Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Juliana van Stolberg (1506-1580) -2-

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Juliana van Stolberg (1506-1580) -2-

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vorige keer hebben we gezien dat Juliana als weduwe van de jonggestorven graaf Filips van Hanau hertrouwd was met de oudere weduwnaar Willem de Rijke, die voogd was geweest van haar eerste man en van haar eigen vier kinderen. Juliana was verhuisd naar Willems grote kasteel Dillenburg. Beiden waren het protestantisme toegedaan. Bij Willem kreeg Juliana nog twaalf kinderen, van wie Willem van Oranje en zijn broers Hendrik, Jan, Adolf en Lodewijk van Nassau de bekendsten zijn. Juliana vormde het middelpunt van het gezinsleven op de Dillenburg en mede door haar opvoedingsgaven is onder haar leiding de Dillenburgse hofschool zeer vermaard geworden. Daar verzorgde zij zelf de godsdienstlessen aan de kleine kinderen.

Toen de strijd ontbrandde tussen de Nederlanden onder leiding van haar zoon Willem van Oranje en Spanje onder leiding van Philips II, waarbij ook Willems broers betrokken raakten, was Juliana niet alleen een bezorgde, adviserende en bemoedigende moeder op de achtergrond, maar vooral ook een biddende moeder, zodat zij met recht wel een moeder des vaderlands genoemd kan worden. Haar tweede man, Willem de Rijke, was toen al gestorven (1559). Haar leven werd een leven vol onrust en spanning om haar in de strijd staande zonen.

Willem verhuist naar de Dillenburg

De vorige keer hebben we er nog melding van gemaakt dat de Beeldenstorm (1566) een streep geeft door Willems plannen om alles geleidelijk en in overleg te regelen. Philips zendt namelijk als reactie op de Beeldenstorm zijn generaal Alva (1507-1582) naar de Nederlanden om met harde hand orde op zaken te stellen. De komst van Alva betekent noodgedwongen het vertrek van de Prins van Oranje. Hij komt met zijn gezin en zijn gevolg (meer dan 150 personen!) naar de Dillenburg. Ook veel anderen (vluchtelingen en vervolgden) vinden daar een onderkomen. Het betekent heel wat om zoveel mensen te huisvesten. Graaf Jan houdt er strak de orde onder. Maria, het dochtertje van de Prins uit zijn eerste huwelijk, voelt zich bij haar oma bijzonder thuis. Ze wordt haar lieveling en de hulp van haar dochter, tante Juliana, bij het bereiden van geneesmiddelen en het brengen van bezoeken aan armen en zieken. Beslist niet thuis op de burcht voelt zich Anna van Saksen, de tweede vrouw van Willem. Ze ergert zich aan de strenge vrome leefwijze, wenst zich niet aan de regels te houden en maakt het haar omgeving ontzettend moeilijk. Nergens lees je daarover in Juliana’s brieven. Hoogstaand is dat. We weten daarvan veel uit de correspondentie van haar zwagers en schoonzussen. Met name de vijf jaren die de Prins nu op de Dillenburg heeft verkeerd, zijn de jaren geweest waarin hij, zo zouden wij zeggen, tot verandering is gekomen. Op 14 november 1567 wordt Maurits geboren. Hij is de eerste van de kinderen van de Prins die protestants wordt gedoopt. Dat gebeurt in de kerk van de Dillenburg.

In contact met de hugenoten

Het zoeken van contacten met de Duitse vorsten verloopt erg moeizaam. De Nederlanden worden calvinistisch en Duitsland blijft luthers. Het samengaan van die twee stromingen blijkt nagenoeg onmogelijk. Ook is de Beeldenstorm in Duitsland erg slecht gevallen. De steun die de Nederlanden zo nodig hebben, wordt vanuit Duitsland niet gegeven. De Prins richt dan vooral het oog op Frankrijk. Hij komt steeds meer in contact met de hugenoten en geraakt daardoor onder invloed van het calvinisme, de leer waartoe hij is overgegaan als hij later terug is in de Nederlanden. Graaf Jan is zo onder de indruk van wat onder het calvinisme tot stand komt dat hij al spoedig daar naar overgaat. Daarmee is hij in Duitsland een buitenbeentje. Alleen de keurvorst van de Palts, Frederik III, de man van de Heidelbergse Catechismus, is die leer ook toegedaan. Bij gravin Juliana gebeurt dat pas jaren later. Ze blijft altijd zeer gematigd. Haar geloof is kinderlijk vroom, maar ook hecht en diep. Het is een geloof dat in zware tijden door alles heen blijft vertrouwen op en alles kan overgeven aan Hem van Wie zij weet dat Hij alle dingen bestuurt.

