Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Winterslaap

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Winterslaap

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

<br />

Lijkt dat niet ideaal: een winterslaap houden? Zeker als het guur weer is wanneer u dit leest. Sommige dieren kruipen immers heerlijk weg vóór de erge kou aanbreekt. Zonder narigheid komen ze de barre wintermaanden door, heerlijk slapend. Zo wordt door ons nog weleens gedacht.

De werkelijkheid is anders. Ten eerste zijn er niet zoveel dieren die een echte winterslaap houden; het is een tamelijk zeldzaam verschijnsel. Ook is het geen behaaglijke situatie, zoals wij ons die dromen: door-en-door warm terwijl de winterkou venijnig is. Wij denken te gemakkelijk aan ons warme bed terwijl de gure oostenwind om het huis waait.

Koudbloedig
Er zijn wel veel dieren die voor de winter beschutting zoeken en inactief worden, maar dat zijn vooral de koudbloedige: reptielen, amfibieën en insekten. Van deze dieren wisselt de lichaamstemperatuur met de omgevingstemperatuur. Dit houdt in dat ze, als het in de herfst kouder gaat worden, ook kouder worden. Als reptielen en amfibieën geen beschutting zouden zoeken, zou hun temperatuur steeds verder dalen. Tenslotte zouden ze doodvriezen.

Voor deze soort dieren is trouwens in de winter ook geen of nauwelijks voedsel beschikbaar; ze moeten een lange periode doorbrengen zonder te eten. Dus kunnen ze dan ook geen activiteit ontplooien, waarvoor immers energie en dus voedsel nodig is. Doordat de temperatuur van koudbloedige dieren zakt en de lichaamsprocessen steeds trager worden, is de toestand van winterslaap een logisch gevolg.

Bij dalende temperatuur wordt de lichaamsvloeistof dikker. Het vriespunt ervan komt daardoor lager te liggen. Er vindt min of meer een proces plaats waardoor inwendig een soort antivriesstof ontstaat, zoals wij die in onze auto-radiateur hebben. Dat is ook het geval bij bepaalde insekten, vlinders bijvoorbeeld. Het citroentje en de kleine vos fladderen in maart vrolijk in de voorjaarszon, hoe koud de winter ook is geweest.

Ze hebben in een spleet, in een takkenbos of schuurtje, maar verder onbeschut, de felste kou getrotseerd, zijn bevroren zonder dat hun leven werd aangetast. Ook dan is het een soort antivries dat de vitale levenscellen tegen bevriezen beschermt.

Warmbloedig
Van warmbloedige dieren zijn de levensprocessen net als van ons. Zij hebben een warmteregulatie door verbranding van voedsel, waardoor de lichaamstemperatuur vrijwel constant blijft. Dat is ook nodig.

Warmbloedige dieren en mensen kunnen geen grote schommelingen van lichaamstemperatuur verdragen. Om de koude periode door te komen hebben dieren allereerst voldoende voedsel nodig. Zoogdieren krijgen ter bescherming ook een dikkere vacht en vogels zetten bij erge kou hun veren op om een betere warmte-isolatie te verkrijgen. Ook zoeken ze beschutting voor de nachten wanneer het op z'n koudst wordt.

Meer lichaamsbeweging is ook vereist. Die is er vanzelf; de dieren moeten zich veel meer inspannen om aan voldoende voedsel te komen dat in de wintermaanden schaarser is. Maar ook als er wel volop is, blijkt die lichaamsbeweging noodzakelijk. De koolmees pikt een poosje ijverig van een kaaskorst, vliegt dan weg om in de klimop wat te gaan zoeken, maar blijft ook daar niet lang. Rusteloos bewegend blijven vogels zoeken naar voedsel.

Waarom blijft die koolmees niet bij dat lekkere stuk kaas om zich rond te eten? Hij heeft beweging nodig, die is even belangrijk als voedsel. Er zijn enkele warmbloedige dieren die tegen felle kou niet voldoende verweer hebben. In onze gematigde streken zijn dat: egel, vleermuis, hamster en een aantal soorten muizen. Dat zijn echte winterslapers.

Wie probeert meer warmbloedige winterslapers te zoeken wordt teleurgesteld. Die situatie komt slechts bij enkele kleinere dieren voor, die grotendeels nachtdieren zijn. Dat is ook begrijpelijk want juist die zijn door hun levenswijze op de koudste tijden het meest kwetsbaar.

Wat is winterslaap?
Winterslaap is een toestand die wordt gekenmerkt door energiebesparende verschijnselen. Alles wordt traag: de stofwisseling, de ademhaling en de hartslag. Ook daalt de lichaamstemperatuur geleidelijk zonder nadelige gevolgen. Zo ontstaat een diepe rusttoestand die soms maanden duurt om de winter door te komen. De dieren worden lethargisch, voelen koud aan en schijnen dood te zijn.

