Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Borgtochtelijke vraag

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Borgtochtelijke vraag

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

I. Kok.

„En omtrent de negende ure riep Jezus met een grote stem, zeggende: li, Eli, lama Sabachtani; dat is: ijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten." Matth. 27 : 46.

Toen de Here Jezus geboren werd, waren de poorten van Bethlehem voor Hem gesloten.

Dat was erg!

Maar nu zijn alle poorten voor Hem gesloten.

Toen was er nog een stal waar onderdak gevonden werd.

En boven alles: toen stond de poort van de hemel en het hart van Zijn Vader nog voor Hem open.

Nu zijn alle poorten voor Hem gesloten.

De wereldlijke rechter heeft de poorten van het Romeinse Rijk voor Hem gesloten. Er is voor Hem geen plaats meer in dit Imperium.

De godsdienstige wereld heeft de poorten voor Hem gesloten, want die heeft een wet en volgens die wet moet Hij sterven (Joh. 19 : 7). En daarom sluiten stad en tempel Hem onvoorwaardelijk buiten.

Ook het rijk der natuur doet hier aan mee. De zon die volop stond te schitteren, onttrekt zich aan de Man van Smarten en sluit haar stralen weg.

Maar ook God zelf sluit zijn poorten. De Here sluit de poorten van Zijn Rijk en van Zijn hart toe voor de lijdende Borg, zodat Hij geheel van God verlaten wordt.

Welke poorten staan nu nog voor Hem open? De poorten van de hel soms? Neen, ook die zijn voor Hem gesloten, of beter gezegd: die zijn achter Hem gesloten. De Christus is afgedaald in de diepte van de hel en satan heeft nu de poorten van zijn rijk hermetisch gesloten, opdat Christus eeuwig in zijn macht zal zijn.

Dit is de ure en de macht der duisternis.

Dit is het uur waarin de hel alle heerschappij heeft.

Hier spreekt de grote werkelijkheid van de eeuwige rampzaligheid ons met alle kracht aan. Door de zonde ligt de mens onder dit oordeel, want in het moedwillig verlaten van God is de eeuwige Godsverlating; zijn de poorten van Gods huis en hart voor Hem gesloten en is Hij onontkoombaar besloten in de greep van satan.

In het Paradijs had de Here de mens begiftigd met drie edele deugden: geloof, hoop en liefde.

Door het luisteren naar satan heeft hij deze verloren. Want: door satan en zijn woord te geloven, verloor hij het geloof in God en Zijn Woord; door te hopen op satan's belofte, verachtte Hij de goddelijke belofte en de hoop op de eeuwige heerlijkheid; door het hart te geven aan satan, werd de liefde tot God veranderd in vijandschap.

Op Golgotha's heuvel heeft Christus deze drie edele deugden behouden tot in de diepste diepte van de hel.

Hij heeft Zijn God, ondanks de verlatenheid, geloofd.

Hij heeft op Zijn God, ondanks de verwerping, gehoopt.

Hij heeft Zijn God, ondanks Zijn toorn, liefgehad.

En nu is het alleen door deze Borg dat zondaren begiftigd kunnen worden „met waarachtig geloof, vaste hoop en vurige liefde" (Doopsformulier).

Daarom schittert in dit borgtochtelijk vragen van Christus: „Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? " allereerst het waarachtig geloof.

Als de Here Jezus dit kruiswoord spreekt, is het omstreeks de negende ure. Dat betekent dat het is aan het einde van de drie-urige duisternis. M.a.w. de duisternis houdt op met deze uitroep van Christus. Want als Christus dit kruiswoord uitspreekt, springen alle gesloten poorten voor Hem open.

En waarom?

In de diepte van de hel zegt niet één duivel en niet één verdoemde: Mijn God. Daar is deze stem nog nooit gehoord en zal er na deze éne keer ook nooit weer gehoord worden.

En als om alle misverstand uit te sluiten, zodat alle duivelen het moeten horen, klinkt het tot tweemaal toe: „Mijn God, Mijn God."

Dit betekent dat er één in het rijk van satan is, die, in plaats van met een eeuwige afwijking van de Here te zijn afgeweken, God aanhangt en aankleeft met waarachtig geloof. Ja, al is Hij door Zijn God verlaten en verstoten tot in de hel, Hij laat Zijn God niet los; nochtans gelooft Hij. Immers, alleen het geloof spreekt van Mijn God. In het geloof is godsdienstige neutraliteit onmogelijk. In de allereerste beginselen zegt het hart reeds: ijn God. In haar keus spreekt Ruth reeds van „mijn God" (Ruth 1 : 16). En in de wasdom van het geloof spreekt men met steeds meer duidelijkheid van „mijn God", zodat Thomas uitroept: Mijn Here en mijn God."

Dit geloof nu heeft Christus verworven.

Ais men in de diepte van de beproeving en verzoeking geworpen wordt, zodat het ongeloof ons van alle kanten aangrijpt en de Satan zegt: „zegen God en sterf', dan spreekt het hart nochtans uit: „Ik weet, mijn Verlosser leeft".

