Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ORGAANDONATIE: vooral hóe we onze houding bepalen is belangrijk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ORGAANDONATIE: vooral hóe we onze houding bepalen is belangrijk

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Deze maand ontvangt iedere Nederlander boven de 18 jaar een brief, waarin hem of haar gevraagd wordt al dan niet toestemming te geven voor orgaan- en weefseldonatie. In verband met deze brief schreef mevrouw A.A. de Rooij-Grandia, huisarts, dit artikel. Daarin loopt zij eerst de ontwikkelingen op het gebied van transplantatie langs. Daarna schetst zij iets van de problemen die transplantatie oproept en de verwarring die er heerst. Tenslotte probeert zij vanuit bijbelse uitgangspunten enkele lijnen te trekken die kunnen dienen als richtlijn voor ons handelen.

1. ONTWIKKELINGEN
Transplantatie wil letterlijk zeggen: uitnemen van (een deel van) een weefsel of orgaan uit zijn plaats en ergens anders inbrengen. Er zijn verschillende vormen van transplantatie. Voorbeelden zijn:
1. Auto-transplantatie: Een deel van het lichaam wordt binnen dezelfde persoon verplaatst. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij huidtransplantatie na brandwonden, of er wordt een ader uit het been gebruikt om de kransslagader van het hart te vervangen. Hiertegen zijn geen bezwaren. Er vindt geen vernietiging of blijvende uitname van weefsels of organen plaats naar een plaats buiten de persoon.
2. Hetero- of xeno-transplantatie: Dat wil zeggen dat er uitwisseling plaatsvindt van materiaal van de ene soort naar de andere soort. Een voorbeeld is het gebruik van varkenshartkleppen bij de mens. Tegenwoordig worden veelal kunststof of metalen hartkleppen gebruikt. Maar voordat deze beschikbaar waren, is er lange tijd gebruik gemaakt van dierlijk materiaal voor de mens.
3. Allo-transplantatie: Hierbij gaat het om uitname van weefsels of organen uit de ene mens en inplanting daarvan in een ander mens. Dit is wat in het dagelijks spraakgebruik meestal bedoeld wordt met "transplantatie". Hier wil ik dan ook dieper op ingaan.

Donatie
Degene die een orgaan afstaat, wordt "donor" of "gever" genoemd. Degene die een orgaan ontvangt, wordt "acceptor" of "ontvanger" genoemd. Deze persoon ontvangt en accepteert (hopelijk ook letterlijk) een orgaan. Donor zijn kan men tijdens het leven. Het meest bekende voorbeeld is de bloeddonatie. Maar ook nierdonatie komt voor. Nierdonors zijn mensen die tijdens hun leven één nier afstaan voor transplantatie, meestal bij een familielid. Dit is al een veel ingrijpender zaak. Want een nier groeit nooit meer aan. Dit in tegenstelling tot bloed of beenmerg: binnen enkele weken heeft de donor dat wat hij afgestaan had weer volledig aangemaakt. Bovendien is de afname van bloed veel simpeler. Er komt niet eens een verdoving aan te pas. Voor het afstaan van een nier moet de donor zelf ook een operatie ondergaan, met alle risico's van dien. Een ander (recenter) voorbeeld is de zaad- of eicel donatie.
Donor zijn kan men ook kort na het sterven. Op dit terrein liggen de meeste voetangels en klemmen. In tegenstelling tot de beperkte mogelijkheden van donatie tijdens het leven zijn, onder bepaalde voorwaarden, de mogelijkheden van orgaanuitname en orgaangebruik voor implantatie bij andere, zieke mensen tegenwoordig vrijwel onbeperkt. Minder bekende implantaties hebben betrekking op kruisbanden en meniscus (dit zijn de schokdempers in het kniegewricht, die bij veel voetballers beschadigd zijn geraakt), gehoorbeentjes en trommelvliezen (gebruikt bij lawaaidoofheid of aangeboren afwijkingen), pezen en zenuwen, bot, hartkleppen, huid, hoornvlies van het oog en alvleesklier (voor mensen met suikerziekte bijvoorbeeld). Bekender zijn implantaties van nieren, hart, longen, hart en longen in combinatie, lever en beenmerg. Sinds de opkomst van de plastische chirurgie en de micro-chirurgie kunnen zelfs gehele ledematen (handen of voeten) worden getransplanteerd!

