Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Toen alles beter was...

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Toen alles beter was...

Dr. W.J. op 't Hof: "In Dordt heeft het theocratisch ideaal een ongelooflijke knauw gekregen"

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wederkeer naar het kerkelijk leven van de 17e eeuw. Dat was het grote ideaal waarnaar ds. G.H. Kersten streefde. En met hem vele anderen in bevindelijke kring. De Gouden Eeuw was immers ook in geestelijk opzicht het hoogtepunt in de vaderlandse historie. De tijd waarin de nadere reformatoren hun strijd voerden voor een doorgaande reformatie. Jaren ook waarin de remonstranten het onderspit moesten delven in hun strijd tegen de contra-remonstranten. Wie zou daarnaar niet terugverlangen? Toch verkiest dr. WJ. op 't Hof in een aantal opzichten de 20e eeuw.

jï bestaat geen twijfel over dat dr. Op 't Hof zich hartelijk verbonden weet met allen die in de lijn van de Nadere Reformatie willen staan. Toch brengt hij hen die de 17e eeuw als een verloren paradijs beschouwen, geregeld in verwarring. Zo schokte hij een gezelschap van overtuigde SGP'ers, door in een lezing de Dordtse synode te typeren als een theocratisch dieptepunt in de Nederlandse kerkhistorie. En onlangs bepleitte hij in een boekbespreking doorgaand onderzoek naar de waardering van Teellinck en Voetius voor godvrezende roomsen en remonstranten. De oorzaak van dergelijke uitlatingen is gelegen in het feit dat de dominee van hervormd Nederhemert behalve predikant ook historicus is. Daardoor wenst hij recht te doen aan het verleden, inclusief de 17e eeuw. Want zo ideaal was de situatie toen niet. Wie een boek als "Bavianen en slijkgeuzen" van de Nederlands-gereformeerde historicus prof dr. A.Th. van Deursen leest, wrijft zich geregeld de ogen uit. Vanwege de taferelen die plaats hadden in de gereformeerde kerk van de 17e eeuw.

Realistisch
Op 't Hof kan zich volledig vinden in het door Van Deursen geschetste beeld. „In mijn studententijd kreeg ik van hooggeleerde heren te horen dat de oudvaders niets anders hebben gedaan dan hun tijd met zwarte kleuren schilderen. Kijk ik nu naar de uitkomsten van historisch onderzoek door mensen als Van Deursen en Joke Spaans, dan blijkt dat ze hun tijd niet te somber, maar zeer realistisch hebben getekend."
Is ons beeld te veel bepaald door de personen van de nadere reformatoren, teriivijlde kerkelijke situatie van hun dagen te weinig aandacht krijgt?
„Dat is juist. Als je vandaag ergens een rechtzinnige, bevindelijke dominee hebt, wil dat nog niet zeggen dat zijn gemeente in hetzelfde spoor gaat. Zo simpel lag het in de 17e eeuw ook. Een groot deel van de kerkgangers bestond uit weifelaars, die er niet voor voelden om lid te worden, omdat ze hun twijfel hadden bij de calvinistische leer en leefwijze. Na de Dordtse synode verandert dat. De Gereformeerde kerk krijgt dan nog duidelijker de positie van publieke kerk. De belijdende kerk wordt volkskerk. Daar zijn de nadere reformatoren in gesprongen, vanuit hun theocratisch ideaal. Met de hoop dat God krachtig zou doorwerken. In de loop van de tijd zie je dat hun geloofsoptimisme geduchte knauwen krijgt. Het volk is onbekeerlijker dan men had gehoopt. De overheden zijn minder calvinistisch dan men had gedacht. En de welvaart brengt een geestelijke verslapping te weeg."