Bezittingen verpand

Het leven op de burcht wordt gedurende het verblijf van Oranje steeds soberder. Alle zilver en andere kostbaarheden worden verpand of verkocht voor geld om troepen te kunnen werven. De lijsten van al die goederen bestaan nog. Ook brieven waarin Graaf Jan familieleden aanspoort tot koop opdat de meest waardevolle zaken in de familie zullen blijven. Zelfs delen van zijn graafschap worden verpand. Van 1568 tot 1572 vinden krijgstochten plaats waaraan alle broers deelnemen. In de slag bij Heiligerlee sneuvelt de eerste van Juliana’s zonen, graaf Adolf. Lodewijk weet daar nauwelijks het vege lijf te redden.

In de zomer wordt een nieuw leger bijeengebracht, maar dat verloopt door de krijgstactiek van Alva. Graaf Jan gaat terug naar de Dillenburg. Lodewijk gaat naar Frankrijk en sluit zich aan bij de hugenoten. Willem van Oranje volgt hem en neemt Hendrik mee vanuit Straatsburg, waar de studie toch niet echt vlot. Er ontstaat nu een echt zwerversleven voor de drie broers. Wel komt dan deze, dan die van de broers voor korter of langer tijd op de Dillenburg en wordt er liefderijk verzorgd door moeder en schoonzuster, maar het is altijd maar kort, want de strijd wacht hen en wanneer zij weer vertrekken, weet niemand of het afscheid niet voor altijd zal zijn. Niemand die dit beter beseft dan de moeder van deze jonge mannen en zij verzwijgt dat niet. In haar brieven schrijft zij meermalen hoe blij zij is, als zij van ꨮ van hen weer eens een brief heeft ontvangen. Dan is zij voor korte tijd weer gerustgesteld. Voor korte tijd. Hoe zal het ook anders kunnen, waar de zonen steeds in levensgevaar verkeren en waar het soms zo lang duurt, voor een bericht wordt overgebracht.

Zwaar

Voor niemand van hen is het leven in die jaren zo zwaar als voor de Prins. Al zijn militaire ondernemingen mislukken. Uit de Nederlanden krijgt hij niet de minste steun, geen stad, geen dorp stelt zich aan zijn zijde. Bovendien wordt hij door schuldeisers zo vervolgd dat hij meermalen in vermomming moet reizen en niet eens op de Dillenburg durft te overnachten. Het is in deze tijd, waarschijnlijk vlak na de Brabantse veldtocht (juli 1572) dat het Wilhelmus ontstaat. Het Wilhelmus dat ons de Prins van Oranje ten voeten uit tekent. De Vader des Vaderlands, de strijder voor de hoogste belangen van het Nederlandse volk. Behalve de grote tegenslagen op militair en op politiek gebied komt daar het altijddurend huiselijk leed bij. Als de Prins op de Dillenburg komt, vindt hij er wel zijn moeder en broers en zusters en zijn kinderen, maar niet zijn vrouw. Zij is naar Keulen gegaan en voert daar een eigen hofhouding. Herhaaldelijk schrijft hij haar om weer bij hem te komen. Ze doet dat pas als ze door geldgebrek daartoe gedwongen is. Eigenlijk is Anna van Saksen een voortdurende marteling voor de Prins geweest en voor zijn moeder een zwaar kruis. Ongeremde hartstochten en de onrust van een knagend geweten hebben ten slotte tot haar volslagen krankzinnigheid geleid.

Als Lodewijk vermagerd, uitgeteerd en geestelijk volkomen afgemat thuiskomt na het beleg van de stad Bergen, sluit Juliana haar geliefde zoon in de armen. Maandenlang heeft ze hem verpleegd. In een brief aan haar broer schrijft ze in die dagen:

“Ik kruip rond als een worm over bevroren grond, waar hij geen kracht uit trekken kan. Ik weet u niets goeds mee te delen.”

En Willem van Oranje? Als het Spaanse leger een brede streep van bloed trekt van Bergen naar Haarlem en steden plundert en uitmoordt, schrijft hij een brieft aan zijn broer Jan. “Ik ben besloten”, schrijft hij,

“naar Holland en Zeeland te gaan en daar de strijd vol te houden zolang het mogelijk is, en dan, dan delf ik mijn graf.”