Onderscheid
Eigenlijk moeten we bij al deze vormen van transplantatie na het sterven onderscheid maken tussen het gebruik van weefsels en organen.
Organen zijn goed herkenbare, aparte onderdelen binnen het menselijk lichaam, die een specifieke, noodzakelijke functie vervullen. Voorbeelden zijn het hart, de longen, de nieren, de lever en de alvleesklier.
Weefsels bevinden zich over het algemeen op verschillende plaatsen verspreid door het lichaam. Hun functie is vaak minder levensnoodzakelijk en kan makkelijker kunstmatig vervangen of zelfs gedeeltelijk gemist worden. Voorbeelden zijn huid, botten, hartkleppen, hoornvliezen.
Dit onderscheid heeft de volgende redenen:Bij orgaantransplantatie is altijd haast geboden. Organen sterven veel sneller af dan weefsels. Als iemand gestorven is, is zijn hart binnen een uur al niet meer bruikbaar voor transplantatie, omdat het hart zelf ook afsterft. Zelfs onder ideale omstandigheden zijn organen maar heel kort te bewaren. Snelle uitname en snelle implantatie is geboden.
Bij orgaandonatie wordt dan ook zoveel mogelijk geprobeerd om de organen in goede conditie te houden. In de praktijk betekent dit dat de diagnose "hersendood" is gesteld, dus dat de persoon in kwestie is overleden, maar dat de bloedsomloop kunstmatig in stand wordt gehouden. Dat levert de aanblik op van een schijnbaar diep slapende persoon, met een normale kleur en met een voelbare hartslag. Weliswaar beademd, en niet reagerend, maar verder ogenschijnlijk normaal. De donor ziet er niet dood uit. En zo wordt hij naar de operatiekamer gebracht voor uitname van de organen.
Na afloop krijgt de familie wel een dode terug. Voor hun gevoel hebben zij geen afscheid van hun dode als normale overledene kunnen nemen. Dit vergt duidelijke uitleg van medische zijde vooraf op een toch al heel moeilijk moment. En extra aandacht voor de rouwverwerking achteraf Niet zelden krijgen nabestaanden problemen omdat voor hun gevoel de donor nog niet overleden was toen orgaanuitname reeds plaatsvond.
Bij weefsels is het nog intact zijn van de bloedsomloop terwille van de bruikbaarheid niet absoluut noodzakelijk. De familie heeft daardoor de gelegenheid om eerst afscheid te nemen voordat de weefsels weggenomen zullen worden. Weefsels kunnen meestal ook veel langer bewaard worden. Daarom zijn voor weefsels ook de zogenaamde weefselbanken voor de typering en opslag opgericht. Ik denk aan de huidbank bij het brandwondencentrum in Beverwijk. Of de botbank in Leiden, en natuurlijk de bloedbanken. Bij weefsels gaat met meestal om het verbeteren van de kwaliteit van het leven. Dit gaat niet altijd op, maar gemiddeld genomen kunnen we stellen dat weefseltransplantatie wel verbetering of verlichting geeft maar niet levensreddend is, zoals bij orgaantransplantatie in principe het geval is.
Weefseltransplantatie vindt op veel grotere schaal plaats. Om een idee te geven: in 1994 vonden in Nederland ruim 2100 weefseldonaties plaats, tegenover 200 orgaandonaties.

Afweersysteem
Kan nu elk afgestaan orgaan of weefsel zomaar bij elke patiënt ingeplant worden?Was het maar zo simpel. Elk mens is uitgerust met een zogenaamd "afweersysteem" of "weerstand". Dit is een belangrijk instrument om allerlei infectieziekten te kunnen bestrijden en overwinnen. Elke cel in ons lichaam heefi: aan de buitenkant een aantal eiwitten die kenmerkend zijn voor die persoon. Hoe die eiwitten er precies uitzien, wordt gedicteerd door onze genen of erfelijk materiaal. Deze kenmerken aan de buitenkant van elke cel zijn dus heel specifiek voor elke persoon en gedurende het hele leven onveranderlijk. Tegen alles wat niet deze kenmerken van het eigene draagt, worden in het bloed afweerstoffen aangemaakt. Virussen en bacteriën hebben elk hun eigen kenmerken, die anders zijn dan de menselijke eiwitten. Maar ook andermans organen hebben 'een ander jasje aan'. Deze vreemde, van buitenaf ingebrachte organen zullen dus onherroepelijk een afstotingsreactie oproepen, die het getransplanteerde orgaan of weefsel kapot maakt. Dit is lange tijd het grootste struikelblok in de transplantatiegeneeskunde geweest. En het speelt nog altijd een belangrijke rol. Totdat men tot de ontdekking kwam dat men moest zoeken naar een ontvanger waarvan de eigen kenmerken aan de buitenkant van de cellen erg veel lijken op die van de donor. Want dan is de afstotingsreactie op z'n minst minder hevig. We noemen dit "weefseltypering". Zoals men sinds 1900 weet dat er verschillende bloedgroepen en een resusfactor bestaan, zo blijken er ook voor weefsels verschillende groepen te zijn. Helaas zijn er veel en veel meer verschillende weefselsoorten dan bloedgroepen. Tegenwoordig wordt daarom veel meer gebruik gemaakt van medicijnen die het aanmaken van afweerstoffen onderdrukken. In principe moeten zulke medicijnen levenslang na transplantatie geslikt worden.