Pyrrusoverwinning
„Dat proces wordt nog versterkt door de toevloed van nieuwe lidmaten, grotendeels voormalige weifelaars. Vóór de Dordtse synode kon het nog alle kanten uitvallen. Na Dordt is het maatschappelijk aantrekkelijk om je aan te sluiten bij de Gereformeerde kerk. Het wordt zelfs zo dat je belijdend lid moet zijn om een overheidsfunctie te kunnen uitoefenen."
Het laatste wordt nu in de gereformeerde gezindte nogal eens tot voorbeeld gesteld. U beoordeelt het eerder negatief?
„Theoretisch is het een geweldig succes, maar in de praktijk is het een Pyrrusoverwinning gebleken. Het aantal personen dat belijdend lid is geworden om een ambtelijke carrière op te kunnen bouwen, moeten we niet onderschatten. De Nadere Reformatie signaleert dat probleem en wijst predikanten en kerkeraden op hun roeping om toe te zien met welke motieven mensen zich melden. Als er geen levend geloof is, moeten ze hen niet zomaar aannemen. Er moet in ieder geval grondige kennis zijn van de gereformeerde leer. Het is nog onduidelijk in hoeverre de nadere reformatoren zelf erin geslaagd zijn hun overtuiging in daden om te zetten. Ook de uitoefening van de tucht, die voor in de 17e eeuw behoorlijk streng was, zie je verwateren. Dat heeft allemaal te maken met het feit dat de Gereformeerde kerk volkskerk werd."

Te rooskleurig
Was er een alternatief?
„Ik denk het niet. Voor de mensen van die tijd was het onbestaanbaar dat er geen publieke kerk zou zijn. Voor de heren politici gold dat al helemaal, want zolang er kerkelijke eenheid is, kun je het volk aardig in bedwang houden. Het hoofdprobleem is ook niet dat de Gereformeerde kerk volkskerk werd, maar dat bij velen de moed ontbrak om de gereformeerde principes in praktijk te brengen."
De historicus Van der Schans stelt in zijn boek over Kuyper en Kersten, dat ds. Kersten de 17e eeuw pas tot voorbeeld kon stellen nadat hij er een vertekend beeld van had gegeven. Is dat oordeel terecht?
„Ik geloof niet dat bij Kersten sprake is van een bewuste vertekening, maar een feit is wel dat hij een te rooskleurig beeld geeft. Om maar wat te noemen, ik denk dat het in onze tijd op het platteland met de zondagsrust nog altijd beter gesteld is dan in het begin van de 17e eeuw. Je > moet eerlijk zeggen dat Kersten niet veel kijk had op de historische situatie van de 17e eeuw. Dat is geen verwijt. Hij was predikant, pastor en politicus en heeft niet de tijd gehad om zich ook als historicus te ontpoppen."

Jaloersheid
„Ds. Kersten stond in zijn idealisering van de 17e eeuw overigens niet alleen. De hele gereformeerde gezindte heeft altijd een te optimistisch beeld gehad van deze periode. Dat herken ik ook uit m'n eigen leven. Door bestudering van de feiten is dat veranderd. Ik pleit ervoor de feiten eerlijk te onderzoeken. Zonder door te slaan naar het andere uiterste. Dat zie ik nu wel eens gebeuren in reformatorische kring. Ook als historicus kan ik aantonen dat God in de 17e eeuw dingen heeft gedaan waar wij met jaloersheid op kunnen terugzien. In de beginjaren bestond het grootste deel van de Gereformeerde kerk uit ware Christusbelijders. En aan het eind van deze eeuw is het grootste deel van de bevolking calvinistisch. In onze dagen is de gereformeerde gezindte kleiner dan het islamitische bevolkingsdeel. Dat neemt niet weg dat de 17e eeuw ook schaduwkanten heeft. Ik vind het onjuist om die te verbloemen. Zeker nu recent wetenschappelijk onderzoek ons een vrij duidelijk zicht op deze periode heeft gegegeven. Ik denk dat ds. Kersten niet had geweten wat hij zag, als we hem het historische beeld van de 17e eeuw hadden kunnen laten zien."

