Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MARTIN BUCER OVER DE HEILIGE GEEST

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MARTIN BUCER OVER DE HEILIGE GEEST

56 minuten leestijd Arcering uitzetten

L. G. Zwanenburg

Maar hij kwam niet tot de eerste dri e 'i

Wie de Reformatie noemt, denkt allereerst aan de namen van Luther, Zwingli en Calvijn. Zij staan vooraan in de reeks helden die de geschiedenis van die dagen heeft voortgebracht. Met recht kunnen we Luther de vader van de Reformatie noemen. Hij bond als eerste de strijd aan. Ongeveer tegelijkertijd kwam ook Zwingli tot de prediking van het evangelie. Hij bereikte een invloedrijke positie in Zurich. Voor een tijd heeft hij een stempel gedrukt op de Zwitserse Reformatie. Dat brengt hem onder de eerste drie. Helaas verloor hij vroeg het leven, 1531.

De naam van Calvijn was toen nog onbekend. Dat zijn naam in de trits gevonden wordt, is alleen te danken aan zijn grootheid van geest, helderheid van inzicht, grote geleerdheid en imponerende werkkracht voor kerk en theologie. Onuitwisbaar is zijn invloed op het gereformeerd protestantisme. Niet minder dan Luther en Zwingli stelde hij kerk en leven onder het gezag van de Heilige Schrift.

Het typeert hem, dat hij verstond dat het Woord van God vormen en gestalten schept. Het is immers het Woord van de Schepper. Daarom zocht en vond hij in de Schrift een zicht-en tastbare vorm van en voor de kerk. Daardoor was hij in staat zoveel kerkordelijk werk te doen. Centraal staat daarbij, dat aan de kerk de prediking van het Evangelie is opgedragen. God wil Zijn Woord bij monde van de kerk verkondigen. 2 Dit heeft hij zo helder en overtuigend geleerd, dat hij alle voorgangers en tijdgenoten heeft overschaduwd. Ook Bucer.

Reformator van Straatsburg

Martin Bucer werd geboren in 1491 te Schlettstadt of Sélestat, in de Vogezen. Hij was dus belangrijk ouder dan Calvijn. Op de latijnse school van zijn geboorteplaats onderging hij invloed van de Broeders des Gemenen Levens. Reeds vroeg had hij belangstelling voor het humanisme. Maar voor hij zich geheel hieraan kon wijden werd hij in een Dominicaner klooster

gedwongen Thomas en Lombardus grondig te bestuderen. In Erasmus zag hij echter de gewenste reformator van het christendom.

Hij studeerde verder te Heidelberg. Daar hoorde hij in 1518 Luther zijn standpunt verdedigen. Hij werd volledig door hem gewonnen voor de leer van het evangelie. Toch zwoer hij Erasmus niet af. Het fundamentele verschil tussen beiden had hij nog niet ontdekt. 3 In 1522, door de paus van zijn belofte ontslagen, predikte hij zelf het evangelie een winter lang in Weissenburg. Maar wegens oorlogsgevaar moest hij hier wijken. In 1523 kwam hij in Straatsburg aan.

Hier werd hij onbetwist de leider bij de reformatie van de kerk. Hij werd een belangrijke schakel tussen de Duitse en de Zwitserse reformatie en trachtte werkelijk te verbinden wat bij elkaar behoorde. Daardoor is het soms moeilijk het standpunt van Bucer op het spoor te komen als het over allerlei details gaat. Is hij luthers of gereformeerd? Die vraag is soms uiterst moeilijk, want hij verwisselt snel van kamp, als hij er winst in ziet voor de vereniging. Maar nooit heeft hij zich geheel aan Luther uitgeleverd. In de jaren voor 1530 kreeg Zwingli meer invloed op hem. En de geest van Erasmus was niet verdwenen.

Zijn theologie

Er is gezegd, dat Bucer meer practicus was dan systematicus. Anderen hebben dat tegengesproken. * Bucer wilde voor alles de Schrift uitleggen en laten spreken. Hij kende aan het Woord absoluut gezag toe. De rechtvaardiging door het geloof alleen was voor hem hoogste waarheid. Het was onmogelijk door de filosofie of door de Wet gerechtvaardigd te worden. ^ De Wet vatte hij wel breder dan Luther. In navolging van Erasmus en Zwingli was het Woord van God voor hem tegelijk evangelie en Wet, en daarom doorslaggevend voor de orde des levens, zowel voor elke christen in het bijzonder als voor de kerk in haar geheel.^

God werkt alles. Dat hield Bucer altijd vast. De Geest van God is altijd en overal werkzaam. In alle tijden is er goddelijke openbaring en zijn er begenadigde mensen geweest. De kerk van alle tijden is één. Daarom kreeg de Oude Kerk met haar dogmen en instellingen zo'n grote betekenis. '^ Maar ook buiten de kerk werkt de Geest van God. De waarheden van de

filosofen zijn gaven van God. Wie hieraan twijfelt, heeft weinig begrip voor de goedheid van de Voorzienigheid. Het werk van de filosofen is dienstbaar geweest aan het evangelie, want alle waarheid komt van God. Zij hebben de aandacht gericht op God, en zo voorbereidend werk gedaan voor het evangelie. Bucer spreekt zelfs van „sancti ethnici". ^

We mogen het echter gelukkig achten dat Bucers uitgangspunt voor zijn theologie niet hier lag. Dat lag voor hem in het Woord van God. Maar zijn grote waardering voor de filosofie typeert hem wel. Bij alle tegenstellingen die zich waar ook voordeden, zocht hij naar elementen van waarheid die tegenstanders met elkaar zouden kunnen verbinden.

Zijn kerkbegrip

Niet ten onrechte wordt Bucer de reformator van Straatsburg genoemd. Dat dwingt ons te onderzoeken welke plaats de kerk in zijn theologie innam. Twee gedachten speelden bij hem een zeer voorname rol: het priesterschap van alle gelovigen en de predestinatie.

De Heilige Geest vormt de ware kerk met Woord, sacrament en tucht. Hij legde van het begin af sterke nadruk op de kerk als corpus Christi. Het gebod der liefde is immers het eerste in het leven en werk van de kerk. ^ In de twintiger jaren dacht hij echter over de sacramenten geheel anders dan Luther. Hij leefde zo sterk bij het principe van de „Allwirksamkeit Gottes", dat de sacramenten voor hem geen genademiddel konden zijn (Erasmus en Zwingli). Hij maakte een periode door van een min of meer enthousiast spiritualisme. De kerk was voor hem een levende gemeenschap, doortrokken van de Geest van Christus, waarin de gelovigen elkaar, een ieder met zijn gaven, dienen en bijstaan in het tijdelijke en eeuwige. Alleen de Geest maakt levend. De prediking heeft slechts een dienende functie. De predestinatie krijgt een zwaar accent. Deze is voor Bucer een uitdrukking van de almacht van God. Zo zag hij de kerk als de gemeenschap van de verkorenen. Voor hen alleen is Christus gestorven. Bucer bracht als eerste, dus vóór Luther en Zwingli, deze gedachte naar voren. De reformatie ging ook in dit opzicht het spoor van Paulus en Augustinus. 1°

