Ezechiël: tot wachter aangesteld
week 2
”Mensenkind, Ik heb u tot een wachter gesteld over het huis Israëls.” (Ezechiël 3:17a)
We zijn een week verder. Ezechiël is door de Geest teruggebracht naar de Joodse gijzelaars, die wonen in Tel-Abib (lenteheuvel) bij de rivier Chebar. In die week spreekt de Heere niet tot hem en dus spreekt hij niet tot zijn volksgenoten. Maar dan klinkt de stem die hij inmiddels kent. Hij wordt tot wachter aangesteld.
Ezechiël heeft onmiddellijk begrepen wat dat inhoudt. Hij was immers opgegroeid in Jeruzalem, dat meer dan eens bedreigd werd door vijandelijke strijdmachten. In zulke tijden had Ezechiël de mannen gezien die de wachttorens beklommen. Als jongen begreep hij al: er dreigt gevaar. Die wachters stonden op de muren en tuurden in de verte. Ze hadden een belangrijke taak.
De veiligheid en het leven van de inwoners hing van hen af. Waarschuwden ze op tijd, zodat de stadspoorten gesloten konden worden, de soldaten te wapen konden worden geroepen en de burgers dekking konden zoeken? Een moment van onoplettendheid, een verkeerde inschatting was levensbedreigend voor hen over wie zij waken moesten. Zo stelt de Heere Ezechiël aan: op de uitkijk, met de ogen wagenwijd open. De Heere vindt dat nodig. Wat een geweldige zorg spreekt er uit deze opdracht aan Ezechiël voor Zijn volk. Het is duidelijk dat God niet de ondergang wil van hen die Hij aan de waakzaamheid van de profeet toevertrouwt.
Maar er is meer. Ezechiël moet namens God waarschuwen tegen God. Jesaja zegt van God: „Hij veranderde voor hen in vijand en streed tegen hen.” Hier is lankmoedigheid die afwacht, barmhartigheid die roemt tegen een welverdiend oordeel. In dat spanningsveld staat Ezechiël. Hij moet luisteren naar het Woord uit Gods mond. Dat zegt dat God recht heeft op de dood van de goddeloze en dat God lust heeft in zijn leven. Dat Woord waarschuwt en roept op tot bekering. Ezechiël brengt Gods boodschap aan het verbondsvolk. Daar zijn goddelozen die gewaarschuwd moeten worden. Er zijn ook rechtvaardigen die moed mogen scheppen en mogen hopen op de Heere. Wij zouden vandaag zeggen: er moet onderscheidenlijk gepreekt worden. Zo moet de wachter namens God spreken.
LEZEN: EZECHIËL 3:16-21
1. In vers 18 tot 21 komen we vier verschillende typen van kerkmensen tegen. Welke vier? In welke van die vier herkent u uzelf? Waarom? Zijn er nog meer typen?
2. Ontmoet u vandaag zulke wachters? Vertel er iets over.
3. Jongere: heb jij zo’n wachter nodig? Waarom? Wie is voor jou zo’n wachter? Ben je daar blij mee?
4. Kinderen: mensen zeggen misschien weleens: Hoe vaak moet ik dat nog zeggen? Ezechiël herhaalt dingen ook nogal eens. Waarom zou hij dat doen?
DS. J. WESTERINK, URK
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 13 juni 2018
Terdege | 196 Pagina's