Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pinksteren in concreta

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pinksteren in concreta

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

C. Graafland

„Petrus nu en Johannes gingen op naar den tempel . . . . . . en hij ging met hen den tempel binnen, lopende en springende en God lovende." Hand. 3 : 1-8.

De geschiedenis van de verlamde aan de Schone poort is in de loop der jaren door menigeen dankbaar gebruikt om er een complete bekeringsgeschiedenis uit te halen. De verlamdheid vanaf de geboorte tekent hem als een nieuw-testamentische Mephiboseth, in wie ons de spiegel wordt voorgehouden van onze aangeboren verdorvenheid, onze val in Adam. De genezing daarentegen wordt dan type van ons geestelijk herstel, onze bekering tot God (Calvijn).

Zonder dit uitdrukkelijk te bestrijden, meen ik toch, dat we zodoende aan de eerste waarheid van dit Schriftwoord voorbijgaan. Hand. 3 wil ons in concreto laten zien, wat Pinksteren betekent. Pinksteren betekent, dat de laatste dagen zijn aangebroken. Daarom wordt de profetie van Joel 3 vervuld (Hand. 2:16 v.v.): w zonen en dochteren zullen profeteren. Maar in de laatste dagen wordt ook Jes. 35 vervuld: ldan zal de kreupele springen als een hert en de tong van de stomme zal juichen (vs 6). Dat deze vervulling geschiedt, reëel geschiedt, laat Hand. 3 ons zien. Daarom moeten wij niet te spoedig vluchten in het geestelijke. Want de Geest wil ook te maken hebben met het lichaam en het lichamelijke.

Het treft ons, dat dit aspect van het heil ook in Israël in die tijd een vreemde zaak was. Men had het geestelijke (godsdienstige) van het materiële hermetisch afgesloten. Het bewijs daarvan levert deze verlamde bedelaar, die n.b. gezeten is aan de Schone poort, dat is dus op het terrein van de tempel, de plaats, waar men God diende. Men vond het echter doodgewoon, dat deze man er zat. God had wel het bedelen in Israël verboden, omdat dit niet paste bij zijn volk. Maar het volk Israël vond, dat het wèl paste. Want hun godsdienst èn de materiële en lichamelijke ellende van deze bedelaar waren twee verschillende werelden.

Dit dualisme is dus al van oude datum en niet alleen onder de Grieken

te vinden. Het blijft hardnekkig voortbestaan tot in onze dagen. Het schijnt, dat dit dualisme ligt in de lijn van de godsdienstige mens, die nochtans de natuurlijke mens blijft. Hij dient God zonder de liefde, d.w.z. hij dient zijn gefantaseerde, verdogmatiseerde God. Dat is niet de levende God. Deze mens kan zeer godsdienstig zijn, maar de echte levende God kent hij niet.

Voor Israël was deze bedelaar een gewone verschijning. Voor zichzelf was deze bedelaar ook een gewone verschijning. Hij was aan zijn ellende gewend geraakt. Genezing verwachtte hij niet (meer). Hij verwachtte slechts een aalmoes om in zijn ellende te kunnen voortvegeteren.

In VS 5 wordt dit zo gezegd, dat de verlamde iets verwachtte. Dat is de verwachting van de mens, die horizontaal leeft. Hij komt in zijn verwachting niet boven dat iets uit. Dit iets is bijna niets. En eens wordt het tot niets.

Zou dat niet de ellende in de ellende van deze man zijn, dat hij aan zijn ellende gewend geraakt was? En wordt zo deze man niet type van de mens zonder God, de mens, die niet meer weet, hoe erg hij eraan toe is, en daarom slechts iets verwacht.

Nu klopt deze verlamde met deze verwachting aan bij het verkeerde adres. In Petrus en Johannes ontmoet hij dienstknechten van Christus, die niet iets kunnen geven, maar die alleen alles kunnen geven. Dit alles is datgene, wat in de naam van Jezus Christus door de Heilige Geest in het leven van de mens tot werkelijkheid wordt: zijn totale behoud voor lichaam en ziel. Dit volkomen heil wordt geschonken aan iemand, die slechts een aalmoes verwachtte. Dat is het allesovertreffende van de genade van Christus.

