is wat anders zich tevreden te houden, omdat God het zo wil, omdat daartegen niet te doen is en alles voor Gods kracht en hand moet zwichten. Dan is het niet een zo willen, de begeerten komen niet overeen met de staat, maar het is een zo moeten en dat scheelt dan niet veel van het heidense noodlot. En het is wat anders de wil Gods te omhelzen als ten hoogste in zichzelf en voor hen beminnelijk.

Zal de wil Gods kracht hebben tot vergenoeging, zo moet men God aanmerken als Zijn God, als verzoend in Christus Jezus. Hier komt het geloof bijzonder te pas. Hetzij dat men met nadruk Jezus, als Zich aanbiedende, aanneemt en alzo tot God komt, hetzij dat het geloof met wederkering en verzekerd-heid van onze staat der genade werkt, hetzij dat men zich alleen maar aanmerkt, een verzoende te zijn door de hebbelijkheid des geloofs, zonder vernieuwde werking of verzekering, hetzij dat men alleen maar aankleeft om deel aan Jezus te hebben en zo door Hem tot God komt hopende. Hoe sterker dan dit geloof is, hoe krachtiger dat ook de vergenoeging in de wil Gods is. Deze gelovige gestalte verwekt liefde tot God. En liefde erkent de hoogheid Gods en de betamelijkheid van onderworpenheid. Liefde verwekt welgevallen aan de wil Gods en dus overwint en overheerst de liefde tot de wil Gods de liefde tot zichzelf Men gevoelt ondertussen wel de smart van het kwade. Die mag en moet blijven, maar de liefde tot Gods welbehagen heeft de overhand, en daarom zijn hun begeerten met hun staat overeenkomende. Men wil zo, al is het met tranen

in de ogen, omdat de Heere zo wil, Die hun liefelijk is boven alles, en het bitter zoet en het zware licht maakt. Ziet dit in de volmaakt [Heilige], de Heere Jezus: 'niet opdat Ik Mijn wil zou doen, maar den wil Desgenen Die Mij gezonden heeft' (Joh. 6:38). 'Doch niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt' (Matth. 26:39b)."6

Ten besluite

Ik besluit met van de Heere te begeren dat Hij over onze geëerbiedigde vorstin en over degenen die met haar ons regeren, genadiglijk Zijn vleugelen uitbreide, Zijn vrees over hen allen gebiede, opdat bij het vreselijk woeden van de volken, zij een verberging verkrijgen in de schuilplaats des Allerhoogsten en zij vernachten in de schaduw des Almachtigen.

Draagt de belangen van ons land in gebed en smeking voor de Heere, u die bidden geleerd hebt, en gaat in tere wandel voor het aangezicht des Heeren, verre van het kwaad der zonde, en de God des vredes zal met u zijn."

Noten:

1) Voor hulp bij het verkrijgen van een vrijstelling verwijzen wij u naar de Stichting Gemoedsbezwaarden tegen Verzekeringen (SGV), tel.: 0488-449154, e-mail: sgv.voorlichting@kliksafe.nl.

2) Tegen hen die zich beijveren om enkele teksten zo uit te leggen dat zij met verzekering niets uit te staan hebben, als daarmede dan ook het beroep op de Schrift vervalt voor de gemoedsbezwaarden, heb ik gepoogd zo min mogelijk teksten aan te halen. Geen rechtzinnige zal ontkennen dat we met lijnen in Gods Woord te rekenen hebben, al ware niet één tekst direct op zeker geval van toepassing. Velen verliezen in het behouden van de letter de Schrift. En nu: niet de letter maar de Waarheid zal ons vrijmaken (GHK).

3) W. à Brakel, Redelijke Godsdienst,dl. 2, Utrecht 1985, p. 318

4) D.P.D. Fabius, in: De Rotterdammer,7 januari 1908

5) J.R. Slotemaker de Bruine, Christelijk-sociale studiën

6) W. à Brakel, Redelijke Godsdienst,dl. 2, Utrecht 1985, p. 316-317


DE HEERE, DE VERZORGER EN TOEVLUCHT VAN ZIJN VOLK!

