Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

John Duncan

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

John Duncan

De "rabbi" van Edinburgh

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een halve oude zeeman en een halve wandelende Jood, alleszins een wezen uit een andere leefwereld, met zijn lange baard en golvende slipjas, zijn opgeheven vinger en flonkerende ogen, zijn verouderd taalgebruik en bovenaardse denktrant." Zo schetste een tijdgenoot de persoon van "rabbi" Duncan, een van de markantste godgeleerden uit de vorige eeuw. Zijn bijnaam had hij te danken aan zijn liefde tot het joodse volk, zijn rabbinaal voorkomen en zijn grote kennis van het Hebreeuws, één van de dertien talen die hij beheerste. Maar bij al zijn geleerdheid bleef hij een nederig kind van God.

John Duncan wordt in 1796 in een dorpje bij Aberdeen in Schotland geboren. Zijn vader bestemt hem voor zijn eigen vak, achter de schoenmakersleest, maar al vroeg komt naar voren dat Johns grote schranderheid en zijn zucht naar kennis hem voor andere levenstaken geschikt maken. Hij studeert aan het Marischal College in Aberdeen en kiest voor het "wondere ambt" van predikant. De Schotse kerk is in die tijd in diep verval. Het rationalisme gaat ook de universiteiten niet voorbij. De filosofische ideeën van mannen als David Hume en Thomas Reid hebben veel aanhang onder de studenten. Duncan wordt in deze maalstroom meegesleurd. Later zal hij zelf belijden: „Ik had een godzalige opvoeding, maar ik gaf deze op. Ik verkeerde drie jaar lang in een verderfelijk atheïsme."

Bekering
Na een langdurige strijd van tien jaar komt John tot bekering. Zijn atheïsme geeft hij op onder de colleges van dr. Mearns en ten slotte moet hij ook zwichten voor de leer van de godheid van Christus en voor de verzoening. De bekende César Malan uit Genève is het middel om de laatste barrière te doorbreken. Tijdens een bezoek aan Schotland heeft deze een indringend gesprek met de nog steeds twijfelende student, waarbij hij aandringt op een directe geloofsovergave. Duncan geeft zich niet zomaar gewonnen, maar stribbelt tegen. „Ik weet niet wat 'de Christus' voor mij betekent. Het feit is dat ik een sociniaan ben geweest. Ik veronderstel dat ik in alles ongelijk heb gehad, maar intussen ben ik nog in de war..." „Niets mee te maken", antwoordt Malan. „Ik heb zelf ook midden in het socinianisme verkeerd. Ik weet goed wat dit is en moest ook strijden om tot een levend geloof te komen. Maar de vraag is nu: Geloof je wat hier geschreven is, dat Hij is de Christus, naar Gods getuigenis, waarbij je het aan de Heere Zelf overlaat om je te onderwijzen wat Hij hiermee bedoelt?" Malan doelt op 1 Johannes 5 vers 1. „Een iegelijk die gelooft datjezus is de Christus, die is uit God geboren." Het zijn deze woorden die de ziel van Duncan doorpriemen en hem tot de Christus der Schriften leiden.

Predikant
Vier jaar later wordt hij predikant in het plaatsje Persie, in het ruige landschap van Perthshire. Inmiddels zijn veel stormen over zijn gemoed gegaan. Twijfels over de echtheid van zijn bekering knagen aan zijn ziel. Eerst leeft hij uit de zekerheid van de schuldvergeving, maar als dat een logisch automatisme wordt, raakt hij het nabije leven met de Heere kwijt en wordt hij maandenlang geslingerd tussen hoop en vrees. Een wat hij noemt "tweede bekering" brengt hem tot een nulpunt. Zijn zondekennis wordt verdiept en sindsdien heeft Duncan een intens besef van zijn totale afhankelijkheid van de werking van Gods Geest en Zijn soeverein handelen. Een minpunt van deze omkering is dat hij zich te veel fixeert op zijn gevoel en minder op de getrouwheid en zekerheid van Gods beloften. Deze gesteldheid komt gelukkig niet tot uitdrukking in zijn preken, want die zijn voluit christocentrisch. De dorpsbewoners van Persie verbazen zich over zijn levendige verkondiging, maar ook over zijn strenge en liefdevolle tuchtuitoefening. Zijn angstvallig hart op het terrein van het persoonlijk heil gaat schuil achter een gezaghebbend voorkomen, dat niet wil zwichten voor concessies.

