Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Jezus ontvangt zondaren en eet met hen"

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Jezus ontvangt zondaren en eet met hen"

Oud-letterzetter G. J. van den Enden

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Als kind ging Gerrit van den Enden doordeweeks aan vaders hand naar de destilleerderij aan de Boterstraat, om Bogaard te horen. Geen dominee Bogaard, maar gewoon Bogaard. De domineestitel hoorde toe aan predikanten van de kerk der vaderen. Zondags las het gezin thuis. Gerrit combineerde dat met het voorzitterschap van de hervormde jongelingsvereniging. Zijn vader had daar geen bezwaar tegen en Hofman, onder wie hij later voorlezer zou worden, vond het ook best. „Wij hebben daar nooit zo zenuwachtig over gedaan." De levensloop van een letterzetter.

De voormalige school in de oude Schiedamse elitebuurt deed aanvankelijk dienst als wijkcentrum voor uitheemse minderheidsgroepen. Later werd een alternatieve bestemming gezocht. Gekozen werd voor de huisvesting van eenpersoonshuishoudens. Voornamelijk weduwnaars en gescheiden mensen. Met als vreemde eenden in de bijt de Van den Endens op nummer 13a. Het enige echtpaar in de school aan de François Haverschmidtlaan.

Ze voelen er zich thuis. Wereldvreemd zijn ze nooit geweest. Het leven bezien ze met een milde humor. Maar daaronder gaat het verdriet schuil om de teruggang van het geestelijk leven in de stad. En het heimwee naar de tijd waarin ze opgingen naar de Plantagekerk, waar Van den Enden voorlezer was, onder Hofman. Zonder dominee ervoor.

Onbekeerd mens
De 78-jarige Schiedammer groeide op in tuindorp Heijplaat, als oudste in een gezin van zeven kinderen. Zijn ouders waren beiden afkomstig uit de Gereformeerde Kerken, maar verlieten dat kerkverband vanwege de vanzelfsprekendheid waarmee mensen daar zalig werden verklaard. „Vader was in eigen oog een onbekeerd mens en zo wilde hij ook aangesproken worden. Hij is gaan zoeken tot hij Bogaard leerde kennen. Daar was hij heel erg van onder de indruk."

Deze voorganger, die in Sliedrecht een zelfstandige gemeente diende, preekte doordeweeks op de zolder van de destilleerderij aan de Boterstraat in Schiedam. Zijn prediking maakte niet alleen op vader Van den Enden, maar ook op zoon Gerrit diepe indruk. „Bogaard was een bidder, die het van God en van de Heilige Geest verwachtte. Het tegenovergestelde van een activist."

Vreze des Heeren
Zondags las het gezin thuis, met wat collega's van vader. Eenvoudig werkvolk van de Rotterdamse Droogdok Maatschappij. „Achteraf zeg je wel 's: wat was ons kerkelijk leven toch verbrokkeld. Toch denk ik er met liefde aan terug. Vader en zijn vrienden spraken over God en Zijn werken. Als kind ervoer ik al: dit is echt. Hoorde ik ze zingen en bidden, dan had ik maar één wens. Om erbij te horen."

Het feit dat in 's werelds belangrijkste havenstad het geestelijk leven meer heeft gebloeid dan in alle andere steden van ons land, verklaart de Schiedammer voornamelijk uit de trek van Zuidhollandse en Zeeuwse eilandbewoners naar Rotterdam. „Die mensen bewaarden in de grote stad de vreze des Heeren die ze van hun ouders hadden geleerd.

Na ons huwelijk zijn wij in Delfshaven gaan wonen. Eén straat verder werd prostitutie bedreven, in de zeeluicafés aan de Hudsonstraat. Wij wandelden daar zondags langs, als we op weg gingen naar de kerk in Schiedam. Je stond wel apart, maar we sloten ons niet af. Dat is nooit goed. Godvrezende mensen zijn ootmoedige mensen. Die staan niet boven wereldlingen. M'n vader was een watergeus in hart en nieren, maar hij had roomse collega's met wie hij prima overweg kon."