Na 1530 denkt hij minder spiritualistisch. Hij kreeg er oog voor dat de kerk een orde behoeft. Dit was mede te danken aan het werk van Lambert. Ook de invloed van de Anabaptisten die in Straatsburg veel gastvrijheid gevonden hadden, speelde een belangrijke rol. Zij eisten radicale hervor-

mingen. Dit alles dwong hem, nader na te denken over de sacramenten en de tucht. Hij kwam tot invoering van de confirmatie. Doop en Avondmaal waardeerde hij niet langer meer als slechts uitwendige tekenen, die niet per se gebruikt behoefden te worden, maar als geboden des Heren. De kerk zag hij nu meer als heilsinstituut. Hij bleef wel vasthouden dat God alleen het heil schenkt. Maar Hij heeft het zo geordend dat hij werkt door middel van de kerk en van haar gegeven handelingen. De kerk handelt in de volmacht Gods. Haar is de sleutelmacht toevertrouwd. De kerk bemiddelt het heil, toch blijft Christus de kerk regeren. Hij geeft heel de kerk het ambt. Daarom is er principieel geen onderscheid tussen de dienaar des Woords en het gemeentelid. De „leek" kan meer naar voren komen, met name de ouderling, n

De kerk draagt een enorme verantwoording. Hoge eisen worden aan het leven van de gemeente gesteld: zelfverloochening in dienst van de naaste. Welk een ambt, welk een grote gave is aan de kleine mens toevertrouwd. Het gevoel van eigen kleinheid en onvolkomenheid moet ons doen buigen voor Gods oneindige majesteit, die alles werkt. Want wat is de mens? Hij is door en door verdorven door de erfzonde. Tucht heeft hij nodig. Bucer wilde de boetedoening weer invoeren. En de ernst van het leven vroeg z.i. om een enigszins ascetische levenshouding. Wie nooit vast, is geen christen. God verkiest en verwerpt naar een eeuwig besluit. Dat bleef voor Bucer vaststaan. Toch stond hij niet achter Luthers De servo arbitrio. De dagelijkse praktijk leerde hem, dat de mens geen rijdier is dat door een vreemde wil geleid wordt. 12 Maar door zijn predestinatieleer handhaafde hij zijn beginsel van de „Allwirksamkeit Gottes".

Tegen de achtergrond van deze gedachtengangen is het van belang, na te gaan wat Bucer leerde over De Heilige Geest en het Woord van God, de verkiezing tot geloof, de wedergeboorte en de heiliging. We hebben gepoogd dit te doen in zijn commentaar op de Evangeliën, de derde uitgave, 1536.13 Dit werk kan beschouwd worden als een consolidering van zijn gedachten. Nadien is hij niet veel veranderd. Van tijd tot tijd verwijzen we naar het standpunt van Calvijn.

De Heilige Geest en het Woord

Na 1530 kwam Bucer onder invloed van Luther meer en meer van zijn spiritualistische gangen terug. Hij bleef vasthouden aan het principe dat

God alles werkt, maar ging aan het Woord van God als middel des heils een grotere plaats toekennen. De verlossing van de Kerk en het Woord van God zijn onafscheidelijk. Als we nu willen nagaan hoe Christus de zijnen verlost, moeten we onderzoeken welke plaats het Woord in het geestelijke rijk van Christus heeft. In dit hoofdstuk komt dan aan de orde de verhouding van Oude en Nieuwe Testament, de uitlegging van de Schrift, de roeping van de prediker, Inhoud en vrucht van de prediking, en de sleutelMacht van de Kerk.

Oude en Nieuwe Testament

Het staat voor Bucer vast, dat de gehele Schrift een getuigenis is van de H. Geest. Hij heeft zichzelf verklaard in de Schriften, i* Hij zegt van de schrijvers dat ze slechts een „organon" of „amanuensis" van de Geest zijn. De auteur is de H. Geest.

Het gaat daarbij niet om de letter, maar om de zin van de Schrift. De vrije citaten uit het Oude Testament in het Nieuwe leveren daarvoor het bewijs. 15 Voor Bucer is dit Woord Gods dan ook werkelijk de kostbare parel, waarvoor we alles moeten opgeven en loslaten, i^

Hij ziet de Schrift als eenheid. Deze eenheid van Oude en Nieuwe Testament fundeert hij in de eenheid van de Vader en de Zoon. De Zoon verklaarde, dat Hij al wat Hij zeide van Vader ontving. Het is echter onmogelijk dat God op enige wijze met Zichzelf in strijd komt. Zo kunnen we niet geloven, dat Christus dingen verbiedt, die de Vader heeft geboden. i''. Als de woorden van Christus met die van de Vader in strijd schijnen te zijn, blijkt bij nader inzien dat Christus de juiste zin van de woorden van de Vader openbaart. Het komt er op aan de woorden in hun verband te lezen. 18

De eenheid van de Schrift belemmert hem niet, oog te hebben voor de verscheidenheid in de Schrift. Zij bevat in de eerste plaats de bekende geschiedenissen van de werken Gods die Hij voor de Zijnen gedaan heeft. Zij bevat voorspellingen van de daden die Hij beloofde te zullen doen. En verder geboden. Deze laatste onderscheidt Bucer in geboden die altijd van kracht blijven en die welke zijn voorbijgegaan. Het gebod van de liefde tot God en de naaste blijft, de geboden die het recht en de ceremoniën bepalen, zijn vervallen, i^

Over het geheel genomen onderscheidt Bucer Wet en Evangelie. Wat God van ons eist, valt onder de Wet, wat Hij ons belooft onder het Evan-

gelie. Van Luther had hij geleerd dat de Wet niet rechtvaardigt. 20 Maar hij zag de Wet nog onder een ander aspect dan dat van het getuigenis van Gods toorn. De Wet is voor hem ook de leer en onderwijzing om op de juiste wijze te leven. De geboden om God lief te hebben en de naaste als onszelf blijven van kracht. De ceremoniële wetten zijn vervallen, deze waren uitwendig. God had ze voor een tijd gegeven en met de eis van innerlijke vernieuwing verbonden. Maar met Christus is de vervulling van Jer. 31 gekomen. Dat spreekt van een inwendig verbond, niet van een uitwendig. God beloofde de wet in het hart te schrijven. Deze inwendige wet is de Geest van Christus.

Maar dit is niet iets dat vreemd was aan het Oude Testament. Wat Jeremia profeteerde van het nieuwe verbond, eiste God reeds bij Mozes en alle profeten. 21 Naar hun substantie zijn beide Testamenten daarom gelijk. In beide heeft God op het oog in zijn goedheid de God van zijn volk te zijn en dat zij waarachtig zijn volk zullen zijn door het geloof. Maar het oude volk leefde in de kinderjaren, het nieuwe heeft de leeftijd van de volwassenheid bereikt.

Verder is het nieuwe verbond uitgebreid tot alle volken der aarde. Hij heeft verklaard in dit verbond dat Hij onze Vader is en eist van ons niet anders dan dat we Hem als Vader en God zullen erkennen en eren. Hij heeft dit niet geheiligd door nieuwe geboden, maar heeft zijn Geest gegeven om de wet in ons binnenste te schrijven. Daardoor kennen we Hem, hebben we Hem lief en leven we naar zijn wil.22

Dat Christus de behouder is, is in het nieuwe verbond duidelijker. Maar het was ook de leer van de Wet en de profeten, en daarom blijven ze van kracht. Ook de vaderen van het oude verbond zijn door Christus behouden, en wel door het geloof. Want bij alle navolging van regels en voorschriften kwam het niet alleen op stipte naleving aan, maar op geloof en liefde en betamelijkheid. 2 3

Het Oude Testament bezat dan ook voor Bucer grote waarde. Hij verwees zelf de christelijke overheid naar de voorschriften van Mozes. Want de wetgeving des Heren overtreft toch altijd die van Solon, Plato, Aristoteles en anderen. De toepassing geschiede echter naar de Geest van Christus.