Men kan ze vastpakken zonder dat ze het merken. Bij echte winterslaap van warmbloedige dieren daalt de lichaamstemperatuur sterk; de situatie lijkt dan op die van koudbloedige dieren. Toch is er een groot verschil. Als strenge vorst doordringt tot de schuilplaats van koudbloedige dieren dan bevriezen ze, want ze worden er niet wakker van. Als echter van een warmbloedige winterslaper de lichaamstemperatuur te ver zakt wordt hij wakker.

Zo zien we een enkele keer midden in de winter een egel tevoorschijn komen, als zijn lichaamstemperatuur beneden de kritische grens van 5.5°C zakt. Dat is voor een winterslaper gevaariijk. Tijdens de rustperiode dienen de vetreserves als voedsel en tevens voor warm te-isolatie. Die reserves worden heel langzaam verbruikt doordat het dier inactief en de lichaamstemperatuur heel laag is.

Als hij ontwaakt gaat die meteen omhoog naar de normale waarde. De vetreserves worden dan snel verbruikt. Het dier moet dan direct op zoek naar voedsel, wat in de winter niet of nauwelijks te vinden is voor insekteneters. Die zoeken dan ook een vorstvrije plaats om te overwinteren en maken zelden daarmee een vergissing.

Lekker luieren
Toch zijn er enkele dieren die er 's winters hun gemak van nemen, de kou ontvluchten en slapend en luierend die nare tijd langs zich heen laten gaan. Beren doen dat. Die zijn in de herfst moddervet. Wanneer het koud wordt zoeken ze een goed beschut hol op, waarin ze maandenlang blijven. Ze houden geen echte winterslaap, want hun lichaamstemperatuur blijft normaal, maar ze slapen wel veel.

Ze teren ook op hun vetreserves. In die tijd van winterrust worden de twee of drie jongen geboren. Doordat de berin zich kalm houdt, een dikke pels heeft en goed beschut is in haar hol, verliest ze weinig energie. Ze drinkt niet, heeft nauwelijks behoefte aan vocht. Afscheiding via urine en transpiratie vindt ook niet plaats. De vetreserve is niet alleen nodig om de moeder in leven te houden.

Haar vet „verbrandt", zet met de ingeademde zuurstof de produktie van melk op gang, terwijl ze in een soort sluimertoestand verkeert. Zo leven moeder en kinderen samen van haar rijke vetvoorraad. In het voorjaar komen ze te voorschijn: de moeder vermagerd, de welpen levenslustig en zuigeling-af. Juist als er volop ander voedsel beschikbaar komt. De jonge dieren kunnen meteen tot aan de volgende winter krachtig voedsel vinden, groeien en reserves aanleggen voor de volgende koudeperiode.

Met ijsberen gaat dat net zo. In zeer koude winters kruipen de mannetjes voor korte tijd in een sneeuwhol. Drachtige berinnen blijven er wel een halfjaar in. In die tijd worden ook haar welpen geboren. Die drinken vrijwel ononderbroken. In zo'n hol is het wel twintig graden warmer dan erbuiten. Ook in dierentuinen hebben drachtige berinnen volkomen rust en afzondering nodig.

In toendra's
Heel lang dacht ik dat winterslapers vooral in de erge koude streken zouden voorkomen. In de noordelijke toendra's, waar de winters venijnig zijn, leven warmbloedige dieren, maar die houden geen winterslaap. Dat zou daar niet kunnen, het is te gevaarlijk. De bodem is ononderbroken hard bevroren terwijl hooguit een dunne bovenlaag korte tijd ontdooit. Dieren kunnen zich daar dus niet diep ingraven. Winterslapers komen dan ook uitsluitend voor in gematigde gebieden.

In de toendra's leven wel woelmuizen, lemmingen en andere kleine dieren. Die graven holen diep onder de sneeuw. Onder die beschuttende laag vinden ze nog voldoende plantaardig voedsel en ze zijn tegen de erge kou beschermd. Poolvossen en ijsberen kunnen zich goed handhaven. Ze hebben een bijzonder dikke vacht en vetlagen om warmteverlies zoveel mogelijk tegen te gaan.

Het aantal soorten en individuen in de dierenwereld van de toendra is echter klein. Luieren is er voor hen niet bij, integendeel, ze moeten erg actief zijn om voedsel te bemachtigen. Twee factoren die het mogelijk maken strenge kou te verdragen. Zonder behaaglijk beschutte plekken om daar heerlijk weg te doezelen.

Wel hebben ze een bijzondere regulatie van de warmteproduktie door verhoogde stofwisseling en regulatie van de bloedsomloop naar de ledematen. En voor de normale slaap zoeken ze beschutte plaatsen op in een hol of onder de sneeuw.

Dit artikel werd u aangeboden door: Terdege

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 januari 1984

Terdege | 48 Pagina's

Winterslaap

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 januari 1984

Terdege | 48 Pagina's