Doodongelukkig
Toen hij ouder werd kreeg Gerrit een actieve rol in de zondagse huisgodsdienstoefeningen. Omdat hij een duidelijke stem had, mocht hij de preek lezen. Het "dienstwerk" verrichtte hij met genoegen. „Ik vond mezelf een vroom jochie dat al een aardig end op weg was naar de hemel. Dat veranderde toen de Heere me liet zien dat ik een schuldig zondaar was.

Daarvoor gebruikte Hij onder meer de catechismuspreken van Smijtegelt, die ik moest lezen. Die hebben me diep getroffen. Vooral de preken over de wet. Soms wist ik niet waar ik het zoeken moest. Heel m'n leven klaagde me aan." Ook maatschappelijk ging het bergafwaarts. Het monster van de crisis sloeg in nijver Rotterdam toe.

Gerrit, die als jongmaatje was aangenomen bij een drukkerij, werd ontslagen en zwierf door Rotterdam om reclame-tekenwerk van z'n tweelingbroer te verkopen. „Ik moest voor heer spelen, met een hoed op. Dat ging me zo moeizaam af Ik voelde me vaak doodongelukkig. Dan ging ik maar op een bankie zitten, aan de Heemraadsingel, en las in m'n Nieuwe Testamentje."

Deur des hemels
Steeds sterker raakte hij ervan overtuigd dat hij met al z'n vroomheid voor God niet kon bestaan. „Ik had gezondigd, ik zondigde en als God het niet verhoedde zou ik tot m'n dood blijven zondigen. Dat grijnsde me zo vreselijk aan, dat ik op een dag naar boven ben gevlucht en in een slaapkamertje tot God geroepen heb: „Hoor me toch om Jezus wil."

En toen sprong zomaar ineens de deur des hemels open. Niet in woorden uit te drukken. Terwijl ik m'n hele leven had gebeden: Om Jezus wil. Maar nooit werkelijk he. Nooit uit de nood. Voor het eerst van m'n leven heb ik toen ook het "Onze Vader" gebeden. De hemel was open. God wou me hebben. De wetenschap dat er een Zaligmaker was en dat God zondaren wil ontvangen gaf zo'n zoetheid in m'n leven.

In die tijd heb ik wat afgehuild. Ik zat maar achter het orgel versjes van Johan de Heer te spelen, en psalmen. En maar huilen en dan maar weer naar boven om te bidden. M'n broers en zusters ergerden er zich soms een ongeluk aan. Die zullen wel gedacht hebben: Gerrit wordt helemaal gek."

Jongelingsvereniging
In dezelfde tijd werd door de hervormde dominee Koolhaas op Heijplaat een jongelingsvereniging opgericht. Gerrit was een van de eerste leden. „M'n vader wou me nooit naar de gereformeerde jongelingsvereniging laten gaan. Van gereformeerd was-ie zo bang geworden als de dood. Maar een hervormde vereniging, dat mocht wel. Ik werd meteen secretaris.

Voorzitter was N. van der Stoep, die later als zendeling in Irian en Kameroen heeft gewerkt. Van hem heb ik heel veel geleerd. Voor de eerste jaarvergadering zei hij tegen me: „Gerrit joh, wil jij een inleiding houden. En denk erom dat het een goeie is, want alle prominente figuren uit de gemeente komen luisteren, dus we moeten een goed nummer maken." Ik ben thuis meteen naar m'n kamer gegaan om te bidden. „Heere God, U weet alle dingen. Ik moet een inleiding maken. Waar moet ik het nou over doen."

Toen verlichtte God me. Er was maar één onderwerp: Jezus Christus. Ik heb 'm nog steeds. Op die jaarvergadering heb ik m'n hart zomaar leeggeschud. En het landde nog ook. Na enkele jaren werd ik voorzitter. En we waren helemaal niet hervormd. We gingen er zelfs nooit naar de kerk. Dat ben ik toen wel gaan doen, want ik vond het niet eerlijk he. Ik denk: wel jongelingen opleiden en zondags thuisblijven, dat gaat niet."

