Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Johannes Wichelhaus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Johannes Wichelhaus

Een belaagde hoogleraar

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Eenzaam stond Johannes Wichelhaus in de theologische wereld van zijn tijd, waar het rationalisme mode was. Hij wilde staan op fundament van de Heilige Schrift en het gedachtegoed van de Reformatie. Zijn contacten met Kohlbrugge, die Wichelhaus mijn Timotheüs noemde, deden geen goed aan zijn carrière. Portret van een belaagde hoogleraar.

Kohlbrugge heeft zijn begaafde vriend Johannes Wichelhaus eens geschreven: „Laat jouw hemd niet weten dat jij je voor een theoloog houdt, mijn geliefde Johannes. Ik ken de belangrijke plaats waarop je staat, echter houd op iets van jou vast te houden. Een markant gezegde van de bekende predikant uit Elberfeld. Hij wilde zijn jonge vriend erop wijzen dat gaven ten enenmale ondergeschikt zijn aan de wetenschap een genadig God te hebben.
Johannes Wichelhaus werd geboren op 13 januari 1819 te Mettmann, een stadje in de buurt van Elberfeld. Hij was de oudste zoon van Johannes Wichelhaus en Wilhelmine von der Heydt. De familie van zijn moeder behoorde tot een oud en aanzienlijk geslacht uit het Wuppertal, waarmee Kohlbrugge bevriend was. De vader van Johannes was vanaf 1823 predikant te Elberfeld, een collega van G.D. Krummacher, In 1834 nam hij een beroep aan naar Bonn.
In Elberfeld bezocht Wichelhaus het gymnasium. Hij was een briljante leerling en met glans legde hij zijn eindexamen af. Op 14 oktober 1836 werd hij theologisch student aan de universiteit van Bonn. In de bibliotheek van zijn vader werd hij geboeid door boeken over de archeologie. Daarnaast maakte hij kennis met preken van H.F. Kohlbrugge. Met toenemende interesse las hij deze leerredenen, die diepe indruk op hem maakten. Hij merkte er het volgende over op: „Ik moest weldra inzien dat datgene wat rondom mij geleerd en gepredikt werd dit woord niet is, en hoe ik ook mijn best deed voor mijzelf een uitweg te vinden, er was er geen. Ik moest of het ene haten en het andere liefhebben, of mij aan het ene vastklemmen en het andere verachten.
Niet lang daarna maakte zijn oom Karl von der Heydt hem attent op de kommapreek van Kohlbrugge, over Romeinen 7 vers 14. Een persoonlijk kennismaking volgde in 1842. Wichelhaus maakte toen om gezondheidsredenen een reis naar de badplaats Scheveningen. Op de terugreis zocht hij Kohlbrugge in Utrecht op. Dit treffen werd voor beiden onvergetelijk. Ze hadden dezelfde interesses, zoals belangstelling voor de Oosterse talen en de kerkgeschiedenis. Later schreef Kohlbrugge: „Ik denk vaak daaraan, hoe wij samen zaten in Utrecht, en hoe toen alles naar het uitwendige nacht om ons heen was. Een geregelde correspondentie kwam op gang.

Dissertatie
In 1838 zette Wichelhaus zijn studie voort aan de universiteit van Berlijn. Neander en Hengstenberg waren daar onder meer zijn leermeesters. Op 10 mei 1839 hield hij zijn eerste preek in het seminarie te Berlijn. Als tekst koos hij Mattheüs 5 vers 13: Gij zijt het zout der aarde.
In 1840 keerde Wichelhaus terug naar Bonn. Hij ging zich voorbereiden op het examen voor het licentiaat, een academische graad waaraan het doceerrecht verbonden was. Maar dit gaf de nodige narigheid. Zijn sympathie voor Kohlbrugge speelde hem parten. Ook de kritische houding van zijn beide ooms Von der Heydt tegenover de Union, het Samen-op-Wegproces tussen Luthersen en Gereformeerden, deden geen goed aan zijn reputatie. De voorzitter van de universiteit verlangde in eerste instantie van Wichelhaus dat hij de eed op de kerkelijke symbolen zou afleggen. Op die manier was men ervan overtuigd dat hij zich positief zou opstellen tegen deze van bovenaf geforceerde eenheid.
Wichelhaus weigerde en wendde zich tot de koning van Pruisen, voor dispensatie. Dit verzoek werd afgewezen. Men adviseerde hem om in Heidelberg te promoveren. Uiteindelijk werd het Halle, de faculteit waar A.H. Francke eens hoogleraar was. Ook hier werd hij met de nodige problemen geconfronteerd. Wichelhaus dissertatie over de kerkgeschiedenis van Eusebius, die hij eerst in Bonn wilde verdedigen, werd als niet-wetenschappelijk afgewezen. De faculteit gaf hem als onderwerp mee de Septuaginta-vertaling van de profeet Jeremia te toetsen aan de Hebreeuwse tekst. Men verwachtte dat deze stof te moeilijk voor hem zou zijn, maar in een periode van negen maanden wist Wichelhaus de studie af te ronden.
Afwijzen kon men hem nu niet meer. Tijdens zijn promotie stond men verbaasd over zijn grote kennis op het gebied van de talen, kerk- en dogmengeschiedenis. Kohlbrugge had zijn vriend gesteund in deze moeilijke periode. „Ik verheug me erover dat U zich niet laat ontmoedigen. God, de genadige God en Ontfermer, zij met U, beste Johannes.

