Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kaj Munk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kaj Munk

Een getuige van Christus in oorlogstijd

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zonder slag of stoot gaf de Deense regering zich ouer aan de strijdkrachten uan Adol/ Hitler. Ook het Deense uolk en de Deense kerk lieten zich niet horen. Het ueruulde de literair begaafde dorpsdominee Kaj Munk met diepe uerbijstering. Op alle mogelijke manieren trachtte hij het demonische karakter van het nationaal socialisme te ontmaskeren. Tot in de dood.

In 1950 werd door Johan Winkler, een groot kenner van het leven en werk van ds. Kaj Munk, een biografie uitgegeven over deze begenadigde predikant, dichter en schrijver. Het boek bevat tientallen foto's, die het levensverhaal illustreren. Op één van de eerste foto's is de predikant te zien op 35- a 40-jarige leeftijd, terwijl hij een witte doopjurk toont. Het is de doopjurk waarin hij zelf als kleine jongen door zijn ouders ten doop werd gehouden. De zin die de schrijver eronder afdrukte, is een citaat van Kaj Munk. Een veelzeggend citaat, omdat het aan de ene kant uitdrukt wat er zich in zijn vroege jeugd heeft voorgedaan en aan de andere kant een geloofsgetuigenis tot uitdrukking brengt. „Alles wat ik uit het huis van mijn ouders als erfenis heb meegekregen, was mijn doopjurk, een theedoek...en het geloof in God. Die drie dingen heb ik nog."
De doop van Kaj Harald L. Petersen, bekend geworden als Kaj Munk, vond plaats in Maribö in 1898. In dit dorp op het Deense eiland Seeland is Kaj Munk op 13 januari 1898 geboren. Nog geen twee jaar was hij, toen zijn vader, Carl Immanuel Petersen overleed. Enkele jaren daarna - Kaj was toen vijfjaar - stierf zijn moeder, Mathilde Petersen. Met ontroerende eenvoud vertelt hij later: „Hoe klein ik ook was, toch had mijn eerste moeder mij iets geleerd, dat ik misschien nooit heb vergeten, iets waaruit ik ook nu nog elke dag leef: elke avond voor mijn grote kinderogen zich sloten, vouwde zij haar handen om de mijne samen, liet mij een versje opzeggen en besloot dan met: 'Goedenacht vader, goede nacht God en Jezus en alle heilige engeltjes.' En zo wist ik al toen ik vijfjaar was, dat wij mensen met alles wat ons dierbaar is in twee werelden thuis zijn; daarboven was vader, hierbeneden was moeder, en ik zelf was dus zowel daar als hier."

Indre Mission
De jonge, tengere Kaj werd opgenomen in het gezin van een nicht van zijn moeder, die samen met haar man een kleine boerderij bewoonde, op geringe afstand van Maribö. Na verloop van tijd bracht hij het op om zijn tante 'moeder' te noemen. Dat ging niet zonder slag of stoot. "De doden verloochen je niet", zo merkte hij eens op. Zijn tante drong er nooit op aan dat hij haar de erenaam van 'moeder' zou geven. Toch kwam het er na verloop van tijd van. Na haar dood - in de jaren veertig - blikt Kaj Munk terug op het leven van zijn 'moeder', aan wie hij zoveel te danken had. Hij kenschetst haar als een levenslustige en sterke vrouw, met een grote wilskracht en een diep geloof. Zij was een geestverwante van de binnenkerkelijke opwekkingsbeweging, die in Denemarken de 'Indre Mission' wordt genoemd. Deze beweging, die een piëtistisch stempel draagt, werd in de negentiende eeuw in gang gezet door Vilhelm Beek (1829-1901). Beek was een man die het ingezonken geloof in de Deense staatskerk wilde verlevendigen, zonder de landelijke kerk ontrouw te worden. Wezenlijke zaken als een levend geloof, waarachtige bekering en een leven in dankbaarheid voor de verlossing die in Christus geschonken wordt, vormden een vast repertoire in zijn prediking. Tot in onze tijd is de 'Indre Mission' in Denemarken een begrip. Ondanks het feit dat Munk zich soms kritisch uitlaat over de 'Indre Mission', vanwege de individualistische inslag, is hij vol lof over zijn moeder en haar opgeruimde geloofsleven, dat juist in tijden van ziekte en nood op een weldadige manier zijn kracht bewees.