Foetale donatie
Een heel nieuw terrein binnen de transplantatiegeneeskunde vormen de foetale donatie en transplantatie. Daarbij wordt gebruik gemaakt van materiaal dat afkomstig is van foetussen (met name kindjes zonder schedel, de ergste vorm van een open ruggetje), of van materiaal dat afkomstig is van geaborteerde kinderen.
Het kind is ongewenst, maar zijn weefsels en organen zijn zeer welkom. Het 'voordeel' hierbij is namelijk dat dergelijke jeugdige organen of weefsels in veel mindere mate afstotingsreacties oproepen. Het lijkt erop dat dit materiaal nog zo onrijp is, dat het nog niet de eigen herkenningstekens aan de buitenkant van de cellen draagt. Hierdoor worden deze jonge weefsels nog niet als niet-lichaamseigen, dus nog niet als lichaamsvreemd herkend. En daarom worden er geen afweerstoffen aangemaakt, die voor afstoting zorgen. Bovendien hebben deze jonge organen en weefsels nog een enorm groei- en herstelvermogen in zich om functies over te nemen.
De belangrijkste toepassingen op dit moment zijn:
1. gebruik van bepaalde delen van hersenweefsel voor Parkinson-patiënten. Deze zouden daardoor veel minder klachten hebben en bovendien minder of geen medicijnen meer nodig hebben.
2. gebruik van de gehele alvleesklier of alleen de eilandjes van Langerhans, die de insuline maken, voor suikerpatiënten.

2. PROBLEMEN
Hoe is transplantatie ingeburgerd geraakt?
Vanaf de tijd van Hippocrates tot in de vorige eeuw lag de nadruk op het organisme als geheel. Lichaam, geest en ziel werden als een onlosmakelijke eenheid gezien. In onze tijd heeft de massa de ziel al helemaal geamputeerd. De geest of om met een bijbelse uitdrukking te spreken, het hart, als het geestelijke centrum van de mens, is naar de hersenen verjaagd. Dit leidt uiteindelijk tot een sterk versmalde kijk op de mens. Alleen het lichaam blijft nog in beeld. En de natuurlijke ordening zoals die in de schepping in de mens gelegd is, raakt helemaal uit het gezicht.
Het lichaam wordt gezien als een samenraapsel van allerlei losse onderdelen. Ziekte raakt dan, volgens de huidige opvattingen, ook niet meer de gehele mens, maar betekent slechts een vervelende technische storing in het lijf die zo snel mogelijk verholpen moet worden. Het lichaam als instrument om jezelf te verwezenlijken, om de doelen die je jezelf gesteld hebt te bereiken, mag niet falen. En als het dan toch faalt, dan moet het gerepareerd worden. Desnoods moeten hele onderdelen maar vervangen worden. Deze instelling stuwt de medische consumptie flink omhoog Naarmate het lichaam en het goed functioneren daarvan belangrijker is geworden, is ook de acceptatie van de eindigheid en sterfelijkheid van dat lichaam een steeds groter probleem geworden. Ook dit draagt bij aan de toegenomen vraag naar medisch handelen.
In gelijke tred hiermee is er een verschuiving gaande in de beroepshouding onder medici. Er is een toenemende erkenning gekomen voor het zelfbeschikkingsrecht van mensen. De wensen van de mensen worden steeds meer als uitgangspunt voor de medische zorg genomen. De waardering voor het sociale leven gaat de waardering voor het biologische leven steeds meer overheersen.