Hoogleraar
Eerst kreeg Wichelhaus een aanstelling als privaat-docent. Pas na acht jaar werd hij geïnstalleerd als hoogleraar te Halle. Dat deze benoeming zo lang op zich liet wachten, had te maken met de tegenwerking van de faculteit. Op allerlei manieren probeerde men de benoeming te blokkeren. Men beweerde dat hij tot de sekte van de Kohlbruggianen behoorde en dat hij kerkdiensten verzuimde. Uiteindelijk kwam door bemoeienis van de overheid de benoeming af.
Bescheiden en voorzichtig stelde Wichelhaus zich op. Gemakkelijk had hij het niet. Zijn collegas keken op hem neer en vonden zijn colleges niet wetenschappelijk. Wichelhaus kwam op voor het gezag van het Woord en de belijdenis van de Reformatie en stond afwijzend tegenover de Schriftkritiek. Zijn uitgangspunt was: Er staat geschreven. Een woord dat Jezus Zelf ook in de mond nam tijdens de verzoeking met de satan.
Een kleine kring van studenten volgde zijn colleges trouw en werd er diepgaand door beïnvloed. Wichelhaus leerde zijn studenten niet alleen de Bijbel in de grondtekst lezen, maar besteedde ook veel aandacht aan de archeologie. Op die manier leerde men de bijbelse boodschap beter verstaan. Met zijn studenten had hij een bijzonder goede band. Met raad en daad stond hij hen bij.

Leerschool
Voor de praktische vorming stuurde hij hen naar Elberfeld, in de leerschool van de praktijk. Wichelhaus: „Ik beschouw mij hier als een loods, die uitvaart naar de wijde zee, en gevoel mij gelukkig, wanneer ik een scheepje te Elberfeld in de haven heb gebracht. Het gaat mij daarbij daarom, dat de jonge mensen in Elberfeld tegelijk hun leer- en proeftijd doorbrengen, dat zij onder de ogen van de predikant en in de gemeente tot boden en dienaren van het Woord gevormd worden.
Hij raadde zijn studenten aan om van de catechisaties, avondpreken en gesprekken met dominee Kohlbrugge aantekeningen te maken. In beeldende taal vervolgt hij: „Ik weet dat jullie goed voor anker liggen, daarom roep ik jullie alleen maar toe om deze tijd goed waar te nemen, om jullie scheepje goed te laden en te vullen uit de rijke voorraadschuren die zich voor jullie openen…
Een van de studenten heeft onder andere de preken van Kohlbrugge over de Hebreënbrief aan het papier toevertrouwd. Ook na hun vertrek bleef Wichelhaus voor hen een vraagbaak. Een leerling liet zich als volgt over deze leermeester uit: „Zijn wezen kenmerkte zich door een teergevoeligheid en diepe ernst. Hij gaf niet alleen onderricht, hij bad ook voor de ander en droeg diens zorgen op het hart.

Huwelijk
In het najaar van 1855 trad Wichelhaus in het huwelijk met Pauline Seyler uit Aken. Ze hadden elkaar leren kennen bij Kohlbrugge, waar Pauline regelmatig logeerde. Aan dit gelukkige huwelijk kwam na nauwelijks twee en een half jaar een einde. In december 1857 werd Wichelhaus ernstig ziek, op 14 februari 1858 overleed hij in de leeftijd van negenendertig jaar.
De avond voor zijn sterven las zijn vrouw Psalm 48. Bij vers 11 zei Wichelhaus: „Nu is het genoeg, het Woord heeft mij gegrepen!. Op zijn sterfbed gaf hij Pauline nog een boodschap voor zijn studenten. „Zeg de studenten hoe ik thans meer dan ooit ervaar dat het Woord van de Heilige Schrift, dat ik onderwezen heb, stellig en zeker waar is. Dat wij mensen arme, ellendige zondaars zijn, en dat alleen het bloed van Jezus Christus, de Zone Gods, ons reinigt van alle zonde. Een vriend die zijn sterfbed bezocht, kreeg bij het afscheid de opdracht: „Verkrijgt uit mijn banden vrijmoedigheid om het Woord te verkondigen.
Op 19 februari werd Johannes Wichelhaus begraven op het kerkhof van Niederländische Reformierte Gemeinde te Elberfeld. De ouderlingen van de gemeente droegen de kist en Kohlbrugge leidde de begrafenis. Hij getuigde dat men hier een echte professor ter aarde bestelde, die geen menselijke leer, maar Gods Woord verkondigd had.

