Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

«Memorie van Toelichting.» (III)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

«Memorie van Toelichting.» (III)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

«Voortzetting der Doleantie.» Ziedaar het eerste punt, waarover de «Memorie» toelichting geeft.
In zake de wijze van «reformatie» bestaat groot verschil tusschen de «gescheidenen» en de Doleerenden, gelijk dit dan ook in de concept-acte niet verbloemd wordt.
Dit verschil is — ook afgedacht van het (bekende) reglement — voor de Doleerenden zoo gewichtig, dat zij daaraan het recht willen ontleenen (ook na eventueele vereeniging) nog een kerkeraad te doen optreden naast dien eener Christ. Ger. Gemeente terzelfder plaats. Wel is hierin van doleerende zijde later nog wijziging gebracht, maar altijd zoo, dat toch de lijn der doleantie werd vastgehouden en het recht, om een kerkeraad naast den bestaanden te formeeren, ofschoon niet aan kerkeraden en meerdere vergaderingen, toch aan ambtsdragers en leden der «Ned. Ger. Kerken» (Gemeenten) bleef voorbehouden.
Dit punt vond op de Synode te Assen bezwaar en dit bezwaar werd ook later te Kampen niet opgeheven.
De Doleerenden gronden dit recht en deze vrijheid voornamelijk op het volgende :
a. de methode der Scheiding van 1834;
b. de wijze, waarop de erkenning door de regeering in 1839 is geschied, welke plaatselijke erkenning in 1869 door een algemeen reglement is vervangen ;
c. formatie van kerkeraden naast bestaande moet (beweren de Doleerenden) niet worden aangemerkt als tegenover maar naast ons.
d. plaatsen, waar zulk eene min aangename verhouding zich kan voordoen, meent men, zijn slechts weinige, en daarbij wil men ook hetzelfde recht den «gescheidenen» toekennen, om naast eene Doleerende gemeente eene Christ. Gereformeerde te stichten.
Een eerste bezwaar noemen de Doleerenden derhalve : de methode van scheiding.
De gescheidenen, zoo redeneert men, hebben de gansche Ned. Herv. Kerk, zonder onderscheid te maken tusschen «Genootschap» en plaatselijke kerken (gemeenten), over één kam geschoren en veroordeeld en o. m. daarin de roeping der scheidende geloovigen tegenover de achterblijvende leden en de plaatselijke gemeenten miskend.
De geachte opstellers der «Memorie» spreken dit tegen en wijzen er terecht op, hoe (zij het dan ook met veel gebrek en ontrouw) steeds en alom is gearbeid, in gehoorzaamheid aan ‘s Heeren gebod, waarvan rijken zegen, in en buiten haar kring, tot zichtbaar bewijs verstrekt. Van Doleerende zijde beschouwt men al de achtergeblevenen nog als leden, doch wij zeggen: «wat geeft dat in de werkelijkheid ?» «Een schoone beschouwing — alzoo betoogt de Memorie — «die in de werkelijkheid onuitvoerbaar (onhoudbaar) is.» Neem b.v. Amsterdam. Een betrekkelijk klein deel «geloovigen» treedt uit het Ned. Herv. Genootschap. Deze benoemen uit die uitgetredenen een kerkeraad. Die kerkeraad treedt op, zoo het heet als DE Kerkeraad, voor geheel de «kerk» (gemeente) van Amsterdam. Juridisch is dit volstrekt onmogelijk. En hoe men te vergeefsch op die wijze in rechten zoekt op te treden ter wille van de goederen en bezittingen der «Herv. Kerk», is door den rechter reeds lang uitgemaakt. Erger is echter de wanverhouding, die in betrekking tot geestelijke zorgen, enz. hieruit voortvloeit.
Bij zoovele en zoo grove dwalingen als in het Herv. Genootschap straffeloos geduld worden, rijst nu toch de vraag, wat men doen zal met die velen, die zich in leer en in leven als ongeloovigen en goddeloozen aanstellen ? Zal men vroeger of later tot officieele afsnijding dier leden overgaan? Maar hoe kan dit, waar voorafgaande bearbeiding onmogelijk is?
Alles wel gewikt en gewogen, kunnen theorie en praktijk op dit punt den Doleerenden slechts tot dit resultaat brengen : Gereformeerde prediking, maar zonder de minste waarborg voor zuivere bediening der sacramenten naar den eisch van Gods verbond! Dit laatste meenen zij echter te bereiken door een kaartenstelsel in toepassing te brengen.
Wij zagen zulke kaarten (door een kerkeraad den leden uitgereikt) waarop gedrukt stond te lezen: «ja ik van ganscher harte.» Hoe dit op gereformeerd terrein te verdedigen is, komt ons onverklaarbaar voor. En welke dwalingen in het practisch leven hiervan onvermijdelijk gevolg moeten zijn, licht voor de hand.
Daarenboven: het formeel wel, maar officieel niet erkennen van leden is eene theorie, die naar onze bescheiden meening in strijd is met Gods Woord en onze gereformeerde belijdenis.
Dat overigens «de methode der scheiding» den menschen in ‘t algemeen minder bekoort dan de methode der Doleantie, behoeft ons niet te verwonderen. Alleen de gedachte «afgescheidenen» te zijn, is voor velen iets vreeselijks. En dat de Doleeren den in werkelijkheid toch evenzeer afgescheiden zijn als de Chr. Gereformeerden, is schier niemand aan ‘t verstand te brengen. Daarbij: een kerk met leertucht, maar zonder zedentucht is reeds jaren lang een geliefd droombeeld van duizenden in den lande geweest. Inderdaad wij kunnen, hoe wonderlijk het ook sommigen moge schijnen, niet vatten, waarom men desbetreffende op doleerend standpunt behoefte- kon hebben, om het Herv. Genootschap te verlaten.
Wel weten we, dat het onbillijk zou zijn, bij geheel anderen toestand, reeds nu van Doleerenden te eischen, in alles te handelen als de Christ. Gereformeerden. Doch hier staat tegenover, dat de eere Gods en de heiligheid Zijns Verbonds geen tolerantie van verkeerde beginselen duldt.
Dit, meenen wij, is door de «methode der Scheiding » steeds vermeden, hoeveel gebrek en zwakheid haar ook mag kenmerken.
In zijne bekende brochure: «Is Vereeniging overeenkomstig de Concept-acte wenschelijk?» zegt Ds. Littooy dan ook terecht: «Zoolang de Doleerenden moeten denken en zeggen: «de oorzaak van het niet-vereenigen licht in de wijze uwer reformatie,» en wij: «zij licht daarin, dat Gij uwe wijze van reformatie tot de absoluut noodzakelijke maakt,» — is geen dragelijke vereeniging mogelijk. (Voor dit laatste zouden wij liever zeggen: «zoolang is elk voorstel tot vereeniging onmogelijk.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 augustus 1889

Het Stichtsche Wekkertje | 4 Pagina's

«Memorie van Toelichting.» (III)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 augustus 1889

Het Stichtsche Wekkertje | 4 Pagina's