Eerste preek
Uit Maribö kwam Kaj Munk op jonge leeftijd als student in Kopenhagen terecht. Hij studeerde er theologie en werd er beïnvloed door Kierkegaard. Dat betekende onder meer dat hij kritisch stond tegenover de prediking die hij in de landskerk beluisterde en tegenover de Deense staatskerk. In 1919 hield hijzelf als kandidaat zijn eerste preek. Wie deze preek leest en zijn levensgeschiedenis kent, ziet er een soort profetie voor zijn leven in. De thema's waarop hij in later jaren, vooral de jaren van de Tweede Wereldoorlog, steeds weer terugkomt, vormen een zeer wezenlijk bestanddeel ervan: de grote zorg over Denemarken, de ernst van het Woord van God en de indringende analyse van de situatie waarin de kerk zich bevindt. De preek handelde over Lucas 19 vers 41 tot 48: en had als thema: Jezus wenende over Jeruzalem. De jonge kandidaat trok een parallel tussen het Jeruzalem in de tijd van Christus en het leven in Denemarken, dat inmiddels 'modern' was geworden. „Jezus is op weg naar de hoofdstad. (...) Vlak voor Hem ligt de stad met haar vele torens, die oprijzen naar de hemel. Maar de spitsen van de kerktorens gaan bijkans schuil achter de zwarte rook van de fabrieken. Overal klinkt het lawaai van trams en fietsen en auto's, allen schijnen gegrepen door een koortsachtige onrust, die er als het ware letterlijk van getuigt datdeze mensen niet verstaan wat tot hun vrede dient." Hij vat zijn gedachten over de situatie van Denemarken als volgt samen: „Wat Jezus aanschouwt is de grote desertie. De mensenmaatschappij huldigt officieel Zijn ideeën, maar in werkelijkheid zegt ze er 'bonjour' tegen. 'Och of gij verstond wat tot uw vrede dient', zucht Hij, maar die zucht wordt overschreeuwd door de triomfkreten van de uitvinders: 'Wij onderwerpen het universum aan ons met vliegtuigen en dieselmotoren en luidsprekers'. 'Wat baat het een mens, als hij de gehele wereld wint, maar zijn ziel lijdt er schade bij?', antwoordt Hij. Maar niemand gelooft Hem. En Jezus gaat de stad binnen en blijft bij de tempel staan, bij Zijn eigen kerk, en wat ziet Hij daar? Wrijvingen, ongeloof, het verketteren van anderen, zucht om anderen te oordelen, onmacht en twijfel..." Kaj Munk roept de gemeente op om nog heden zich te bekeren en eindigt de preek met de woorden: „God heeft mij deze zware tekst gegeven, om daar mijn eerste preek omheen te bouwen en ik had te gehoorzamen - ik bad Hem mij te helpen en ik geloof en vertrouw, dat Hij mij Zijn woorden in de mond heeft gelegd." En hij vervolgt dan, bijna profetisch: "Zo schijnt het mij toe dat wij voor ons land moeilijke tijden hebben te verwachten. Voor ons land, dat onze God en onze vaderen ons deden beërven, tijden vol strijd... Zo spreekt dan de Heere uw God vandaag door het woord van onze tekst: Niemand kan bestaan, tenzij hij Christus tot zijn koning kiest, of dat nu een enkeling is of een geheel volk."

Vedersö
De moeilijke tijden kwamen niet aanstonds. In 1924 nam Kaj Munk een beroep aan naar het plaatsje Vedersö op Jutland, niet ver van de zee, een plaats in een streek waarover hij later schreef: „Dat is een stuk van Denemarken, zo mooi, dat je er geen begrip van hebt: zee en duinen, meren en fjorden, beekjes en heide en vruchtbare bouwgrond, ouderwets gelovige, gastvrije mensen, de zon heel hoog boven wijde verten, de vogels trekken er overheen en de wind zwijgt er nooit..." Hij trad er enkele jaren later in het huwelijk met Lise Jörgensen, "de enige dochter van achtenswaardige boerenmensen, hier uit het dorp." Hun gezin telde na enige tijd vier kinderen, van wie hij zielsveel hield. Op een vervoerde manier kan Kaj Munk spreken over het geluk dat hem naast de zorgen die het predikantschap met zich meebrengt, ten deel valt. "Moeilijke tijden"? Wie zijn bijdrage over het pastorieleven in het blad Hus og Frue (Huis en Vrouw) leest, zou denken dat ze het leven van dit jonge gezin en deze trouwe predikant bespaard zouden blijven. Toch kwamen ze. De voorbode ervan was de 9e april 1940, toen de Deense regering zich zonder slag of stoot aan Hitler overgaf en de Duitse troepen, ondanks een niet-aanvalsverdrag, Denemarken binnentrokken. Dit vervulde Kaj Munk met diepe afschuw. Het meest verbijsterde hem de houding van het Deense volk. Een ferm protest werd niet gehoord. Niet door een staatsman, niet door de kerk. Geen predikant verhief zijn stem! Verbijstering maakte zich van hem meester: het Deense volk haalt de vijand binnen. Met veel kracht protesteerde hij, waar hem de gelegenheid werd geboden, tegen het optreden van de Duitse agressor en de laffe houding van de Deense regering. Het gebrek aan moed en geloofskracht bij zijn landgenoten raakte hem diep. Al in 1938 riep hij tijdens een Reformatieherdenking uit: „Beslistheid van optreden, verontwaardiging, hartstocht, dat waren de dingen die ons Denen vroeger geenszins vreemd waren; o laat die Westenwind opnieuw jagen over het land."

