Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

In verzet tegen de invaliditeitswet

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In verzet tegen de invaliditeitswet

Hoe het op gemoedsbezwaren gegronde verzet van de SGP tot vrijstelling leidde.

48 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

Op 3 december 1919 trad de oorspronkelijk door ds. A.S. Talma (ARP) ontworpen en vervolgens op een aantal punten aangepaste Invaliditeitswet in werking. Deze wet, een van de eerste sociale verzekeringswetten in Nederland, was een verplichte verzekering tegen invaliditeit, weduwschap en ouderdom. Niet voor iedereen, alleen voor de arbeiders. Bij invaliditeit, weduwschap of bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd ontving men via de daartoe opgerichte Raden van Arbeid - de voorlopers van de huidige regiokantoren van de Sociale Verzekeringsbank - een kleine uitkering. De premie voor deze verzekering werd door de patroon c.q. de werkgever betaald. Deze was verplicht om voor iedere man of vrouw die bij hem in loondienst was, per week een of meer zogenaamde rentezegels te plakken op zijn of haar rentekaart. Die rentekaart ontving de werknemer van de Raad van Arbeid. Stuurde een werknemer deze niet direct weer terug, maar hield hij deze in bezit, dan werd hij al geacht deel te nemen aan deze verzekering. De werknemer moest die rentekaart telkens aan zijn werkgever aanbieden, opdat deze het wettelijk aan hem toekomend aantal rentezegels erbij kon plakken, die later dan verzilverd konden worden. Alleen voor (oud-)werknemers die reeds bij het inwerkingtreden van de Invaliditeitswet de pensioengerechtigde leeftijd hadden bereikt, behoefde de werkgever niet te plakken c.q. te betalen; die werknemers kregen van de staat een klein pensioen uitgekeerd.

Het spreekt vanzelf dat veel werkgevers op deze administratieve rompslomp niet zaten te wachten en al helemaal niet op de kosten die het verplicht betalen van de premie met zich meebracht. Daarnaast waren er werkgevers en werknemers die onoverkomelijke gemoedsbezwaren hadden tegen verzekeringen. Zij weigerden - onder leiding van de SGP - aan deze van overheidswege verplichte invaliditeits- en ouderdomsverzekering deel te nemen, wat uiteindelijk leidde tot een voor de gemoedsbezwaarden volledige vrijstelling van de verplichtingen van de Invaliditeitswet. Over de weg tot deze vrijstelling en over de opstelling van de SGP tegenover de (verplichte) verzekeringen in het algemeen en tegenover de Invaliditeitswet in het bijzonder gaat dit artikel.

Protesten vanwege financiële bezwaren

De invoering van de genoemde Invaliditeitswet in 1919 werd vanwege het verplichtend karakter beslist niet door iedereen gewaardeerd. Dr. E.B.F.F. Baron Wittert van Hoogland schrijft in zijn boek De parlementaire geschiedenis der sociale verzekering:"Nauwelijks was (...) de Invaliditeitswet in werking getreden, of met hartstochtelijke felheid werd tegen de wet en de uitvoeringsorganen over het gehele land een campagne op touw gezet". Een reeks "propagandisten" reisden het land af om werkgevers en arbeiders tot protest tegen deze dwangverzekeringswet te bewegen1. Vooral bij de werkgevers, onder wie vele boeren die een of meer knechts in dienst hadden, vond men gehoor. De werkgevers waren het immers die voor iedere werknemer premie moesten gaan betalen. Dat deden zij vanzelf liever niet dan wel. Zij hadden dus voornamelijk 'portemonneebezwaren'.

Daarnaast ergerden zij zich geducht aan ten eerste de in hun ogen hoge bedragen die betaald werden voor het aankopen van representatieve kantoorgebouwen voor de Raden van Arbeid, ten tweede aan de volgens hen hoge salarissen van de betrokken ambtenaren en ten slotte aan de zeer hoog veronderstelde administratiekosten (door het niet goed lezen van de wettekst of door onjuiste voorlichting deed namelijk het praatje de ronde dat de jaarlijkse administratiekosten niet minder dan 21,5 miljoen gulden bedroegen, maar in werkelijkheid bedroegen die naar schatting zo'n 5 a 6 miljoen gulden). Voor 'portemonneebezwaren' toonde de toenmalige roomse minister van Arbeid, mr. PJ. M. Aalberse, zich in het geheel niet gevoelig. Hij hield voet bij stuk; de wet bleef voor deze bezwaarmakers ongewijzigd en onverkort van kracht.

Protesten vanwege gemoedsbezwaren

Anders was het gelegen met hen die ernstige gemoedsbezwaren hadden tegen alle verzekeringen en daarom ook tegen de Invaliditeitswet. Voor die bezwaren toonde de minister zich wel gevoelig. Hij sprak aanstonds de bereidheid uit om voor hen een oplossing te zoeken. Op 14 november 1919, dus nog voordat de Invaliditeitswet in werking trad, waren namens het SGP-hoofd-bestuur ds. G.H. Kersten en ds. J. van der Vegt bij de minister op audiëntie geweest om hun onoverkomelijke bezwaren tegen deze verzekering kenbaar te maken. Tegelijk hadden ze de minister zo'n 4800 handtekeningen overhandigd van personen die met hen bezwaard waren2. Uitvoerig had de minister met hen gesproken en zijn gedachten over een vrijstellingsregeling aan hen ontvouwd3. De bezwaarde werknemer zou volledige vrijstelling krijgen van alle verplichtingen. Wel zou de Raad van Arbeid hem via zijn werkgever verzekerd houden voor het geval hij later van mening zou veranderen of als zijn vrouw en kinderen naderhand hun recht op weduwe- en wezenrente zouden doen gelden. De bezwaarde werknemer had daar zelf echter geen enkele bemoeienis mee, zodat hij zich hierover in zijn consciëntie niet bezwaard behoefde te gevoelen. Een vrijstelling voor een bezwaarde werkgever lag moeilijker, want als hij vrijgesteld werd van het betalen van premie, zou hij er ook financieel voordeel van hebben, wat misbruik door het voorwenden van gemoedsbezwaren door niet-gemoedsbezwaarden in de hand zou werken. De minister had daarom als oplossing bedacht dat de Raad van Arbeid de gehele verzekeringsadministratie van de bezwaarde werkgever zou overnemen en verder dat de bezwaarde werkgever premievervangende belasting moest gaan betalen. Tegen het betalen van belasting kon hij immers geen consciëntiebezwaar hebben.

De minister zocht dus serieus naar een oplossing voor de gemoedsbezwaarden. En waar een wil is, is vaak ook een weg.

Bespreking in SGP-verband

Op de extra Algemene Vergadering die de SGP op 27 november 1919 hield - met als doel om als partij de houding te bepalen ten opzichte van de op 3 december 1919 in werking tredende Invaliditeitswet -, bracht ds. Kersten verslag uit van de bespreking die hij samen met ds. J. van der Vegt met de minister had gehad. Hij kon melden dat de minister hen vriendelijk en welwillend te woord had gestaan en tevens de toezegging had gedaan dat hij een wetswijziging ging voorbereiden die aan 'echte' gemoedsbezwaarden, namelijk aan hen die in geen enkele verzekering waren, vrijstelling van verzekeringsplicht zou verlenen. Zolang echter die wetswijziging nog niet van kracht was, moest door de bezwaarde werkgevers wel premie worden afgedragen, zo had de minister aan hen meegedeeld. Een en ander werd ter vergadering uitvoerig besproken. Dit resulteerde erin dat de vergadering uiteindelijk de volgende resolutie aannam:

"De Staatkundig Gereformeerde Partij, in algemene vergadering bijeen op 27 november 1919,

- spreekt overeenkomstig artikel 9 van haar Program uit dat verzekering in strijd is met het geloof in Gods voorzienigheid en de staat het recht mist tot verzekering te dwingen[vet: AV] op straffe bij de wet bepaald;

- keurt goed dat invulling van de formulieren onder protest geschied is;

- is van oordeel dat uit dien hoofde geen arbeider zich verzekeren mag noch ook een werkgever de premie betalen aan de verzekeringswet;

- adviseert de arbeiders de rentekaart niet aan te nemen en waar ze reeds bezorgd zijn, terug te zenden aan de Raad van Arbeid, daar iedere arbeider geacht wordt verzekerd te zijn, louter omdat hij in het bezit van een rentekaart is;

- spreekt als haar innerlijke overtuiging uit dat geen werkgever de premie betalen mag en zich liever moet laten veroordelen dan over zijn consciëntie heen te stappen;

- hoe gaarne ze ook tegenover de toezegging van de minister, rakende een ontwerp van wet tot vrijstelling van bezwaarden, een tegemoetkomende houding aannam, kan zij ook de tijd tussen 3 december en het inwerking treden van de toegezegde wet geen premie betalen, daar betaling zou strijden met: men moet Gode meer gehoorzaam zijn dan de mensen;

- is van oordeel dat het Christenplicht is dat de patroon [werkgever; AV] ook bij ziekte, ouderdom en invaliditeit voor zijn arbeiders naar zijn vermogen zorgt en veroordeelt het onbarmhartig aan de dijk zetten van hen die hun volle kracht niet meer kunnen geven;

- billijkt met het oog op misbruik het oordeel van de minister dat geen financieel voordeel getrokken zal worden uit een komende vrijstelling;

- besluit de minister van deze resolutie kennis te geven en Zijne Excellentie te verzoeken het daarheen te willen leiden dat bezwaarden geheel vrijgesteld zullen worden van de verzekeringsdwang. "4

Uit deze resolutie blijkt onder andere dat de SGP als partij niet alleen tegen verzekeringsdwang was, maar ook de verzekeringen zelf veroordeelde. En tussen de regels door is te merken dat de SGP de oplossingsrichting die de minister voor ogen had met betrekking tot de gemoedsbezwaarden, niet afkeurde, maar veeleer daarmee instemde.

