Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Volkssoevereiniteit bedreigt rechtsstatelijkheid -1-

Bekijk het origineel

Volkssoevereiniteit bedreigt rechtsstatelijkheid -1-

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

De rechtsstatelijkheid van onze nationale samenleving berust op een tweetal pijlers. Allereerst moet hiervoor verwezen worden naar de constitutionele monarchie, het grondvlak waarin onze nationale soevereiniteit verankerd ligt. Anderzijds ligt er het gegeven van de parlementaire democratie, de basis van waaruit onze nationale samenleving in politiek en staatkundig opzicht vorm en inhoud krijgt. In de grondwet is geregeld hoe de onderlinge samenhang van een en ander tot zijn recht moet komen. Overigens mag het ons niet ontgaan hoe groot en hoe ingrijpend de verschuivingen zijn die zich hier hebben voorgedaan. Door de stuwkracht van de revolutiegeest woekert het principe van de volkssoevereiniteit voort en bedreigt de rechtsstatelijkheid van onze samenleving. Opmerkelijk is het echter hoe weinig men, met name in reformatorische gelederen, zich hiervan rekenschap geeft.

Vorstelijk absolutisme

Sprekend over onze constitutionele monarchie moet allereerst helder voor ogen staan dat in ons staatsbestel geen sprake is geweest van welke vorm van vorstelijk absolutisme ook. Kenmerkend voor het vorstelijk absolutisme is het ongelimiteerde gezag en de onbeperkte macht waarmee de vorst naar de willekeur van eigen inzichten en beleid heerst en regeert. Karakteristiek hiervoor is de metafoor die Lodewijk XIV (1643-1715) is toegeschreven: “L’état c’est moi” (De staat, dat ben ik). In deze vereenzelviging van vorst en staat ligt de onderwerping van het volk besloten. In ‘de Zonnekoning’ moest de nationale samenleving een hoog verheven bron van licht en warmte zien onder neerbuigende dankzegging voor het leven dat hij tot groei en bloei bracht.

In dit verband verdient het nog de aandacht dat die vereenzelviging niet alleen de annexatie van de staat door de vorst betreft, maar ook de onderwerping van de kerk aan vorst en staat. Maar al te vaak heeft dit vorstelijk absolutisme dan ook geleid tot tirannieke overheersing van het volk en tot zware vervolging van allen die hiertegen op enigerlei wijze weerstand boden.

Volkssoevereiniteit

Het is alleszins begrijpelijk dat van het vorstelijk absolutisme zeer beslist afstand is genomen.

Allereerst dient in dit verband gewezen te worden op de Renaissance als voedingsbron, van waaruit de ideeën der Verlichting opbloeiden. Tegen die achtergrond zag het beginsel van de volkssoevereiniteit het licht. De soevereiniteit ligt niet gefundeerd in het ‘Droit Divin’, het Goddelijk recht, en evenmin in de vorst. Met het ‘ni Dieu et ni maitre’ (geen God en geen meester) als uitgangspunt van de Franse Revolutie (1789) moest het volk heer en meester in de staat zijn. De legitimatie van het gezag ligt in het volk zelf, aldus Rousseau in zijn Contrat Social.1 Het volk heeft een onvervreemdbaar recht op zelfbeschikking. In dat kader is de mondige mens geroepen om zijn libertijnse vrijheid en zijn sociale gelijkheid te realiseren en zodoende in broederlijke solidariteit deel uit te maken van de volksgemeenschap.

Er ontwikkelde zich een revolutionaire grondhouding met een niet te stuiten stuwkracht die tijdens de Franse Revolutie een politiekstaatkundige doorbraak wist te forceren. Het principe van de volkssoevereiniteit legde de grondslag voor de komst van een democratisch rechtsbestel waarin de ‘universele rechten van de mens’ centraal staan. Kernachtig is de betekenis hiervan door Groen van Prinsterer verwoord:

“Tot haar eigenlijke oorsprong teruggebracht, is de Revolutie één enkel en zelfs belangrijk historisch feit; te weten de overmeestering der geesten door de leer van de volstrekte soevereiniteit van de mens, een leer die de mens tot bron en centrum van alle waarheid maakt.”2

Helder zag Groen van Prinsterer voor ogen dat een democratiseringsproces met het revolutionaire principe van de volkssoevereiniteit als kerngedachte uiteindelijk tot een tirannieke overheersing zal leiden, tot een dictatuur van de meerderheid van het volk:

“De vrijheid bestaat hierin dat men gedwongen doet wat men niet wil, doordat men volgens de wet geacht wordt dit wel te willen. Tegenover dit recht kan men zich op geen andere rechten beroepen. De Staat is soeverein en de wil van hem die de Staat vertegenwoordigt, een wil die oppermachtig is op alle mogelijke terreinen, tot op dat van het gezin en het geweten toe, breekt alle weerstand door de krachtige eenheid van zijn grillen. (…). Het vrijheidsstelsel, in haar revolutionaire eenvoud is de bij de wet geregelde organisatie van de meest volledige tyrannie.”3

Het ‘Droit Divin’ als beginsel

Tegen deze achtergrond mag duidelijk zijn dat het van essentieel belang is om te zien dat de rechtsstatelijkheid van onze nationale samenleving wezenlijk anders moet zijn gefundeerd. Groen van Prinsterer verwees hiervoor naar het ‘Droit Divin’, het Goddelijk recht van de overheid. Dit overigens niet zoals vorsten daar op een oneigenlijke wijze een absoluut gezag aan meenden te kunnen ontlenen. Het ging Groen van Prinsterer om de bij de gratie Gods ingestelde regeermacht met eerbiediging van de onderscheiden rechten en vrijheden.

“Er moet gekozen worden tussen de soevereiniteit van de mens en die van God. Gij wenst niet de soevereiniteit bij de gratie Gods; dan blijft u niets dan radicalisme over. Zonder de bij de gratie Gods ingestelde regeermacht bestaat er geen werkelijk gezag, geen koningschap, geen parlementaire regering, geen republiek; door al die namen wordt dan niets aangeduid dan een revolutionaire situatie, waarin het geweld deze of gene partij die juist de centrale macht in hand heeft, handhaaft of van de troon stoot. Een andere keuze is er niet; men stuit op anarchie en dienstbaarheid bij de toepassing van het ‘Contrat Social’ of men vindt de oorsprong van de rechten en vrijheden terug in het volstrekte en heilzame gezag Gods.”4

Het theocratische grondmotief als uitgangspunt

Een bij de gratie Gods ingestelde regeermacht weet zich allereerst gelegitimeerd als dienaresse Gods om de samenleving in te richten en te besturen overeenkomstig het geopenbaarde Woord Gods. De rechtsstatelijkheid van een natie is alleen dan gewaarborgd als het recht gefundeerd ligt in de waarheid. Daarbij moet vooropstaan dat niet de mens als ‘bron en centrum van alle waarheid’ kan worden aangemerkt. Ter waarborging van de rechtsstatelijkheid moet het recht vast verankerd liggen in de Heilige Schrift en de ordening Gods zoals die in het geopenbaarde Woord Gods gegeven is. Recent is opgemerkt dat een voordeel van theocratie is dat ze van zichzelf algemene normen en waarden kent.5 Voor het welzijn van land en volk, overheid en onderdaan is het theocratisch grondmotief echter een onmisbare voorwaarde en van beslissende betekenis.

Kenmerkend voor het theocratisch grondmotief is vervolgens ook de verhouding kerk en staat. De stuwkracht van de revolutie-ideeën heeft aanvankelijk een neutraliserende uitwerking gehad, die vervolgens leidde tot een zeer besliste scheiding van kerk en staat. In dat kader heeft zich de suprematie van de staat voltrokken die inmiddels als seculiere staat ontegenzeggelijk tirannieke tendensen te zien geeft. Vanuit het theocratisch grondmotief gedacht dienen kerk en staat met behoud van de eigen zelfstandige rechtspositie tot onderlinge afstemming te komen om het welzijn van land en volk, van overheid en onderdaan te zoeken.

Een voortschrijdende actualisering van de antithese

Het voorgaande is met name bedoeld om zich er rekenschap van te kunnen geven hoezeer de actuele ontwikkelingen uitingsvormen zijn van een revolutionaire situatie, waarin het heilzame gezag van Gods Woord wordt prijsgegeven en de individualiserende tendens in onze samenleving zich manifesteert in een emancipatorisch kader waarin mondige mensen zich in vrijheid naar eigen inzichten en lustgevoelens zoeken uit te leven. In het kader van de gelijkheidsidee voltrekt zich vervolgens een socialiseringsproces waarbij de seculiere staat de rechten en vrijheden ontneemt om het leven overeenkomstig het gezag van Gods Woord in te richten. Wat zich hier praktisch actualiseert, is niets minder dan de antithese die fundamenteel gegeven is met het onderscheid tussen dien die God dient en dien die Hem niet dient (Mal. 3:18). In deze positie is ieder vergelijk uit de boze. Hier geldt slechts het Schriftwoord: In de wereld zult gij verdrukking hebben; maar hebt goeden moed, Ik heb de wereld overwonnen (Joh. 16:33b).