Het opvallende is, dat Petrus en Johannes zich bewust zijn, dat zij dit volle heil te bieden hebben. Vandaar dat schijnbaar zelfbewuste: zie op ons. Als we achter Petrus en Johannes Jezus niet zagen staan, zouden we vermoeden, dat deze twee eenvoudige mensen aan hoogmoedswaanzin leden, of althans met zichzelf dweepten. Dat laatste komt inderdaad voor, juist in de buurt van de Geest, als aberratie, als geestdrijverij. Maar bij Petrus en Johannes komt dit gevoel van eigenwaarde uit een andere bron. Zij weten zich apostelen, gezondenen van Jezus Christus. Hun autoriteit ligt verankerd en verscholen in de autoriteit van de Naam, die zij verkondigen en waardoor zij handelen. In vs 12 v. zegt Petrus, wie deze man genezen heeft. Dat is niet Petrus of Johannes, maar Jezus, Gods Kind, de Heilige en Rechtvaardige, de Vorst des Levens. Zijn Naam heeft de verlamde gesterkt (vs 16). Aan Hem ontlenen de apostelen hun ambtelijke autoriteit en volmacht.

Kunnen wij deze oproep, dit gezaghebbende woord „zie op ons" overnemen? Wij kunnen dit doen naar gelang het duidelijk is, dat Jezus achter, neen, vóór ons staat. Dan is dit „zie op ons" de ambtelijke weergave van het „zie op Jezus". Dan ziet de gemeente niet op een mens, ook niet op een predikant, maar dan ziet zij „Jezus alleen". Paulus zegt later precies het-

zelfde als Petrus hier, wanneer hij aan de gemeente van Corinthe schrijft: k wens niets anders onder u te weten dan Jezus Christus en die gekruisigd (1 Cor. 2 : 2).

Petrus' en Johannes' ambtelijke dienst is transparant naar Jezus. Dat was hij zowel in wat zij wel als in wat ze niet bezaten. Zilver of goud bezaten ze niet. Zij bezaten wel de wonderbare kracht van de Naam van Jezus Christus. Dit niet-hebben en dit wei-hebben zouden bij elkaar kunnen behoren. Of zou het vanuit het evangelie ook mogelijk zijn, dat zij gezegd hadden: wij hebben zowel zilver en goud als de kracht Jezus' Naam? Deze synthese schijnt voor ons (predikanten) geslacht niet alleen mogelijk, maar ook een realiteit te zijn. Maar dit komt gevaarlijk dicht bij Simon de tovenaar uit Hand. 8. En hij was uit den boze. Tevens dreigt dan nog een ander gevaar, namelijk, dat we moeten erkennen: wij hebben wel zilver en goud, maar wij kennen niet de kracht van de Naam van Jezus.

Deze ambtelijke belijdenis van Petrus klaagt ons aan. Zij „ontdekt" ons aan een bepaald evangelisch verband tussen ambtelijke kracht en burgerlijke gesitueerdheid.

De conjunctuur van Petrus' apostelschap werd door hemzelf (en door Christus!) niet gemeten aan zijn tractement, maar aan zijnówa/^«a van de Geest van Christus. In die kracht durft Petrus niet alleen grote woorden te spreken: in de naam van Jezus Christus, de Nazoreeër, wandel! Maar in die kracht durft hij ook grote dingen te doen: en hij greep hem bij de rechterhand en richtte hem op.

Petrus gelooft in zijn eigen woord, omdat het in de Naam van Christus is gesproken. Daarom aanvaardt hij ook de consequenties ervan. Hij wacht niet af, of zijn woord wat zal uitwerken, i.e. dat de voeten en enkels van de verlamde stevig worden, om hem dan vast te grijpen en op te richten. Dat zou de empirische orde zijn. Maar Petrus volgt de orde van het geloof: spreken - grijpen - en dan de genezing. Petrus handelt niet op grond van de ervaring, het empirisch gebeuren, maar op grond van het Woord, de belofte van Christus.