Een wetsontwerp werd voorbereid

Twee dagen na de inwerkingtreding van de Invaliditeitswet, namelijk op 5 december 1919, debatteerde de Tweede Kamer over de begroting van 1920 inzake het departement Arbeid. Tijdens dit debat schonken verscheidene Kamerleden bij het punt 'Arbeidersverzekering' ook aandacht aan de kwestie van de gemoedsbezwaarden. Zo merkte het antirevolutionaire Kamerlid C. Smeenk onder meer op:

"Ik deel die bezwaren geenszins, maar het betreft hier toch een categorie van mensen die behoren tot de personen, hoezeer zij ook op dit stuk dwalen, waarop de overheid te allen tijde kan vertrouwen. Nu is het zonder enige twijfel de taak van de staat om, waar het mogelijk is, gemoedsbezwaren te ontzien en daaraan tegemoet te komen. (...) Ik zou er dus bij de minister ernstig op willen aandringen om, zo het mogelijk is, aan de consciëntiebezwaren tegemoet te komen. Hij zou daarmee aan een categorie van medeburgers met een zeer ernstige levensopvatting een dienst bewijzen."5

In zijn reactie gaf minister Aalberse openhartig te kennen dat het hem ook bezwaarde "dat men van regeringswege mensen dwingt iets te doen wat voor hen individueel in strijd is met hun geweten." Daarom, indien men "als overheid daaraan iets kan doen zonder het algemeen belang te schaden, dan geloof ik dat wij daartoe verplicht zijn". En "wanneer het mij gelukt, dan zal ik er zelf blijde mee zijn."

Niet lang na het bezoek van ds. Kersten en ds. Van der Vegt aan de minister hadden ook afgevaardigden van zowel de gemoedsbezwaarde werkgevers als van de gemoedsbezwaarde werknemers een bezoek aan de minister gebracht. Het is aannemelijk dat ds. Kersten hierachter heeft gezeten. Tegen hen had de minister eveneens zijn gedachten over een vrijstelling ontvouwd. Zij lieten de minister weten dat hetgeen wat de minister voor ogen stond, hun volle instemming had en ook goed aan de achterban uit te leggen was. De afgevaardigden van de bezwaarde werkgevers zeiden dat zij zelfs wel vijftig procent meer belasting dan premie wilden betalen als het met hun geweten maar in orde kwam. Deze reacties gaven bij de minister de doorslag. Met zijn plannen was hij toen naar zijn ambtenaren gestapt om deze door hen te laten uitwerken en op haalbaarheid te laten onderzoeken6. Zo ging achter de schermen de bal aan het rollen. Een wetsontwerp voor een vrijstellingsregeling werd voorbereid.

Rentekaarten teruggezonden

Intussen was wel de Invaliditeitswet in werking getreden. Gestimuleerd door met name ds. Kersten stuurden aanvankelijk heel wat al dan niet oprecht gemoedsbezwaarde mensen hun rentekaart naar de Raad van Arbeid terug. Zij weigerden dus openlijk aan de verplichtingen van de Invaliditeitswet te voldoen. In de regio Goes - waaronder ook Yerseke viel, de standplaats van ds. Kersten - kregen allen die dit gedaan hadden, van de Raad van Arbeid de volgende waarschuwing in de bus:

"Aan de personen met gemoedsbezwaren.

Hierbij doe ik u toekomen de door u teruggezonden rentekaart en renteboekje voor de laatste keer. Ik deel u hierbij mee dat u zich, zoals iedere staatsburger, heeft te onderwerpen aan de verplichtingen die de van God gestelde overheid u oplegt. Tegen Gods geboden gaan deze beslist niet in, want indien u nooit van de zogenaamde verzekering, die veel juister verzorging genoemd kan worden, enig voordeel wilt genieten, kunt u dit bereiken door er eenvoudig nooit om te vragen. Doch betaald moet er voor u worden, zolang de wet in zijn tegenwoordige vorm bestaat. En indien u zich daartegen mocht willen verzetten, zal de wet in al zijn gestrengheid op u worden toegepast. Ieder die andere mededelingen doet, is of niet goed op de hoogte of spreekt onwaarheid. Gij wenst voor uzelf vrijheid, gun die dan ook aan uw werkgever en geef hem uw rentekaart in bewaring. Indien te eniger tijd de wet wordt gewijzigd, zal daaraan voldoende bekendheid worden gegeven. Thans evenwel valt er niet te doen dan te gehoorzamen.

De voorzitter van de Raad van Arbeid te Goes, w. g. mr. J.W. Goedbloed"7

Ds. Kersten kon zich echter niet bij deze indringende waarschuwing van de Raad van Arbeid neerleggen, omdat deelname aan de verzekering Gods eer krenkte en men Gode meer gehoorzaam behoorde te zijn dan de mensen.

Op 19 december 1919 meldde het roomse dagblad De Tijd dat bij de Raad van Arbeid te Goes in totaal zo'n "1250 renteboekjes" waren terugontvangen van "protestantse arbeiders in Zeeland, die niet aan de Wet" wilden "voldoen wegens gewetensbezwaren."8 Kennelijk om daar verandering in te brengen werd op zaterdagavond 20 december 1919 door de Goese Raad van Arbeid een vergadering te Yerseke belegd. De controleur van de Raad drong er ter vergadering "ten sterkste" op aan om de rentekaarten aan te bieden en de zegels te plakken, zolang de wet nog niet gewijzigd was, daar anders het gevaar zeer groot zou zijn dat men met de strafrechter in aanraking kwam. Ds. Kersten, ook aanwezig, verklaarde evenwel dat hij afgelopen dinsdag, te weten op 16 december 1919, wederom op het ministerie van Arbeid was geweest en daar de schriftelijke toezegging had verkregen dat "met serieuze gemoedsbezwaren zo enigszins mogelijk" moest "worden rekening gehouden." De gehele verklaring van het ministerie las hij voor en hij eindigde met de oproep:

"Tegen bedreigingen roep ik de bezwaarden toe: 'Vreest niet, geen straf zal worden toegepast. Blijft geen zegels plakken en houdt vol de rentekaarten terug te zenden'."9.

De controleur van de Raad zal die avond door deze interventie van ds. Kersten wel onverrichter zake huiswaarts zijn gekeerd. Zijn oproep was ontkracht. Volgens het socialistische dagblad Het Volk stuurde ds. Kersten - in december 1919 - naar zijn geestverwanten ook gedrukte kaarten rond met ongeveer deze inhoud:

"L.S.

Vreest, mijne vrienden, de dreigementen van de voorzitters van de Raden van Arbeid niet. Op goede gronden kan ik u mededelen dat de patroons het loon ook zonder zegels kunnen uitbetalen. Plakt de zegels niet; arbeiders, zendt de boekjes aan de Raden van Arbeid terug.

Ds. Kersten"10

En de voorzitter van de Raad van Arbeid te Goes maakte er op het ministerie melding van dat ds. Kersten na het terugzenden van de rentekaarten aan de bezwaarden circulaires liet verspreiden met als inhoud:

"Gemoedsbezwaarden!

Is uw bezwaar ernst? Bezwijkt dan voor de bedreiging niet. Beginselhalve kan een patroon geen zegels plakken, maar ook geen arbeider de rentekaart aanbieden. Want zo ge uw rentekaart aan uw patroon geeft, verzekert ge uzelf metterdaad.

