Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ds. Barth aan het woord

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ds. Barth aan het woord

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Met het slaan van zijn 95 stellingen aan de deur van de Slotkapel te Wittenberg op 31 oktober 1517 gaf Luther als middel in Gods hand een krachtige stoot tot de doorbraak van de Reformatie in Duitsland en in de omringende landen, waaronder de Nederlanden.

De Heere verwekte echter niet alleen een Luther, maar ook een Melanchthon, niet alleen een Calvijn, maar ook een Beza, niet alleen een Zwingli, maar ook een Bullinger. Zij mochten zij aan zij - te midden van de diepe roomse duisternis - het licht van het Evangelie door de zuivere prediking van Gods Woord opnieuw op de kandelaar plaatsen, wat voor velen tot eeuwige zegen is geweest. Ook ten aanzien van de staatkunde lieten zij de Bijbel weer spreken, wat inhield dat zij zowel de consciëntievrijheid aantastende roomse inquisitie afwezen alsook de later door dr. Abr. Kuypers omschreven visie van 'laat maar groeien wat groeien kan'. Ds. Barth wijst op deze zaken in zijn boek Het calvinistisch beginsel in deszelfs wording door Calvijn. Het betreffende gedeelte uit zijn boek hebben we hieronder ter lering en opscherping in herspelde vorm afgedrukt (p. 120-122).

Een metgezel in de strijd

Ds. Barth schrijft: "Als God mannen verwekt om door hen grote dingen te doen, laat Hij hen niet alleen staan, maar voegt gewoonlijk een metgezel hun toe. Wordt Mozes geroepen Israël uit Egypte te leiden, Aäron zal aan zijn zijde staan. Wat trouwe vriendschap was er tussen David en Jonathan. En in het Nieuwe Testament vindt u hetzelfde weer bij Johannes en Petrus. Zo ook was het ten dage van de Hervorming. De Heere kent de zwakheid van Zijn volk en voegt hun helpers toe in de strijd. Het is daarmee gelijk Sálomo schrijft: Olie en reukwerk verblijdt het hart; alzo is de zoetigheid van iemands vriend, vanwege den raad der ziel (Spr. 27:9). God laat de hervormer van Duitsland, Luther, niet alleen staan. Wie kent niet de lieflijke gestalte van Philippus Melanchthon? Is deze het niet die Luther zo krachtig ondersteunde en trouw terzijde stond?

Calvijn en Beza

Dit voorrecht heeft God ook aan de hervormer van Genève, aan Calvijn, niet onthouden. Hij heeft hem in de zware strijd niet alleen laten staan. We behoeven slechts de namen te noemen van Farel en Viret. Maar in het bijzonder moet dan genoemd worden Theodorus Beza. Deze was het die steeds Calvijn trouw terzijde stond, die altijd bereid was tot verdediging - niet van zichzelf, maar van Calvijn - om de smaad van deze af te wentelen. Beza, die straks na de dood van Calvijn als diens opvolger was bestemd om dezelfde beginselen te handhaven. Niemand zal het ons ten kwade duiden dat we ook iets van hem vermelden. Het is zo nodig de helden der Hervorming te kennen, door wie God zulke kloeke daden gedaan heeft en die, bij al het gebrek dat ook hen heeft aangekleefd, nochtans pal hebben gestaan om de eeuwige beginselen van Gods Woord onvoorwaardelijk te handhaven. Hoewel mannen van groot verstand en aanleg, hebben zij niet getracht hun verstand over de Heilige Schrift te doen heersen. Integendeel, zij hebben alle hoogten en overleggingen neergeworpen die zich verheffen tegen de kennis Gods, en alle gedachten gevangen geleid tot de gehoorzaamheid van Christus. Wars van de wijsheid van deze wereld, welke dwaasheid is voor God, hielden zij het beginsel hoog dat boven alle dingen de eer van God op het ganse terrein des levens moest worden gehandhaafd: op het terrein van de kerk, op het terrein van de staat en op het terrein van de maatschappij.