In Europees perspectief

Het was Groen van Prinsterer al die er de nadruk op legde dat de stuwkracht van de Verlichtingsideeën niet alleen de Franse Revolutie van 1789 forceerde, maar indringend doorwerkte in heel de Europese samenleving:

“De Revolutie is een Europese revolutie, een omwenteling in de Christenheid. (…) De Revolutieleer ondermijnt en vernietigt de grondslagen van het recht. Overal ziet zij in het recht conventie, voortbrengsel van de menselijke wil; zij stelt in willekeur de steeds wisselbare oorsprong van het recht. Aldus wordt wettigheid door wettelijkheid vervangen; legitimiteit door V ordre legal.”6

Het hoeft ons dan ook niet te verbazen dat de rechtsorde zich in het Westerse denken ontwikkeld heeft vanuit het principe van de volkssoevereiniteit. “‘Alle Staatsgewalt geht vom Volke aus’, zo luidt artikel 20 van de Grondwet van de Duitse Bondsrepubliek”, aldus dr. E. Bos in zijn hiervoor aangehaalde, lezenswaardige artikel. Maar na te hebben opgemerkt dat ook de Franse constitutie de nationale soevereiniteit aan het volk toekent, stelt hij kort en bondig: “Onze Grondwet doet dat niet.”7 De bijzondere positie die door ons land en volk in dit opzicht wordt ingenomen, wordt bij een verdere ontwikkeling van de Europese Unie volledig prijsgegeven.

Terecht is door dr. B.J. Spruyt opgemerkt dat de politieke integratie vanaf het begin een verzwegen doelstelling is geweest en dat Europa zich met steeds meer zaken is gaan bemoeien, tot in het belachelijke toe.8 Maar ook op hoofdlijnen wordt een aanzet gegeven om de fundamentele waarden van de EU te waarborgen. De Europese Commissie moet een sterkere rol vervullen om de fundamentele waarden in de Europese verdragen krachtig te beschermen. De rechtsstatelijkheid van de EU moet snel worden versterkt, aldus een viertal ministers van Buitenlandse Zaken, onder wie die van Nederland. In een gezamenlijk schrijven aan de voorzitter van de Europese Commissie formuleren zij de kernwaarden voor die rechtsstatelijkheid als volgt: “Human rights, democracy and the rule of law are the heart of our European identity. Our common values more than anything else are the glue which binds our nations together.” (Mensenrechten, democratie en de rechtsstaat zijn het hart van onze Europese identiteit. Onze gemeenschappelijke waarden meer dan iets anders zijn de lijm die onze naties samenbinden).9 Aan het eind van de brief wordt weliswaar opgemerkt dat de versterking van de “fundamental values” (fundamentele waarden) haar beslag zal krijgen “while fully respecting national constitutional traditions.” (terwijl de nationale constitutionele tradities volledig zullen worden gerespecteerd).

Maar het zal duidelijk zijn dat deze fundamentele waarden van de EU een versterking zullen betekenen van een supranationale doorwerking van het revolutionaire principe van de volkssoevereiniteit, waaraan de rechtsstatelijkheid van de natiestaten ondergeschikt is, waar nodig met voorbijgaan van de nationale rechtsorde.

In nationaal perspectief

In nationaal perspectief moet worden geconstateerd dat er nauwelijks oog is voor de consequenties van de ontwikkelingen die zich op dit terrein voltrekken. En als de ernst hiervan zich onmiskenbaar opdringt, is de reactie meer gericht op het vinden van een overlevingsstrategie dan op de handhaving van het ‘Droit Divin’ door de Koning der koningen te eren en te belijden voor de mensen. Zo kunnen ‘christenen’ van de Joodse gemeenschap leren “hoe je op een waardige manier minderheid kunt zijn in een geseculariseerd land”. In dankbaarheid moeten zij de les leren dat “de afwezigheid van vervolging en het in vrijheid mogen belijden van hun religie al een groot geschenk is. Verder hebben ze niet zoveel te eisen. Ze weten te goed dat het ook heel anders kan”, aldus het hoofdredactionele RD-commentaar.10

Meer dan opmerkelijk was de gang van zaken hoe koningin Beatrix tijdens de afgelopen kabinetsformatie moest constateren dat haar koninklijke inzet niet langer op prijs werd gesteld door politieke partijen die zich vanuit een revolutionaire grondhouding beijveren om de parlementaire democratie te stoelen op het principe van volkssoevereiniteit. Nauwelijks is daar aandacht aan besteed, laat staan de vraag opgeworpen hoe zelfs de fracties van de CU en de SGP met die gang van zaken zonder noemenswaardige problemen meegingen, kennelijk bang om zich anders buiten de (wan)orde te positioneren. Al waren de SGP en de CU wel tegen.