Ds. Kersten"11

Een en ander maakt wel duidelijk dat ds. Kersten actief leiding gaf aan het op gemoedsbezwaren gegronde verzet tegen de Invaliditeitswet. Het antirevolutionaire dagblad De Zeeuw vond dat de gemoedsbezwaarden de overheid gewoon dienden te gehoorzamen, en veroordeelde het optreden van ds. Kersten en zijn geestverwanten als revolutionair12. Van een revolutionair optreden was echter geen sprake. Vanwege gemoedsbezwaren, vanwege het Gode meer gehoorzaam zijn dan de mensen, kon men aan de verplichtingen van de Invaliditeitswet niet voldoen. Echter, "zo de regering aan de gemoedsbezwaren tegemoet komt, en dat wil zij gaarne beproeven, dan mogen wij protesteren uit staatkundig oogpunt, maar dan zij ons protest" een protest "met onderwerping", aldus ds. Kersten, die juist een revolutionair optreden van harte verfoeide en de revolutiegeest bestreed waar hij kon13.

Brochure

Dergelijke verwijten als geponeerd door De Zeeuwen de roep om voorlichting vanuit de achterban zullen ongetwijfeld de redenen geweest zijn waarom ds. Kersten, of beter gezegd: de SGP, besloot om over deze kwestie een brochure uit te geven. Hiervoor gebruikte ds. Kersten de inhoud van een door hem samengestelde lezing. De brochure verscheen in januari 1920 onder de titel: De Invaliditeitswet. Onze bezwaren geschetst, ons verzet verdedigd.Elders in dit nummer treft u de inhoud van deze heldere brochure aan.

De brochure voorzag in een behoefte. Volgens een scribent in het dagblad Het Vaderland was in april 1920 reeds het vijfde duizendtal bij Drukkerij Van der Peijl in Yerseke verschenen14. Hoewel ds. Kersten in zijn zeer summier 'Woord vooraf' schreef dat in deze brochure "slechts enkele lijnen werden uitgestippeld", vinden we hierin toch een gedegen uitleg waarom het verzekeringswezen moet worden afgewezen. Daarom is de kern van deze brochure ook voor deze tijd nog hoogst actueel, ondanks dat de Invaliditeitswet inmiddels al jarenlang ingetrokken is (in 1966) en vervangen is door andere sociale wetten.

Ten aanzien van de opstelling in de praktijk tegenover de Invaliditeitswet trok ds. Kersten in deze brochure dezelfde lijnen als hierboven reeds geschetst. Hij bleef bij zijn advies dat de gemoedsbezwaarde werkgevers moesten weigeren om premie te betalen en dat de gemoedsbezwaarde arbeiders geen rentekaart zouden aannemen noch aanbieden aan hun werkgevers, en vanzelf ook geen uitkering van deze wet zouden aanvaarden. De dreigementen van de Raden van Arbeid hadden hem dus niet van standpunt doen veranderen.

Uit de volgende woorden blijkt wel dat daarbij bij hem geen revolutionaire geest voorzat

"Ik hoop, de Heere geve ons genade om staande te blijven, en ik roep met heilige drang mijn medebezwaarden toe: mannenbroeders, geeft niets toe. Staat onbewegelijk en laat u niet beroeren. De Heere is de Machtige u te redden en zo het Zijn wil is dat we lijden, 'Zijn genade is ons genoeg'. Ook bij beboeting en in gevangenissen kan Hij het wel maken. Hij is dezelfde God Die Paulus en Silas zingen deed in de gevangenis. "15

Aan het einde van zijn brochure schreef hij nogmaals:

"Staat vast, staat bij het gekozen standpunt onbeweeglijk en de Heere zal uitkomst geven. Plakt geen zegels, aanvaardt geen rentekaarten, maar ook geen rente. En zij of worde het in onze ziel een betrouwen op de Heere en op Hem alleen. "16

Het aantal bezwaarden slonk

In de eerste maanden nadat de Invaliditeitswet in werking was getreden, rezen er een aantal specifieke vragen over de praktische uitvoering van de wet. Bijvoorbeeld of zonen die bij hun vader op de boerderij werkten zonder arbeidscontract, ook onder de wet vielen. En of zij die eerst in loondienst waren en vervolgens zelfstandig werden, zoals zonen die het bedrijf van hun vaders overnamen, vervolgens niet naar hun uitkering konden fluiten? Verder was de voorlichting die de media gaven over de werking van de wet, bepaald niet van fouten ontbloot, met als gevolg dat tal van mensen op het verkeerde been werden gezet. Een en ander vormde voor het antirevolutionaire Tweede Kamerlid E.J. Beumer voldoende aanleiding om een interpellatiedebat aan te vragen. Dit debat werd op 25 maart 1920 in de Tweede Kamer gehouden.

Uit de rede die de heer Beumer aan het begin van dit debat hield, bleek dat ook hij het wenselijk achtte dat voor personen die werkelijk gewetensbezwaren hadden tegen verzekeringen, een vrijstellingsregeling werd ontworpen. Hij vroeg de minister hoe ver hij hiermee was? Deze kon hem ter geruststelling meedelen dat het wetsontwerp van de vrijstelling al ongeveer een maand voor advies bij de Raad van State lag en daarom naar zijn verwachting spoedig door de Kamer behandeld zou kunnen worden. Ook kon hij meedelen dat er reeds formulieren naar alle gemoedsbezwaarden waren verzonden waarop zij moesten verklaren - om het kaf van het koren te scheiden - dat zij tegen iedere verzekering bezwaar hadden en in geen enkele verzekering waren. De voorbereidingen waren dus in volle gang.

Verder had de minister al duidelijk laten doorschemeren dat als gemoedsbezwaarde werkgevers van de verplichtingen die voortvloeiden uit de Invaliditeitswet, vrijgesteld zouden worden, zij hiervan echt geen geldelijk voordeel zouden hebben. Zij zouden een bedrag aan premievervangende belasting moeten gaan betalen gelijk aan of hoger dan het premiebedrag. Dit gegeven en het formulier dat naar waarheid ingevuld en ondertekend moest worden, zorgden ervoor dat het aantal gemoedsbezwaarden aanzienlijk slonk. "Onder degenen die zich aanvankelijk opgaven als bezwaard in hun gemoed", waren er kennelijk "velen (...) die achteraf bleken meer te zijn bezwaard in hun portemonnee", zo concludeerde de minister. Verder was deze daling volgens hem ook te danken aan het feit dat verscheidene voorzitters van de Raden van Arbeid "personen van ongeveer gelijke geestesrichting" als degenen die gemoedsbezwaard waren, hadden aangesteld om de gemoedsbezwaarden te bezoeken en "eens gemoedelijk" met hen te praten. Diverse vermeende bezwaren konden zo uit de weg geruimd worden en verscheidene personen die eerst meenden gemoedsbezwaren te hebben, bleken uiteindelijk "geen bezwaar meer te hebben om aan de verzekering deel te nemen", aldus de minister. De voorzitter van de Raad van Arbeid te Apeldoorn schreef bijvoorbeeld aan de minister dat van de 869 op gemoedsbezwaren onderzochte en bezochte personen er nog maar 79 echte gemoedsbezwaarden over waren17, terwijl De Rotterdammer aanvankelijk had geschreven dat wel tachtig procent van de werknemers op de Veluwe niets van de invaliditeitsverzekering wilde weten18. En volgens de Raad van Arbeid in de regio Goes, waar volgens de pers ook zeer veel gemoedsbezwaarden waren, lag daar het uiteindelijke percentage aan gemoedsbezwaarden op het aantal arbeiders in ieder geval niet boven de zes procent19.

Het feit dat aanvankelijk zovelen zich als gemoedsbezwaarde hadden aangemeld, had ds. Kersten in zijn brochure doen opmerken: "...wellicht hebben om ons zich velen geschaard die niet direct gedreven worden door gemoedsbezwaar."20 Dit bleek dus inderdaad waar te zijn.

Ook Duys was voor vrijstelling

Tijdens het genoemde interpellatiedebat van de heer Beumer gaf ook de socialist J.E.W. Duys, die voor de SDAP in de Kamer zitting had en veel kennis op het terrein van de sociale verzekeringen had, te kennen dat de door de minister aangenomen constructieve houding ten opzichte van de gemoedsbezwaarden zijn instemming had. Hij vond het op zich "best" als voor hen een vrijstelling geregeld werd. Bij het bepalen van zijn standpunt in dezen was Duys kennelijk niet alleen afgegaan op wat de pers over deze kwestie had geschreven of de minister hem had meegedeeld, want tijdens het debat bleek hij daarnaast over de al eerder genoemde brochure van ds. Kersten te beschikken. Die was hem op zijn verzoek welwillend door ds. Kersten toegezonden, zo zei hij.