Zendeling onder de joden
Na een jaar verhuist hij van Persie naar de grote havenstad Glasgow. Hier werkt hij negen jaar, totdat de Schotse kerk hem uitkiest voor de eerste zendingspost onder de Joden. De oriëntatiereis naar Palestina in 1839, waaraan de naam van Robert Murray McCheyne onlosmakelijk is verbonden, gaf de impuls tot de evangelieverbreiding onder "de beminden om der vaderen wil". De keus valt op Boedapest in Hongarije en de "rabbi" vertrekt met zijn tweede vrouw naar deze stad aan de Donau. Onder bescherming van de lutherse aartshertogin Maria Dorothea werkt hij hier met nog enkele zendelingen aan de vorming van een messiasbelijdende joodse gemeente. Een opwekking brengt nieuw leven, en verschillende joodse jongemannen, onder wie Edersheim en Saphir, ontvangen hier de basis voor hun latere werk als evangeliedienaar. Ook de Hongaarse gereformeerde kerk profiteert van het werk van de Schotten. Zo wordt Duncan het middel om de kerk in dit verscheurde en verdeelde land nieuw leven in te blazen. Hoogleraar Inmiddels heeft zijn werk in Schotland grote bekendheid gekregen. Zijn indrukwekkende kennis van de Hebreeuwse taal bezorgt hem een benoeming tot hoogleraar in de oosterse talen. Eind 1843 verbindt Duncan zich als professor aan het pas opgerichte New College in Edinburgh, de kweekplaats van theologiestudenten van de nieuwe Free Church. Hier werkt hij tot aan zijn dood in 1870. Zijn methodiek is geen groot succes. Desondanks maakt hij op honderden studenten die in de loop der jaren les van hem krijgen, een onuitwisbare indruk. Zij nemen zijn chaotische werkwijze op de koop toe en onthouden vooral zijn pikante en diep doordachte opmerkingen over dogmatische onderwerpen. En niet te vergeten zijn ootmoedige gebeden en welgemeende aandrang om bij al het werk de hartelijke godsvreze nooit uit het oog te verliezen. Duncans arbeid in Edinburgh is veelzijdig, ook door zijn ouderlingschap in de St. Luke's kerk van Moody Stuart en zijn preken en avondmaalstoespraken die hij hier tot zegen van velen houdt.

Diep bevindelijk
Het zijn vooral de diep bevindelijke toon en het benadrukken van de klassieke thema's zonde en genade, die Duncans prediking en pastoraat kenmerken. In een korte toespraak voor de Algemene Vergadering van de Free Church, die in 1844 in druk verschijnt, wijst hij erop dat het in de prediking gaat om "bekering van zondaren en de opbouw van de heiligen". Van groot belang hierbij is een helder inzicht in wat de bekering precies inhoudt. In het licht van de vele dwalingen, zowel in de leer als in de praktijk, ishetvolgensDuncannodigdat> Eind 1843 dienaars van het Woord niet verbindt alleen "een ernstige begeerte Duncan zich naar de zaligheid van zielen" als professor vertonen, maar dat ze ook beaan het pas nadrukken wat "het rechte en opgerichte schriftuurlijke verstaan inhoudt New College van wat zij beogen, wanneer zij in Edinburgh, de bekering van de zondaar bede kweek- geren en verwachten." plaats van Wat verstaat Duncan onder de theologiestu- bekering? Hij merkt op: „De denten van de bekering is niet slechts te vernieuwe Free staan als een zich keren van de Church. ene zaak naar de andere zaak, maar als de bekering van een absoluut verloren zondaar tot de God van vrije en soevereine genade." Hij is beducht voor de invloed van het arminianisme, dat te kort doet aan Gods soevereiniteit. Om dezelfde reden waarschuwt hij voor een oppervlakkig calvinisme, dat zich kenmerkt door een subtiele verdunning van de klassieke genadeleer, onder het mom van "Evangelie".