Onvermoeid protestant
Tijdens de jaren die kwamen legde hij voor de kleine gemeente van Vedersö keer op keer getuigenis af van zijn diepste overtuiging dat niet Hitler en het nationaal-socialisme, maar Christus de Herder was aan wie Denemarken zich moest toevertrouwen. Nu zou de lezer kunnen denken dat Munk daarmee weinig gevaar liep. Was Vedersö niet een klein, onbetekenend dorpje op Jutland? Dat zou inderdaad het geval geweest zijn als Kaj Munk zijn oproep om trouw te blijven aan de Geest van Christus, alleen in zijn gemeente liet horen, maar daar bleef het niet bij. Hij droeg dezelfde boodschap uit onder studenten in Kopenhagen, in toneelstukken die hij schreef, in radiotoespraken die hij als literator mocht houden. Bovendien gaf hij de preken die hij hield uit, zodat ze in heel Denemarken gelezen werden. Kaj Munk was zeker geen schreeuwer of vechter. In oprechte ernst zag hij het als zijn roeping om desnoods als enige de eer van de kerk te redden en in alle eerlijkheid de bijbelse boodschap, die niet alleen op de enkeling maar ook op kerk en staat betrekking heeft, te brengen. In zijn weerloos en christelijk verzet tegen het Duitse regime vond hij zijn levensroeping. Hij was doordrongen van het demonische van het nationaal socialisme. „Wij hebben het erbij laten zitten, wij hebben ons aan onze plicht onttrokken. Terwijl ik deze woorden schrijf, brandt de pen in mijn handen, alsof ze van gloeiend metaal was. Maar ik moet de vuurproef toch doorstaan. Waarom? Omdat ik een christenmens ben, omdat ik op de preekstoel sta, omdat het Evangelie van vandaag de naam van Jezus noemt. Hij is het die mij voortdrijft." Door zijn getuigende optreden dwong hij de demonen, die zichzelf zo graag met een mooi sieraad tooiden, uit de schuilhoeken tevoorschijn te komen. Zoals in de Evangeliën de demonen, daar waar Jezus kwam, voor de dag móésten komen, zo dwong Kaj Munk, prekend in Christus geest, de demonen zich te vertonen in hun ware gedaante. Daarbij wist hij wat hem te wachten stond. Menigeen heeft geprobeerd hem een gematigder houding aan te laten nemen. Tevergeefs.

Levenseinde
Zijn leven liep steeds groter gevaar. In 1944 stond hij op nieuwjaarsdag niet op, maar onder de preekstoel. In plaats van een toga droeg hij een overjas en een rode shawl. Aan het begin van de preek legde hij een verklaring af voor zijn toch wel uitzonderlijk gedrag: „Toen ik gisteren voor Gods aangezicht deze dienst voorbereidde, heb ik gevoeld, dat het mij onmogelijk zou zijn, vandaag op de preekstoel of voor het altaar te staan..." Wat was er aan de hand? Hem was gebleken dat sommige van zijn gemeenteleden, zonder daartoe verplicht te zijn, in Duitse dienst waren getreden. Hij vroeg hen bij hem te komen praten en op hun schreden terug te keren. Indrukwekkend klonk het: "Ik sta hier niet om haat te verkondigen. Ik kan dat eenvoudig niet. Ik haat zelfs Adolf Hitler niet. Ik weet, in welk een staat van verschrikking de wereld is komen te verkeren. Ik weet welke smaad mijn eigen land heeft moeten ondergaan. Ik weet dat ik mij nu al maanden geen enkele keer ter ruste heb begeven, zonder tegen mezelf te zeggen: 'Zullen ze je vannacht komen halen?' En dat is geen vrolijke gedachte voor iemand, die het leven liefheeft..." Juist op die dag was het twintig jaar geleden dat hij voor het eerst de preekstoel van Vedersö betrad. Nu stond hij naast de preekstoel en riep hij de bewuste gemeenteleden op om tot inkeer te komen. Zij deden het niet. Integendeel. Drie dagen later (4 januari 1944) werd Kaj Munk uit de pastorie gehaald. De consternatie in het dorpje was groot. Toen een dag later de radio meldde dat Kaj Munk was gedood bij Hörbylunde, tien kilometer ten westen van Silkeborg, greep het heel Denemarken aan. Hij was inmiddels landelijk bekend als een getuige van Christus. De begrafenis die enkele dagen later in Vedersö werd gehouden, en die nergens was aangekouJ'"'' trok duizenden mensen. In regen en wind wachtten ze buiten de kerk van Vedersö op het einde van de dienst. Meer dan ooit begreep men hoeveel deze man voor het volk van Denemarken en de kerk had betekend. Aan de voet van de kerk werd hij begraven. Zijn graf valt er nog te zien en trekt duizenden bezoekers per jaar. Het was de plaats die hij ooit zelf had aangewezen. Hier was hij altijd thuis geweest en hier kwam hij nu opnieuw thuis - voorgoed. Als een trouw dienstknecht en moedige belijder, wiens getuigenis nog heden doorklinkt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Terdege

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 25 september 2002

Terdege | 104 Pagina's

Kaj Munk

Bekijk de hele uitgave van woensdag 25 september 2002

Terdege | 104 Pagina's