En zijn moeder schrijft hem (tijdens het beleg van Haarlem):

“Hooggeboren vorst, hartelijk beminde heer!

Met welk een vreugde heb ik het schrijven dat uwellieve mij gezonden heeft, ontvangen. De Almachtige bescherme mijn heer met al de zijnen en sta hem in de grote zaak bij, want Hem is alle macht gegeven in hemel en op aarde.

Hoe bewijst Hij Zijn macht en sterkte op menigerlei wijze bij u en ons allen. De goede God dele ons Zijn Heilige Geest mee, opdat wij het recht erkennen en er Hem steeds voor danken en onze troost en hoop alleen op Hem vestigen!

Al laat het zich aanzien als had Hij ons vergeten, zo zal Hij toch ter rechter tijd met Zijn hulp komen, want die Hem vertrouwen en hun hoop op Hem stellen, worden in eeuwigheid niet verlaten. Mijn hartelijk geliefde heer, ik bid de Almachtige, de goede lieden in Haarlem ook te troosten, hen van al hun vijanden te verlossen en uwellieve genade en middelen te geven om hen te hulp te komen en alle zaken daarheen te richten dat zij tot bevordering Zijns Woords en tot uwer ziele zaligheid gedijen. Hartelijk geliefde heer, uwellieve wil ik met mijn schrijven niet langer ophouden. Mijn moederhart is altijd bij u.”

Juliana’s raad

Allerlei vreemde en onrustbarende berichten vinden hun weg naar de Dillenburg (zoals moord op en vergiftiging van haar zonen). De Prins zelf verblijft in die tijd in Delft en is altijd op zijn hoede voor verspieders en sluipmoordenaars. Als Haarlem valt, trekken de Spanjaarden naar Alkmaar. Moeder Juliana geeft dan haar zoon deze raad:

“Mijn innig geliefde heer, stel uw troost alleen op God, in Wiens hand alle macht in hemel en op aarde ligt. Laat in uw hart opkomen de gunsten en weldaden die de goede God mijn heer zo veelvuldig bewijst. Ik bid u uit ’s harten grond, wil toch in uw moeilijke zaak geen middelen zoeken die tegen God zijn. De Heere kan helpen als het met alle menselijke hulp uit is; die Hem vertrouwen, zal Hij in eeuwigheid niet verlaten.”

In oktober 1573 sluit de Prins zich openlijk aan bij de Gereformeerde Gemeente - zo heette toen de protestantse kerk - van Delft en gebruikt dan het Heilig Avondmaal. Daarover vinden we in de brieven aan zijn moeder niets terug.

Zware slagen

In april 1574 komen Lodewijk en Hendrik om in de slag bij Mook. Groot is daarmee de slag die aan Oranje wordt toegebracht. Lodewijk hoort bij hem, zoals Jonathan bij David en als Melanchthon bij Luther. En zijn moeder? Zij schrijft aan de Prins:

“Ik ben waarlijk een bedroefde vrouw en kan van mijn bekommernis niet verlost worden, totdat mij de goede God in genade uit dit jammerdal tot Zich neemt, hetwelk ik van harte begeer, en bid dat het spoedig geschieden moge.

Mijn heer schrijft ons dat zonder de wille Gods niets geschieden kan. Dat wij dus met geduld moeten dragen wat de Heere ons toezendt. Dat alles weet ik en dat wij het schuldig zijn te doen; maar mensen blijven mensen en kunnen zulks zonder genade niet volbrengen. Hij zij met Zijn genade te allen tijd bij ons en schenke ons Zijn Heilige Geest, opdat wij alles wat Hij ons toeschikt met lijdzaamheid aannemen en ons in alles met Zijn barmhartigheid troosten.”

In het jaar 1574 is Juliana van velen van haar dierbaren beroofd, namelijk van twee van haar zonen, van haar oudste zus en van haar lievelingsbroer Lodewijk. In de winter van dat jaar lijdt Juliana zeer onder de gevolgen van alles wat ze heeft meegemaakt. Door een hevige hersenaandoening kan zij niet zien en niet horen. Zij klaagt in een brieft aan een broer over een zonderlinge pijn in haar hooftd. Zij herstelt min oft meer, maar van een echt goede gezondheid is nadien geen sprake meer. Wel kan ze haar zoon Jan en zijn vrouw Elisabeth nog wat tot steun zijn. Graaft Jan heeft het echt niet gemakkelijk. Wat hem het meest bezwaart, is zijn positie onder de Duitse adel. Als protestant staat hij bij katholieke vorsten in een kwaad daglicht en als calvinist bij de lutherse.

