Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De baksteenindustrie: het gat in de markt voor dr. G.B. Janssen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De baksteenindustrie: het gat in de markt voor dr. G.B. Janssen

" 't Leven van de steenarbeider typeert 't slechte leven an elke fabrieksarbeider in de negentiende eeuw"

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Tot voor enkele jaren was er nauwelijks iets bekend over de geschiedenis van de baksteenfabricage in Nederiand. In 1987 kwam daarin verandering. Aan de Katholieke Universiteit Brabant promoveerde een gepensioneerde beroepsmilitair op een dissertatie over de baksteenindustrie tussen 1850 en 1920. Het lijvige boekwerk telt bijna zeshonderd pagina's en werd beloond met de vermelding''cum laude". Voor dr. GerardusBernardus Janssen een stimulans om met vernieuwde moed door te spitten in archieven en documenten. Tot de onderste steen boven is. <br />

De steenfabriek was vooroud-majoordr, G.B. Janssen uit Zevenaar geen vreemd terrein. Zijn vader werkte er het grootste deel van zijn arbeidzaam leven als smid/machinist. Vijftien jaar geleden begon de zoon zich te verdiepen in de historie van de Nederlandse baksteenindustrie. Ter afsluiting van een MOopleiding geschiedenis, die hij in de avonduren volgde, schreef hij een scriptie over industrialisatie en arbeidskrachten van plattelandsgemeenten in de tweede helft van de negentiende eeuw. Hij koos daarvoor de streek waar hij zelf vandaan komt: de gemeenten die nu samen Rijnwaarden vormen. Al snel kwam de student op jaren tot de ontdekking dat over de steenfabrieken nauwelijks literatuur bestond. ,,Datis voor mij het gat in de markt geworden. Ik ben gaan zoeken in gemeentearchieven, provinciale archieven, rijksarchieven, huisarchieven." Na afronding van zijn MOstudie stoomde Janssen direct door naar de universiteit van Nijmegen. Daar legde hij in '82 zijn doctoraal examen af, waarna hij aan de universiteit van Tilburg begon aan een proefschrift over de baksteenfabricage in Nederland. In '87 volgde zijn promotie. Sindsdien is hij dè deskundige op het terrein van de Nederlandse baksteengeschiedenis. Een wandelende encyclopedie, die over de steenfabrieken spreekt alsof hij er zelf vele tientallen jaren gewerkt heeft.

Seizoenarbeid
,,In het begin van de negentiende eeuw zijn de steenfabrieksarbeiders boerenarbeiders, die van april tot oktober op een steenfabriek werken. Het gebeurt ook wel dat de boer een eigen steenfabriekje heeft. Er wordt geproduceerd voor de be^ hoefte van de directe omgeving. Het echte steenovensvolk bestaat nog niet. In de tweede helft van de negentiende eeuw gaan de steenfabrieken moderniseren. De veldovens verdwijnen en er komen ringovens voor in de plaats. Er ontstaan fabrieken die voor de markt gaan produceren. Maar het blijft seizoenarbeid. Het werkvolk wordt één april ingehuurd en één oktober naar huis gestuurd. Watje tussen één oktober en één april doet, dat moet jezelf maar zien. De lonen zijn in die tijd hoog, maar het aantal arbeidzame weken is laag. En je wordt per eenheid stenen betaald. Regent het een dag, dan worden er geen stenen gemaakt en verdien je nul komma niks."

Alleen de sterken
, ,Van de zes maanden die het seizoen telt, kan maar negentien tot twintig weken effectief worden gewerkt. Dat is een verklaring voor de lange dagen die worden gemaakt. Met mooi weer begin je 's morgens om vier uur en ga je door zolang het licht is. Want je moet wel een redelijk inkomen verkrijgen. Spreek je die oudjes, dan hoor je van de meesten: 't Was zwaar werk, maar wel gezond, 'k Was nooit ziek. Nóóit ziek. Dat is logisch. Ze werden per seizoen gehuurd. Aan het eind van het seizoen kregen ze een contract voor het nieuwe seizoen en ontvingen een gulden, een meipenning. Maar alleen de goeien kregen een contract. Wie het niet bij kon benen viel af. Alleen de sterken bleven over."