Zondaren
Het gevolg was dat Gerrit zondags onder ds. Koolhaas zat en doordeweeks onder Hofman, een leerling van Bogaard die sinds '29 de Boterstraat-gemeente diende. „Ik kon dat uitstekend combineren. Dat heb ik altijd gekund. Hofman had er ook geen moeite mee. Wij hebben daar nooit zo zenuwachtig over gedaan. Ds. Koolhaas was een godvrezende man.

Na m'n huwelijk kerkte ik ook wel bij ds. Van 't Hof en ds. Goedhart. Daar kon je goed onder zitten hoor. Maar zo ver als Hofman brachten ze het lang niet. Dat hoorde je meteen." Het eigene van de prediking van Hofman was volgens de gepensioneerde letterzetter, dat hij een Zaligmaker voor zondaren predikte. „Met de nadruk op zondaren. „We staan bij God in de schuld", zei hij altijd, „en daarom moet je bij Jezus zijn. Die ontvangt zondaren en eet men hen."

Anderen zagen me als een vroom en bekommerd mens. Die status had ik voor mezelf ook wel willen hebben, maar dan was je bij Hofman aan het foute adres. Maar voor mensen die ongelukkig waren en het niet wisten, was hij bijzonder vriendelijk.

Ik vergeet nooit dat op catechisatie m'n gemoed 's vol schoot. „Wat is er Gerrit?", vroeg Hofman. Ik zeg: „Als het met mij zo doorgaat ben ik al in de handen van de duivel gevallen eer Christus me heeft gered." Toen kwam hij naast me zitten, sloeg z'n arm om me heen en zei: „Nee jongen, dat zal nou niet gebeuren. Dat laat Christus niet toe. Hij zal jou zalig maken. Daar kan de duivel niets aan doen." Zo was hij ook."

Isolement
Van geïnstitutionaliseerde kerkverbanden moest de Schiedamse prediker niet veel hebben. De Hervormde Kerk beschouwde hij als een planting van God. Zij die daarbuiten stonden moesten bijeenkomen in hoop en gebed op beter tijden. Niet minder, maar vooral ook niet meer. Vandaar dat de kerkelijke organisatie gebrekkig was.

Voor buitenstaanders was er nauwelijks een touw aan vast te knopen. Geen leden, wel dopen, geen belijdenis, wel Avondmaal vieren, geen kerkeraad, wel een voorlezer en later een bestuur. „In wezen was dat gewoon een kerkeraad, maar dat lag zo benauwd bij ons, daar kon je nooit over praten."

Kerkelijk leefden veel volgelingen van Hofman in een sterk isolement. Sommigen hadden nauwelijks zicht op de afgescheiden kerken. Zo waren er die niet het verschil kenden tussen de Gereformeerde Kerken synodaal en de Gereformeerde Gemeenten. Een enkeling wist van het bestaan van de SGP zelfs niet af en stemde traditiegetrouw CHU.

Van den Enden behoorde tot de breder georiënteerden in de gemeente. Hij onderhield niet alleen goede contacten met leden van verschillende kerken, maar was ook een trouw bezoeker van de samenkomsten van de Vrienden van Kohlbrugge. „Dat verruimde je blik. Ik ga er nog altijd met veel genoegen naartoe."

Gereformeerde bisschop
De positie van Hofman typeert het oud-bestuurslid als die van "een gereformeerde bisschop". „Maar daar stond tegenover dat hij voor zijn mensen een vader en een herder was, zowel in het natuurlijke als in het geestelijke. Onder hem is er een echte opwekking geweest. Velen vonden vrede met God. Zo veel dat mensen uit andere kerken er wel 's vraagtekens bij zetten. Voor de buitenwacht bleven we een wonderlijk gezelschap.

Voorlezer Visser had 's een gesprek met wat vrome mensen die elders kerkten. De een in de "Bethelkerk", een ander in "Rehoboth". „Wat staat er eigenlijk bij jullie op het gebouw?", vroegen ze aan Visser. „Wel", zei Visser, „op ons kerkgebouw staat: destilleerderij."