Het Nieuwe Testament wordt gekenmerkt door de ver\'ulling van de beloften.24 Het verkondigt Christus aan de gehele wereld als redder en herschepper die door zijn dood de zonden verzoend heeft, opgestaan is uit de doden en het rijk van zijn verkorenen bestuurt door Zijn Geest en hen vernieuwt in een godvruchtig en zalig leven. Daarom gaven de schrijvers

hun historie de naam Evangelie. ^5 Maar dit geldt geheel de Heilige Schrift. Overal wil de Schrift ons de goedheid van God leren, opdat we naar die goedheid worden veranderd. 26

De H. Geest, de auteur van de Schrift, en niet de Kerk, geeft aan de Schrift gezag. ^^

Ook Calvijn zag de H. Geest als de auteur van de Schrift. 28 De bijbelschrijvers waren instrumenten van de Geest. W. Krusche weidt uit over de vraag of dat nu betekent dat de bijbelschrijvers waren geinspireerd of dat de bijbel als boek geinspireerd is. Hij verklaart dat niet Calvijn, maar Calov de vader van de orthodoxe inspiratieleer is. 29 Dit heeft zijn consequenties voor het gezag en het gebruik van de Schrift. Het lijkt ons dat de onderscheiding noch voor Bucer, noch voor Calvijn veel verschil uitmaakte. 30

In zijn visie op het Oude Testament kan Calvijn Bucer geheel bijvallen. Bij beide is dus geen sprake van marcionisme.^i In beide testamenten gaat het om de Christus. Hij is de substantie van de leer. ^2

Uitleg van de H. Schrift

Christus is de inhoud van de gehele Heilige Schrift. Dit is de sleutel om de Heilige Schrift te verklaren. Want Christus is het Woord van God.

Dit moet altijd vaststaan, dat Jezus het Woord Gods is, waardoor alles gemaakt is en onderhouden wordt. Niemand heeft ooit de Vader gezien, en al wat we over Hem weten is ons geopenbaard door de Eniggeborene die in de schoot des Vaders is. En Deze is het door Wie de Vader alles heeft willen herstellen en volmaken, zowel wat in de hemel is, als wat op de aarde is. Daarom wordt Hij terecht het hoofd der heiligen genoemd, die alles in allen werkt. Zo hadden alle heiligen in het oude verbond kunnen zeggen: Ik leef, maar niet meer ik, maar Christus leeft in mij.33 Het laatste verklaart dat Christus de zin van de Schrift is. Het eerste dat het Christus ook is, die dit openbaart. Het was Christus die zijn discipelen de Schrift leerde verstaan. Hij leerde de Emmaüsgangers dat de barmhartigheid, goedheid en wijsheid van God, de verzoening en reiniging der zonden, betrekking hadden op Hemzelf. Zo gaf Hij hun te verstaan dat de Schriften in Hem vervuld moesten worden.

Er zijn vele zeer duidelijke voorspellingen in Mozes, de profeten en de psalmen. De aangehaalde plaatsen zijn slechts voorbeelden tot versterking van het geloof. Maar zonder de Geest verstonden ze niet dat deze plaatsen op Christus betrekking hadden. Het rechte inzicht is het inzicht des geloofs. Daar nu deze kennis van Christus het eeuwige leven is, kan ze niet door menselijk vermogen verkregen worden. De natuurlijke mens kan niet verstaan de dingen die des Geestes Gods zijn. Het verstand schiet te kort en het verstandelijk aannemen van de Schriften, zoals de Joden deden, geeft het eeuwige leven niet. Bucer leerde dat geen mens door filosofie kon worden behouden, Hij had daarbij bijzonder de heidenen op het oog.34 Maar ook het verstand van de joden die de Schrift hadden, was ontoereikend. Daarom was het nodig dat Christus zelf als Zaligmaker het verstand van zijn discipelen opende. Zo heeft Paulus verstaan dat het eigenlijke zaad van Abraham Christus was en niet Israël of het volk Gods.^S Christus schenkt zijn Geest om de profetieën te verstaan. En wie deze verstaat, leert Christus kennen. Deze kennis werd de grondslag van de prediking der apostelen.

We zien dat Bucer vasthield aan de eenheid van de H. Schrift. Dat moet ook bij de uitleg van de Schrift in het oog worden gehouden. De afzonderlijke delen moeten in de zin van het geheel worden uitgelegd. Doet men dat niet, dan verdraait men de woorden van Christus. De Schrift is in Christus vervuld. Nu schijnt het wel dat sommige profetiën op anderen dan op Christus slaan. Dat moet niet ontkend worden. Het betreft dan typen, voorlopers van Christus, in wie zijn beeld te vinden is. Zij zijn leden van het huisgezin Gods, waarvan Christus het hoofd is.36

Bij de geschiedenissen van de werken Gods moeten we van de geringere weldaden, die uitwendig zijn, opklimmen tot de hogere, die inwendig zijn, met inachtneming van de analogie. Zo ziet Kanaan op het koninkrijk der hemelen enz. We moeten echter niet verder gaan dan de Schrift zelf. En we dienen wel te bedenken dat niet alles overgebracht kan worden. Een type van Christus is Christus zelf nog niet.^^

Omdat Christus de uitlegger van de Schrift was voor de apostelen, wilde Hij zich bij de uitleg binden aan de Schrift zelf. We moeten ons niet toevertrouwen aan mensen. Dat gevaar zag Bucer duidelijk voor zich in de roomse kerk. Er zijn velen die het Woord van God en hun geloof in handen geven van mensen, van wie het niet onduidelijk is, dat ze van een andere geest zijn dan Christus. Laten we echter bedenken dat alle mensen leugenachtig zijn en God alleen waarachtig. Mensen kunnen niet alleen bazelen, maar ook bedriegen. Daarom moeten we alles beproeven en onderscheiden,

opdat we alleen Christus volgen. Daartoe sporen de Here en de apostelen ons aan.38

Hij kent echter nog een ander gevaar, het doperse. De dopers veronachtzamen de Schrift. Zij nemen aan dat God zelf zal bijstaan, maar zien de wegen die Hij in de Schrift heeft verordineerd, over het hoofd. Dat is God verzoeken. Hetzelfde geldt de leraars die nalaten de Schrift nauwkeurig te onderzoeken en de talen te leren, opdat ze dit beter zouden kunnen. Ze zeggen wel dat de letter doodt, wetenschap opgeblazen maakt, de Geest spreken moet, de Here op het juiste moment geven zal wat nodig is, maar dit is verachten van wat God gegeven heeft. De apostelen waren wel weinig geleerd, maar er is ook nog een Paulus.39

Bucer houdt vast aan zijn beginsel dat God alles werkt. Maar hij houdt in het oog dat God werkt met het Woord dat Hij zelf heeft voortgebracht. Dat Woord moet worden uitgelegd naar het voorbeeld van Christus. Hij vond Zichzelf in de Schrift. Schrift moet met Schrift vergeleken worden. Dan blijven we leerjongeren van Christus, de enige Leraar, en onderwerpen we ons niet aan menselijk gezag. En we lopen ook niet het gevaar de Schrift te verontachtzamen.