Gods soevereiniteit
Ten diepste moet het in de Woordbediening gaan om de eer van God. In dit verband zegt hij: „Wanneer Zijn dienstknechten de zondaars manen tot bekering, behoren het karakter en de eisen van Jehova als de grond hiervoor te worden gelegd. Dit was de basis van de openbaring: Jehova, Hij is God." Duncan wil zo benadrukken dat alles Gods werk is, zowel de verwerving als de toepassing van het heil. Dit doet bij hem niets af van de verantwoordelijkheid van de mens. De bekering is niet alleen gave maar ook eis. Typerend is zijn uitspraak „dat de zondaars niet kunnen komen en dat zij moeten komen. Dan wordt Gods eer gehandhaafd en de zondaar de mond gestopt." Zo wordt de mens klem gezet, opdat hij alle werken en eigen kracht laat varen en gaat wanhopen aan alles buiten Christus. Dan leeft hij in „dat hij moet en niet kan; zo wordt hij opgesloten tot op het geloof en dan wordt hij opgesloten tot in het geloof." In zijn prediking van het aanbod van genade volgt Duncan de lijn van de oude Schotse schrijvers, die een algemene nodiging tot het heil leerden. Hij wil dan ook niets weten van enige omheining of beperking van de weg tot Christus. Wel is hij beducht voor eenzijdigheid. Zo vindt hij dat zijn vriend William Burns op dit punt te veel doorvloeit. Hij drukt hem op het hart om niet alleen de aanbieding naar voren te brengen, maar ook breedvoerig stil te staan bij Gods soevereiniteit. „De verkiezing weglaten is de sluitsteen van de ark wegnemen", zo waarschuwt hij.

Schriftgetrouw theoloog
Ook in zijn theologie zoekt Duncan steeds naar het juiste evenwicht. Zijn grote hefde voor de filosofie betekent niet dat zijn bijbelexegese en dogmatiek beheerst worden door wijsgerige speculaties. Zijn kracht ligt hierin, dat hij het Woord van God het Wóórd laat. Hij hoedt zich ervoor om bepaalde teksten te vervormen tot steunpunten voor het verabsoluteren van dogmatische begrippen. Zo houdt hij stringent vast aan de leer van de particuliere verzoening, alleen voor de uitverkorenen, maar wil hij het woord "wereld" injohannes 3 vers 16 niet in beperkte zin uitleggen. Zijn Schriftgetrouwheid is opvallend. Hij bewondert de Goddelijk majesteit van de Schrift en de harmonie van Gods deugden die erin openbaar komt. „De Bijbel is", zo merkt hij op, „geen verzameling van boeken, maar een eenheid, een organisch geheel door de Geest der waarheid en des levens geïnspireerd, als 'levende orakelen'." Er is voor hem dan ook geen tegenstelling tussen het Oude en Nieuwe Testament, want "Jezus Christus verenigt, als de Hoeksteen, de apostelen en profeten."

Christus centraal
Zonder een rechte en evenwichtige christologie, zonder een helder inzicht in het verzoenend en verlossend werk van de Middelaar, is er volgens Duncan geen echte theologiebeoefening mogelijk. Hij vindt dat de meeste godgeleerden in zijn tijd onvoldoende aandacht schenken aan de Persoon van Christus. „Waarschijnlijk komt dit doordat de protestanten in het algemeen zich verdiept hebben in het ene leerstuk van de rechtvaardiging en hierop te lang hebben gehamerd, terwijl zij het fundament vergeten hebben." De heilsfeiten verdienen in zijn ogen een ruimere plaats in prediking en theologie dan de heilsorde. Hoevelen besteden in zijn dagen nog aandacht aan de menswording van Christus? Hoeveel predikanten wandelen de gangen van de Zaligmaker tijdens Zijn omwandeling op aarde na? „De kerkvaders wisten veel meer van de vleesgeworden God. Sommigen van hen waren vaker in Bethlehem dan op Golgotha; zij hadden te weinig van Golgotha, maar zij kenden Bethlehem goed. Zij namen het heilig Kind in hun armen; zij hadden Immanuël, God met ons, lief." Zo maant Duncan tot evenwichtigheid, ook in de christologie. De drie ambten van Christus behoren in een juiste verhouding te staan.