Vrucht van de Franse Revolutie

En nu mochten de lijnen van staat en kerk in de betrachting van dat beginsel min of meer in elkander lopen, zij zijn ervoor bewaard gebleven dat ze geen revolutionair beginsel hebben ingedragen in het staatkundig leven en geen valse vrijheid hebben gehuldigd. Zij waren vreemd van die zogenaamde wijsheid van deze eeuw die leert dat de staat zich enkel hebbe te stellen of te plaatsen op de grondslag van de 'gemene gratie', en op die grond het liberale of revolutionaire beginsel hebbe te handhaven van: 'gelijk recht voor alle gezindten'. Alzo dat de Godloochenaar op de gruwelijkste wijze uiting, publieke uiting, mag geven aan zijn godslasterlijke ideeën, mits het de openbare zeden maar niet raakt, en dat aan de vervloekte afgoderij van romes kerk geen wettelijke verhindering mag worden in de weg gelegd. Nooit is die wereldwijsheid in de gedachten van de reformatoren opgekomen. Ze is het beginsel van onze tijd. Uit de Franse Revolutie is deze wereldwijsheid stelselmatig ontwikkeld, maar ze is nooit een vrucht van de Hervorming geweest en zal het ook nooit worden.

Men moge het thans beter menen te weten en zich erop beroepen dat men toch niet in hetzelfde euvel moge vallen van de roomse kerk, die de ketters vervolgd heeft en het beginsel van volstrekte onverdraagzaamheid heeft gehuldigd en daartoe de wereldlijke macht, de regeringen van de volkeren, heeft misbruikt. Dat roomse staatsrecht verwerpen wij volstrekt, dat de kerk over de staat heeft te heersen en de overheid in naam van de kerk geroepen is de ketters te vervolgen en uit te roeien. Wij verwerpen het beginsel evenzeer dat de overheid over de kerk heeft te heersen. Nooit heeft zij het ius in sacra, dat is, 'het recht om zich te mengen in de heilige dingen', dat de kerk toebehoort. De overheid heeft ook niet te heersen over de consciëntie van de mensen.

Handhaving van de ere Gods

Maar boven al deze genoemde zaken hebben de hervormers, inzonderheid Calvijn en Beza, deze vraag gesteld: 'Hoe voor alles de eer van God moet worden gehandhaafd en wat hieromtrent zij de roeping van de staat of overheid op het publieke terrein des levens?' En dan hebben zij begrepen dat de overheid uit kracht van haar zuivere verhouding tot God, overtuigd van haar ernstige roeping, nooit een vrijbrief mocht geven aan de openbare uiting van godslasterlijke gevoelens; geen vrijbrief mocht geven aan openbare afgoderij. Wat schrijft Beza:

"De overheid wordt geroepen mede te werken tot de ere Gods. Is de ware Godsverering in een staat ingevoerd, zo kan zij niet recht in stand blijven zonder de tuchtiging van wie haar verachten. Deze macht, om uitwendig ('ius circum sacra') de kerk staande te houden, komt aan de overheid toe. Zwaard en sleutels mogen niet verward worden. Het misbruik van dit recht door een goddeloze overheid heft het recht zelf niet op."

En nog eens:

"Gods zwaarste toorn moet noodzakelijk volgen op het bederven van de ware godsdienst. Om deze reden moet de overheid tegen niemand strenger handelen dan tegen de openbare ketters, godslasteraars en goddelozen, zowel om de ere Gods te handhaven als om de menselijke maatschappij in stand te houden. Voor ons Christenen is de Goddelijke majesteit toch niet minder dan voor Israël?"

En als hij dan wijst op de voorbeelden van David, Sálomo, Uzzia en andere koningen, dan zegt Beza dat uit het Nieuwe Testament niet blijkt dat de grenzen van de macht van de overheid gewijzigd zijn. Daarom is de Christelijke overheid geroepen op grond van het Oude- en Nieuwe Testament de ere Gods op het publieke terrein des levens te handhaven en voor de kerk in haar uitwendige inrichting te waken.

