Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

«Ik ben die God van Beth-El.» (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

«Ik ben die God van Beth-El.» (I)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gen. 31 : 13.

«God zorgt als ‘t leed genaakt.» Dit zien wij op eene bijzondere wijze in het voorbeeld van Jakob, den kleinzoon van Abraham, den Vader aller geloovigen. Toen de Heere, de God Zijner Vaderen hem verscheen, en zich hij vernieuwing aan hem openbaarde als die God van Beth-El, waren het voor hem bange dagen. Zijn dienst en verkeer bij Laban werd op allerlei wijze verzwaard. Maar uit deze onaangename vreemdelingsehap te Paddan-Aram zou hij weldra worden verlost. Daarmee stond veel in verband en daartoe werd veel vereischt. Doch het was de eerste maal niet, dat Jakob in ellende en in benauwdheid verkeerde, ‘t Was ook niet voor het eerst, dat de God Abrahams en de God Izäks zich ook als zijn God aan hem openbaarde. Mogen we nu eenmaal den Heere kennen als onzen Leidsman en Ontfermer, hebben we eenmaal genade in Zijne oogen gevonden, staan we met Hem in een verbond, dan zal Hij ons niet begeven noch verlaten!
Dit zien we in Jakob. Met de woorden « lk ben die God van Beth-El» wordt Jakob iets herinnerd. Daaraan was voor hem eene geschiedenis verhouden. Vele jaren geleden was de Heere hem verschenen te Beth-El in den droom, toen hij ter oorzake van Ezau, zijnen broeder, de aartsvaderlijke tente moest verlaten, en heen toog naar zijn oom Laban te Paddan-Aram. Op die reis geraakte hij op eene plaats, waar hij in ‘t open veld vernachtte. De zon is ondergegaan; bijeengeraapte steenen van het veld dienen tot peluw, waarop het natte hoofd van den vermoeiden pelgrim rost. Zooveel herinneringen had de zoon van Izäk in Kanaän achtergelaten, zooveel wederwaardigheden wachten hem bij Laban. Der gedachten vol, ligt hij daar op die harde peluw, schijnbaar van alles verlaten.
Had ooit iemand op aarde in waarheid kunnen zeggen: «Ik ben, o Heere! een vreemdeling hier beneên,» dan was hij het, die daar op de aarde ligt uitgestrekt, terwijl de duisternis hem van alle zijden omringd. Maar in duisternis ia de Heere zijnen kin deren tot licht ! Jakob droomt, en in dien droom ziet hij, door middel van een ladder, de aarde met den Hemel in verbinding gebracht. Het ondereind van den ladder stond op de aarde, in Jakobs nabijheid; het topeind van dien ladder raakte aan den hemel; de engelen Gods klommen daarbij op en neder, en de Heere stond op dezelve. Welk een gezicht! En dat onder zulke omstandigheden, als waarin deze man verkeerde. Doch nog meer! Als Jehovah, als Abrahams God, openbaart zich de Heere verder aan hem, verzekert hem van zijn veilig geleide, van zijne goddelijke bescherming, en Jakob ontvangt de uitnemendste beloften. «Zalig hij, die Jakobs God ter hulpe heeft!» De zonde is oorzaak van allerlei jammer. Ook dit moest Jakob op de smartelijkste wijze ondervinden. En hoeveel donkere wolken zouden zich nog over zijn hoofd samenpakken, alvorens hij op zijne stervenssponde zou uitroepen: «op uwe zaligheid wacht ik, Heere !» Maar geen nood : er is verbinding tusschen de aarde en den hemel! Denk dit ééne weg voor een oogenblik, en de laatste ster der hope verdwijnt op Jakobs moeielijke pelgrimstocht. Zoo donker kunnen de wegen der goddelijke Voorzienigheid voor ons zijn, — zoo zwaar kan het gevoel onzer zonden ons drukken, zoo treffend kan alles samenloopen, om onze ellende te vermenigvuldigen en onze benauwdheid te doen klimmen, — dat duidelijker dan ooit wordt gevoeld en geleerd: alleen Gods nederbuigende goedheid en ontferming kan ons redden) alleen zijne Vaderhand, van den hemel tot ons uitgestrekt, kan ons troosten en helpen.
Toen Jakob uit den slaap ontwaakte, riep hij aanbiddend uit: «dit is niet dan een huis Gods en dit is de poort des hemels!» Breken er nu later wederom bange tijden voor hem aan, en komt de Heere hem verschijnen als de God van Beth-El, dan zal Jakob zich kunnen herinneren wat er aan die plaats was geschied. Zoo kunnen we als in één woord samenvatten, waarin het groote voorrecht der geloovigen bestaat, waardoor zij in allen nood en ellende, van alle andere stervelingen zoo gunstig onderscheiden zijn : zij kennen verbinding tusschen de aarde en den hemel; zij weten den weg, waarlangs zondaren gemeenschap oefenen met den Almachtige. Christus heeft gezegd: «Ik ben de weg.» Hij is de Jakobs ladder voor al de oprechte vromen. Door Hem, en door Hem alleen, hebben we, door eenen Geest, toegang tot den Vader.
Ons leven op aarde is een vreemdelingschap. Door veel verdrukking moeten Gods kinderen ingaan. Veel rampen zijn der vromen lot. Doch als in nood en ellende onze ziel in benauwdheid en in druk verkeert, en alles ons tegen schijnt te zijn, dan komt de Heere op zijn tijd en zegt als tot Jakob: «Ik ben die God van Beth-El,» en wat de Heere, als Jacobs God, ons daarin predikt, wenschen wij nader te overwegen in een volgend artikeltje.
Reisgenooten naar de eeuwigheid! kent gij ook een Beth-EI in uwe geschiedenis?

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 oktober 1889

Het Stichtsche Wekkertje | 4 Pagina's

«Ik ben die God van Beth-El.» (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 oktober 1889

Het Stichtsche Wekkertje | 4 Pagina's