Dat heeft ons, prekende en preken-makende dominees, wel iets te zeggen. De kwantiteit van onze woorden is niet gering. Maar is de kracht, de uitwerking ervan evenredig daaraan? Of verwachten wij zelfs niet, dat onze woorden gevolgen hebben? Wij zeggen misschien nog wel: in de Naam van Jezus, wandel! Maar grijpen we de mens vast en richten wij hem op? Of vinden wij het vanzelfsprekend, dat de mens, de gemeente, tot wie het Woord komt, blijven, die zij waren. Zouden wij het soms dwaas vinden, als er wèl iets gebeurde? Achten wij de dorheid en doodsheid van de gemeente normaler en rustgevender dan wanneer Gods wonderen worden gezien?

Wij hebben vrede met het feit, dat onze prediking weinig of niets uitwerkt. Tenslotte ligt dit toch in de vrijmacht van God. Dat is het pijnstillende middel, dat wij ons toedienen. En intussen preken wij om te preken,

niet meer om instrument te zijn in de machtige handen van Jezus Christus. Of ... de Pinkstergeest schudt ons wakker. Dan kunnen we het niet langer in deze sleur uithouden. Wij zien uit naar een opwekking, we hopen op de openbaring van de kracht des Geestes.

Dit heeft ook gevolgen voor het lichaam. Hand. 3 leert ons, dat de Heilige Geest ook op het terrein van het lichamelijke zijn kracht openbaart. Dat heeft ingrijpende gevolgen, niet alleen voor onze pneumatologie, ook voor de praktijk van de prediking. Onze prediking zal dan pas werkelijk en voluit geestelijk zijn, wanneer alle facetten van het bestaan van mens en gemeente getrokken worden binnen het krachtenveld van het evangelie, tot en met de verlamdheid en het bedelaarschap (sociale ongerechtigheid). De uitwerking van deze prediking zal dan ook op het totale terrein van het leven zichtbaar worden.

Wie vreest, dat daardoor schade aangericht wordt aan de centrale elementen van het geloofsleven, wordt door de pericoop uit Hand. 3 gerustgesteld. Zij laat ons namelijk op een treffende wijze zien, dat geloof en leven samengaan, in elkaar verstrengeld liggen. Vs 16 zegt, dat deze verlamde door het geloof in de Naam gesterkt en hersteld is. Als u vraagt: waaruit blijkt in de geschiedenis zelf het geloof van deze man, dan is het antwoord daarop niet moeilijk te geven. Dit geloof treft u (zoals altijd? ) tussen de regels van zijn doen en laten door. Hij grijpt de grijpende hand van Petrus. Dat is geloven: grijpen omdat wij gegrepen worden. De greep van Petrus (Christus) gaat voorop. Sola gratia. Maar genade activeert ons bestaan tot in de toppen van onze vingers. Wij grijpen Christus aan, omdat Christus ons gegrepen heeft.

Wanneer wij zo gegrepen zijn en gegrepen hebben, begint het leven opnieuw. We staan dan niet meer op dood spoor, uitgerangeerd. We gaan onze geestelijke èn lichamelijke gaven stellen in de dienst van God. De man uit Hand. 3 sprong ter ere van God. We worden van bedelaars, die de tempel ontsieren, tot zangers, die hun plaats in de tempel op een verdienstelijke wijze (uit genade! )innemen.

Dit is Pinksteren in concreto. In abstracto weten wij wel, wat Pinksteren is. In intimo ook nog wel (de mystieke gemeenschap van de Geest). Maar in concreto, ambtelijk en lichamelijk? !

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juni 1964

Theologia Reformata | 52 Pagina's

Pinksteren in concreta

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juni 1964

Theologia Reformata | 52 Pagina's