Technisch denken
Parallel met de toenemende erkenning van het zelfbeschikkingsrecht van de mens, ook over het begin en het eind van het leven, neemt de eerbied voor het leven af De vraag of er sprake is van zinvol medisch handelen (dat wil zeggen: of het toepassen van een medische handeling nog kans biedt op genezing of verlichting) verschuift in de richting van de vraag naar het zinvol handelen, de vraag of het leven waarvoor je de ingreep doet al die moeite nog wel waard is. Termen als "mens-onwaardig", "ontluisterd leven" en "ondragelijk lijden" raken steeds meer ingeburgerd. Het ontgaat velen dat een dergelijke manier van spreken een waardeoordeel over de inhoud van het leven bevat dat ons ten enenmale niet toekomt.
Het technisch denken, dat uitkomt in het aandragen van reparatie-onderdelen in de transplantatiegeneeskunde, is een logische stap in deze ontwikkelingen.
Inmiddels is onze maatschappij zo ver dat transplantatie als een effectieve behandeling gezien wordt. En dat is waar ook. De kosten van een niertransplantatie zijn net zo hoog als 1,5 jaar behandeling met dialyse. En dialyse is levenslang nodig. Meestal is dat veel langer dan 1,5 jaar. Toch ligt hier ook een tegenstrijdigheid. Uit enquêtes is gebleken dat 80 procent van de Nederlandse bevolking als het erop aan komt wel een donororgaan zou willen ontvangen. Slechts 20 procent heeft echter ook daadwerkelijk een donorcodicil getekend. Hier wringt de schoen. Deze houding is er mede de oorzaak van dat er te weinig organen beschikbaar zijn voor transplantatie. Deze schaarste is de aanleiding geweest van het op gang brengen van een maatschappelijke discussie over de vraag hoe dit tekort kan worden teruggedrongen.

Toestemming
Er zijn verschillende manieren om toestemming voor orgaandonatie te geven. Deze manieren raken de belangen van de donor:
1. Vanouds gold in ons land het zogenaamde systeem van persoonlijke toestemming. Het „Nee, tenzij..."-principe. Orgaandonatie is dan slechts mogelijk wanneer er uitdrukkelijke toestemming van de overledene is, bijvoorbeeld door middel van het donorcodicil, en anders door de familie. Na het overlijden is het dode lichaam immers eigendom van de familie? Bij deze manier van toestemming verlenen heeft het begrip "donor" daadwerkelijk inhoud. Er schuilt een bewuste, persoonlijke keus van de donor achter. Hier kan dan ook ruimte zijn voor een daad van christelijke naastenliefde.
2. In veel van de ons omringende landen geldt het zogenaamde geen-bezwaar-systeem. Dat is „Ja, tenzij...". Of anders gezegd: wie zwijgt, stemt toe. De anonieme collectiviteit legt dan een vanzelfsprekende claim op het lichaam en de onderdelen daarin ten behoeve van allen. De verwachting is dat er bij deze manier van toestemming vragen meer organen beschikbaar komen. Aan de andere kant leeft bij de bevolking de angst dat er gemakkelijk versnelling van het stervensproces kan insluipen, dat de belangen van de acceptor boven de belangen van de donor gesteld worden. In Frankrijk heeft dit ertoe geleid dat men naast deze stilzwijgende toestemming van de overledene alsnog weer toestemming aan de familie vraagt.
3. Aanvankelijk werd er in Nederland een politiek pleidooi gevoerd om de overstap te maken van de expliciete toestemming naar de stilzwijgend veronderstelde toestemming, tenzij anders aangeven. Het CDA was voorstander, met als argument: naastenliefde en solidariteit. De VVD was tegenstander, met als argument: te weinig recht en ruimte voor de expliciete daad van de donor. Men kwam er niet uit en liet de zaak even rusten. Nu is er een aardig voorstel uit de bus gekomen. Dit houdt in dat rond deze tijd aan iedereen van 18 jaar en ouder schriftelijk gevraagd wordt wat zijn of haar mening is. Men kan kiezen uit:
- toestemming tot donatie
- weigeren van donatie
- geen mening (in dat geval beslissen de nabestaanden)
Deze meningsuiting zal centraal geregistreerd worden en is ter inzage voor elke arts. De mening is altijd herroepbaar. De laatste meningsuiting telt. Het is nog niet geheel duidelijk of er ook ruimte zal komen om bepaalde uitzonderingen kenbaar te maken, bijvoorbeeld voor hersenen en geslachtscellen. Daarnaast blijft het systeem van de donorcodicillen gehandhaafd. Een codicil geldt als toestemming.