Enkele passages uit die brochure las hij in de Kamer voor. Het waren passages waarin hij naar zijn mening "bolsjewistische taal" en "revolutionaire" oproepen las. Het doel waarom hij deze passages voorlas, was niet om druk op de minister uit te oefenen dat deze dergelijke mensen die zulke - naar zijn oordeel - revolutionaire taal bezigden, maar niet moest tegemoetkomen. Nee, hij wilde er alleen mee aantonen dat de inzet van de minister en van de heer Beumer voor de gemoedsbezwaarden tegen verzekeringen volgens hem getuigden van een dubbele moraal. Zij namen het wel voor hen op, maar niet voor de als revolutionairen te boek staande gemoedsbezwaarden tegen het militarisme, de zogenaamde dienstweigeraars21. Die werden berecht en in de gevangenis gestopt, zoals een maand eerder nog met de heer H.R Berlage jr., de zoon van de bekende architect Berlage, gebeurd was. De heer Beumer gaf daarop te kennen dat hij het niet bezwaarlijk zou vinden als de regering die gewetensbezwaarden even vriendelijk tegemoet zou treden, "mits het werkelijk ernstige bezwaren" waren."22 De minister gaf er echter geen asem op.

Vrijstelling verkregen

Op 20 april 1920 was het dan zover. Minister Aalberse diende op die datum het wetsontwerp in dat de vrijstelling regelde voor hen die gemoedsbezwaren tegen de invaliditeitsverzekering hadden. Overeenkomstig de oplossingsrichting die de minister steeds voor ogen had gestaan en die hij vooraf met de gemoedsbezwaarden ook besproken had, was de vrijstelling in dit wetsontwerp uitgewerkt. Zowel de gemoedsbezwaarde werknemers als de gemoedsbezwaarde werkgevers werden geheel vrijgesteld van alle verplichtingen inzake de Invaliditeitswet. De gemoedsbezwaarde werkgevers moesten om het voorwenden van gemoedsbezwaren uit financiële redenen tegen te gaan, wel premievervangende belasting betalen. Aanvankelijk had de minister de hoogte daarvan vastgesteld op 150 procent van het premiebedrag, maar na overleg met de betrokken 'Kamercommissie' had hij dit verlaagd naar 125 procent. Vele Kamerleden waren er zeer over te spreken dat de minister met dit wetsontwerp was gekomen.23

Behandeling van dit wetsontwerp in de Tweede Kamer vond op 1 juli 1920 plaats. Van de 77 Kamerleden die bij de aanvang van de vergadering aanwezig waren, voerde alleen de SDAP'er L.M. Hermans hierbij het woord. Hij was met dit wetsontwerp maar "zeer matig ingenomen", zo zei hij, al zou hij niet tegenstemmen. In zijn betoog kwam hij niet veel verder dan het uiten van wat schimpscheuten. "Als men (...) de gehele Bijbel leest en geen defect in zijn hersenen heeft, kan men moeilijk tot gemoedsbezwaren komen als waaraan hier wordt tegemoetgekomen", zo meende hij te weten. Hij sprak ook de verwachting uit dat als het moment van uitbetaling aangebroken was, een aantal gemoedsbezwaarden wel geen bezwaren meer zou hebben. En verder greep ook hij deze gelegenheid aan om te pleiten voor eenzelfde positieve en constructieve houding richting hen die uit gemoedsbezwaar de militaire dienstplicht weigerden. De minister antwoordde dat hij niet wist hoe hij die gemoedsbezwaren op echtheid kon toetsen, wat bij de gemoedsbezwaren tegen verzekeringen wel eenvoudig mogelijk was, namelijk door te controleren of een gemoedsbezwaarde buiten alle verzekering stond.

Nadat de minister kort het woord had gevoerd, kwam Hermans nogmaals enkele minuten aan het woord. Vervolgens werd de algemene beraadslaging over dit wetsontwerp al gesloten en het wetsontwerp zonder hoofdelijke stemming aangenomen24. Vijf maanden later, te weten op 4 december 1920, trad het wetsontwerp in werking, tot grote opluchting van de gemoedsbezwaarden.

God gaf ruimte

In 1920 hield de SGP midden in de zomer de jaarlijkse Algemene Vergadering, namelijk op 5 augustus. Ds. Kersten als voorzitter opende die vergadering. In zijn openingswoord schonk hij vanzelf ook aandacht aan de toen zo pas verkregen vrijstelling. Hij zei:

"En wat de Invaliditeitswet betreft, God gaf ruimte. Hebt gij meegeleefd, meegevoeld, meegeschreid? Of uw beginsel verkocht? Zijt gij aan verzekeringen verbonden? Dan worstelt gij niet mee. Men heeft opgemerkt: 'het komt op hetzelfde neer, men moet toch betalen.' Maar het is door de minister in de Memorie van Toelichting bij de uitzonderingswet [de wet die de vrijstelling regelde; AV] uitdrukkelijk gezegd dat de belastingpenningen door de bezwaarden te betalen, niet in de Invaliditeitskas, maar in de Rijkskas zullen gestort worden. En dat geen geldelijk voordeel zal genoten worden, waarom de minister ook sprak van 'portemonneebezwaren' bij sommigen."25

God gaf ruimte. Des konings hart is in de hand des HEEREN, als waterbeken; Hij neigt het tot al wat Hij wil,zegt Salomo (Spr. 21:1). Zo was hier het hart van een roomse minister door de Heere geneigd om zich voor een vrijstellingsregeling voor gemoedsbezwaarden in te zetten. Naast het telegram aan de koningin werd daarom ook besloten om namens de vergadering de minister van Arbeid te bedanken "voor hetgeen hij deed ten gunste van de gemoedsbezwaarden."26

Geen misleiding?

Naar aanleiding van het feit dat een gemoedsbezwaarde werkgever premievervangende belasting moest betalen, werden er door de achterban vragen gesteld of dit geen misleiding was? De niet-gemoedsbezwaarde werkgever betaalde voor iedere, bij hem in dienst zijnde werknemer premie aan de Raad van Arbeid. Die premie werd voor de werknemers van een gemoedsbezwaarde werkgever door de Raad van Arbeid betaald en de gemoedsbezwaarde werkgever zelf betaalde premievervangende belasting. Indien nu de opbrengst van die premievervangende belasting gebruikt werd om de Raad van Arbeid aan inkomsten te helpen voor het betalen van de premie voor de werknemers van de gemoedsbezwaarde werkgevers, dan zou de vrijstelling inderdaad misleiding geweest zijn. Die premievervangende belasting werd echter, zo had de minister uitdrukkelijk verklaard, in de Rijkschatkist gestort27. "Iets wat we met nadruk voorop stellen", aldus ds. Kersten, "daar velen vrezen in de vorm van belasting toch zegels te plakken, zodat de gehele uitzonderingswet een en al misleiding zou zijn. Dit echter is ons inziens niet zo. Onze belastingpenningen komen in de Rijksschatkist."28 In dezelfde pot waarin al de belastinggelden gestort werden. Weliswaar werd vanuit die algemene belastingpot ook de Raad van Arbeid betaald, maar daarover kon men geen gemoeds-bezwaar hebben, omdat de besteding van de belastinggelden specifiek de verantwoordelijkheid van de overheid was. Tegen het betalen van de 'normale' belastingen had men daarom immers ook geen gemoedsbezwaren, hoewel uit de algemene belastingpot verscheidene zaken betaald werden en worden die niet door de beugel kunnen. Dit was in de tijd toen Christus op aarde was niet anders, maar desondanks leerde Christus, ons ter navolging: Geeft dan den keizer wat des keizers is, en Gode wat Gods is (Matth. 22:21).

In 1929 bevestigde de toenmalige minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, dr. J.R. Slotemaker de Bruine (CHU), desgevraagd nogmaals zwart op wit aan ds. Kersten dat de door de gemoedsbezwaarde werkgevers opgebrachte premievervangende belastinggelden "vermengd" werden "met de overige gelden die de staat van de burgers heft" en dat vervolgens uit die algemene belastingpot "de kosten van de staatstaak bestreden" werden29, waaronder de tekorten van de Raad van Arbeid. Kortom, er was ten aanzien van de gemoedsbezwaarde werkgevers echt geen sprake van misleiding, maar van een alle gemoedsbezwaren wegnemende vrijstelling. De huidige vrijstellingsregeling voor de Zorgverzekeringswet is op dit punt helaas minder zuiver, want van iedere gemoedsbezwaarde komt immers jaarlijks uit 'solidariteitsoverweging' toch nog een deel van de premievervangende belasting in de zorgverzekeringspot terecht. Eenieder die in de positie verkeert om op de verantwoordelijke personen invloed uit te oefenen, dringe er bij hen dan ook op aan dat hierin door het ministerie verandering worde gebracht. Als bij de huidige minister, evenals bij minister Aalberse, de wil er zou zijn, dan moet het toch mogelijk zijn om voor de premievervangende belastinggelden een verantwoorde alternatieve bestemming te vinden, zoals een subsidiepot voor medische apparatuur of iets dergelijks. Concreet zou bijvoorbeeld gedacht kunnen worden aan het met subsidie plaatsen van meer AED's in openbare gebouwen.