Hoe groot de zuigkracht van het ‘reformatorisch’ moeras is, kan blijken uit het feit dat in het RD scribenten aan het woord worden gelaten die het reformatorisch gedachtegoed infecteren met een verhaal dat een onverbloemde uitwerking is van het revolutionaire principe van de volkssoevereiniteit. “De crisis, waarin ook Nederland zich bevindt”, zo schrijven zij, “wordt door het herschikken van de macht niet opgelost. Dat gebeurt alleen als die macht aan de bevolking wordt teruggegeven. Aan het parlement dus. (…) Geen coalitiekabinet. Geen zakenkabinet met technocraten. Geen tussenformatie. De vertegenwoordigende democratie moet een kans krijgen om er wat beters van te maken.”11

De antithese prijsgegeven

Wat hier moet worden geconstateerd is het prijsgeven van de antithese als centraal motief voor ons denken en handelen.

In dit verband kan worden verwezen naar het voormalige Tweede Kamerlid van de SGP, mr. dr. J.T. van den Berg, die liet weten dat de reformatorische partijen die in de lijn van de Antirevolutionaire Partij van Abraham Kuyper opereren, veel meer dan Groen van Prinsterer geneigd zijn het bestaande bestel te accepteren:

“De ARP heeft de SGP altijd verweten geen rekening te houden met de maatschappelijke werkelijkheid. Wij zeggen juist dat in ons verzet tegen die maatschappelijke werkelijkheid ons bestaansrecht besloten ligt. Wij zijn een radicaal cultuurkritische partij. Ook Groen van Prinsterer had een maatschappijkritische visie. Hij nam niet het bestaande als norm.”12

Het gevaar is groot dat van die principiële radicaal kritische grondhouding bij de SGP weinig overblijft wanneer bijvoorbeeld de bestaande politieke constellatie wordt geaccepteerd door als ‘Stille Gedoog Partner’ mee te rijden op de achterbank om zo mogelijk nog iets te kunnen bijsturen.14

Ook bij het RD is van verzet tegen de revolutionaire grondhouding en de ontwikkelingen die zich in onze samenleving voltrekken, nauwelijks sprake, terwijl daarin toch het bestaansrecht ligt. Steeds meer wordt de kerkelijke, politieke en maatschappelijke werkelijkheid geaccepteerd om te kunnen functioneren voor een zo breed mogelijk deel van de reformatorische bevolkingsgroep.

Onmiskenbaar leidt het prijsgeven van de antithese tot een voortdurende vervaging en doorgaande afbraak van de principiële stellingen die vanouds binnen de gereformeerde gezindte zijn ingenomen. Gegeven deze ontwikkeling is het meer dan zinvol om de positie van onze nationale soevereiniteit nader onder ogen te zien en als uitgangspunt te nemen voor ons politieke handelen.

Noten:

1) J.J. Rousseau, Du Contrat Social ou Principes du droit Politique, 1762.

2) G. Groen van Prinsterer, De Anti-Revolutionaire en Confessionele Partij in de Nederlands Hervormde Kerk, Goes 1954, p. 69 (hierna te noemen: Groen)

3) Groen, p. 80-81

4) Groen, p. 82-83

5) E. Bos, ‘Balanceren tussen volkssoevereiniteit en theocratie’, in: Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid, 2011, nr. 3, p. 32 (hierna te noemen: Bos)

6) G. Groen van Prinsterer, Ongeloof en Revolutie, Amsterdam 1940, p. 205-206

7) Bos, p. 31. In een volgend artikel hopen wij hierop nader in te gaan.

8) M. van Dijk, ‘In Nederland verbleekt Europa bij Oranje’, in: Trouw, 1 februari 2013

9) Brief aan J.M Barosso, President of the European Commission, 6 maart 2013

10) Zie: ‘Commentaar: Christenen kunnen van Joden leren bij minderheidspositie’, in: RD, 11 mei 2013

11) R. Tissen, E. Verbrugh, A. Hamerpagt en F. Haveman, ‘Schuif regering opzij, laat crisis door parlement oplossen’, in: RD, 2 april 2013

12) J.T. van den Berg, geciteerd in: M. ten Hooven, ‘Er staat geschreven, er is geschied’, in: Trouw, 14 maart 1998

13) A. de Jong, Meesturen vanaf de achterbank, Apeldoorn 2012

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juli 2013

In het spoor | 68 Pagina's

Volkssoevereiniteit bedreigt rechtsstatelijkheid -1-

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juli 2013

In het spoor | 68 Pagina's