Klaagzangen
Blijft de vraag waarom men de nadere reformatoren zelf niet serieus genomen heeft. Want die klagen in de voorwoorden van hun geschriften toch vaak steen en been over hun eigen tijd?
„Dat is voor mij ook onbegrijpelijk. Vandaar dat ik me wel eens afvraag in hoeverre deze mensen de oudvaders echt gelezen hebben. Ik ben ervan overtuigd dat een man als Kersten veel meer in de 18e dan in de 17e eeuw thuis was. Dat geldt trouwens voor het overgrote deel van de gereformeerde gezindte. De kennis van de 18e-eeuwers is behoorlijk groot, die van de 17e eeuwers-in één woord triest. Lees je wat de oudvaders over hun eigen tijd schrijven, dan is er geen enkele reden voor idealisering. Je moet die klachten overigens wel zien in het licht van hun theocratisch ideaal. Teellinck uit zijn klaagzangen als hij het gehele volk overziet. Maar in andere geschriften jubelt hij over de toename van het aantal avondmaalgangers, ofwel het aantal belijdende leden. In dat opzicht heeft hij zijn tijd positief gewaardeerd."

Hondenslager
Laten we eens een gemiddelde kerkdienst in die dagen onder de loep nemen. Is die vergelijkbaar met een dienst zoals wij die kennen?
„Absoluut niet. Daarin is onze eeuw te prefereren. Ik heb al aangegeven dat de Gereformeerde kerk publieke kerk werd. Met gevolg dat de kerkdienst ook in de meest letterlijke zin van het woord publiek was. Mensen Hepen tijdens de dienst in en uit. Soms gevolgd door honden, die als ze gingen blaffen in hun nekvel werden gegrepen door een hondenslager. Het zijn tonelen die wij ons niet meer voor kunnen stellen. En dan hebben we het nog niet over de situatie rond de kerk. Daar werden allerlei baldadigheden en volksvermaken uitgeoefend, zoals het karosrijden. Dat moet ook het nodige lawaai hebben gegeven. In tal van opzichten was het een chaotische, ruige tijd. Je leest soms bij oudvaders de vermaning dat de mensen vanaf het begin van de dienst aanwezig horen te zijn. Want er waren er die pas op kwamen dagen als de preek begon. En als aan het eind van de dienst kinderen werden gedoopt of huwelijken bevestigd, vertrok een deel alweer. Omdat ze daarin niet geïnteresseerd waren."

Pastoraat
Wat werd aan pastoraat gedaan?
„Daar hadden alleen de lidmaten mee te maken. De weifelaars, ook wel liefhebbers genoemd, vielen erbuiten. De leden kregen voor elke avondmaalsbediening bezoek, dus vier keer per jaar. Toen de gemeenten groter werden, is dat teruggebracht."
Naar hedendaagse maatstaven werd dus vrij intensief huisbezoek gedaan ?
„Dat weet ik niet. Als je ziet hoe snel ze soms een wijk gehad hebben, moet ik constateren dat er echt niet altijd een stukje gelezen werd en een gebed gedaan. Het waren meest flitsbezoeken, om even te vragen hoe het ermee stond. Niet in de eerste plaats op weg en reis naar de eeuwigheid, maar heel concreet: heb je geen ruzie en zijn er geen problemen. Het Avondmaal is in de 17e eeuw vooral een uiting van christelijke eenheid. Vandaar dat men daar zo op gespitst is. Er mag geen ruzie zijn, want dan wordt de tafel onteerd. Verdere pastorale bezoeken werden nauwelijks afgelegd, ook uit tijdgebrek. Een deel van de plaatsen voor ouderlingen en diakenen waren gereserveerd voor magistraatspersonen, die al meer dan genoeg aan hun hoofd hadden."