Weg met de plicht tot verzekeren

Door de vrijstellingswet van 1920 waren de gemoedsbezwaren inzake de Invaliditeitswet bevredigend opgelost. Niettemin schreef ds. Kersten in december 1921 in De Banier."Die nieuwe wet bevredigt ons niet geheel". Waarom dan niet? Wel, omdat in zijn ogen de Invaliditeitswet in zijn geheel moest verdwijnen. Dit komt ook in het volgende citaat van zijn hand naar voren:

"Zolang de regering tot verzekering dwingen blijft, zullen we moeten getuigen. Ligt het op haar weg in te grijpen in de vrijheid van de burgers? Zal zij mogen dwingen tot wat zij voor haar onderdanen goed acht? Waar blijft dan de vrijheid van ons volk? Straks zal de overheid u zeggen wat gij eten moet, hoe gij u kleden moet. Ze zal u knechten onder haar heerschappij. Uit ons vrije Nederland moet dergelijke wetgeving verdwijnen! (...) Zo spraken ook de oude antirevolutionairen. Helaas, men liet het beginsel daar los en men neemt het juk gewillig op, ja, men smeekt erom. Wat weleer als heilig beginsel gold, is over boord geworpen, veroordeelt nu, en het verworpene is als deugdelijk binnengehaald. Daarom, tenzij gij op uw weg terugkeert, vaartwel antirevolutionairen! Gij zult ons meer en meer benauwen gaan en brengen onder tribuut. Gij dwingt ons eigen weg te bewandelen om der consciëntie wil. Gij voert ons teveel belangenpolitiek. Denk slechts aan het vrouwenkiesrecht, gekocht voor de gelijkstelling van het onderwijs, welke gelijkstelling nu reeds velen bezorgd maakt. Genoeg! De vrijlating in de wet voor gemoedsbezwaarden bevredigt ons niet geheel. Wij willen vernietiging van de Invaliditeitswet, maar dan staan we op staatkundig terrein. "30

De SGP betwistte de staat het recht om verzekeringen verplichtend op te leggen. Dus niet alleen ten aanzien van gemoedsbezwaarden mocht de overheid dit niet doen, nee, aan niemand mocht de overheid dit opleggen.In het oude, bij de oprichting vastgestelde beginselprogram van de SGP was dit zo verwoord (artikel 9):

"Onwettige dwang van de consciëntie van haar onderdanen door de overheid wordt ook uitgeoefend door de sociale wetten (...), wier uitvoering God verhoede, zowel als haar uitbreiding. De Staatkundig Gereformeerde Partij protesteert tegen verplichte verzekering en wapent zich tegen uitbreiding der ongevallenwet tot landbouw en visserij."31

Toen de vrijstellingen voor de gemoedsbezwaarde werknemers en werkgevers inzake de Invaliditeitswet er eenmaal waren en toen er voor de gemoedsbezwaarden ook vrijstelling geregeld werd inzake de Land- en Tuin-bouwongevallenwet van 1922, verstomde de kritiek van de SGP op deze verplichte sociale verzekeringswetten dus niet. "Met al die vrijstellingen", zo schreef ds. Kersten in 1925 in De Banier,"blijft de wetgeving, en het is de wetgeving zelf die wij moeten veroordelen. Zij voert ons verder en verder van God af en voldoet meer en meer [aan] de eisen van de revolutie."32 Waar horen we dit geluid nog? De oude antirevolutionairen waren weliswaar niet tegen verzekering op zich, maar wel tegen de verzekeringsdwang. De staat mocht in hun ogen "in geen geval" tot verzekering dwingen. De SGP was tegen beide (waarbij de bezwaren tegen de dwang op het staatkundige vlak lagen). Ten aanzien van de verzekeringsdwang werd feitelijk door de eerste SGP-voormannen de lijn van de oude antirevolutionairen voortgezet. Maar is dit in de praktijk bij de SGP nog zo? Waar horen we thans nog SGP-politici krachtig pleiten voor afschaffing van de verplichte (sociale) verzekeringen, ofwel voor opheffing van alle plicht tot verzekeren? Ook volgens het huidige beginselprogram van de SGP behoort dat wel te geschieden, want artikel 26 van dit program zegt: "Verplichte verzekeringen en sociale verzekeringswetten met een dwangmatig karakter worden afgewezen."33

Zware lasten

Een ander argument waarom de eerste SGP-voormannen in de Kamer talloze malen hartstochtelijk gepleit hebben om de dwangverzekeringen af te schaffen, was het feit dat deze dwangwetten zware lasten op het bedrijfsleven legden. Ds. Kersten noemde daarom deze wetgeving wel "een bloedzuiger op de bedrijven".

De pleidooien van de SGP om de lasten van de bedrijven te verlichten door deze van de financiële verplichtingen inzake de sociale verzekeringswetten te ontheffen, vonden echter jarenlang geen gehoor bij de regering. Men zocht "de afgoden (...) met alle geweld in het leven te houden", aldus De Banier van 10 april 1935. In 1935 waren dit naast de Invaliditeitswet (1919), ook de Zeeongevallenwet (1919), de Ongevallenwet (1921), de Land- en Tuinbouwongevallenwet (1922) en de Ziektewet (1930). Maar toen kwam de crisis. Daartegen was men niet verzekerd. Dit ontlokte bij de redacteur van De Banier de opmerking:

"Men zwoer dat ons volk nu gedekt was tegen de slagen van ongeval, invaliditeit, ziekte enz. enz. Tegen de slagen Gods gedekt! En nu slaat God waar men niet gedekt is. De wijsheid der wereld is dwaasheid. Zag men dat maar eens in. En als nu de verzekeringswetten gaan wankelen, dan (...) worden [de staatkundig gereformeerden] in hun strijd gerechtvaardigd. (...) Make toch ons volk zich op tegen deze Gods regering negerende wetten. "34

Vanwege de desolate toestand van 's lands financiën werd de regering in 1935 inderdaad gedwongen om met een voorstel te komen dat de Invaliditeitswet zodanig wijzigde dat in 1935 geen belastinggelden in het Invaliditeitsfonds gestort behoefden te worden, wat voor de schatkist een besparing op zou leveren van ruim 10 miljoen gulden. Naar aanleiding van dit wijzigingsvoorstel, waarin wel de schatkist ontzien werd, maar niet de bedrijven, voerde ds. Kersten op 9 april 1935 in de Kamer kort het woord. Hij zei onder andere:

"Mijnheer de Voorzitter. Het ontwerp van wet tot wijziging van artikel 20 van de Invaliditeitswet is een eerste stap in de richting die de strijd van de staatkundig gereformeerden rechtvaardigt. Niettegenstaande de kleine kracht van genoemde partij is haar strijd niet vruchteloos geweest. De coalitie brak , de vaccinedwang werd jaar najaar uitgesteld, de verzekeringswetgeving gaat wankelen. Van het begin af aan is door de staatkundig gereformeerden de strijd tegen de verzekeringswetten aangebonden. De staatkundig gereformeerden deden dat ten eerste om principiële redenen, ten tweede om staatkundige redenen en ten derde om financiële redenen. In hun afgodische liefde voor deze ons volk knechtende wetten hebben vooral de antirevolutionairen zich tot pleitbezorgers ervoor gesteld. Desniettemin vonden deze wetten geen ingang bij ons volk. De zegelplakkerij is bij duizenden en duizenden gehaat. Bovendien drukt de verzekeringsdwang met centenaarslast op de bedrijven en geheel de bevolking. Wij vonden echter voor krachtig protest geen gehoor. (...)

Mijnheer de Voorzitter! Nu komt de minister verklaren dat de toestand van 's lands financiën het nodig maakt om over het jaar 1935 de Rijksbijdrage aan het Invaliditeitsfonds geheel te doen vervallen. Eindelijk! Reeds eerder had het besef moeten rijpen dat de toestand van 's lands financiën niet toeliet miljoenen en miljoenen te offeren aan de Dagon der verzekering. De belastingen zijn zeer hoog gestegen en eisen verlichting. Toch ging men voort met het geld van de belastingbetalers voor vele miljoenen te gebruiken voor de verzekeringswetten. Mijnheer de Voorzitter! Die politiek heb ik steeds veroordeeld en blijf ik veroordelen. (...)