"Dat er nog Christenen zijn die beleven wat zij belijden, en belijden wat ze beleven, mag als een van de uitnemendste voorrechten worden geacht in deze zo diep vervallen tijd. Zodanige Christenen, zei men in de oude tijd, en het is nu nog waar, zijn de kurken waardoor land en volk nog staande blijven. Hoe kleiner het getal van de zodanigen wordt, hoe groter het gevaar van verstoring en hoe eerder het oordeel des verderfs genaakt. Denk aan Sodom en Gomorra, welke steden door het vuur van de hemel werden verteerd, hoewel de Godvrezende Lot daaruit gered werd. Wees gedachtig aan de eerste wereld, welke verdelgd werd door de wateren van de zondvloed, terwijl Noach met zijn huisgezin werd beveiligd. De Heere is geen ledig aanschouwer van de zonde, en kan ook niet gedogen dat Zijn eer in het stof vertreden wordt. 'Die Mij eren, zal Ik eren, maar die Mij versmaden, zullen licht geacht worden' (1 Sam. 2:30b). Hoe buigt men helaas voor de goden van de tijd. Welk een diepe afwijking van het dierbare, eenvoudige Schriftgeloof Ach, werd er eens wat minder 'over' gesproken en daarentegen wat meer gekend en beoefend. Men zou de god van Ekron laten varen en zijn heil niet zoeken in allerlei verzekeringen en assuranties. Men zou beleven en belijden, en belijden en beleven dat God de Verzorger en Toevlucht van Zijn volk is, dat Hij Zijn kinderen voor tijd en eeuwigheid naar ziel en lichaam voor Zijn rekening neemt.

In het stadje H. was een eenvoudig Christen. In woord en wandel een sieraad, een voorbeeld van tevredenheid, wiens gehele leven getuigenis gaf van het woord van de apostel: 'zijt vergenoegd met het tegenwoordige'. Spraken we boven van zorgen en beproevingen des levens, ook deze man wist daarvan te spreken. Maar ook, hoe vaak de Heere hem uit al zijn vreze gered had. Tot roem van vrije gunst mocht hij in zijn ouderdom getuigen dat hem nooit iets ontbroken had. De Heere had Zich steeds als zijn Verzorger en Uithelper geopenbaard. Ook hem kwam men lastig vallen met de Invaliditeitswet. En zelfs zodanig dat hij een aanmerkelijke som ineens kon ontvangen, ik meen, door de terugwerkende kracht van de wet, welk geld hij heel goed gebruiken kon. Nog zien we zijn betraande ogen door genade veel verder zien dan duizenden met droge ogen. En de uitkomst? Wel, de verwachting Zijner ellendigen zal God geven. Zoudt gij waarlijk menen, o mens, dat de Heere niet let op de noden van Zijn oprechte kinderen? Dat Hij feilen zou in Zijn trouw? O, een enkele oprechte zucht doet het harte Gods geweld aan, maken het Hem zo moeilijk dat Hij opstaan moet om Zijn arme kinderen voedsel en deksel te geven. Hij moge een wijle vertoeven, maar Hij zal gewisselijk komen en niet achterblijven. En als Hij dan komt, komt Hij met dubbele zegeningen. Want in de verzorging van Zijn kinderen, geeft Hij ze in hun voedsel en deksel de zalige inmengselen van Zijn dierb're gunst te smaken. Daar heeft die oude man van kunnen getuigen. O, wat zijn ze toch rijk en gelukkig die de Heere tot hun deel hebben en zich ook met al hun aardse en lichamelijke zorgen Hem toevertrouwen. Zij zullen niet beschaamd uitkomen."

-Bron: De Banier, maart 1922 en juni 1922 (herspeld)-


Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juli 2012

In het spoor | 64 Pagina's

Tegen verzekering en verzekeringsdwang

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juli 2012

In het spoor | 64 Pagina's