Dit nochtans van het geloof is uit en door Christus. In de diepte van de hel, geheel van God verlaten zijnde, zegt Christus nochtans: „Mijn God."

Dat is het geloof dat door de liefde werkt. Want als in de Godsverlating aangezien wordt wat voor ogen is, dan is het omkomen zeker. Maar het

geloof dat door de liefde werkt, werpt zich ondanks alles op God. Al doodde Hij mij, nochtans zal ik op Hem hopen (Job 13 : 15). De liefde denkt geen kwaad van God. Dat doet het ongeloof wel en daarom brengt dat altijd scheiding tussen God en het hart. Maar het geloof dat door de liefde werkt, werpt zich onvoorwaardelijk op God en zegt: Mijn God."

Deze uitroep van Christus breekt alle poorten open.

Allereerst van het rijk van satan. De hel siddert door deze roep.

Door dit woord van Christus blijkt dat ondanks al hun listen en lagen, ondanks het hebben van Christus in hun kluisters, de band met Zijn God niet verbroken is.

De hel is radeloos; kan het niet aanhoren dat daar Eén zich vasthoudt in het geloof aan God. Het rijk van de boze kan zo Eén niet houden binnen zijn muren. Dit spreken van Christus is voor de hel een hel in de hel. Kan de hemel geen zondaar houden zonder bruiloftskleed, de hel kan geen mensenkind vasthouden die in het geloof staat. Met deze uitroep breekt Christus de poort van de hel open en treedt Hij triomferend naar buiten.

Deze uitroep breekt het hart van de Vader open. Door het onvoorwaardelijk vasthouden aan Zijn God, kan de Vader Zijn hart niet meer gesloten houden. Daarom kan Christus straks uitroepen: Vader in Uw handen beveel ik Mijn geest" (Lukas 23 : 46).

De deuren van het graf springen open. Velen staan op uit de dood (Matth. 27 : 52, 53).

De poorten van het hart springen open zodat het klinkt op Golgotha's heuvel: waarlijk, deze was Gods Zoon" (Matth. 27 : 54).

De zon opent weer haar vensters en geeft weer haar heldere glans. In Christus verheft God Zijn vriendelijk aangezicht.

Zo zien we dat alleen door het geloof alle grendels wegvallen.

En zo is het ook in het geloof door Christus gewerkt in het hart, dat gebonden zondaren gesteld worden in de vrijheid.

Niet alleen het waarachtig geloof maar ook de vaste hoop schittert in deze Borgtochtelijke vraag.

Hier klinkt over Golgotha's heuvel het waarom van Jezus Christus tot Zijn Vader.

Is dit hetzelfde waarom dat zo gauw opkomt en leeft in het hart van de mens als hij in tegenspoed komt? Het waarom dat niet anders is dan een ter verantwoording roepen van God?

Zou de Heiland hier Zijn God ter verantwoording roepen? Of zou Christus niet weten waarom Hij in de diepte van deze Godsverlating is?

Het zal iedereen terstond duidelijk zijn dat het noch het een noch het ander is. Het waaronm en het waartoe is Christus wel bekend. Hij is immers in deze diepte om Zijn volk uit de eeuwige Godsverlating te redden; Hij is in deze boeien en kluisters opdat Zijn volk eeuwig vrij zal zijn; Hij is in deze duisternis opdat Zijn volk eeuwig zal delen in het licht van Gods vriendelijk aangezicht.

Maar Christus stelt dit „waarom", omdat het antwoord op alle vragen alleen in God is. En dat geeft moed en troost in druk. Gods kinderen weten wel, dat alle dingen die hen treffen, moeten medewerken ten goede. Maar weten is iets anders dan beleven. Als ze in de weg van beproeving op hun behoeftig vragen aan de Here het goddelijk daarom mogen verstaan in het hart, dan is dat grote troost en bemoediging.

Zo stelt de Heere Jezus als Borg deze vraag aan Zijn Vader: „waarom verlaat Gij Mij", opdat Hij van Zijn Vader het heerlijk antwoord ontvange: daarom verlaat Ik U, opdat Ik Uw volk, dat Gij uit die diepte ophaalt, eeuwig bij Mij doe wonen; daarom verlaat Ik. U, opdat elke geredde ziel weldra als een parel aan Uw Middelaarskroon zal schitteren; daarom verlaat Ik U, opdat Uw volk eeuwig zal zingen van het Lam dat geslacht is; daarom verlaat Ik U, opdat Sion door recht verlost zal worden; daarom verlaat Ik U, opdat de Goedertierenheid en de Waarheid elkander zullen ontmoeten, de Gerechtigheid en de Vrede elkander zullen kussen.

Dit is nu de hoop die als het anker van Zijn hart Hem de vastheid geeft in deze hellesmart, zodat Hij niet weggeslingerd wordt. Als het daarom is, dan zal Ik de drinkbeker tot op de bodem ledigen.

Deze vraag van de Borg beantwoordt de Vader met daden. In elke zondaar, die door de Vader getrokken wordt tot Christus van onder het oordeel der Godsverlating, is een antwoord op deze vraag.