De minister verklaart dat de toestand van 's rijks kas niet toelaat om met deze bijdrage voort te gaan, maar heeft Zijne Excellentie zich er geen rekenschap van gegeven dat ook de bedrijven de [op hen] rustende druk niet meer kunnen verdragen? De zeer gedrukte toestand van de bedrijven eist opheffing van de Invaliditeitswet. Ik had zo gaarne een wetswijziging gezien in die zin dat de bedrijven niet langer moeten opbrengen wat zij inderdaad niet kunnen opbrengen . Ik heb mij niet te sterk uitgedrukt toen ik indertijd gezegd heb dat deze wetgeving werkt als een bloedzuiger op de bedrijven. Vooral doet zij dat in deze tijden. (...) Vooral in deze zo ernstige tijden wil ik er met klem bij de regering op aandringen dat de lasten van onze zozeer gedrukte mensen worden verlicht. Ik denk aan de industrie, maar vooral ook aan onze landbouw. Men streve toch naar zulk een wijziging dat er een einde kome aan de druk welke van deze wetgeving ook op de bedrijven uitgaat. "35

Maar ook nu vond de oproep van de SGP om de bedrijven te ontheffen van de zware lasten die voortvloeiden uit de verzekeringswetgeving, geen gehoor. De bedrijven werden "uitgeperst" en dat bleef zo.

De overheid op de laatste plaats

De SGP wilde geen (sociale) verzekeringen, maar wat dan wel? "Steun naar behoefte"! De Bijbelse orde hierbij is dat voor de taak en plicht tot hulpverlening en ondersteuning eerst in aanmerking komen de eigen kinderen en kleinkinderen, daarna de overige familiebetrekkingen, vrienden, kennissen en de patroon of werkgever en in de derde plaats de diaconie. Pas dan wanneer de zorg uit deze drie kringen ontoereikend blijkt te zijn, ligt er een directe taak voor de overheid om naar behoefte aanvullend steun te bieden. Deze lijn komt ook naar voren in artikel 7 van het oude SGP-beginselprogram, dat luidde:

"De verzorging van de armen behoort niet tot het werk van de overheid. Wel heeft zij te beschermen die delen en standen van ons volk die dreigen in de maatschappelijke strijd te bezwijken. Doch armenzorg blijve aan kerkelijke en particuliere instellingen overgelaten. De overheid late die instellingen geheel vrij haar arbeid zelf te regelen en grijpe in die regeling dan ook nimmer in. "36

En in het nieuwe beginselprogram vinden we dit geluid terug in artikel 26:

"De Christelijke naastenliefde gebiedt de hulp aan de behoeftige medemens. De overheid behoort de hulpverlening in de eerste plaats over te laten aan kerkelijke en particuliere instanties. Zij is wel geroepen hulpverlening aan burgers die niet in hun eigen onderhoud kunnen voorzien, te stimuleren. In het uiterste geval moet zij rechtstreeks hulp verlenen. "37

In dit verband wordt in de Toelichting(2003) op het nieuwe beginselprogram opgemerkt dat het sociale zekerheidsstelsel in Nederland "al maar uitgebreid" is en dat de staat "steeds meer verantwoordelijkheden op zich genomen" heeft "om de burgers een minimum aan sociale en economische zekerheid te garanderen." Dit had echter niet de instemming van de SGP. "De SGP heeft zich altijd hiertegen gekeerd en ziet voor de overheid de taak als vangnet" weggelegd, aldus de Toelichting38.Het is belangrijk dat de SGP-politici deze Bijbelse lijnen steeds voor ogen blijven houden, opdat ze zich niet laten leiden door de waan van de dag. Het gehele stelsel van sociale zekerheden zorgt voor een kille samenleving waarin mensen veel meer als losse individuen langs elkaar heen leven en waarin eenieder vooral zijn eigen boontjes dopt. Immers enkel ter bescherming van zichzelf gaat men in de verzekering, en niet uit oogpunt om aan zijn naaste barmhartigheid te bewijzen. Het Bijbelse stelsel van hulpverlening en ondersteuning daarentegen - waarbij men niet verzekerd is, maar waarbij men in financiële noodsituaties elkaar als familieleden, vrienden en kennissen helpt en ondersteunt en waarbij de diaconie zo nodig bijspringt - bevordert juist een warme band onder elkaar en met de kerkelijke gemeente. Dan wordt er iets van het: Draagt elkanders lasten, en vervult alzo de wet van Christus(Gal. 6:2), in praktijk gebracht. En dat schept stof tot diepe verwondering bij de ontvanger vanwege de onverdiend verkregen weldaden, bewezen aan een - als het recht ligt - gans onwaardige en rechteloze bij inleving.

Regel: kandidaten onverzekerd

De krachtig door de eerste SGP-voormannen gevoerde strijd tegen de toenmalige dwangverzekeringswetten riep heel wat weerstanden en tegenreacties op. In de Kamer, maar ook in de Staten en raden en in de media. Vooral in verkiezingstijden was de kritiek niet mals. Om in die strijd niet te versagen was het belangrijk dat de Kamerleden, Statenleden en raadsleden van de SGP zelf ook gemoedsbezwaren hadden tegen de verzekeringen. Iemand die eruit sprak, zou immers krachtiger en vasthoudender voor de gemoedsbezwaarden en tegen de dwangverzekeringen opkomen dan iemand die er slechts oversprak met het oog op anderen. De op 3 augustus 1921 te Rotterdam gehouden Algemene Vergadering van de SGP had in dat kader dan ook besloten dat het "wenselijk" was dat SGP-kandidaten "vrij van verzekering" waren39.

Dit besluit werd een jaar of wat later vanwege het woordje 'wenselijk' door een Christelijk-gereformeerde predikant (prof. ds. J.J. van der Schuit te Apeldoorn) in De Wekker afgedaan als "nietszeggend" en als "beginselverzaking". Het antiverzekeringsstandpunt werd kennelijk nu al niet meer resoluut door de partij gehandhaafd, zo redeneerde hij. Ds. Kersten reageerde op deze aantijgingen in De Banier van 1 maart 1923. Hij verdedigde dit besluit door te stellen:

"In het genoemde besluit is rekening gehouden met de werkelijke toestand. Reeds is in 'De Wekker' melding gemaakt van een brief [van een ander] uit Vlaardingen die erop wees dat wij ons hier op politiek terrein bevinden. En op dat terrein komt de strijd tegen de verzekeringsdwang. Die strijd is echter dan met volle kracht te strijden, zo de strijders zelf in volle overtuiging het kwaad der verzekering erkennen. Juist als in de strijd tegen de vaccinedwang. Wordt die dwang alleen bestreden omdat men er tegen is dat een ander in de consciëntievrijheid wordt verkort, dan is uiteraard de strijd slapper dan wanneer men zelf de vrijheidsberoving gevoelt; de wet in zijn ziel vloekt [en] alles waagt om vrijheid te bekomen. Welnu, daarom zoeke de Staatkundig Gereformeerde Partij mannen die zelf niet in de verzekering zijn. Alleen het geval is mogelijk - ik ken het ook onder Gods volk - dat men onder de verzekering zucht, ze werd zonde, maar men ligt eronder en zoekt vrij te komen. Dat gaat niet één, twee, drie. (...) En toch zulk een man zal met kracht, met grote kracht, kunnen protesteren. Vandaar het 'wenselijke' in Rotterdams besluit."40

Duidelijk blijkt uit deze woorden van ds. Kersten welke betekenis we aan het woord 'wenselijk' in het genoemde SGP-besluit van de Algemene Vergadering van 3 augustus 1921 moeten hechten. In die tijd was er nog niet voor iedereen en nog niet voor elke verplichte verzekering al vrijstelling te verkrijgen. Een ambtenaar in overheidsdienst bijvoorbeeld kon geen vrijstelling krijgen voor de pensioenverzekering, ook al was hij gemoedsbezwaard. Dit was onder andere met een broer van ds. Kersten het geval, de heer A.J. Kersten. Als ambtenaar in overheidsdienst werd hij tegen zijn wil in verzekerd gehouden voor zijn pensioen. In De Banier schreef hij, die daarnaast een principieel, kundig en gewaardeerd Statenlid voor de SGP in de provincie Zuid-Holland was: "Wij, staatkundig gereformeerden, stellen ons tegen de verzekeringsidee (-manie had ik bijna geschreven) in haar geheel en elk eerlijk partijlid zal trachten buiten verzekering te komen en te blijven, maar is hij er zijns ondanks in, dan onder protest!"41 De heer Kersten wilde er graag uit, maar had die mogelijkheid niet.

Het woordje 'wenselijk' in het besluit van de Algemene Vergadering was dus geen uiting van beginselverzaking of slapheid, maar men wilde die kandidaten niet de pas afsnijden die tegen hun wil in onder protest verzekerd werden gehouden of die uit de verzekering wilden, maar dit nog niet geregeld konden krijgen.

In de praktijk werd aan de genoemde uitspraak van de Algemene Vergadering ook daadwerkelijk handen en voeten gegeven. Het hoofdbestuur bevroeg bijvoorbeeld alle SGP-kandidaten die op de groslijsten voor de Provinciale Staten voorkwamen, of zij niet in de verzekering waren42.