Avondmaal
„Je kunt zeggen dat het pastoraat in onze tijd veel meer ontwikkeld is dan in de 17e eeuw. Waarbij ik me wel eens afvraag of dat een vooruitgang is. Nu zie je soms dat mensen enorm veel aandacht vragen van ambtsdragers. Daarin zie ik de doorwerking van het individualisme. We vinden onszelf zo belangrijk. Het zou geen kwaad kunnen als we weer wat meer van het gemeenschapsdenken van de 17e eeuw hadden. Wat dat betreft heeft de gereformeerde gezindte een akelig verleden. Door Afscheiding, Doleantie en het vrome conventikeldom in de 18e eeuw is men steeds meer gericht geraakt op het innerlijke zieleleven en steeds minder op de vraag hoe we onze gaven ten nutte van de gemeente kunnen besteden. Terwijl dat toch voluit calvinistisch is."
Leidde aan de andere kant het gemeenschapsgevoel in de 17e eeuw niet tot een erg vanzelfsprekende avondmaalsgang?
„Belijdenis en Avondmaal waren strak aan elkaar gekoppeld. Die praktijk sta ik ook voor. Je doet geen belijdenis van de leer, maar van je geloof. In het begin van de 17e eeuw zie je dan ook dat maar een beperkt deel van de kerkgangers lid is. Later gaat de avondmaalspraktijk verwateren, omdat ook mensen als lidmaat worden toegelaten die slechts maatschappelijke oogmerken hebben. Daar waarschuwt Teellinck al tegen. Daarin is hij overigens ook voor de gereformeerde gezindte zeer actueel. Bij ons is het doen van belijdenis evenzeer uitgehold. Men is tevreden met uiterlijke groei en bijna geen sterveling vraagt meer of er ook nog Christusbelijdende leden zijn."

Dooppraktijk
Hoe waardeert u de opvallend ruime dooppraktijk in de 17e eeuw?
„Daarbij moet je niet vergeten dat de Gereformeerde kerk de publieke kerk was geworden. Vanuit de middeleeuwen werd de gedachte van het Corpus Christianum overgenomen: we zijn een christelijke natie. God heeft een verbond met ons opgericht en daarom moet elk kind gedoopt worden. Toen de rol van de Rooms-katholieke kerk werd overgenomen door de Gereformeerde kerk, verplichtte de overheid de gereformeerde predikanten om elke Nederlander te dopen. Kinderen van remonstranten en zelfs rooms-katholieken werden gedoopt door gereformeerde predikanten. Als daar al bezwaar tegen aangetekend werd, was het door nadere reformatoren. Anderen hadden er vanuit hun theocratisch ideaal geen moeite mee. Dat kan ik me gezien de historische situatie wel indenken, al is het een wijze van denken die de gereformeerde gezindte van vandaag volslagen vreemd is. Zeker onder afgescheidenen. Die hebben wel veel op met de oudvaders, maar op kerkelijk gebied staan ze er mijlen vandaan. Hun theocratisch ideaal zullen ze nooit helemaal aan kunnen voelen."

Leiband
De verplichting van de overheid om alles wat naar het doopvont werd gedragen te dopen, geeft aan hoe nauw kerk en staat aan elkaar verbonden waren. Kleefden aan die band niet ernstige bezwaren?
„Principieel moet je tegen de scheiding van kerk en staat zijn. Maar we hebben nu als reformatorische kerken wel een ruimte die je in de 17e eeuw van z'n leven niet had. De kerk liep aan de leiband van de regering. In Amsterdam heb je even een overtuigd calvinistische overheid gehad, maar dat duurde niet lang. In de jaren twintig was het gedaan en kreeg je Hbertijns gezinde lieden als Hooft aan het bewind, die systematisch predikanten die hen niet welgevallig waren uit de stad wisten te weren. We moeten eerlijk zeggen dat de Gereformeerde kerk van de 17e eeuw helemaal ingepakt is door de politiek. De predikanten waren aan handen en voeten gebonden. In de meeste gevallen was hun opleiding betaald door de overheid, hun traktement werd uitbetaald door de overheid en een beroep moest worden goedgekeurd door de overheid. Op papier was er een grondwet die er keurig gereformeerd uitzag. In werkelijkheid had de kerk op politiek gebied nauwelijks iets te vertellen,"

Ongelooflijke knauw
„In dat opzicht is ook de Dordtse synode een Pyrrusoverwinning. Het theocratisch ideaal heeft daar een ongelooflijke knauw gekregen. Dat heeft men in de gereformeerde gezindte nooit willen zien. De Dordtse vaderen hebben het voor elkaar gekregen op het punt van de leer, maar als het gaat om de verhouding tussen kerk en staat hebben ze jammerlijk gefaald. Als er ooit een mogelijkheid is geweest om orde op zaken te stellen, dan was het toen. De Dordtse kerkorde is door de meeste provinciale staten gewoon genegeerd. Had de kerk op dat moment en bloc geprotesteerd, dan waren de overheden volgens mij gezwicht. Puur historisch gezien. Alleen Frederick de Vrij, burgemeester van Amsterdam, heeft dat destijds al ingezien. Diens carrière is aan zijn nader-reformatorische idealen ook ten gronde gegaan. De predikanten van de Nadere Reformatie hebben hun bezwaren waarschijnlijk niet durven uiten. Wel hebben zij gewezen op een ander negatief aspect van de Dordtse synode, namelijk dat die zich wel op leerstellig gebied heeft geuit, maar veel te weinig heeft gedaan aan de reformatie van de zeden. Juist nu was er gelegenheid om de tucht landelijk te regelen. Ook op dat punt heeft men menselijk gesproken een kans laten schieten."