Toen Hofman wegviel kwam de schaduwzijde van de binding aan één persoon en het gebrek aan kerkelijke orde aan het licht. De verwarring was compleet. „Sindsdien heb ik veel meer waardering gekregen voor de goede organisatie van de Gereformeerde Gemeenten", bekent de voormalige voorlezer van de Schiedamse prediker. De gemeente, die sinds de jaren vijftig in de Plantagekerk samenkwam, viel grotendeels uiteen.

Van den Enden kwam na wat omzwervingen in de gereformeerde-bondsgemeente van Schiedam terecht. Dat betekent niet dat hij de band met de Plantagekerk verbrak. Geregeld bezoekt hij er de doordeweekse diensten. Zoals hij soms ook de christelijke gereformeerde ds. Boiten gaat beluisteren.

Duitsland
„Ik ben daar nooit krenterig in geweest. In de oorlog heb ik in Duitsland gezeten. Daar wou ik toch ook naar de kerk, maar ik had er zo'n moeite mee om bij die Duitsers in de bank te kruipen. Kom ik daar bij een Lutherse kerk zeg, begint de gemeente te zingen: "Jesu, Du mein Zuvorsicht". Het was net of ik een klap op m'n hoofd kreeg en de Heere Jezus tegen me zei: „Heb je het gehoord, Gerrit van den Enden. Hier zingen ze ook Mijn lof." Daar kon ik het mee doen.

Een half jaar lang ben ik daar met vreugde naar de kerk geweest. Ik heb daar onvergetelijke kinderen Gods ontmoet, ook onder de Duitsers met wie we moesten samenwerken. Een van hen was een pinksterman. Alle dominees noemde hij Schriftgeleerden en Farizeeën. Maar toen we over het bloed van Christus spraken, greep-ie m'n maat Tinus en mij om de nek en begon als een kind te huilen.

Eén Heere, één geloof, zei hij maar steeds. Hij kon er niet genoeg van krijgen. En ik ook niet. Ik dacht: een Duitser of niet, als-ie Christus aanhangt is het een vriend van me. ik ben een vriend en een metgezel van allen die Gods naam ootmoedig vrezen."

Ingezonken
Het feit dat over kerkmuren heen zo weinig herkenning is, ziet Van den Enden als het grote oordeel van deze tijd. „Wij denken zo bekrompen. Niet alleen in de afgescheiden kerken, maar ook in de Hervormde Kerk. Als je maar minstens Gereformeerde Bond bent. Bij het "Gekrookte Riet" zit je helemaal goed. Niet altijd waar. Niet altijd waar. Ik ben bang dat God daar een ander oordeel over heeft dan wij. Mijn oordeel telt trouwens helemaal niet mee.

Voor mij is de grote vraag: hebben we honger. Echt honger, omdat we God missen. Dan pakt het wel 's anders uit dan je verwacht. Zondag hadden we een dominee waar ik eigenlijk nooit met plezier naartoe ga. Nooit hoor ik iets dat me troost of sterkt. Maar zondag was het echt goed. Ik ben zo verbhjd naar huis gegaan.

Ik zie zo veel strijden voor eigen parochie. In m'n jeugd woonden op tuindorp Heijplaat veel gereformeerden. Als jongen ervoer ik het geestelijk leven van die mensen als ingezonken. Maar wel trouwe kerkgang, goed anti-revolutionair en meer van dat soort pluspunten die nu de gereformeerde gezindte kenmerken. Dat roept bij mij wel 's de vraag op: zijn we soms bezig om dezelfde gang te gaan."

Kruisvaarders
De afkalving van de kerken in de stad wijt de Schiedammer in de eerste plaats aan de trek van jongeren naar de randgemeenten. Maar niet alleen. De predikanten worden ook geconfronteerd met toenemende randkerkelijkheid en verwereldlijking. „En dan irriteert het mij wel 's dat allerlei degelijke dorpsdominees precies weten hoe hun stadscollega's het moeten doen.

