Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Jij hebt ook…?!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jij hebt ook…?!

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ze valt op tussen de andere vrouwen. Niet om haar kleding. Haar gebloemde rok tot op de knieën en het effen shirt erboven zijn geheel volgens de mode. Ook is haar gebruinde en slanke gezicht niet opvallend knap. Nee, het is de blik in haar ogen. De moedeloosheid die uit haar iets hangende schouders spreekt. Anderen zouden het niet eens opmerken. Maar ik zie het wel.

Ze staat op en loopt naar een jongetje in de zandbak. Het kind kijkt op. Zijn ogen twinkelen in de hare. Ze legt een glimlach op haar gezicht. Het is een vermoeide glimlach, maar dat ziet het ventje niet. Hij wijst naar het zand. „Kijk, mijn kasteel, mama!”
De moeder legt een hand op zijn schoudertje. „Mooi! Wat kun jij goed bouwen, zeg! Kom je straks, als je deze emmer leeg hebt gegooid, even wat drinken?”
Het jongetje knikt, maar het is duidelijk dat hij allang weer met andere dingen bezig is. Zijn moeder is alweer uit beeld verdwenen.
Het kasteel moet mooier worden.
De vrouw loopt terug en laat zich weer in het zonnetje zakken. In stilte geef ik haar een compliment. Ze heeft haar zoon voorbereid op wat er komen gaat. Ze laat hem rustig zijn taak afmaken.
Het jongetje speelt rustig verder. Zijn emmer is gevuld. Onhandig probeert hij de emmer om te draaien, om zijn kasteel met nog meer torens te versieren. Ik trek mijn hoofd onwillekeurig even tussen mijn schouders, als de emmer al te snel leeg valt. Boven op een andere toren, waardoor die ook in elkaar stort. Het jongetje kijkt naar zijn bouwwerk. De frons boven zijn ogen spreekt boekdelen. Met een wilde beweging staat hij op en geeft een trap tegen het hele kasteel.
Vanuit mijn ooghoek zie ik de moeder opstaan, met haar blik op de zandbak gericht. Ze heeft de omvallende emmer gemist. De vrouw loopt naar het jongetje toe en knielt bij hem neer. „Wat heb je nu toch gedaan?” Haar stem is lief.
Het jongetje stapt uit de zandbak zonder een woord te zeggen.
Naast de rugtas van de moeder ploft hij neer en hij doet zijn armen over elkaar. Zijn houding drukt één en al onverzettelijkheid uit. De moeder praat op zachte toon tegen hem, maar langzaam maar zeker wordt haar toon harder. „Laten we dan wat drinken samen”, is haar laatste vriendelijke poging om tot hem door te dringen.
Het jongetje schudt kort zijn hoofd en staat dan plotseling op. „Ik hoef geen drinken en deze speeltuin is stom!” roept hij.
Verschillende vrouwen kijken op en zien het jongetje wegrennen. De blik in de ogen van de moeder herken ik. De verwarring, de hulpeloosheid en vooral de machteloosheid. Ik zie haar schouders nog wat meer naar beneden zakken. Ze kijkt het jongetje na en laat hem gaan. Haar ogen schieten even naar de uitgang van de speeltuin. Die is dichter bij haar zelf dan bij hem. Hij kan niet weglopen zonder dat zij hem ziet gaan.

Een herinnering schiet opeens door me heen. Jaïr, 5 jaar nog maar, die met grote, boze ogen naar me op keek. Ik wist ook dit keer niet waar zijn boosheid door was ontstaan. Het leek vanuit het niets te komen.
„Stomme mama!” schreeuwde hij. „Jij bent de allerstomste!”
De boeken die op de tafel lagen, vlogen opeens door de kamer. Eén ervan raakte mijn been. Ik greep de arm van Jaïr en trok hem mee naar de trap. „Stop nou gewoon eens een keer”, riep ik met overslaande stem.
Ik keerde hem mijn rug toe en liep de kamer in. De tranen stroomden over mijn wangen. ‘Ik kan niet opvoeden’, dreunde het in mijn hoofd. ‘Ik kan niet opvoeden. Ik doe het helemaal verkeerd.’
Jaïr was de kamer weer binnen gekomen, met stampende voeten. Bij het zien van mijn tranen bleef hij heel even stil staan. Ik zag de verwarring in zijn ogen. Toen liep hij weg, naar buiten. Op zijn boze bui was ik niet meer teruggekomen... om nog meer boosheid te voorkomen. Toen had de machteloosheid mij al in zijn greep en ik was niet in staat om uit die greep los te komen.

De moeder zit nog steeds op haar plek. Haar ogen doorzoeken de speeltuin. Ik zie het jongetje staan van een afstandje, verstopt achter een boom. Zijn moeder kan hem net niet zien, maar ik wel. Het jongetje kijkt naar zijn moeder, alsof hij wacht. Zij staat op en ziet hem al snel. Ze wenkt hem met haar wijsvinger. Het jongetje begint als op bevel te lachen. Hij schudt zijn hoofd. Zij wenkt weer, maar het jongetje steekt zijn tong uit. De moeder kijkt om zich heen. Zoekt naar op haar gerichte blikken. Zoekt naar afkeuring. Als haar ogen in de mijne kijken, draai ik mijn hoofd weg vanwege de schaamte die ik zie. Ze wendt haar blik af en ik blijf zitten. Ik blijf alleen maar kijken, terwijl ondertussen een andere herinnering omhoog komt.