Ook voor Calvijn gold bij de uitlegging de Schrift als een eenheid. Krusche spreekt van een „Auslegungszusammenhang". Maar Calvijn heeft dit meer systematisch uitgewerkt en zag als fundament van de gehele Schrift de Wet. Alle anderen, ook Christus waren uitleggers van de Wet. En de Wet zag op Christus.*" Dat hij het gebruik der Schrift onmisbaar achtte en de prediking van het Woord als instrument van de H. Geest, staat boven alle twijfel verheven. Dat heeft hij aan Pighius en anderen wel duidelijk gemaakt.4i

Christus heeft verklaard dat Hij zijn uitverkoren apostelen zijn Geest zou geven om te prediken en wonderen te verrichten.'*2 Hun boodschap was dezelfde als die van Johannes de Doper en Jezus. Uit het verband blijkt dat Jezus dat wilde. Hijzelf was het eigenlijk die door hen sprak. In de prediking is Christus door zijn Geest present.43 De H. Geest zal in alle nood bijstaan. Het Evangelie zal triumferen. De Here beloofde dat de Geest van de Vader zou komen, en de waarheid zou beschermen. Hij zal een mond geven om te spreken en wijsheid als ze zich moeten verantwoorden. Daarover mogen ze zich niet bezorgd maken: Gij zijt het niet die spreekt, maar de Geest uws Vaders. Het is niet uw zaak en daarom ook niet uw verdediging. Het gaat de Vader aan en het is de Geest die als een verdediger in u spreekt. Hij zal u, zonder benauwde ijver en zorg uwerzijds, welsprekend

maken. Legt dan alle ijdele bezorgdheid af, weest slechts een gehoorzaam instrument voor Hem.44

Zoals Bucer de schrijvers van de Schrift organon van de Geest noemde, zo ook de prediker van het Woord. De Vader is het die de Geest aan de predikers geeft en zo blijft het heilswerk ook inzake de prediking van de Vader uitgaan. En Christus bidt om deze Geest voor de apostelen.45 Welk een moedgevende kracht schuilt er in deze woorden voor allen die voor keizer en kardinalen verantwoording moesten doen van hun prediking.

Onbezorgd betekent echter niet zorgeloos. Bucer waarschuwt tegen geestdrijverij. Het was terdege nodig, zich te bekwamen in de Schrift en de waarheid te overdenken. Men kan niet zonder nadenken verantwoording afleggen. Studie is geen zonde. Zoals we om de Geest moeten bidden, zo behoort het tot onze plicht, dat we onze ziel door diezelfde Geest richten op de ontvangst van die Geest door vooraf het Woord van God gelovig te overdenken. 4 6 God maakt van de prediker geen levenloos, maar een gehoorzaam instrument. Door de vervulling met de H. Geest konden de apostelen hun tegenstanders overtuigen dat Jezus de Christus was. Dat zouden ze zonder verlichting van de H. Geest niet hebben gekund. Ze overtuigden met het Woord en dat was het werk van de H. Geest.'*'^

De predikers van het Woord

Een en ander is van grote betekenis voor de predikers. Bucer wijdde veel aandacht aan hen. Dat laat zich begrijpen in een tijd waarin vele geestdrijvers zich opwierpen als predikers uit de Geest. Naar Bucers inzicht moeten de predikers bij uitstek dragers zijn van de H. Geest. Dat houdt echter in dat ze zich ijverig bezig houden met de H. Schrift. Er moet gestudeerd worden. Soms kan er sprake zijn van een bijzondere begaafdheid, zonder geleerdheid. Maar de gave van de Geest en geleerdheid zijn voor Bucer geen tegenstellingen. Wie van God geleerd wil zijn, moet de Schrift onderzoeken en bidden om de H. Geest, om de Schrift te verstaan. Wie biddend en nauwgezet onderzoekend bezig is, zal zeker niet van de waarheid afdwalen. We mogen hierin niet rusten op menselijk gezag. Maar ook mogen we de gaven en de roeping van God in zijn dienaren niet voorbij zien. Dan verwerpt men achteloos wat ze van Godswege brengen. Dan volgt men niet de Geest, maar eigen wil. Het is eis, alles van de predikers van het Evangelie met grote eerbied aan te nemen, als van God zelf. Twijfelt men over iets, dan moet men, met afleggen van de neigingen van het vlees, met een oprecht geweten en gebed een onderzoek instellen. 4^

Hier is duidelijk de man van de geordende kerk aan het woord. Bucer was een man van orde geworden. Hij zocht de gemeenschap der kerk, gebouwd op de prediking van het Woord. Hij wilde dat de predikers zich hielden aan de Schrift, maar dan was het ook eis hen te horen. Zo poogde hij de Kerk voor een grenzeloos subjectivisme te behoeden.

Niet iedereen mag prediken. De genezen melaatse werd het verboden. Tactloze mensen moeten niet toegelaten worden. Het zou paarlen voor de zwijnen werpen zijn. Ze zoeken de eer van God niet, maar volgen eigen lust. Het leven van de prediker moet door een zekere waardigheid gesierd zijn.49 Hij moet zich geroepen weten. Dat is van belang voor hemzelf en voor hen die hem horen. Waar het Woord van God gepredikt wordt, is de prediker van God gezonden. Dat hangt niet van de staat van de prediker af. De Geest is dikwijls aan huichelaars gegeven. Zij zullen tenslotte uitgeworpen worden, maar voorzover zij het Evangelie zuiver hebben gepredikt, zijn ze van God gezonden. Alle waarheid is uit God. Dat was het bij de filosofen, ook bij de huichelachtige predikers, ^o Hoe voorzichtig is hij met het oordeel om predikers te verwerpen. Zelfs bij een onbekeerde dominee niet zomaar weglopen.

Degenen die de eer van God willen bevorderen, moeten echter niet twijfelen dat ze door God geroepen en gezonden zijn. Men mag het ambt begeren en zich aandienen bij de broeders, om hen te dienen. Als er maar geen boos oogmerk in het spel is. Bescheidenheid is hier wel op zijn plaats. Als er iemand is die geschikter is, is men verplicht die voor te laten gaan, of hem als hulp aan te nemen. 5' Ook hier werkt God alles. Hij werkt de begeerte en maakt plaats. Hij geeft moed en bekwaamheid het Evangelie te brengen. Niemand, dan wie door God gezonden is, zal op de rechte wijze prediken. Men kan niet geven, dan wat men van God ontvangt.52

Er zijn valse predikers, die spreken naar het ingeven van het eigen hart. Zij stelen en verderven de schapen. Maar waar de waarheid is, is die van God, ook al wordt die met een kwaad geweten gebracht. Paulus kon zich daarover verheugen. Niemand kan uit zichzelf de waarheid spreken. Bucer denkt hier aan Kajafas.53 De wederdopers plachten zulke predikers geheel te verwerpen. 5 4

Bucer vergeleek de predikers met de ambassadeurs van een vorst en hun prediking met de zendbrieven van die vorst. Die zendbrieven worden niet aanvaard om de persoon van de ambassadeur zelf, maar om de persoon van de vorst die hen gezonden heeft. Deze geeft gezag aan hetgeen zijn

ambassadeurs brengen.55 God is de Vorst. Herhaaldelijk spreekt Bucer over God die zijn gezanten zendt. Hij werkt door de Geest van Christus. Hem blijft hij zien als de bron van alle heil.