Juliana heeft wel zeer genoten van het fteit dat Juliana, haar dochter, zo lang bij haar blijft. Tot haar dertigste jaar. Heel ongebruikelijk voor een gravendochter in die dagen. Ze zou ooit trouwen met de koning van Denemarken, maar omdat die de Spaanse koning niet voor het hooftd wil stoten, gaat dat niet door. De dochter lijkt in veel opzichten op haar moeder. Zowel uiterlijk als innerlijk. Ze is ook overal een graag geziene gast. Haar medische kennis is zeer groot. Haar receptenboek is nog te zien in de Stolbergse bibliotheek. Ze huwt ten slotte met de broer van de man van haar zuster Katharina, te weten met Albrecht van Schwarzburg (1537-1605), de grote vriend van haar broer Lodewijk.

Charlotte de Bourbon

Grote beroering brengt het op de Dillenburg teweeg als daar de tijding komt dat de Prins weer aan trouwen denkt. Hij heeft om de hand gevraagd van Charlotte de Bourbon. Zij stamt uit een zeer vooraanstaand Frans geslacht dat de roomse kerk zeer trouw gebleven is. Charlotte zelft is tot bekering gekomen en kan dan niet langer blijven in het klooster waar zij abdis is. Zij ontvlucht het en vindt onderdak bij Frederik III, de keurvorst van de Palts.

Vijft jaren heeft de Prins als een weduwnaar geleeftd, heeft zijn kinderen al die tijd niet gezien en verkeert in grote eenzaamheid. Hij heeft Charlotte niets te bieden, zelfts geen hoftdame. Maar Charlotte heeft als weggelopen non geen hoge eisen. Als Fran栩se en als calviniste zou ze niet aangenaam zijn in de ogen van de Duitse vorsten. Graaft Jan heeft dan ook danig moeite met de keuze van zijn broer, maar die is er al lang vanaft om zijn hulp van mensen te verwachten.

In juni 1575 vindt het huwelijk plaats. Anna, zijn tweede vrouw, leeft nog, maar op het gezag van vijft vooraanstaande theologen wordt het huwelijk als ontbonden verklaard en is zijn nieuwe huwelijk dus wettig. Juliana heeft Charlotte nooit ontmoet. Ze schrijven elkaar wel heel veel. Probleem daarbij is dat Juliana de Franse taal niet beheerst en Charlotte de Duitse niet. De Prins vertaalt en later doet zijn dochter Maria dat.

Kleindochter Maria

Als Charlotte haar tweede kind verwacht, wenst Willem van Oranje ook zijn andere kinderen in zijn omgeving te hebben. Er gaat een schrijven naar de Dillenburg en Juliana moet aftscheid nemen van haar kleinkinderen en dat terwijl Maria eigenlijk voor haar onmisbaar is. Maria is sprekend het evenbeeld van haar moeder Anna van Buren. Eenvoudig en vriendelijk als ze is, neemt ze iedereen voor zich in. Ze leest met haar grootmoeder, schrijft haar brieven, helpt haar met het eten koken voor de armen en het bereiden van medicijnen voor de zieken. Ze is Juliana’s rechterhand en vergezelt haar meestal op haar reizen. Maria maakt zich in het huisgezin van Charlotte al spoedig net zo onmisbaar als op de Dillenburg. Dat verbaast niet, want daar wordt jaar op jaar een dochtertje geboren.