Ze zouden eens een jaar in een grote-stadsgemeente moeten staan. Dan zouden ze een hoop veren uit hun staart getrokken zien. Daar ben ik van overtuigd. Vaak worden uiterlijke dingen zo op de spits gedreven. Ik heb al mee moeten maken hoe veel ellende de zwarte kousen vijftig jaar geleden veroorzaakten. Toen was niet de eerste vraag of je God vreesde, maar of je zwarte kousen aanhad.

Daarna kwam de lengte van het vrouwenkapsel aan de orde. Nu zijn er weer andere dingen waar je aan moet voldoen om erbij te horen. Pas hebben we een dag Staphorst gedaan. Dan zie je kleding als cultuurverschijnsel. Leuke, mooie kleding, gedragen door van die kwieke dames die toch op zo'n ouderwetse manier gekleed gaan. Dat hoort bij dat dorp.

Maar ik heb niemand ontmoet die er de godsdienst bij haalde. Gelukkig niet zeg. Dat gebeurt bij andere kleding soms wel. Daar heb ik moeite mee. Als we gaan zeggen "God wil het", dan wordt het link. Dat zeiden de kruisvaarders ook."

Kindertjes
Voor de Schiedammer baart niet de buitenkant zorg, maar de ontstellende geesteloosheid die hij aantreft in de stad. „Op mijn manier probeer ik wat te evangeliseren in de buurt. Bij iemand die een paar nummers verderop woont, deed ik een blad door de brievenbus. Ik kreeg het terugbezorgd met een briefje, waarop hij schreef dat die ouderwetse taal geen modern mens meer aanspreekt.

Van een ander een antwoord waar je het schaamrood van op de kaken kreeg. En we zijn echt wel wat gewend. Soms ben ik zo verdrietig en moedeloos. Dan zeg je wel 's: waar gaat het toch naartoe? Maar we maken gelukkig ook mooie dingen mee. Daar zorgt God Zelf voor. Op wonderlijke wijze zijn we in aanraking gekomen met kinderen uit de buurt, Nederlandse, Marokkaanse en Turkse kindertjes. Allemaal met een ziel voor de eeuwigheid. Dat greep me zo aan.

Ik nodigde ze uit, leerde ze een beetje tekenen en vertelde ondertussen van God en Christus. En daarna baden we samen. Ik deed het maar net als een Turk, met m'n handen uitgebreid. Net als de oud-katholieken."

Toekomst
„Eén meisje was erbij, Angelique, dat was een wonder, he Alie. Die kwam toch zo graag. Dat meisje hing aan Christus. Daar kon ik toch zó mee bidden. Wonderlijk he. Dan zei ik: „Doe je ogen maar dicht hoor Angelique, dan roepen we samen God aan." En dan begon ik maar: „O God, als machtelozen komen we tot U, de Almachtige."

Zo zie ik het ook voor de kerk. Wij zijn mislukkers, machtelozen en naar de mens gesproken is het een aflopende zaak. Maar we hebben een Almachtige God, die trouw houdt tot in eeuwigheid. En een Christus Die wederkomt. Ik zal nooit vergeten hoe ik m'n vader aantrof, enkele maanden voor z'n sterven. Die man was gewoon overweldigd door blijdschap. Hij stond bijna te dansen op z'n ouwe benen.

En het enige wat hij zei was: „Hij komt, Hij komt om d' aard te richten; de wereld in gerechtigheid." Die wetenschap geeft ook mij troost en toekomstverwachting. Maar kennen we Christus niet, dan kunnen we de toekomst alleen maar met angst tegemoet gaan, hoe keurig we ook leven. Ik ben bang dat dat bij ons wel eens vergeten wordt."

Dit artikel werd u aangeboden door: Terdege

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 20 november 1991

Terdege | 72 Pagina's

„Jezus ontvangt zondaren en eet met hen

Bekijk de hele uitgave van woensdag 20 november 1991

Terdege | 72 Pagina's