Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

«Deze zal groot zijn.» (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

«Deze zal groot zijn.» (I)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Luc. 1:32a.

«Adam viel en ik in hem,» zegt een welbekend schrijver. En met dien val verloor de mensch al de heerlijkheid en luister, waarmede God hem geschapen en oorspronkelijk versierd had. Ongehoorzaam aan God geworden, verloor de mensch Gods beeld en moest van stonden aan ondervinden welke vreeselijke gevolgen de zonde met zich brengt. Van een onderkoning, onder God, een misdadiger geworden,— van een paradijsbewoner een vluchteling, — van bet rijkste en voornaamste schepsel, door God geschapen, het ongelukkigste wezen, dat op aarde bestaat. Zijne vrede veranderd in vrees, — zijne blijdschap in gejammer, zijne heerlijkheid en glans in schaamte en schande, — ja, God zelf hem tot een vijand geworden! Zwerven op de aarde, door de zonde vervloekt, het vonnis des doods omdragende in zijn geweten, onherstelbaar verloren met geheel zijn geslacht, — hoe groot eene ellende waaraan wij allen onderworpen zijn! En nu heeft wel de mensch, door God goed en naar zijn evenbeeld geschapen, van af den beginne naar allerlei vonden en verontschuldigingen gezocht, en men heeft wel al de eeuwen door getracht die waarheid te loochenen en die schande te bedekken, doch tot op dezen dag zien we geheel bet geslacht van Adam zwoegen onder den last der zoude, gebogen onder het rechtvaardig oordeel Gods. “Van welken stand of in welk geslacht we ook zijn, — in welke eeuw we ons ook verplaatsen en waarheen we ook ‘den blik wenden, overal en altijd zien we het woord der aloude profetie bevestigd :
«Alle vleesch is gras, en al zijne goedertierenheid als eene bloem des velds.» Zie het in hen, die in grootheid en eere boven anderen hebben uitgeblonken, — die geschitterd hebben boven duizenden van hun geslacht! “Waar is de grootheid van Salomo en van Nebucadnezar, — waar de grootheid van Herodes en van Napoleon Bonaparte gebleven? Is niet alle grootheid dezer aarde vergaan met den tijd ? En wat baat daarenboven alle aardsche en uitwendige grootheid en luister, als in ons binnensteeen worm aan ous levensgeluk knaagt f Hoe snel kan lichaamssmart onze uitwendige schoonheid verwoesten, hoe kan in een oogenblik onze voorspoed en vreugd in droefenis en rouw veranderen!
“Wel mocht de vrome Job in de oudheid uitroepen: «Heeft niet de mensch een strijd op de aarde en zijn zijne dagen niet als de dagen des daglooners?» Immers nog dagelijks zien we bevestigend wat Mozes, de knecht des Heeren, heeft gesproken, dat namelijk het uitnemendste onzer jaren moeite is en verdriet. Doch wat is nog al de uitwendige ellende, die wij in dit tijdelijke leven onderworpen zijn, vergeleken met de ellende en het verderf, dat in ons woont.
Eeeds op eene der eerste bladzijden van de H. Schrift lezen we dit ontzettend getuigenis : «En de Heere zag, dat de boosheid des menschen menigvuldig was op de aarde, en al het gedichtsel der gedachten zijns harten ten allen dage alleenlijk boos was.» In Romeinen 3 vat de Apostel Paulus in eenige hoofdtrekken de ellende van joden en heidenen saam, die allen onder de zonde zijn, waar hij schrijft:
Er is niemand rechtvaardig, ook niet één. Er is niemand, die verstandig is; er is niemand, die God zoekt. Allen zijn zij afgeweken ; te zamen zijn zij onnut geworden ; er is niemand, die goed doet, er is ook niet tot een toe. Hunne keel is een geopend graf; met hunne tong plegen zij bedrog ; slangenventjin is onder hunne lippen; welker mond vol is van vervloeking en bitterheid. Hunne voeten zijn snel om bloed te vergieten, vernieling en ellendigheid is in hunne wegen, en den weg des vredes hebben zij niet gekend. Er is geene vreeze Gods voor hunne oogen. Aan tegenspraak dezer getuigenissen Gods heeft het onder de menschen nooit ontbroken, maar tegenspraak heft de waarheid der zaak niet op. Ook die tegenspraak is een natuurlijk gevolg van ’s menschen ellende. Alleen tengevolge zijner geestelijke blindheid is het mogelijk, dat de mensch, evenals menig teringlijder, niet weten noch gelooven wil, wat in waarheid van hem wordt getuigd. Wie echter geloovig in den; spiegel van Gods Woord zijn ware gedaante te zien krijgt, kan en zal bekennen, dat hetgeen God van den mensch getuigt, de waarheid is. En inplaats van die waarheid te loochenen of te bestrijden, zal in diens hart de vraag als eene behoefte der ziel geboren worden : is er nog een middel om de straf, op de zonde bedreigd, te ontgaan en wederom tot genade te komen? Vruchteloos en ijdel is het, ons heil van ons zelven of van eenig schepsel te verwachten. Maar, Gode zij dank ! Wat onmogelijk is voor den menseh, is niet onmogelijk bij God. In bovenstaand Schriftwoord vinden we de aankondiging van de grootheid van Hem, in Wien wij de vraag beantwoord zien, wie in staat is, om een arm Adamskind uit zijne ellende op te heffen.
Slechts van één kindeken, dat geboren stond te worden, kan, na Adams val, in waarheid gezegd worden : «Deze zal groot zijn.»
Groot naar afkomst en naam, want Hij zal de Zoon des Aller hoogst en genaamd worden. Groot in ambten en bedieningen, want hij zal een Profeet des Heeren, een Priester des Allerhoogsten Gods, een Koning zijn tot in alle eeuwigheid. Groot zal de hier aangeduide persoon zijn in at de kracht van het woord.
Niet door een mensch, maar door den engel Gabriël wordt zijne komst aangekondigd; ’t is een heraut uit de gewesten der eeuwige heerlijkheid, die dezen last op aarde volbrengt.
Heil u, mijn lezer ! indien gij, door de verlichting des H. Geestes, aan uwe zonde en ellende ontdekt, moogt hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want in de aankondiging: «Deze zal groot zijn,» komt het ‘Evangelie der genade, komt Gods reddende liefde en ontferming tot u. Doch die gezond zijn hebben den Medicijnmeester niet van noode.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 november 1889

Het Stichtsche Wekkertje | 4 Pagina's

«Deze zal groot zijn.» (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 november 1889

Het Stichtsche Wekkertje | 4 Pagina's