A. Lang spreekt in dit verband van een christocratie.^s Het is nog beter te spreken van theocratie in trinitarische zin. Door de nauwe betrekking tussen pneumatologie en christologie te stellen, komt Bucer tot een trinitarische theologie. Wat S. van der Linde stelt voor Calvijn^'', geldt ook voor Bucer.

Inhoud en vrucht van de prediking

De prediking heeft geen ander doel dan de mensen terug te brengen onder de heerschappij van Christus, d.i. tot een nieuw leven. Daarom vangt de prediking van Johannes, van Jezus, en van de apostelen aan met de oproep tot bekering. Bekeert u, d.i. verootmoedigt u, komt tot een ander inzicht, wordt vernieuwd, zodat u dit leven berouwt en ge het gaarne aflegt en voor een nieuw verwisselt. Want het koninkrijk der hemelen is gekomen, d.i. het rijk der gerechtigheid, het rijk van de Geest en van waarachtige vroomheid. In dit rijk regeert Christus door de Geest en het geloof in de harten van de uitverkorenen. Hij rechtvaardigt en verlost hen. Dat is een hemels rijk, maar Woord en sacramenten hebben hun plaats daarin, omdat wij nog in het lichaam zijn. De kracht van Woord en sacrament is echter hemels.58

Deze prediking bereidt de weg des Heren. Ze ruimt alle hindernissen op. Dat zijn alle verkeerd vertrouwen op de wet en de menselijke rede, alle valse godsdienst en andere zonden. Gehoorzaamheid aan God en geloof in Christus komen er voor in de plaats. Tradities die tegen het Woord zijn, zullen worden veracht. Dit is de prediking van allen die door de Geest van Christus worden geleid. En deze prediking blijft tot de dag van oordeel aanbreekt. 5 9

Christus doet het Evangelie uitgaan. Het is de verkondiging van de vergeving en kwijtschelding der zonden. De vrucht bestaat in de vernieuwing van de mens door de H. Geest. Woord en sacrament hebben hier hun functie. Zij maken de dienst van de kerk uit.^"

Het aannemen van de prediking is een werk van de Geest en bestaat in het kennen en erkennen van God als een in Christus ons welgezind Vader. Zonder de Geest neemt niemand het Evangelie aan.^i Bucer vergelijkt dit

met het gebeuren op Pinksteren. Wat daar met zichtbare tekenen gebeurde, gebeurt dagelijks zonder die tekenen in de kerk.62

Calvijn bond de werking van de Geest ook aan het Woord, zonder deze twee te vereenzelvigen (distinctio, sed non separatio).*'3

Na dit alles is het niet met Krusche vol te houden dat Bucer het instrumenteel karakter van het Woord bestrijdt. Krusche ziet ten enenmale de ontwikkeling van Bucer over het hoofd. De citaten die hij van Grützmacher overneemt zijn uit de tweede uitgave.64 Grützmacher stelde terecht vast; Calvins gesamte Ausführungen über Wort und Geist liegen im Grundrisz bei Butzer vor".65

Macht van de Kerk

De dienst van de Kerk valt voor Bucer onder de heerschappij van Christus. Die dienst bestaat uit de bediening van Woord en sacramenten. Aan de Kerk is die bediening toevertrouwd. De predikers zijn predikers van de Kerk en het Woord dat ze brengen is aan de Kerk toevertrouwd. Aan de Kerk is de sleutelmacht gegeven van het Koninkrijk der hemelen. Koninkrijk en Kerk hangen voor Bucer nauw samen. In de Kerk woont de Koning te midden van de zijnen.^^ Aan de Kerk is macht gegeven het Koninkrijk te openen en te sluiten. Dat is het ambt der Kerk. De Kerk heeft macht op te nemen allen die belijden dat ze het Evangelie geloven. Zij ontvangen kwijtschelding van zonden en toezegging van het heil van Christus.

Hieruit vloeit de roeping van de Kerk voort deze allen te onderrichten en te regeren, opdat ze leven gelijk in het rijk van Christus behoort, tot eer van God en tot heil van de naaste. Dat betekent dus bediening van Woord en sacramenten en pastorale bearbeiding.67

Anderzijds heeft de Kerk de volmacht, allen die ongehoorzaam zijn en blijven uit te sluiten. Als ze tot haar weerkeren, moet ze hen weer opnemen.

Uit deze macht vloeit voort dat de Kerk ambtsdragers kan aanstellen. Bucer noemt nog niet de vier bekende ambten. Dat doet hij wel in zijn commentaar op de Romeinenbrief.^s De sleutelmacht is volgens Bucer gegeven aan de gehele Kerk. De Kerk bestaat niet in de vergadering van dragers van bizondere ambten, maar uit de leden van de gemeente. Aan de gemeente is de sleutelmacht gegeven. Deze noemt Bucer de „potestas" van de Kerk. En uit deze macht vloeit de „autoritas" van de ambtsdragers voort. Hij kent deze autoritas toe aan de dienaren van de kerk, in het bij-

zonder aan de presbyters en opzieners die naar Geest en Woord regeren.

Zowel de potestas als de autoritas komen van Christus. De Vader gaf aan Hem de sleutelmacht van de Kerk in de eerste plaats. Dat verklaarde Hij toen Hij de apostelen deze macht gaf. Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zend Ik ulieden. Daarna blies Hij op hen en gaf hun met dit symbool de H. Geest en sprak daarbij: Ontvang de H. Geest , wier zonden gij vergeven zult, enz. Alleen met de verlichting van de H. Geest kan men de sleutelmacht naar behoren hanteren. 69

Tot deze gedachtengang is Bucer langzamerhand gekomen. Juist op dit punt zijn verschuivingen bij hem opgetreden.'^o Woord en sacramenten kregen meer en meer het karakter van genademiddel. Daarmee kwam het belang van het ambt der kerk meer en meer uit. '^i

Er blijft spanning tussen het werk van de H. Geest en de dienst der Kerk. Heilige mannen kunnen aansporen tot het geloof in Christus en tot de hoop op vergeving en reiniging der zonden door Hem. Dit kunnen zij niet doen dan door aandrijving van de H. Geest. Zij kunnen echter geen geloof, vergeving en reiniging schenken. Dit behoort tot het werk van de H. Geest, welke alleen het hoofd van de Kerk schenkt, Christus. De „potestas ecclesiae" is de H. Geest. De H. Geest is de kracht en de begrenzing van de sleutelmacht der kerk. Alleen wie in Christus gelooft, ontvangt vergeving.'^2 De Kerk vervult haar ministerium op het tweede plan. Zij is voor de gelovigen, wat de notaris is voor de erfgenamen. Bij de sacramenten geldt dat nog meer dan bij de prediking. Bucer wijst op het voorbeeld van de doop van Paulus. Hij had vergeving ontvangen, de doop bevestigde dit slechts. ^^

De Kerk heeft haar dienst voor en na het geloof. De gave van het geloof blijft geheel het werk van de H. Geest. Deze gave geeft en bevestigt Hij niet zonder de dienst der Kerk. Pas wanneer de Kerk in de Naam van Jezus en door het Woord des Heren de zonden vergeeft, zijn ze zeker en volkomen vergeven. Zo kan gezegd worden: de Geest wederbaart, wanneer de Kerk doopt. Het is als met een vorst die rijkdom belooft aan wie hem wil dienen. De belofte op zichzelf is zeker. Maar als het gebruikelijk is deze belofte in een oorkonde vast te leggen, rust men niet voordat men deze in zijn bezit heeft. Zulk een oorkonde is de doop.''''*