Afgedamd
Onlangs wees u erop dat mensen als Voetius openlijk hun waardering uitspraken voor godvrezende roomsen en remonstranten. Welke conclusie verbindt u daaraan voor het hedendaagse kerkelijke leven ? „Er zijn veel mensen tot het remonstrantisme overgegaan met als argument dat de gereformeerde uitverkiezingsleer fnuikend zou zijn voor de praktijk van de godzaligheid. Ik heb de indruk dat zij dergelijke remonstranten op het oog hebben gehad. Mensen die door een karikaturale voorstelling van de gereformeerde leer zijn misleid. Wellicht ging het toch nog wel iets verder. Ik vermoed dat iemand als Voetius zich meer thuis voelde bij een bevindelijke remonstrant, zelfs als die overtuigd remonstrants was, dan bij een orthodoxe calvinist die niets van bevinding moest hebben. Ik durf dat te zeggen omdat je die houding bij hem ook aantreft ten opzichte van rooms-katholieke theologen. Met veel waardering kan hij uitspraken citeren van nota bene het hoofd van de contra-reformatie in Nederland, die in Utrecht was ondergedoken. Uitspraken waarin de bevindelijke vroomheid naar voren komt. De oudvaders wisten van relativeren. Dat weten wij niet meer. We verabsoluteren de kleinste dogmatische puntjes. De nadere reformatoren waren veel wervender dan wij vaak denbeoefening ken. Het was voor hen onbestaanbaar dat je de roomse naaste zomaar afschreef. Wij hebben de boel afgedamd. Daardoor is het water gaan stinken."

Eenheid
Als u tot een algemene beoordeling moet komen, waarin waardeert u dan het kerkelijke leven van de 17e eeuw boven dat in onze eeuwï „Bij alle schaduwzijden waar ik op gewezen heb, blijft staan dat de gereformeerde leer nooit meer zo centraal in het vaandel heeft gestaan als toen. Het was een bloeitijd voor de denbeoefening van de gereformeerde theologie. Hoewel de verhouding tussen kerk en staat verre van ideaal was, wil ik ook wijzen op de mogelijkheid voor de kerk om een profetisch protest te laten horen. Er waren in die tijd nog toegangen. Nog belangrijker is dat de 17e-eeuwse gemeenschap een eenheid was. De Gereformeerde kerk stond in het volle leven. Willem Teellinck was in zekere zin de geestelijke vader van Jacob Cats. Die mensen stonden veel meer dan wij in de maatschappij. De ellende van onze tijd is dat de gereformeerde gezindte een subcultuur is geworden, de Amish van Nederland. Ik zie de noodzaak van reformatorisch onderwijs, maar met veel andere onderdelen van de reformatorische zuil heb ik grote moeite. We hebben nauwelijks contact meer met de buitenwereld. Dat zou voor de 17eeeuwer volstrekt onwezenlijk zijn. Juist in deze tijd, waarin we een kleine minderheid zijn geworden, hebben wij de roeping om als Christusbelijdend volksdeel naar buiten te treden. Om anderen door onze wandel voor Christus te winnen."

Volgende keer dr. R. Bisschop: „De opvatting over het drievoudig snoer is pas in de 19e eeuw ontstaan"

Dit artikel werd u aangeboden door: Terdege

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 23 maart 1994

Terdege | 80 Pagina's

Toen alles beter was...

Bekijk de hele uitgave van woensdag 23 maart 1994

Terdege | 80 Pagina's