Bescherming donor
Het is in het belang van de donor dat het kenbaar kunnen maken van de wilsbeschikking via een centrale registratie is veiliggesteld. De bescherming van het stervensproces van de donor is echter nog problematisch. Wanneer de donor namelijk te vroeg wordt dood verklaard, sterft deze niet aan zijn ziekte of een ongeluk, maar aan het uitnemen van zijn organen. Wordt de donor echter te laat dood verklaard, dan zijn de organen onbruikbaar geworden. Vanouds werd iemand dood verklaard als er geen bewustzijn, ademhaling en bloedsomloop meer was. In zo'n situatie is echter gedurende de eerste 5 a 6 minuten soms nog herstel mogelijk. De reanimatietechniek (en dus niet het transplantatieteam) heeft ons voor de noodzaak gesteld om de doodscriteria te verfijnen. Tegenwoordig kennen we dan ook het begrip "hersendood". (NB: dit begrip is niet uitgevonden ten bate van de transplantatiegeneeskunde.) De criteria daarvoor zijn:
1. Er mag geen bewustzijn en spontane ademhaling meer zijn (overeenkomstig de oude doodscriteria).
2. Er mag ook geen enkele uiting van enige hersenfunctie meer zijn. Hier ligt de angel. Er zijn namelijk verschillende manieren om dit vast te stellen, en niet in elk ziekenhuis wordt dezelfde techniek toegepast. Op dit punt blijft ook de nieuwe wetgeving in gebreke. Daar staat wél in dat er sprake moet zijn van hersendood vóórdat er overgegaan mag worden tot orgaanuitname, maar niet langs welke weg deze diagnose gesteld moet worden. Dit dient „naar heersend inzicht van de medische wetenschap" te geschieden. Van ouds her gold het principe dat de arts zich alleen door het belang van de patiënt mag laten leiden bij elke medische ingreep. Nieuw in de transplantatiegeneeskunde is dat plotseling twee tegenstrijdige belangen van twee verschillende patiënten een rol spelen. Aangezien dit een arts in een onmogelijke belangenverwikkeling zou brengen, worden de twee patiënten door twee verschillende medische teams behandeld.

Belangen acceptor
Gaat het om de belangen van de acceptor, dan spelen de volgende kwesties een rol:
1. Hoe wordt de selectie gemaakt? Wie mag een orgaan ontvangen?
2. Spelen bij de selectie alleen medische afwegingen een rol? Wat bepaalt de kans op medisch succes? Het percentage afstotingsreacties? Het aantal gewonnen levensjaren (na een ruilhart is dat gemiddeld 10 jaar)? Of de kwaliteit van leven tijdens die gewonnen levensjaren? En wie beoordeelt dat dan allemaal?
3. Mogen ook andere afwegingen een rol spelen bij de beoordeling wie in aanmerking komt om een orgaan te ont van twee verschillen vangen (bijvoorbeeld iemands beroep of economische waarde)? Is het belangrijker om een president in leven te houden dan zomaar iemand die ergens op kantoor werkt? Of is de leeftijd bepalend? Bijvoorbeeld bij harttransplantatie wordt de leeftijdsgrens gesteld op 55 jaar, maar de menselijke waardigheid houdt niet op bij 55 jaar. Aan de andere kant zou het opheffen van de leeftijdsgrens inhouden dat er veel meer mensen op de wachtlijst komen te staan, 500 in plaats van de huidige 150.
4. Is het wel verantwoord om hoge kosten voor transplantatie van enkelen te maken of kunnen we dit geld beter besteden aan simpele basale zorg ten bate van veel meer mensen? Moet de thuiszorg, de bejaardenzorg, de gehandicaptenzorg voorrang krijgen boven transplantatiegeneeskunde? Dit is een ethische afweging, waarin de politiek keuzen dient te maken.

3. ONS HANDELEN
Is het voor een christen geoorloofd om organen of weefsels af te staan en/ofte ontvangen door transplantatie? Wat zijn de uitgangspunten die ons houvast kunnen geven bij het vormen van een mening hierover?