Bucer verwijt de dopers dat ze zich onttrekken aan de dienst der kerk. Voor de gelovigen is ze echter van groot belang. Bij God zijn de zonden wel vergeven en staat de wedergeboorte vast van de verkiezing ten leven af, maar om dit bij zichzelf waar te nemen en te gevoelen, kan men de dienst

van de Kerk niet missen. Ook de vromen in de bijbel werden gedreven om de vergeving der zonden en de wedergeboorte tot een nieuw leven in de doop te zoeken. De gelovige staat er op het sacrament te ontvangen, omdat Christus het ingesteld heeft als een bewijs van de ontvangen zaak. Al wie de doop naar de instelling van Christus gebruikt, ontvangt zekerheid aangaande de betekende zaak.''^

Vele dopers konden zich in deze leer vinden. Velen zijn naar de Kerk toegegroeid.'^ö Dat is te verklaren uit het feit dat er ondanks nadruk op de dienst der kerk, een grote plaats open blijft voor de onmiddellijke werking van de Geest. ^'^

Al was het niet op gelijke wijze, ook Calvijn kwam tot dezelfde gedachtengangen. Hier mag zeker gelden dat Bucer voor hem de weg heeft geëffend.'^^ Hij heeft verder gedacht en scherper geformuleerd. Hij leert zijn volgelingen wat een ware Kerk is en noemt haar kenmerken. Zijn zwaard tegen de dopers was scherper. Ook bij hem is sprake van een groei van het spiritualisme af. Nochtans pleit ook hij voor een heilige kerk, en dus voor tucht.

We kunnen zowel Bucher als Calvijn leerlingen van Augustinus noemen'^9, terwijl Calvijn zowel Bucer als Augustinus voorbij streefde. In 1536 was Bucer verder dan Calvijn. Zijn ontwikkeling lijkt me zonder Bucer, die hij toch zo hoog achtte, niet te denken. 80

Heilige Geest en verkiezing tot geloof

De Kerk staat in dienst van de H. Geest. Niet de Kerk, maar de H. Geest doet het eigenlijke werk. Hij werkt het geloof.

Dit moet verstaan worden tegen de achtergrond van Bucers verkiezingsen rechtvaardigingsleer.

In de tijd van de vroegere Reformatie leerde men in het algemeen een dubbele praedestinatie. God heeft sommigen verworpen, die Hij ook verhardt en verblindt. Anderen heeft Hij verkoren ten leven.^i Alle electi, maar alleen de electi komen door Christus tot het heil^^ zij zijn van eeuwigheid af verkoren en daarom uit God geboren. Het geloof in Christus is een vrucht van deze verkiezing. ^3 pjgt Koninkrijk Gods is bereid voor de

verkorenen.84 Deze verkiezing is onveranderlijk.^5 Velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren wil zeggen dat de waarheid aan velen wordt bekend gemaakt, maar dat de H. Geest hen niet verandert om deze roeping te volgen. Alles hangt af van de genadige verkiezing Gods.^s De verkorenen komen tot geloof. Zij kunnen niet nalaten tot Christus te komen en worden door geen enkele kwelling meer van Hem afgetrokken. Zij hebben de gave der volharding. 87 En hoe duidelijker Christus zich openbaart, des te duidelijker wordt het onderscheid van verkorenen en verworpenen. 8 8 Tegen deze achtergrond staat de dienst der Kerk. Zij verricht deze in de orde des heils, door Bucer „ordo iustificationis" genoemd. God vergadert door haar Zijn verkorenen tot Zijn Kerk, die de vergadering der verkorenen is.

De roeping tot het heil in Christus is een uitvloeisel van de verkiezing. God heeft voor hen de tijd bepaald dat ze de prediking zullen horen en Christus als hun Heiland erkennen. In hen is het zaad Gods verborgen.89 De verkorenen hebben het zaad der verkiezing reeds in zich. God heeft het in hen gelegd en maakt het door de prediking openbaar. Zij ontvangen het Woord met de Geest, zodat het zaad kan opgroeien en vrucht dragen in het geloof in Christus. Het Woord geeft hun zekerheid der verkiezing. Zij worden verlicht en komen tot bekering^°. Zijn ze tot dit beslissende punt gekomen, dan hebben ze definitief de christelijke staat van het kindschap Gods bereikt. Zij zondigen nimmer meer uit opzettelijke vijandschap.^i Bekering is voor hen „das Innewerden der ewigen Gnadenwahl''.^^

Het koningschap van Christus gaat bij Bucer voor zijn priesterschap. Dat plaatst de heiliging vóór de rechtvaardiging.

Deze orde wordt nog versterkt door de leer van de verkiezing. Christus maakt immers door de prediking de verkiezing openbaar. Hij verkondigt het heil der verkiezing en de grondslag van zijn offer gaat daaronder schuil. Zijn offer is niet de prima causa, dat is de verkiezing Gods. De rechtvaardigingsleer van Bucer kan daarom niet alleen vanuit het offer van Christus begrepen worden.

Bucer leert evenals Luther dat we alleen door het geloof gerechtvaardigd worden. Maar zijn geloofsbegrip wijkt van dat van Luther af.^^ Geloof is voor hem de gedurige vaste overtuiging der ziel (persuasio) van de goed-

heid en beloften Gods door de H. Geest.9* Daarnaast is het vertrouwensvolle verwachting, door de „aanwaaiing" van de H. Geest, ook wel trekking van de Vader, leer van God of verlichting genoemd. Hij vernieuwt het verstand (mens), wat ons maakt tot kinderen van God, die Hem kennen en liefhebben en zich in alle dingen naar zijn wil neigen.^"^ Opvallend is, dat hier niet gesproken wordt over de vergeving der zonden om Christus wil, maar wel over de vernieuwing van het leven door de H. Geest.

Doch hiermee is niet alles gezegd. Als Bucer spreekt over de rechtvaardiging door het geloof alleen, brengt hij de vergeving der zonden wèl naar voren, en herinnert hij aan Rom. 4 en Ps. 32. Wie God de zonden niet toerekent en zijn gerechtigheid schenkt, is rechtvaardig. Deze gaven worden ontvangen in de gave des geloofs. Rom. 3 bevestigt krachtig de rechtvaardiging om het werk van Christus. Hij verzoent de zonden, omdat Hij met zijn bloed tussenbeide kwam. God schenkt het geloof om wille van de verdienste en genoegdoening van Christus, als een ontwijfelbare overtuiging van zijn goedheid. Daar vloeit een ware gerechtigheid uit voort, ook als een gave. Dit schenkt Hij aan hen die uit het geloof van Jezus zijn, die overtuigd zijn, dat Hij hun Zaligmaker en Leven is.96

Het genadekarakter van de rechtvaardiging om Christus' wil komt hier meer in het licht. De werken vallen er geheel buiten. Geloof is voor alle werken.9'^ Wie gelooft, heeft het eeuwige leven. Kunnen dan de werken nog in aanmerking komen? 98 Dit neemt niet weg, dat de laatste grond van de rechtvaardiging de verkiezing der genade blijft. Hierop wijst ook, als hij in hetzelfde verband spreekt van verkorenen en verworpenen, en niet van gelovigen en ongelovigen.99

Met kracht komt Bucer op voor de werken des geloofs. Hij kent geen geloof dat niet door de liefde werkt. Uit het ware geloof wordt op slag de hoogste liefde en eerbied voor God geboren, een ijver tot al wat God behaagt en een haat tegen al wat Hij veracht. Deze liefde is een wondere gave van de H. Geest. Hij zet zich ook hier af tegen sommige dopers, die soms bijzondere gaven hebben, maar de liefde missen.loo Ieder zal naar zijn werken geoordeeld worden, want zoals men is, zo zijn de werken. Als laatste oorzaak doen de werken mee in de rechtvaardiging.