Werken
Verschillende werken heeft Wichelhaus nagelaten. Zijn leerling Adolph Zahn heeft hiervoor zorg gedragen. Een belangrijk theologisch werk is Die Lehre der Heiligen Schrift. Duidelijk komt hierin naar voren dat Wichelhaus wilde gaan in het voetspoor van de Reformatoren. „In het Woord hoorden zij Christus spreken, in de profetische en apostolische Schrift vonden zij Gods geopenbaarde wil en de enige leer tot zaligheid.
Wichelhaus was wars van elke filosofische benadering van het Woord: „Wie het licht der Schrift niet volgt, wandelt noodzakelijkerwijs in de duisternis. Aan elk woord van Christus, zelfs het geringste, is men meer gehoorzaamheid verschuldigd dan aan een regeling van de Kerk in haar geheel.
Een ander geschrift, dat door zijn collega-hoogleraren werd afgedaan als onwetenschappelijk, handelt over het sacrament van de Heilige Doop. Wichelhaus poneert in dit werkje tegen een zekere F. Herring, die de kinderdoop onschriftuurlijk en onrechtmatig achtte. Drie vragen stelt hij aan de orde: Wat is de Doop; wie moeten worden gedoopt en hoe moet de Doop geschieden. Kernachtig stelt hij dat de kinderdoop Gods werk is en een zaak van het geloof. De wederdoop is echter mensenwerk, uitgedacht uit ongeloof en begeerte naar zelfheiliging. De wedergedoopten verachten de genade van God, die hun in de Doop Christus geschonken heeft met heel Zijn verdienste geheel om niet, en vergeten, dat zij op Gods bevel gedoopt en met het zegel van Zijn verbond begiftigd zijn, voordat zij iets van Gods afwisten of naar Hem hadden omgezien. Zij kunnen niet bij het geloof, bij een hoop op onzichtbare dingen volharden. Zij maken daarom van de Doop een werk, komen met een tweede Doop aandragen, die hun eigen bekering, hun geloof als werk is.

Troost
In het tweede deel van het boek wordt de kinderdoop uitvoerig verdedigd. Wichelhaus stelt de vraag: „Waarom heeft men te allen tijde zo veel bedenkingen tegen de kinderdoop geopperd? Hij geeft als antwoord dat men het voor Gode-onwaardig houdt dat Hij kinderen in Zijn verbond en Zijn gemeenschap zou opnemen; men wil geen Doop die voor allen hun ganse leven door een luide prediking is, dat de gehele zaak der zaligheid alléén een werk van God en van Zijn ontferming is. Men wil geen Kerk die jonge kinderen en zuigelingen onder haar leden telt.
Wichelhaus vindt dat aanmatigend. „God staat aan de drempel van Zijn Koninkrijk en voor kinderen heeft Hij de toegang geopend. Ik wil uw God zijn en de God van uw zaad, zo luidt Zijn Woord. De ziel van den vader behoort Mij toe, en de ziel van den zoon. De kinderen, die gij Mij gebaard had, zo zegt Hij.
Hij eindigt deze publicatie met de schone woorden van Luther: „Daarom heeft ieder Christen zijn leven lang genoeg te leren en te studeren aan de Doop, want hij heeft steeds veel moeite om vast te geloven wat de Doop toezegt en brengt: overwinning van duivel en dood, vergeving der zonde, Gods genade, den gehelen Christus en den Heiligen Geest met Zijn gaven.
Hoewel Wichelhaus maar kort leefde, heeft hij diverse studenten opgeleid tot predikant. Toen Kohlbrugge eens een gesprek had met de grootmoeder van Wichelhaus, zei hij onder andere tegen haar: „Wanneer er twee, alleen twee studenten door zijn dienst bekeerd zijn, dan zijn twee gemeenten bekeerd. Toen lachte zij, gaf Kohlbrugge een kus, en zei: Dat troost mij. Dit woord is vervuld. Verschillende leerlingen kwamen terecht op kansels in Duitsland, Nederland, Zwitserland en Oostenrijk.

Tijdgenoten
Ds. Hendrik de Cock (1801-1842)
President Abraham Lincoln (1809-1865)
Dr. Hermann Friedrich Kohlbrugge (1803-1875)
Franz Peter Schubert (1797-1828)
Adolphe Monod (1802-1856

Dit artikel werd u aangeboden door: Terdege

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 2 juni 2004

Terdege | 92 Pagina's

Johannes Wichelhaus

Bekijk de hele uitgave van woensdag 2 juni 2004

Terdege | 92 Pagina's