Uit dit weinige blijkt reeds genoegzaam welk een steun Beza was voor Calvijn en dat deze beide mannen uit één en hetzelfde beginsel leefden, waaraan alles onderworpen moest zijn, namelijk: 'de handhaving van de ere Gods'. Dat was hun leven, hun alles. Daarvoor hadden zij alles veil, daarvoor moest alles buigen. Geheel anders dan nu. Thans een buigen voor 'Mr. Algemene genade'. Dit is de afgod van deze eeuw, maar helaas dit brengt noodzakelijk mee: een loslating van God en de eeuwige beginselen van Zijn Woord, een openbaar vertreden van Zijn eer en openbare vervolging van degenen die daaraan zoeken vast te houden. Een beginsel dat gewis in het eind ter verderving zal voeren." Tot zover ds. Barth.

Ten slotte

Dr. Kuyper en zijn volgelingen schermden sterk met het begrip 'gemene gratie' of 'algemene genade', de genade die voortvloeit uit of tot uitdrukking gebracht is in het verbond dat God met Noach na de zondvloed gesloten heeft. Door het bewijzen van algemene genade aan alle mensen onderhoudt God de wereld, tempert Hij de doorwerking van de zonde, doet Hij staat en maatschappij bestaan en heeft Hij koningen en overheden verordend. Door de algemene genade is er nog veel goeds in de wereld. Door de algemene genade hebben mensen nog enig begrip van goed en kwaad, wat nog versterkt kan zijn door kennis van Gods Woord.

Welnu, niet op de eisen van Gods Woord, maar op dat zwakke begrip van goed en kwaad bouwden de antirevolutionairen 'hun staatsleer'. Mede daarom stelden zij dat de overheden niet rechtstreeks, maar alleen via de consciëntie van de overheidspersonen 'aan de ordinantiën Gods gebonden' waren. Dit stelsel wees ds. Barth met beslistheid als een afwijking van Gods Woord en van de op de Schrift gebaseerde leer der Reformatie van de hand. Door dit antirevolutionaire stelsel werden Gods geboden losgelaten en was er van de handhaving van Gods eer in het openbare leven geen sprake meer. Dit kon niet anders dan verwoestende gevolgen hebben en heeft het ook gehad in ons land. Het is dan ook zeer bedroevend te moeten constateren dat de hersteld hervormde predikant en docent, dr. R. van Kooten, eveneens Gods geboden en de handhaving van Zijn eer ten aanzien van het openbare leven loslaat. Letterlijk zei hij in het RD: "Ik kan weinig met de gedachte dat we de maatschappij en het volksleven van Nederland helemaal moeten vormgeven naar Gods geboden, zoals dat in het Oudtestamentische Israël het geval was. Ik ben wel voor theocratie, maar die komt pas op de nieuwe aarde. Als we nu strijden voor theocratie, dan keren we óf terug naar het Oude Testament óf we grijpen vooruit op het 'eschaton'."1 Hiermee wijkt dr. Van Kooten openlijk en wezenlijk af van Gods Woord en van de daarop gebaseerde Drie Formulieren van enigheid. En vanzelf ook van de leer der Reformatie en Nadere Reformatie op dit punt, die we zo kernachtig, treffend en Bijbels verwoord vinden in artikel 36 NGB. In dichtvorm:

Want God gebiedt de magistraat
Te weren al hetgeen Hij haat,
Uit 't openbare leven.
Hij roeie uit afgoderij
en al wat valse godsdienst zij,
Om Gode d' eer te geven.
Te gronde werpe hij beslist
het bolwerk van de antichrist.
Ook heeft hij steeds te trachten
naar voorspoed voor Gods Koninkrijk,
Opdat het rijk des satans wijk'
Tot heil van de geslachten.2

Noten:

1) M. Stolk, 'Ds. Van Kooten promoveert op kerkorde 1951', in: RD, 27-06-2013

2) A. Rotterdam, Artikel 36 der Nederlandse Geloofsbelijdenis, Ede 1971, p. 3

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 oktober 2013

In het spoor | 52 Pagina's

Ds. Barth aan het woord

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 oktober 2013

In het spoor | 52 Pagina's