Afnemende krachten

Verzorgde Maria door haar schrijven voorheen de band tussen de Dillenburg en de Prins, nu gebeurt dat weer, maar andersom. Vooral uit haar brieftwisseling met haar oom, Graaft Jan, lezen we dat het met Juliana steeds minder wordt. Juliana klaagt over slecht zien, slecht bewegen en vooral over hevige hooftdpijn. Uit een brieft uit 1565 van Graaft Jan aan de Prins weten we dat ze toen ziek is geweest. Er was toen sprake van een soort beroerte. Jan schrijft dat haar mond toen veertien dagen scheeft heeft gestaan. Na 1576 komen er klachten voor in haar eigen brieven en meer dan eens de verzuchting oft de Heere haar toch maar uit dit jammerdal zou willen verlossen. Het wordt ook steeds stiller om haar heen. Vooral ook als Jan naar de Nederlanden gaat om stadhouder van Gelderland te worden. Zijn vrouw, Elisabeth, blijft achter en zij en Juliana hebben veel steun en troost aan elkaar. Elisabeth brengt in 1579 haar twaalftde kind ter wereld. Het wordt levenloos geboren. Zij sterft na enkele dagen zelft ook. Voor de oude moeder is dit een bijna niet te overkomen verlies. Twintig jaar waren ze bijna dagelijks elkaars gezelschap. Elisabeth was een bijzondere vrouw. Hoogstaand, een voorbeeldige echtgenote en moeder. De treurende Juliana stort haar verdriet uit in een brieft aan haar broer:

“Sedert uw laatste bezoek is een groot leed over mij gekomen, doordat ik mijn lieve zoons, Graaft Jan van Nassau’s vrouw verloren heb, daar zij uit deze wereld is. De Almachtige schenke haar een zalige opstanding. Mijn gelieftde zoon is nog altijd niet thuis geweest, voorzeker zal hij een groot gemis voor hem en ons en het graaftschap hier vinden. Hartelijk gelieftde broeder, ik verzoek u vriendelijk dit korte schrijven voor lieft te nemen, want het schrijven gaat bezwaarlijk. Het is mij al overkomen, als ik schrijven wilde, dan verging mij het gezicht, en waar ik één moest zien, daar zag ik de ganse dag twee. Ik deug ook voor niets meer.”

De brieft is met tranen bevochtigd en daardoor op veel plaatsen halft uitgewist. Van grote steun en troost in deze droeve dagen is dominee Chr. Pezel (1539-1604), ook wel Pezelius genoemd. Hij reorganiseert de Dillenburgse gemeente in calvinistische zin. Dat heeft de volledige sympathie en medewerking van Juliana. In zijn prediking vindt Juliana haar bevinding terug. Ze is zeer op hem gesteld.

Haar sterven

Juliana heeft meegemaakt dat haar oudste Hanause zoon overlijdt. Jong, precies als zijn vader en meerderen uit zijn voorgeslacht. Ze maakt voor haar sterven ook nog mee dat haar oudste Hanause kleinzoon ster ft. Ook zeer jong. Zijn weduwe zal later net als Ju liana gravin van Nassau worden op de Dillenburg. Dat heeft ze niet meer meegemaakt. Juliana sterft in de maand juni van het jaar 1580. Op 16 juni bespreekt ze nog enige zaken met dr. Schwarz, de trouwe dienaar van Graaft Jan. Als hij zich wil verwijderen, houdt ze hem terug en betuigt ze haar vreugde over haar aanstaande verlossing. De volgende dag, 17 juni, zit ze gewoon aan taftel en houdt ze zich op haar gewone levendige manier bezig met jong en oud. ’s Avonds gaat ze vroeg naar haar slaapvertrek. Om 11 uur ’s avonds wordt ze plotseling onwel en voelt ze zich heel erg ziek. Ze wekt haar kamervrouwen, die onmiddellijk zien dat het niet goed met haar gaat. Binnen zeer korte tijd weet iedereen op de Dillenburg dat de oude gravin stervende is. Graaft Ernst, haar pleegkind, is bij haar als ze zacht en kalm in de morgen van 18 juni ontslaapt. Geen van haar zoons oft dochters zijn bij haar om haar de ogen toe te drukken. Bij de begraftenis zijn alleen Katharina en Elisabeth. De tijden zijn ernaar, maar het is onbeschrijftelijk weemoedig dat deze vrouw zo eenzaam is gestorven en door zo weinigen van haar dierbaren, aan wie ze haar hele leven heeft gewijd, naar haar laatste rustplaats is gebracht. Maria, haar kleindochter, van wie ze zoveel hield, schrijft aan haar oom, Graaft Jan:

“Met een bedroeftd gemoed heb ik de tijding vernomen van het aftsterven van mijn vriendelijke, innig gelieftde vrouwe moeder. Zij zal, dat weet ik, door velen betreurd worden, want het was een vrome Godvruchtige vrouw. God geve dat wij naar haar mogen aarden!”

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 2013

In het spoor | 56 Pagina's

Juliana van Stolberg (1506-1580) -2-

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 2013

In het spoor | 56 Pagina's