Verzekerde leden niet royeren

Op de Algemene Vergadering van 5 augustus 1920 kwam bij het agendapunt 'Vragen en voorstellen' van de SGP-kiesvereniging Aagtekerke de volgende vraag aan de orde: "Wat te doen met leden die aan zegelsplakken, loonlijsten invullen en andere verzekeringen deelnemen?" Geadviseerd werd om "dergelijke leden niet aanstonds te royeren, maar ze trachten te herwinnen voor de goede beginselen."43 In dit advies zou men kunnen lezen dat royering wel om de hoek kwam kijken als dergelijke leden zich uiteindelijk toch niet voor het op gemoedsbezwaren berustende antiverzekeringsstandpunt van de SGP lieten winnen. Het kan ook zijn dat slechtsbedoeld is te zeggen dat men dergelijke leden gedegen en principieel diende te onderwijzen inzake verzekering en verzekeringsdwang, zonder te royeren dus. Hoe het ook zij, deze laatstgenoemde lijn van 'niet royeren, wel onderwijzen', is de lijn die door de SGP aangehouden is ten aanzien van hen die van de partij lid wilde worden of waren en toch (vrijwillig) verzekerd waren.

Dit blijkt ook uit het antwoord dat de kiesvereniging Lunteren op de Algemene Vergadering van 21 april 1927 kreeg op de vraag "of door het hoofdbestuur geen lijn is aan te geven, hoe gehandeld moet" worden "met personen die lid zijn of willen worden en die verzekerd zijn." Geantwoord werd: "Dergelijk besluit is onmogelijk. De kerk censureert niet, hoe zal dan een staatkundige partij - nog wel in een zaak die op zichzelf geen staatkundige aangelegenheid is en tot het terrein van de consciëntie behoort - censurerend op kunnen treden?"44

Het was mede naar aanleiding van deze vooraf gestelde vraag van Lunteren dat ds. Kersten besloot om in zijn openingswoord45 voor de Algemene Vergadering van 1927 al uitvoerig aandacht te schenken aan zowel de gemoedsbezwaren tegen de verzekeringen als aan de staatkundige bezwaren tegen de verzekeringsdwang. "Wat de verzekering zelf betreft, ik aarzel niet in uw midden te bekennen", zo zei hij, "dat ik deze in strijd acht met het geloof in de voorzienigheid Gods en mitsdien de Christen ongeoorloofd." Verder merkte hij onder meer op dat

"de Heere gaf een heilig gebod in het door de verzekeringsaanbidders zo misbruikte woord: 'Draagt elkanders lasten'. Dat bevel wordt betracht in de vervulling van de liefde van Christus. Ligt die vervulling in de ongeloofspraktijken van de ijskoude verzekering? Wie durft het beweren? De verzekering is een karikatuur van dit lasten dragen. Bestaande noden lenige men in de betoning van liefdadigheid. Die liefde bloeie onder ons."

Deze argumenten tegen verzekeringen werden door hem thans "niet zozeer" genoemd "om de bezwaren tegen de verzekering op te halen, als wel om te wijzen daarop dat wij" onderscheid moeten maken "tussen verzekering en verzekeringsdwang". De bezwaren tegen de verzekering lagen immers op persoonlijk terrein, de bezwaren tegen verzekeringsdwang op staatkundig terrein. Ds. Kersten:

"Laat ons het allen eens zijn dat verzekering strijdt tegen Gods Woord, of laat het zijn dat sommigen dit zo diep niet inzien en bezweken voor uitgeoefende dwang (hoewel ik wenste dat wij allen in dezen tot klaarheid kwamen), de bezwaren tegen de dwang zijn van staatkundige aard. Die verzekeringsdwang stoelt op revolutionaire wortel. (...) Ik heb gepoogd u beide terreinen af te bakenen, dat van de persoonlijke overtuiging en het staatkundig gebied. Als politieke partij nu bewegen wij ons op het laatstgenoemde. Laat ons trachten elkaar d??r te vinden en samen de strijd aan te binden tegen de geest dezer eeuw. De strijd voor losmaking van de aangelegde banden. Die kamp moge met vereende krachten gestreden, tot de vrijheid daagt, tot geen Raad van Arbeid meer over zij, geen zegel meer worde geplakt! Maar laat ons de strijd niet vertroebelen door over eikaars consciëntie te gaan heersen. Voorwaar, wij zouden verder gaan dan onze bevoegdheid strekt, verder dan de kerk zelfs gaat en gaan mag of kan. De kerk treedt, gelijk Calvijn ons onderwees, alleen lerend op in consciëntiegevallen. Zou de gedragslijn van een politieke partij niet tot het politieke leven beperkt blijven? Overdenke eenieder rustig wat in dezen de weg zij die wij hebben te kiezen, en schenke God ons samen een weinig geloof om in kinderlijk betrouwen op Hem ons in Zijn hand te geven. Maar zij toch uit ons midden uitgebannen het heersen over eikaars geweten en de zucht naar censuur, die zelfs de kerk niet toepast."

Van de kiesvereniging Lunteren lezen we in het verslag niet dat zij het hiermee niet eens geweest is. De kiesvereniging Utrecht daarentegen was van mening dat "als verzekeren zonde is", verzekerde leden niet slechts van de kandidatenlijst geweerd moesten worden, maar "ook uit de kiesvereniging" dienden "uitgesloten te worden". Ds. Kersten bleef echter bij het door hem namens het hoofdbestuur uiteengezette standpunt inzake het censureren en ook de vergadering verenigde zich hiermee46.

Ten besluite

De sociale verzekeringswetten van voor de Tweede Wereldoorlog zijn alle vervangen door andere volks- en werknemersverzekeringen. Het Nederlandse zorgverzekeringsstelsel bestaat thans uit twee bekende volksverzekeringen, te weten de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Deze laatste is overigens ook een echte verzekering. Tot de volksverzekeringen behoren verder de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene Nabestaandenwet (Anw). De oorspronkelijk ook in dit rijtje thuishorende Algemene Kinderbijslagwet (AKW) is nu feitelijk geen volksverzekering meer, maar een sociale uitkering of voorziening. Als werknemersverzekeringen zijn bekend: de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), de Werkloosheidswet (WW) en de Ziektewet (ZW). Gelukkig is er in Nederland voor al deze verzekeringswetten nog vrijstelling te verkrijgen47 en gelukkig komt de SGP nog voor de gemoedsbezwaarden op. Wat we vandaag aan de dag helaas wel grotendeels missen binnen de SGP, zijn de getuigende stem tegen de verzekeringen en een krachtig protest tegen de verzekeringsdwang op zichzelf. Dit geldt zowel ten aanzien van het SGP-geluid in 's lands vergaderzalen als ten aanzien van het SGP-geluid richting de achterban. Een principiële voorlichting vanuit het partijkader richting de achterban op dit punt zoals dat onder de eerste SGP-voormannen gebeurde, vindt thans niet meer plaats. Het is dan ook niet verwonderlijk dat als de SGP-kandidaten van nu erop getoetst zouden worden of ze niet verzekerd zijn, er zeer waarschijnlijk maar heel weinig kandidaten meer over zouden blijven. In de loop der jaren heeft er binnen de SGP een duidelijke verschuiving plaatsgevonden. Het antiverzekerings(dwang)-standpunt is helaas niet zo anti meer.

Pijnlijk is ook om te moeten constateren dat tegenwoordig in De Banier advertenties van verzekeraars worden opgenomen. Dat staat geheel haaks op het oude SGP-geluid. Alleen al daarom zou men dit niet moeten doen. Maar zwaarder weegt nog dat hierdoor Gods eer gekrenkt wordt.

Overigens moeten we er wel altijd voor oppassen om niet uit de hoogte te oordelen over hen die in de verzekering zijn. Wie meent te staan, zie toe dat hij niet valle, zegt de apostel (1 Kor. 10:12). Maar waar mag toch de kracht en de genade des ouden tijds wezen? Sion is zeer dun geworden en het materialisme heeft ook in de gereformeerde gezindte veel voet aan de grond gekregen. Geen wonder dus dat het heldere geluid van weleer vanuit de tere vreze des Heeren nu zo weinig meer gehoord wordt. Het geluid dat ds. Kersten ook in De Banier van 12 februari 1925 zo kernachtig verwoordde en waarmee wij willen eindigen:

"Het verzekeringswezen kan ik niet verenigen met het geloof dat niet alleen dankbaarheid in voorspoed en geduld in tegenspoed, maar als vrucht ook afwerpt dat wij 'in alles dat ons nog toekomen kan, een goed toevoorzicht hebben op onzen getrouwen God en Vader, dat ons geen schepsel van Zijn liefde scheiden zal, aangezien alle schepselen alzo in Zijn hand zijn, dat zij tegen Zijn wil zich noch roeren, noch bewegen kunnen' (Heidelbergse Catechismus Zondag 10). Of vuur dreigt dan wel water, pokken of invaliditeit en ouderdom, ons leven is in Gods hand en wij hebben ons voor de toekomst Hem te onderwerpen, zonder lijdelijk te zijn. Geheel de wereld spitst zich op het uitdenken van allerlei verzekering, en de mens sust zij in slaap. Hij is als Moab 'van zijn jeugd aan gerust geweest, en hij heeft op zijn heffe stilgelegen, en is van vat in vat niet geledigd, en heeft niet gewandeld in gevangenis; daarom is zijn smaak in hem gebleven en zijn reuk niet veranderd' (Jer. 48:11). Neergezonken op zijn droesem! Dodelijk gerust. Voorwaar op de ijdele zorg die aan de verzekering ten grondslag ligt, past het woord des Heeren: zulke dingen doen de heidenen. Eenieder make dit voor zichzelf uit voor God en zoeke enige beoefening van het kinderlijk verlaten op de bewaring des Almachtigen Vaders. "48

Noten:

1) E.B.F.F. Baron Wittert van Hoogland, De parlementaire geschiedenis der sociale verzekering,dl. 1, Haarlem 1940, p. 322

2) Het weekblad De Tribune meldde op 3 oktober 1919 en het roomse dagblad Het Centrum meldde op 6 oktober 1919 dat te Ede en in de omliggende dorpen druk getekend werd op handtekeninglijsten tegen de invoering van de Invaliditeitswet.Zij die de formulieren van de Invaliditeitswet reeds hadden ingezonden, tekenden voorgedrukte bezwaarschriften waarin stond dat de formulieren onder protest getekend waren en dat zij ernstige gemoedsbezwaren hadden. Volgens Het Centrum ging dit alles van ds. Kersten uit. De minister sprak zelf van ruim 4000 handtekeningen, zie: Handelingen Tweede Kamer, 1919-1920, 5 december 1919, p. 764

3) Zie: Handelingen Tweede Kamer, 1919-1920, 5 december 1919, p. 764

4) W. Fieret, De Staatkundig Gereformeerde Partij. 1918-1948. Een bibliocratisch ideaal,Houten 1993, p. 71, noot 82 (herspeld). Hierna te noemen: Fieret. Een nagenoeg letterlijke tekst van deze resolutie troffen we ook aan in het NRC van 28 november 1919. Alleen het tweede en derde gedachtestreepje waren eruit weggelaten en de zinnen waren hier en daar iets gestroomlijnd. De laatste zin is in het NRC uitgebreider.

5) Zie: Handelingen Tweede Kamer, 1919-1920, 5 december 1919, p. 760

6) Zie: Handelingen Tweede Kamer, 1919-1920, 5 december 1919, p. 764-765

7) Zie: 'Gemoedsbezwaren tegen Invaliditeitsverzekering', in: Nieuwe Rotterdamse Courant,14 december 1919, en: 'Gemoedsbezwaren tegen invaliditeitsverzekering', in: Het Centrum,18 december 1919

8) Zie: 'Gemengd nieuws', in: De Tijd,19 december 1919

9) Zie: 'Gemoedsbezwaren tegen de pensioenwet', in: Nieuwsblad van het Noorden,23 december 1919

10) Zie: 'Een geestelijke herder tegen het gezag', in: Het Volk,29 december 1919, en: 'Het verzet tegen de Invaliditeitswet', in: Algemeen Handelsblad,30 december 1919.

11) Fieret, p. 72, noot 84

12) Geciteerd bij: 'Uitvoering en gehoorzaamheid', in: Het Centrum,2 januari 1920

13) G.H. Kersten, 'De Invaliditeitswet', in: Vooroorlogse SGP-geschriften,dl. 1, z. p., februari 1986, p. 27 (hierna te noemen: De Invaliditeitswet).

14) Zie: 'Zeeland en de Invaliditeitswet', in: Het Vaderland,25 april 1920

15) De Invaliditeitswet,p. 7, 11

16) De Invaliditeitswet,p. 34

17) Handelingen Tweede Kamer, 1919-1920, 25 maart 1920, p. 1734 en 1737-1738

18) De Invaliditeitswet,p. 8

19) Handelingen Tweede Kamer, 1919-1920, 25 maart 1920, p. 1734

20) De Invaliditeitswet,p. 7

21) Handelingen Tweede Kamer, 1919-1920, 25 maart 1920, p. 1744

22) Handelingen Tweede Kamer, 1919-1920, 25 maart 1920, p. 1746

23) Handelingen Tweede Kamer, 1919-1920, bijlagen, 'Wijziging der Invaliditeitswet (gemoedsbezwaren)', nr. 431.4, p. 5

24) Handelingen Tweede Kamer, 1919-1920, 1 juli 1920, p. 3009-3010

25) Zie: 'Kort Verslag van de Algemeene Vergadering der Staatk. Geref. Partij', in: De Banier,5 mei 1921

26) Zie: 'Kort Verslag (slot)', in: De Banier,juli 1921

27) Zie: Handelingen Tweede Kamer, 1919-1920, bijlagen, 'Wijziging der Invaliditeitswet (gemoedsbezwaren)', nr. 431.3, p. 4

28) G.H. Kersten, 'Invaliditeitswet. Gemoedsbezwaarden (vervolg)', in: De Banier,december 1921

29) Zie: G.H. Kersten, Die zich aangordt. Rede, uitgesproken op de jaarvergadering der Staatkundig Gereformeerde Partij gehouden te Utrecht, den vierden april 1929,p. 14-15

30) G.H. Kersten, 'Invaliditeitswet. Gemoedsbezwaarden (vervolg)', in: De Banier,december 1921

31) W Chr. Hovius e.a., Van Goedertierenheid en Trouw. 75 jaar Staatkundig Gereformeerde Partij. 1918-1993,'s-Gravenhage 1993, p. 97 (hierna te noemen: Hovius)

32) G.H. Kersten, 'De sociale wetgeving', in: De Banier,12 februari 1925

33) Toelichting op het Program van Beginselen van de Staatkundig Gereformeerde Partij,'s-Gravenhage 2003, p. 106, 110 (hierna te noemen: Toelichting)

34) Zie: 'Wijziging der Invaliditeitswet. Geen Rijksbijdrage - wel de bedrijven uitgeperst', in: De Banier,10 april 1935

35) Handelingen Tweede Kamer, 1934-1935, 9 april 1935, p. 1931-1932

36) Hovius, p. 96

37) Toelichting,p. 106

38) Toelichting,p. 109

39) Ter behandeling op de algemene vergadering van 3 augustus 1921 had de kiesvereniging van Oostkapelle het volgende voorstel ingediend: "Iedere kandidaat van de Staatkundig Gereformeerde Partij verklare vrij van alle verzekering te zijn." (Juli 1921). Na bespreking van dit voorstel sprak de algemene vergadering zich uit dat het "wenselijk" was dat kandidaten van de SGP vrij van verzekering waren. Zie: 'Kort Verslag van de Algemeene Vergadering der Staatkundig Gereformeerde Partij', in: De Banier,september 1921.

40) G.H. Kersten, 'Naar den eisch der beginselen - II', in: De Banier,1 maart 1923

41) AJ. Kersten, 'Al weer een', in: De Banier,15 maart 1923

42) Voor deze Algemene Vergadering was door de Statenkring Goes de volgende vraag ingediend: "Waarom vroeg het HB aan kandidaten die voorkwamen op de groslijsten voor de Provinciale Staten, alleen naar de verzekering en niet naar de andere beginselpunten van onze partij?" Op deze vraag gaf het HB het volgende preadvies: "De Algemene Vergadering van 5 april 1923 heeft uitgesproken dat het wenselijk is dat een kandidaat vrij zij van verzekering. Dit is juist geen beginselpunt van een program van Staatkundige beginselen en zou als zodanig daar niet op zijn plaats zijn. Het is overbodig te vragen naar de beginselpunten van het Program van Beginselen, omdat ieder lid dat door toetreding onderschrijft." Zie: 'Verslag van de Algem. Vergadering, gehouden op 21 april 1927 te Rotterdam', in: De Banier,5 mei 1927 (hierna te noemen: Verslag AV 21 april 1927).

43) Zie: 'Kort Verslag (slot)', in: De Banier,juli 1921

44) Verslag AV 21 april 1927

45) G.H. Kersten, Van zwaren strijd,1927, p. 5-9

46) Verslag AV 21 april 1927

47) Voor hulp bij het verkrijgen van een vrijstelling verwijzen wij u naar de Stichting Gemoedsbezwaarden tegen Verzekeringen (SGV), tel: 0488-449154, e-mail: sgv.voorlichting@kliksafe.nl.

48) G.H. Kersten, 'De sociale wetgeving', in: De Banier,12 februari 1925

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juli 2012

In het spoor | 64 Pagina's

In verzet tegen de invaliditeitswet

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juli 2012

In het spoor | 64 Pagina's