Zo zijn er drie causae van de rechtvaardiging, de wil van God, de verdiensten van Christus in het geloof omhelsd, en tenslotte de werken die uit dit geloof voortkomen. Maar alles blijft gave van de vrije, genadige wel-

willendheid Gods.ioi Dit alles wordt nog eens onderstreept door de „ordo iustificationis", zoals Bucer die geeft.102 De heerlijkheid is voor God de Vader, die vrijwillig en genadig verkiest. In dienst van deze heerlijkheid regeert Christus nu als profeet en koning. Maar Hij is ook priester. En dat opent voor de verkorenen de poort naar de heerlijkheid des Heren. In het geloof mogen ze daar nu reeds in leven. Leven naar de wil van God.i°^

Voor Calvijn werden de werken van de wedergeborene nooit een oorzaak van de rechtvaardiging. Ze zijn zondig als die van de niet-wedergeborene. God neemt ze wel aan, maar uit genade. Persoon en werken worden bij hem alleen door het geloof gerechtvaardigd.^'^ Hij verwerpt ook de gedachte van het semen electionis, dat voor de roeping reeds aanwezig zou zijn.ios in het geloof valt bij Calvijn meer de klemtoon op het vertrouwen dan op de overtuiging. lOö

Heilige Geest en wedergeboorte

Het eerste wat de H. Geest in de verkorenen werkt is, dat ze het Woord van God als zijn ontwijfelbaar getuigenis aannemen en bewaren. Dit staat niet los van de wedergeboorte. Lang noemt deze de tweede werking van de Geest.107 Maar het een is met het ander gegeven. Bucer spreekt vaker van renovatio of instauratio dan van regeneratie. We zagen reeds hoe grote aandacht hij geeft aan het nieuwe leven. Hij ziet de doop als de aanvang van de wedergeboorte.

De Geest wederbaart de verkorenen tot kinderen van God.ios Dit is noodzakelijk omdat de mens geheel en al verdorven is door de zonde. Wij zijn reeds van onze geboorte af geheel onrein, en zo onheilig en met geheel onze geest tot het kwade geneigd, dat Christus niet ten onrechte gezegd heeft dat geen mens het Koninkrijk Gods zal zien, tenzij hij wedergeboren wordt, een ander, hemels mens wordt. Dat Koninkrijk is ware gerechtigheid, waarachtige vreugde en eeuwige vrede of gelukzaligheid. ^09 Van nature zijn alle stervelingen boos en slechts geneigd zichzelf lief te hebben. Goed is alleen wie voor anderen goed is. Alleen God is goed, want Hij is de Enige die niets voor zichzelf en alles voor anderen doet en vraagt.no De wedergeboorte kwam vooral te sprake in het gesprek van Jezus met Nicodemus. Geboren uit een mens, kon hij geen hemelse zaken kennen en

liefhebben en had hij ook geen deel aan de onsterfelijkheid. Daarom moest hij innerlijk vernieuwd worden en een ander mens worden om tot het Koninkrijk Gods te worden toegelaten. Nicodemus begreep deze dingen niet. Jezus gaf hem nu uitvoeriger antwoord: Voorwaar, voorwaar, zeg Ik u, tenzij iemand uit water en Geest geboren wordt, d.w.z. tenzij hij gewassen wordt van de zonden en vernieuwd wordt door de heilige doop, kan hij zeker niet ingaan, om God recht te kennen en als Vader te genieten. De doop wordt hier verstaan als krachtig werkzaam door de H. Geest. Wat uit vlees geboren is, is vlees en niets dan mens en kan dientengevolge niets aannemen wat van God is.

Maar wat uit de Geest geboren is, is Geest, smaakt en ademt de geestelijke goederen. Zo een is verwant aan (consors) de goddelijke natuur en deelgenoot van het rijk van God. Wie door de Geest is vernieuwd, is begonnen Geest te zijn en is geen vlees meer. Men moet geheel opnieuw geboren worden en gans vernieuwd, daar vlees en bloed het koninkrijk Gods niet kunnen beërven. Let op de wind. Hij waait waarheen Hij wil, niets houdt hem tegen. Zijn geluid hoort ge, maar vanwaar hij komt of waarheen hij waait, weet ge niet. Zo is het met de Geest van God en met hem die uit de Geest geboren is. De Geest blaast in wie Hij wil. Zijn kracht wordt waargenomen in hen. Wie werd niet gewaar dat b.v. Mozes en Elia en andere heiligen anders waren, dan de mensen zoals ze zijn als ze gewoonlijk geboren worden. Maar vanwaar die goddelijke kracht in hen kwam en waarheen Hij dreef, konden zij die deze kracht misten, niet weten. Zij werden zelfs verhard.iii

De wedergeboorte is uit water en Geest. Onder het water verstaat Bucer gaarne met Chrysostomus de doop. Niet dat de uitwendige reiniging op zichzelf noodzakelijk is tot zaligheid. Symbolen zonder de Geest zijn ijdel. Maar de apostelen plegen te spreken over de doop in zijn ware betekenis, dus als doop met de Geest van God. Zo spreekt Paulus over het badwater van wedergeboorte en van vernieuwing van de H. Geest.

Zo betekent de doop vergeving van zonden, aanneming tot kinderen door Gods welwillendheid, toevoeging tot de kudde, opname in het getal van hen die de gave van de H. Geest ontvangen, met Christus sterven aan de zonden, en met Hem leven in een nieuwe gerechtigheid, en dus waarachtige reiniging, verlossing, wedergeboorte en vernieuwing. Wel niet door het water, maar door de Geest die levend maakt en verkwikt. Hij getuigt met onze geest van Gods welwillendheid jegens ons en geeft ons een goed geweten. Hij verandert ons naar het beeld van God, van roem tot roem, door dezelfde Geest des Heren. 112 j)e gehele wedergeboorte is van de H. Geest. Wie Hem heeft ontvangen, desnoods zonder de doop met water, is een nieuw

schepsel in de Here en een burger van het Koninkrijk Gods.n^ Hiertoe behoort ook het rechte verstaan van de Schriften.n* Als we gedoopt worden in de Naam van de H. Geest betekent dat, dat we Hem zullen hebben als Degene die ons gehele leven vormt en vernieuwt.n^ Hij verwekt, voedt, koestert en volmaakt het leven om God te kennen en lief te hebben en eindelijk aan Hem gelijk te zijn.ns

Door de H. Geest woont Christus in de zijnen. De H. Geest is de kracht van Christus in de wedergeborenen. Door de Geest maakt Christus de goedheid Gods bekend.n^

We zien dat er bij Bucer geen sprake is van een aanknopen bij de menselijke natuur. Calvijn wil er evenmin van weten. Beiden leren dat een totale vernieuwing nodig is.n^ Wat de inhoud betreft stemmen ze samen.ii9