Opkomende Schriftkritiek
Als theoloog legt hij weinig overwicht aan de dag. Zijn verwardheid en verstrooide karakter belemmeren een efficiënte vertolking van zijn denkkracht in geschrift en op kerkelijke vergaderingen. Hij voelt zich verenigd met zijn collega-professoren George Smeaton en William Cunningham, maar weet niet goed zijn positie te bepalen tegen de opkomst van de liberale theologie. Eigenlijk onderkent hij de gevaren hiervan niet helemaal. Ook in zijn eigen kerk is vanaf het stichtingsjaar 1843 sprake van een langzaam voortwoekerende proces. In veler ogen is de heersende Confessie van Westminster te eenzijdig gefixeerd op de onfeilbaarheid van de Schrift en de eeuwige besluiten. De opkomende Schriftkritiek krijgt ook aanhang onder studenten van het New College. Een gematigd calvinisme wint Zijschrev steeds meer terrein op het kerkelijk erf Duncan ziet hier en daar wel verschuivingen optreden, maar heeft geen juiste inschatting van de situatie. Dit komt mede door het feit dat zij die nieuwe wegen willen bewandelen niet op de voorgrond treden, maar hun ideeën vaak ondergronds proberen te propageren.

Verdwijnende spiritualiteit
De zwakte van Duncan en sommige van zijn geestverwanten is, dat zij in hun beoordeling van de kerkelijke situatie en het geestelijk klimaat de realiteit niet duidelijk verwoorden en geen wegen aangeven om het voortsnellend verval in te dammen. Het ontbreekt hen aan daadkracht en vastberadenheid. Vergeleken met voorgangers als Samuel Rutherford, Thomas Boston en Thomas Halyburton zijn zij te 'soft', te zeer geneigd om confrontaties te vermijden. Het gematigd calvinisme verwordt steeds meer tot een verdunde theologie en de grenzen vervagen. Na het sterven van Duncan in 1870 zijn er geen theologen van formaat meer die de verzette bakens op de juiste plaats weten terug te brengen. De gevolgen van deze hberalisering zijn zo funest, dat van een catastrofe kan worden gesproken. Met name de spiritualteit, die eeuwenlang met het Schotse volksleven was verweven, is in de vorige en in onze eeuw door deze ontwikkeling grotendeels verdwenen.

Doorleefde godsdienst
Wat kunnen wij van "rabbi" Duncan leren? Behalve zijn godsvrucht en diep doorleefde Christuskennis is zijn drang naar evenwicht in prediking en theologie van actueel belang. Hij werkte niet vanuit een verstarde orthodoxie, maar vanuit een voortdurende toetsing aan het Woord van God. De accenten die hij legde waren steeds in harmonie met de veelkleurigheid van de Godsopenbaring. Zijn eigen geestelijk leven was geen toonbeeld van stabiliteit. Vaak werd hij overmand door twijfels over zijn persoonlijk heil. Maar deze twijfels ontnamen hem niet zijn onaantastbaar geloof in de autoriteit van het Woord van God. Vanuit deze bron waarschuwde hij zijn tijdgenoten voor excessen, zoals het doorvloeien in een subtiel "evangelisme", dat geen rekening houdt met Gods recht en soevereiniteit. Het tornen aan de waarheid van de grondslagen van het christelijk geloof leidt volgens Duncan zeker tot uitbanning van het schriftuurlijk-bevindelijke kennen van God. Maar het verstarde denken in termen van dode rechtzinigheid betekent evenzeer de doodslag voor een diepdoorleefde godsvrucht. Deze waarschuwende vinger, die ook letterlijk kenmerkend is voor zijn wat excentrieke en rabbinale verschijning, heeft ons ook vandaag heel wat te zeggen, -a „Wat zou u ervan zeggen, als ik u een echte roos voorzette en daarnaast een nagemaakte papieren roos, en u verkondigde: Deze papieren roos is in de loop van enkele miljoenen jaren door het toeval ontstaan? U zou mij waarschijnlijk de raad geven mijn geestestoestand te laten onderzoeken. En wanneer ik dan nog een sprankje verstand had, dan zou ik die goede raad zo snel mogelijk opvolgen." Geen citaat van iemand die in de schepping gelooft, maar van een onchristelijke wetenschapsman. Is de evolutietheorie op z'n retour?

Dit artikel werd u aangeboden door: Terdege

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 17 november 1993

Terdege | 80 Pagina's

John Duncan

Bekijk de hele uitgave van woensdag 17 november 1993

Terdege | 80 Pagina's