We mogen gerust met onze „waaroms" komen tot de Here. Alleen in en door de Here is het „daarom" te ontvangen. Het antwoord op alle waaroms, op alle vragen is alleen in God. En als het goddelijk daarom ruist door het hart, dan wordt het kruis blijmoedig gedragen.

In de buitenste duisternis kan men met het grote waarom niet bij God komen. Daar vraagt niemand: waarom ben ik hier. Judas vraagt niet: waarom ben ik hier? Hij weet het: daarom, omdat ik onschuldig bloed verraden heb.

De rijke man vraagt niet: waarom ben ik hier? Hij weet het: daarom, omdat ik op die grote zaligheid geen acht gegeven heb.

In de hel leeft geen afhankelijk en behoeftig vragen naar het goddelijk waarom. Slechts één keer heeft het daar geklonken omdat Christus Zijn God en Vader vasthield. En het goddelijk antwoord klonk in Zijn hart: daarom, als Uw ziel zich tot een schuldoffer gesteld zal hebben, zult Gij loon zien. Daarom heb Ik U verlaten om U dit heerlijke loon te geven.

Daarom heb Ik U verlaten, opdat Ge een eeuwige bruid uit mijn hand zult ontvangen.

Dit goddelijk daarom is Christus vaste hoop en doet Hem het hoofd uit steken boven al Zijn vijanden.

Als Hij straks met gejuich opvaart en in de heerlijkheid van Zijn Vader is en Hij die grote schare ziet, dan klinkt het door alles heen: daarom! daarom! Elke hemeling is een eeuwig daarom.

Zo nu is het ook voor Gods kind. Er zijn in zijn leven heel veel waaroms.

Maar als het hart in onafhankelijkheid en ootmoed komt bij de Here, geeft Hij het antwoord. Dan zien ze het goddelijk doel.

Zagen we dat er in de hel geen waarom is. Dat is er ook in de hemel niet. Daar zijn alle raadselen opgelost en ziet men op heerlijke wijze het goddelijk daarom, zodat ze zingen van de wegen des Heren.

Tenslotte klinkt in deze vraag van de Borg ook de vurige liefde.

Het volk begrijpt niets van deze vraag. Het spot er mee en zegt: Laat ons zien of Elia komt.

Christus roept niet om, noch tot Elia. Christus roept door de drang van Zijn liefde tot Zijn God. Het is niet anders dan de liefde die Hem doet roepen. Immers, de liefde dorst naar God. Zij kan God niet missen. Als de liefde tot God niet in het hart is, is er ook geen kennis van een levend missen van God, en is er ook geen roepen tot God.

Al verbergt hier op Golgotha de Vader Zich voor Zijn Zoon, omdat Hij vanwege Zijn rechtvaardigheid met Hem die als Borg beladen is met de zonde van de gehele wereld, geen gemeenschap kan hebben, desondanks kan Christus vanwege Zijn liefde tot Zijn Vader zijn God niet loslaten.

De liefde is de meeste, zegt Gods Woord. En inderdaad: erkt het geloof meer profetisch, de hoop meer priesterlijk, de liefde is vorstelijk. De liefde triomfeert. Ze is onoverwinnelijk. De liefde is sterk als de dood, haar ijver is hard als het graf, haar kolen zijn vurige kolen, vlammen des Heren (Hgl. 8:6).

Zijn liefde is sterk als de dood. De dood is onweerstaanbaar sterk.

Ze velt het krachtigste leven. Ze gaat voor niets op zij. Zo is de liefde van Christus: onoverwinnelijk en onweerstaanbaar. Hij overwint door die liefde de vreselijke diepte van de hel en Godsverlating.

Haar ijver is hard als het graf. Het graf geeft niets toe en niets terug. Wat het graf eenmaal heeft, houdt het onverbiddelijk vast.

Zo hard is ook de ijver van de liefde. In Zijn ijver voor de liefde tot Gods eer, tot Gods Wet en tot Gods volk, houdt Christus vast en geeft Hij aan satan en zijn legioenen geen duimbreed toe. Geen compromis komt over Zijn lippen. Hij spreekt het Woord: „het is volbracht" niet eerder uit dan dat alles volkomen volbracht is.

Haar kolen zijn vurige kolen, vlammen des Heren. De liefde is als vurige kolen: het is een brandende en verbrandende liefde. Niets en niemand zal dat vuur der liefde kunnen doden. Al de wateren van de hel en al de golven van Gods toorn die over Christus uitgestort worden, zijn niet bij machte die liefde te blussen.

Zo overwint Christus door de liefde en komt Hij als een triomfator met de sleutel van de hel uit de hel. De satan is gevangen in Zijn gevangenis. Aan het recht van Zijn God is volkomen genoeg gedaan. Nu kan Hij uitroepen: „Het is volbracht." De poort van de hel is gesloten en de deur van Gods Koninkrijk is geopend voor Hem en Zijn Kerk.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 maart 1962

Theologia Reformata | 76 Pagina's

De Borgtochtelijke vraag

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 maart 1962

Theologia Reformata | 76 Pagina's