Eenzijdig
Vijftig procent van de steenfabrieksarbeiders bestaat in deze jaren uit vrouwen en kinderen. Ook zij werken veertien tot vijftien uur per dag.,,Niet omdat de fabrikant of de steenbaas bewust die kinderen wil uitbuiten", doceert Janssen, ,,maarzo'n handvormer kan zijn werk niet doen als een kind hem geen homp klei aangeeft en andere kinderen de gevormde stenen niet wegbrengen. Daarom moeten ze even lang werken als hij." De historicus bevestigt dat de arbeidsomstandigheden op de steenfabriek miserabel waren. Toch vindt hij het beeld dat ervan bestaat eenzijdig. ,,Het leven van de steenarbeider typeert het slechte leven van elke fabrieksarbeider in de negentiende eeuw. Het waren geen ideale toestanden op de steenfabriek. Er was kinderarbeid. Maar de kinderen in de textielindustrie hadden het nog veel slechter. Die werkten het hele jaar. En die werkten bij kunstlicht. En die werkten 's nachts."

Armenbestuur
Voor de werkgelegenheid op het platteland waren de steenfabrieken van enorme betekenis. De tweede helft van de negentiende eeuw werd gekenmerkt door een enorme bevolkingsgroei. ,,De mensen konden niet allemaal een bestaan in de agrarische sector vinden", stelt Janssen vast.,, Dat betekent dat ze naar de steden, de verpaupering, toe moesten, of iets anders moesten zoeken op het platteland. Plattelandsindustrieën als de baksteenindustrie waren zo'n alternatief. In de jaren tachtig van de vorige eeuw werkten alleen in het dorpje Gendt op de gezamenlijke steenfabrieken zo'n negenhonderd mensen. De gemeentebestuurders waren er niet blij mee als er steenfabrikanten in hun gemeente kwamen. Er werden veel arbeiders van elders aangetrokken. Was het seizoen voorbij, dan werden de besten in dienst gehouden. De anderen konden gaan. Die bleven vaak in het dorp hangen en [> klopten aan bij het armenbestuur."

Heren en bazen
De fabrikanten of heren hielden zich uitsluitend bezig met de verkoop van de stenen. Op de fabriek had de steenbaas het voor het zeggen. Hij nam het personeel aan en betaalde de lonen uit.,, Vandaar dat de fabrikant zich altijd beriep op zijn zaakwaarnemer. Hij wist zogenaamd niet dat er kinderen van twaalf jaar op zijn fabriek werkten. Soms wist hij dat ook werkelijk niet. Vaak volgde een zoon van de steenbaas zijn vader op. Zo kreeg je hele families van steenbazen. De verhouding tussen steenbaas en fabrikant was in het algemeen goed. Dat moest ook wel, want de fabrikant was volkomen afhankelijk van de bazen. Die hadden veel meer verstand van het produktieproces dan hij. De verhouding tussen baas en arbeiders was in het algemeen minder goed. Moest de steenbaas kiezen tussen het voordeel van de fabriek en het voordeel van de werkman, dan koos hij in de meeste gevallen de fabriek. Daar was hij immers voor aangenomen.

Naamloze vennootschappen
In de twintigste eeuw worden veel steenfabrieken naamloze vennootschappen met aandeelhouders. De directeuren zijn zonen van steenfabrikanten die geen eigen fabriek meer hebben, of voormalige steenbazen. Een deel van die steenbazen gaat zichzelf in de steenwereld begeven en wordt eigenaar. Zo ontstaat een nieuwe categorie steenfabrikanten. Waren de oude afkomstig uit de toplaag van de Gelderse agrarische families, de nieuwe categorie komt voort uit het volk. Er wordt gemoderniseerd en gemechaniseerd. Aan het eind van de Eerste Wereldoorlog zijn bijna alle steenfabrieken voorzien van kleimolens en steenpersen. Daarmee is een eind gekomen aan het klei kneden en handvormen. De emancipatie van de arbeiders heeft ook voor de mensen op de steenfabriek gevolgen. Er ontstaan arbeidersvakverenigingen. De eerste collectieve arbeidsovereenkomsten worden afgesloten. In 1919 komt een nieuwe arbeidswet. De lonen stijgen. Vrouwen- en kinderarbeid nemen af. De vraag naar stenen is enorm. De baksteenindustrie biedt in deze jaren aan meer dan twintigduizend mensen werk.