Ik was vast van plan er een leuke middag van te maken.
Ik zou aandacht aan Jaïr geven, aan hem helemaal alleen, en het zou goed komen. Hij had gewoon wat meer aandacht van mij nodig. „Jaïr, zullen we vanmiddag eens gezellig naar het zwembad gaan?” vroeg ik hem. Hij was gelijk enthousiast, holde de trap op, trok zijn zwembroek uit de kast en propte die in zijn kleine rugzakje van school. Ik zei maar niets van de stapel kleding die hij omver had getrokken. Dan zou het gelijk weer mis gaan.
In het zwembad wilde hij zich zelf omkleden in een grote- mensen-hokje. Al snel zochten we samen een plekje op het veld. In het kleine badje ging Jaïr zijn eigen gang.
Hij had mij niet zo nodig, vond al snel vriendjes.
Na hem met een snoepje gelokt te hebben, stelde ik voor om samen een spelletje te doen in het grotere bad. Jaïr pakte zijn laatste snoepje en gooide het papier op de grond. „Nee, ik speel met vriendjes”, zei hij alleen en wilde weglopen.
Ik noemde zijn naam en hij bleef staan. „Je gooit je papiertje op de grond, Jaïr. Die hoort in de prullenbak. En het lijkt me wel leuk om samen te spelen.” Ik zag zijn houding veranderen. Zag hoe de afweer zich in zijn schouders nestelde. „Nee!” riep hij halfl uid. Ik greep zijn arm voor hij weg kon lopen. Jaïr trok aan zijn arm.
„Laat me los”, riep hij. Ik liet mijn plan varen. Had niet de energie voor het schreeuwen, het schelden, wat zou volgen op mijn volhouden. Die middag realiseerde ik me hoever het al was gekomen. Jaïr en ik leverden vooral strijd met elkaar.

Het jongetje achter de boom roept opeens hard en trekt me terug in het heden. „Ik luister toch lekker niet naar jou.” De moeder loopt snel naar hem toe om het gesprek op zachtere toon voort te zetten, maar het is vergeefse moeite. Het jongetje rent ervandoor en lacht vanaf de glijbaan. ‘Negeren’, roepen mijn gedachten haar toe.
Alsof de moeder het hoort, draait ze zich om en loopt terug naar haar plekje in de zon. Ze probeert andere vrouwen niet aan te kijken, maar ik zie toch de verontschuldiging in haar blik.
Mijn ogen glijden door de speeltuin en vinden het jongetje. Hij is van de glijbaan af gekomen en iets dichterbij gekomen. Hij zet elke keer een paar stappen dichter naar ons toe. Zijn ogen zijn op de moeder gericht. De lol is er voor hem af. Zachtjes schuifelt hij naar de moeder toe, kijkt met een schuine blik naar haar op en gaat naast haar zitten. ‘Zie nu je kindje toch’, wil ik wel roepen. De moeder hoort me dit keer niet.
Ze is verslagen en de hoop waarmee ze naar de speeltuin ging, is vervlogen.

„Jouw zoontje is speciaal”, zei Suus, de gezinsbegeleider. „Hij is geen onopvoedbare jongen, die opgroeit voor galg en rad!” Ze glimlachte even om me te laten weten dat ze een grapje maakte.
„Hij mist bepaalde vaardigheden om met zijn boosheid om te gaan en hij mist vaardigheden om met veranderingen om te gaan.”
Ze was nog niet klaar. „En jij doet zoveel dingen geweldig! Ik vind je een fantastische moeder. Het extra dat deze kinderen nodig hebben, daar heb je gewoon een beetje hulp bij nodig, maar dat is toch logisch?”
De opluchting die haar woorden me gaven, zorgden voor tranen in mijn ogen. Ik wist niets te zeggen, zat daar maar, met een warm gevoel diep in mij. Pas toen Suus weg was, besefte ik wat er in mij gebeurde. Er was weer hoop in mijn hart en vanaf die dag ging die hoop de machteloosheid verdrijven.

De moeder staat op. „We gaan naar huis”, zegt ze. Het jongetje stribbelt tegen, maar ze pakt hem bij zijn arm en trekt hem mee de speeltuin uit. Ik sta ook op en loop achter hen aan. Ik zoek mijn fiets op en probeer bij hen in de buurt te komen. De moeder kijkt op als ik langs haar heen kom. Het is eruit voor ik er erg in heb: „Moeilijk, hè, een puzzelkindje!”
Ze houdt mijn blik vast, neemt het woord in de mond en proeft ervan: „Puzzelkindje.” Even is de frons van haar voorhoofd. „Dat is het precies”, zegt ze. „En ik krijg de puzzel maar niet gelegd.”
Ze knijpt haar ogen iets toe. „U hebt ook...?” Ze hoeft haar zin niet af te maken. „Ik heb ook”, bevestig ik. „Hoe hebt u...?” Weer maakt ze haar zin niet af. We begrijpen elkaar zonder woorden. Ik spreek de woorden zachtjes uit: „Ik had hulp nodig.” En in haar ogen zie ik de opluchting weerspiegeld die ik zelf ook ervoer, toen ik het eindelijk toe durfde te geven.

Dit artikel werd u aangeboden door: Terdege

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 25 juli 2012

Terdege | 100 Pagina's

Jij hebt ook…?!

Bekijk de hele uitgave van woensdag 25 juli 2012

Terdege | 100 Pagina's