Wederopstanding
Wij geloven in de wederopstanding des vleses en een eeuwig leven. Dat betekent dat ons lichaam ook na het sterven nog respect verdient. Weliswaar zullen de gelovigen in de opstanding een verheerlijkt lichaam krijgen. Maar uitgangspunt is wel dat ook het lichaam een plaats krijgt in het leven na dit leven. Het lichaam is Gods eigendom. Hij heeft het geschapen. Hij heeft er Zijn beeld in gelegd en het aan ons gegeven. Met de bedoeling dat wij het zouden gebruiken als een tempel voor de Heilige Geest. Betekent dit nu dat wij op geen enkele manier over ons lichaam mogen beschikken? Nee.
In de eerste plaats wordt in de Bijbel regelmatig melding gemaakt van balsemen, zonder dat dit als zodanig wordt afgekeurd. Balsemen betekende wél dat de organen uit het lichaam werden weggenomen en rechtstreeks aan het bederf werden overgegeven. In de loze ruimte die daardoor ontstond, werden kruiden en specerijen gelegd om het omhulsel, de rest van het lichaam, te conserveren. In de tweede plaats zijn er zeer vele heiligen tijdens de christenvervolgingen verbrand, aan stukken gesneden of op een andere manier verminkt. Het feit dat hun lichaam vernietigd werd, wil niet zeggen dat daarmee ook hun geloof in en hoop op het eeuwige leven vernietigd werd. Juist niet! Luk. 12 vers 4: „Vreest niet voor degenen die het lichaam doden..." Ten derde hebben al veel mensen, zowel gelovigen als ongelovigen, door ziekte of een ongeluk een deel van hun lichaam moesten missen tijdens hun leven. Een punt van verschil is wel dat er, wanneer organen worden afgestaan ten behoeve van transplantatie, sprake is van een vrije keuze en niet van een noodzakelijk kwaad. En over de dingen die we uit eigen vrije wil doen, zijn wij als rentmeesters wel verantwoording schuldig.

De Bijbel
Ik wil u enkele bijbelteksten noemen die in dit verband regelmatig aangehaald worden.
Joh. 15 vers 12 en 13: „Dit is Mijn gebod, dat gij elkander liefhebt, gelijkerwijs Ik u liefgehad heb. Niemand heeft meerder liefde dan deze, dat iemand zijn leven zet voor zijn vrienden."
Paulus herinnert de Galaten aan hun eerste liefde in het geloof en vermaant hen daarnaar terug te keren. Gal. 4 vers 15: „Want ik geef u getuigenis, dat gij, zo het mogelijk ware, uw ogen zoudt uitgegraven en mij gegeven hebben..." Christus gaf zowel Zijn ziel als Zijn lichaam over in de dood ten offer voor mensen, om hen te verlossen.
We vinden in deze bijbelse voorbeelden dus eerder een aanmoediging dan een afkeuring om onze naasten te helpen, desnoods met inzet van ons eigen leven. En als we ons leven mogen inzetten voor onze naasten, dan mogen we toch zeker wel een deel van ons lichaam na ons sterven afstaan om onze naaste te helpen? In dit opzicht is er bij het afstaan van organen geen verschil of het tijdens ons leven of na ons sterven gebeurt.
Zo kunnen we zelfs bij ons sterven nog dienstbaar zijn en aan Gods geboden gehoorzamen, want hoewel de donor op het moment van orgaanuitname overleden is, is deze beslissing tijdens het leven genomen.