Sint Stephanus
In de jaren twintig komt de terugslag. De jaren dertig zijn zo mogelijk nog moeilijker. De bouw stort ineen. De baksteenfabrikanten kunnen hun produkt aan de straatstenen niet kwijt. De steenarbeiders slaven vooreen hongerloon. Toch krijgt het socialisme weinig vat op hen. Als oorzaken noemt Janssen in de eerste plaats de behoudende inslag van het steenovensvolk. De"rooie bond" krijgt onder hen weinig leden. Voor de rooms-katholieke arbeiders is er de landelijke steenfabrieksarbeidersbond Sint Stephanus. Opgericht in Gendtin 1915, genoemd naar de gestenigde diaken. Deze bond gaat uit van het door paus Leo XIII gepredikte harmoniemodel. Betere arbeidsomstandigheden in samenwerking tussen werkgever en werknemer. ,,Dat paste in de geestelijke structuur van de steenfabrieksarbeiders", verklaart Janssen. ,,Het waren eenvoudige mensen, die hoog opzagen tegen de burgemeester, de dokter en de pastoor. Ze aanvaardden dat er verschillen waren. Dat hoorde zo. God had elk mens op deze wereld zijn plaats gegeven. Ieder in zijn eigen stand. Dat was een normale zaak.

Verdeel en heers
,,In de tweede plaats speelde mee dat seizoenarbeiders moeilijk te organiseren zijn. Hoe bereken je voor deze mensen het contributiegeld? Wie zegt dat ze volgend jaar weer op de steenfabriek werken? Het was geen aantrekkelijke groep om te organiseren. Daarnaast is voor een klassestrijd niet alleen nodig dat je allemaal van dezelfde klasse bent, maar ook dat je allemaal hetzelfde werk verricht. Bootwerkers doen allemaal hetzelfde. Maar op een steenfabriek had je twintig verschillende loonklassen en twintig verschillende leeftijdsklassen. Nou zegje als steenfabrikant tegen de vormers, van wie je er vijf hebt: jullie krijgen er allemaal twee centen bij. Maar tegen de kleigravers, van wie je er ook vijf hebt, zegje: bij jullie gaat er drie cent af. Heb je toch een cent verdiend. Dan kunnen de kleigravers wel gaan staken, maar de vormers doen echt niet mee. Verdeel en heers. Zo ging dat."

Mechanisatie
De miserabele toestand van de baksteenindustrie begon zich weer enigszins te herstellen, toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak. ,,Na de ooriog konden we de stenen niet aangesleept krijgen", blikt Janssen terug. ,,In die tijd zijn de sociale omstandigheden in de baksteenfabricage enorm veranderd. Men kreeg geen arbeiders meer. Ze trokken naar andere fabrieken. Het gevolg was dat de lonen op de steenfabrieken werden opgetrokken. De arbeidershuizen werden niet meer op het terrein van de fabriek neergezet, maar in het dorp. De steenfabrieksarbeiders raakten geïntegreerd in de dorpsbevolking. Er kwamen droogovens die het mogelijk maakten om het hele jaar door te werken. Vanaf de jaren zestig is de baksteenfabricage geen seizoenarbeid meer. De keerzijde van de mechanisatie en automatisering was, dat er steeds minder arbeiders nodig waren. In 1920nog20.000.Inl980 tweeduizend. Nu nog een zestienhonderd. Je moet ze momenteel zoeken he. En de produktie is in die periode niet afgenomen. Nog steeds worden anderhalf miljard stenen per jaar geproduceerd."

Mogelijkheden
Door een golf van fusies in de achterliggende jaren zijn bijna alle kleine steenfabrikanten verdwenen. Een handvol steengiganten is overgebleven. Het is een trend die ook in andere industrietakken waarneembaar is. Toch betwijfelt Janssen of deze ontwikkeling zich voort zal zetten.,, We hebben ook een tijd gehad dat alle warme bakkers verdwenen. Tegenwoordig is het weer een "must" he. Een warme bakker. Een bio-bakker. Wie weet gaat het in de baksteenindustrie net zo. Ik zie voor kleinschalige fabrieken die een gespecialiseerd produkt leveren zeker wel mogelijkheden."

Dit artikel werd u aangeboden door: Terdege

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 11 april 1990

Terdege | 80 Pagina's

De baksteenindustrie: het gat in de markt voor dr. G.B. Janssen

Bekijk de hele uitgave van woensdag 11 april 1990

Terdege | 80 Pagina's