Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

«Ik ben die God van Beth-El.» (V - Slot)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

«Ik ben die God van Beth-El.» (V - Slot)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gen. 31 : 13.

In het twaalfde hoofdstuk van Hoséa’s profetiën wordt, met vermelding van Jakobs worsteling, getuigd: «Te Beth-El vond hij Hem, en aldaar sprak Hij met ons.» En aan dit vinden van Hem en spreken met ons, gaat vooraf: «Hij (Jakob) weende en smeekte Hem.» Hieruit blijkt duidelijk, dat Jacob in zijn persoon en geschiedenis type (voorbeeld) is van een groot volk, dat naar hem Israël is genoemd. Een voornaam schriftuitlegger merkt hierbij terecht op, «dat de schriftuurlijke historiën en voorbeelden tot onzen nutte en gebruik beschreven zijn; en dat ze alleen tot nut gelezen worden, wanneer wij er een nuttig gebruik van maken. Hierom stelt de Heere deze historie van Jakob en Israël voor, niet als een bloote historie, maar als in zich behelzende beschuldigingen en leeringen voor de tegenwoordige eeuwe. (Kom. 15:4.)»
Zagen we eenerzijds hoe wondervol de Heere Jakob voorbereidde tot den strijd en tot de beproeving welke hem wachtte, wij zien anderzijds ook, hoe aan uitnemende weldaden en zalige genietingen veelal strijd, duisternis en allerlei aanvechting voorafgaat. Na veel van dit alles doorleefd te hebben (blijkens Gen. 35) zien wij, dat God tot Jakob zeide:
«Maak u op, trek op naar Beth-El, en woon aldaar; en maak daar een altaar dien God, die U verscheen, toen gij vluchttet voor het aangezicht van uwen broeder Ezau. Jakob deed alzoo, en bouwde een altaar dien God, die Hem antwoordde ten dage zijner benauwdheid. Dien God te kennen en lief te hebben is het eeuwige leven. Hoe waardig is Hij gehoorzaamd en gediend te worden !
Valsche goden, helaas door zoovelen gediend, antwoorden niet ten dage der benauwdheid. Men kan tot hen roepen, gelijk de Baal -priesters ten dage van Elia, maar zij zijn stom en kunnen niet antwoorden. De menschelijke rede, het geld, de wijsbegeerte, staatsmacht, ontucht, sterken drank, ja wat wordt in onze eeuw al niet als goden gediend?
Maar als uw leven in gevaar, als uwe ziele in grooten nood verkeert, als dikke duisternis u omringt, als het U bang is van alle zijden, dan is het alleen Jakobs God bij wien uitkomsten zijn, zelfs tegen den dood. Door Hoseä deelt de H. Geest ons bijzonderheden mede, aangaande Jakobs worsteling met den Engel des Verbonds. Hij weende en smeekte Hem. Als een voorbeeld kunnen we Jacob bier aanmerken van eene ontelbare menigte, die, evenals de Kananeesche vrouw, bij Jezus bidden en pleiten leerde om genade en geen recht. De zoude doet weenen, het geloof leert smeeken en worstelen, en door de kracht en heerschappij der goddelijke genade wordt het den kinderen Gods gegeven te overwinnen over allen vijand en in allen nood. Dit is en blijft de troost voor en de verwachting van al het volk van God.
Jakobs weg lag gedurig in de diepte. Oud en grijs geworden, hooren we hem later voor koning Farao betuigen, dat de dagen der jaren zijner vreemdelingschappen weinig en kwaad waren geweest. Maar toch, altijd en in alles had de Heere hem geholpen en gered. En toen hij eindelijk aan het einde van zijn veelbewogen leven was genaderd, wachtte hij de zaligheid Gods. O, onuitsprekelijke genade, als een zondaar genade hij God gevonden te hebben, zoo wondervol door den Almachtige geleid en overal beschermd, en ten laatste de eeuwige zaligheid te mogen beërven !
Door het geloof staan alle oprecht geloovigen met Jakob in geestelijke verwantschap. En hoe onderscheiden overigens Gods weg met de zijnen mag zijn, niemand hunner zal weenen en worstelen vreemd zijn. Wie kent niet de oogenblikken in zijn leven waarin het geprangd gemoed als Jakob uitriep : «Alle deze dingen zijn tegen mij ?» Niet te vergeefs is reeds in de oudheid door Mozes getuigd, dat het uitnemendste van ons leven nog moeite is en verdriet. Maar wat nood, indien wij slechts Jakobs God tot ons deel mogen hebben! Hij is de Heere, die antwoordt ter dage onzer benauwdheid ! Toen later de nakomelingschap van Jakob in Egypteland werd benauwd en verdrukt, is het gebleken.
De Heere boorde haar geschrei en God kende haar. Al de eeuwen door is dit bevestigd. Daartoe heeft de Leeuw uit Juda’s stam overwonnen. En omdat de Heere getrouw en onveranderlijk is, zijn Jakobs kinderen niet verteerd. In al zijne beproevingen zag Jakob zich menige verrassing door God bereid. Maar ging het u niet evenzoo, gunstgenooten des Heeren ? Als de weg van Sittem tot Gilgal eens wordt overzien, als we eens gedenken, hoe voor dezen om de Heere heeft gunst bewezen, — als we de opschriften eens gaan lezen, die onze hand schreef op de gedenksteenen, op onzen weg opgericht, -— wat dunkt u, is het dan niet, alsof zelfs in den donkersten levensnacht, het ons uit den hemel wordt toegeroepen : «Ik ben die God van Beth-El ? !»
Jakob stond eens aan liet einde zijner vreemdelingsreize. Lezer ! zoo gaat het eenmaal ook u en mij! Het laatste woord uit de geschiedenis van den godsman, wien de Heere is verschenen, is met Gods vinger geschreven, en luidt: «Jakob heb Ik liefgehad. »
Aan die liefde en ondoorgrondelijke ontfermingen van den Heere, zullen ook wij het te danken hebben, als we, door ’t geloof, stervende mogen getuigen : «Heere, op uwe zaligheid wacht ik ! Hoe heerlijk en schoon luidt het lied der overwinning, waar op aarde de wijs van geleerd wordt:

«Kent gij gindsche ontelb’re schare.
«Blinkend van Gods luister, niet?
«Dag en nacht door ’s Heeren tempel
«Ruischt hun overwinningslied.
«Uit verdrukkingen gekomen,
«Pelgrims Op den weg van ’t kruis,
«Staan zij nu, Gods Naam aan ’t voorhoofd,
«Voor Zijn troon in ’t Vaderhuis.
«Juichend wuiven zij hun palmen
«In dos hemels zonneschijn,
«Nu ze, door de kracht des Midd’laars,
«Meer dan overwinnaars zijn.
«Al het treuren, al het zuchten
«Is vergeten daar omhoog !
«Liefde drijft de vreeze buiten,
«God wischt zelf hun tranen droog.»

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 november 1889

Het Stichtsche Wekkertje | 4 Pagina's

«Ik ben die God van Beth-El.» (V - Slot)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 november 1889

Het Stichtsche Wekkertje | 4 Pagina's