Onze plicht
Betekent dit dan dat wij verplicht zijn om onze organen beschikbaar te stellen? Nee, ook deze conclusie zou te eenzijdig zijn. Euthanasie bijvoorbeeld wordt vurig verdedigd onder de naam van naastenliefde en barmhartigheid. We kunnen dit argument niet klakkeloos toepassen.
Bovendien, als naastenliefde het enige argument voor orgaandonatie is, zou dit betekenen dat er sprake is van een algemene christelijke plicht, ja, zelfs een bijbelse opdracht. En dan is er geen enkele ruimte meer voor een vrijwillige persoonlijke keuze. Dan wordt het lichaam, dat ons door God gegeven is, gedegradeerd tot een grabbelton voor vanzelfsprekend algemeen gebruik.
Het weten van Gods wil in concrete situaties is vaak niet gemakkelijk. We erkennen dat God de leiding heeft in ons leven. Maar dat wil niet zeggen dat het voor ons bij elke beslissing die we moeten nemen direct te doorzien en te begrijpen is wat precies Gods wil voor ons is op dat moment. Gods raadsplan heft bovendien onze persoonlijke verantwoordelijkheid niet op, maar met die verantwoordelijkheid kunnen mensen wel verschillend omgaan. Daarvoor mag ruimte zijn binnen de christelijke ethiek. Paulus waarschuwt dat degenen die meer vrijmoedigheid hebben in het geloof door hun daden geen aanstoot moeten geven aan diegenen die zoveel vrijmoedigheid niet hebben (Rom. 14).
De uitkomst, welke keuze er gemaakt wordt, is niet eens van doorslaggevend belang. Het gaat er wel om hóe deze keuze tot stand komt. Voor Gods aangezicht, in gebed om wijsheid, om liefde, om geloof.
Het is niet de morele plicht van een christen om in alle gevallen tot toestemming voor hergebruik van zijn organen te komen. Het is wel de plicht van een christen om in afhankelijkheid van God tot een persoonlijke keuze te komen. Wij verzaken onze plicht als wij uit angst voor de dood, of uit verafgoding van dit aardse leven, niet willen nadenken over het einde van ons leven, en dus ook over wat er dan met ons lichaam moet of mag gebeuren. Dan gaat het erom wat ten diepste ons argument, onze beweegreden is. Als we heimelijk onze eigen eer bedoelen, zijn we fout bezig. Als we in een oprecht geloof uit liefde, ons lichaam dienstbaar willen stellen aan de naaste om de nood te lenigen, kan daar zegen op rusten. En als we uit autonome opstandigheid tegen lijden en dood een deel van ons lichaam nog even willen onttrekken aan die dood, door implantatie in het lichaam van een ander, is de wortel opstand tegen Gods beleid. Maar als er in het besef dat ons lichaam een gave van God is, en dat dat middellijkerwijs ook voor anderen tot een gave van God kan worden, kan dit de aangewezen weg zijn.
(N.B.: Laten we dan wel een uitzondering maken voor hersenen en geslachtsorganen, omdat deze delen te veel verbonden zijn met onze persoonlijkheid.) Het gaat er dus niet om wat we kiezen, maar hoe en waarom. „En dat kan pas werkelijk tot Gods eer zijn, als dat vanuit een waar geloof mag zijn. Wie vrede wil hebben met Gods weg in zijn of haar leven, moet eerst vrede kennen met Hem. En wie begeert te rusten, moet eerst deel hebben aan de rust in God. Weest dan in geen ding bezorgd, maar laat uw begeerten in alles, door bidden en smeken, met dankzegging bekend worden bij God. Amen! De lof en de heerlijkheid, de wijsheid en de dankzegging, de eer en de kracht en de sterkte zij onze God tot in alle eeuwigheid. (Openb. 7 : 12)" (citaat Seldenrijk).

Literatuur
Dr. R. Seldenrijk
, Organen en weefsels op reis Een medisch ethische afweging van de transplantatie geneeskunde. 1993, Leiden, J,J, Groen en Zoon.
EJ. Westerman e.a., De foetus als donor?. Lindeboomreeks nr. 7. 1995, Amsterdam, Buijten en Schipperheijn.
Willem Bavinck, 84 vragen over orgaantransplantatie-hart, lever, long, nier. ?, Utrecht, De Tijdstroom.

-----------------------------------------------------------------------------

Aan onderstaande jaartallen kunt u zien hoe jong de transplantatiegeneeskunde eigenlijk nog is. De eerste experimenten zijn wel van wat oudere datum, maar de grote doorbraak is nog geen vijftig jaar oud.
1900: ontdekking van de verschillende bloedgroepen en de eerste geslaagde bloedtransfusies.
1905: de eerste geslaagde hoornvliestransplantatie vindt plaats.
1948: de eerste kunstmatige inseminatie.
1954: de eerste niertransplantatie ter wereld; vanaf 1966 gebeurt dit ook in Nederland.
1963: de eerste lever- en alvleeskliertransplantaties.
1967: Christiaan Barnard voert in Kaapstad de eerste harttransplantatie uit. De patiënt overleefde de ingreep enkele uren. Sinds 1985 worden ook in Nederland harttransplantaties verricht.

Dit artikel werd u aangeboden door: Terdege

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 18 maart 1998

Terdege | 100 Pagina's

ORGAANDONATIE: vooral hóe we onze houding bepalen is belangrijk

Bekijk de hele uitgave van woensdag 18 maart 1998

Terdege | 100 Pagina's