De betekenis van het geloof bij de wedergeboorte komt bij Calvijn duidelijker uit. En zo ook van het Woord. Hier heeft het onderscheid in het geloofsbegrip invloed. Toch is de wedergeboorte ook bij Bucer nauw verbonden aan de kerk en haar dienst (doop). Maar het accent ligt bij Calvijn op het Woord. Bij Joh. 3 : 5 verklaart hij het water niet als de doop, maar als metafoor van de H. Geest. Ook voor Bucer geldt, dat de wedergeboorte onvolkomen is, al gaat hij verder dan Calvijn. Het trepidare coram Deo komt bij hem minder voor.i^o j^gj nieuwe leven heeft bij Bucer immers een andere functie in de rechtvaardiging dan bij Calvijn. Daarmee zal het samenhangen dat bij de laatste ook de hoop op verlossing een sterker accent krijgt. Bij Bucer de liefde.^^i

Heilige Geest en heiliging van het leven

De wedergeboorte en de heiliging van het leven hangen nauw met elkaar samen. Christus doopt met de H. Geest en met vuur. Het vuur ziet op de heiligende kracht van de Geest. Het vuil van de oude mens wordt uitgebrand. Daardoor wordt de mens vernieuwd en hemels. Zo maakt de H. Geest de kinderen Gods tot vaten van zijn eer en onderwijst ze zo, dat ze met de mond moedig belijden wat ze geloven en de krachten Gods met de grootste ijver verkondigen. 122

De werking van de Heilige Geest vindt Bucer vooral uitgedrukt in de namen van de Geest. Ze geven de kracht en energie aan, waardoor de „mentes" vernieuwd, d.i. verlicht worden. Nu kunnen ze het goddelijke aannemen, waartoe ze van nature niet te bewegen zijn. En ze worden nu aangevuurd tot dingen die ze voorheen verachtten. Daarom wordt deze Geest van God, de aandrijving van de hoogste Vader, deze levendmakende wind nu eens aangeduid als water, dan weer als vuur. Het goddelijke kan slechts in beelden worden uitgedrukt.

De Geest wordt water genoemd. Hij maakt immers de „mentes" die eerst dor waren, vruchtbaar, Jes. 44. De wateren en stromen, door de Here beloofd, zijn de Heilige Geest, zijn levendmakende wind, zijn ingegeven kracht voor uw zaad, de zegen voor uw kroost, nl. de verkorenen. Zij zullen uitspruiten, zeer voorspoedig opgroeien en vrucht dragen. Deze vrucht is, dat ze allen des Heren eigendom willen zijn, door een waar geloof en dit vrijmoedig belijden.

Hetzelfde beeld wordt door Jezus verscheidene malen gebruikt.

Het water dat Hij geeft wordt een fontein, springend in het eeuwige leven. Het is een pand van het eeuwige leven. Wie dit water heeft, heeft alle wijsheid, leven en vertroosting, die men zich wensen kan. Het stroomt ook door tot de naaste in lering, vermaning en vertroosting en andere goede werken. Het maakt vruchtbaar in goede werken en geeft verkwikking in de hitte van verzoeking. Het lest de dorst naar de goederen van deze wereld. Het reinigt van de zonde. De Geest is de Enige die dit alles werkfi^s. j^jj heiligt de mens voor God en de naaste.

De Geest wordt ook vuur genoemd. Dezelfde zaken komen aan de orde. Vuur is uitdrukking van kracht en felle bewogenheid. Het brandt het vuil van de zonde weg, zet in vuur en maakt onoverwinlijk om bovenal de eer des Heren te bevorderen. We zien dat de discipelen op Pinksteren met vuur worden gedoopt. Wat voor een tijd zichtbaar gebeurde, gebeurt weldra en tot nu toe in alle verkorenen onzichtbaar. Want wie de Geest van Christus niet heeft, is niet van Hem. Maar waar de Geest is, kan dat vuur en vermogen om de eer van Christus te verbreiden niet ontbreken.124 Dg Geest is het vuur van de „ardor gloriae Dei".

Vaker wordt de kracht van God aangeduid als Geest. Deze naam is allereerst gegeven aan de wind en lucht, want deze zijn wel zichtbaar, maar toch anders dan andere vaste substanties. Tevens hebben wind en lucht een bijzondere kracht. Johannes sprak van Geest en vuur om de bijzondere kracht van de doop waarmee Jezus zou dopen, te beklemtonen. De Geest is macht en kracht.125

Daarom wordt de Geest ook zalving genoemd. De verkorenen worden

door de zalving met de Geest als koningen en priesters tot hun ambt geschikt verklaard, ja nog meer geschikt gemaakt. Deze zalving leert hun alles en is waarachtig. Want de hele hoofdsom van de zaligheid ligt hierin, dat we recht worden onderwezen in alles wat van God is. Want het eeuwige leven is God te kennen en Jezus Christus, Die Hij gezonden heeft. 126 De zalving ziet bij Bucer dus bizonder op de kennis Gods.

Ook wordt de naam Parakleet aan de Geest gegeven. Dit betekent niet zozeer dat Hij troost, als wel dat Hij beschermt en bemoedigt, en aandrijft. Hij was beloofd om de apostelen alles te leren en te binnen te brengen al wat Jezus gezegd had, opdat ze zouden kunnen getuigen en ovrtuigen. Vanwege de moeite en vijandschap der wereld was het waarlijk nodig dat de apostelen met deze kracht uit de hoge werden bekleed. Die kracht troost niet alleen de verslagenen, maar bemoedigt allen die vreesachtig zijn en van nature voor de dood vrezen. Hij sterkt om, met verachting van de wereld en zonder vrees voor de dood, onverschrokken Christus als Koning te verkondigen en alles om Hem te verwerpen. 127 Ook hier gaat het om het afsterven van de oude mens en het leven van de nieuwe.

De kracht en de macht van God wordt ook vinger Gods genoemd. 128 Vooral als de kracht waardoor God tekenen doet.

Ten slotte is de Geest zegel en pand genoemd. De verzegeling des harten bepaalt echter niet het geloofsbegrip van Bucer, zoals dat wel bij Calvijn het geval is. 1^9

Met deze namen is het werk van de H. Geest nog niet voldoende beschreven. Daarom gaat Bucer voort. De Geest maakt dorstig naar het Woord van God. Hij doet dit Woord aannemen. Hij maakt dat we niets hoger achten dan de verkondiging van de eer van God, zelfs ons leven niet. Zelfverloochening komt in de plaats van het zichzelf zoeken. Met oprechte liefde betonen we ons aller dienaar, in het bijzonder van de huisgenoten des geloofs. Hij temt het vlees, opdat onze gehele natuur zich buigt voor de goddelijke wil.t^o Dg H Geest brengt de mens tot het doel waartoe God hem heeft geschapen. Hij schenkt de gaven die nodig zijn om de bijzondere roeping te vervullen. Hij spreekt en doet alles in de verkorenen, opdat in hen door zijn Geest Christus leeft, en niet zijzelf.i^i

Christus regeert de zijnen. Hij is Koning. De gave van de Geest komt van Hem, daar Hij alle macht van de Vader heeft ontvangen. Hij geeft een nieuwe geest, opdat we waarlijk vrij van zonde zijn en bekleed met ware gerechtigheid. Voorts geeft Hij alle gaven als wijsheid, kennis, profetie en talen of welke ook, die nodig zijn voor ons heil, en voor de verbreiding van

de eer van God. Johannes heeft inderdaad de goddelijkheid van het rijk van Christus duidelijk gepredikt. Want hij schrijft Hem, samen met de Vader, de kracht toe, om ons te vernieuwen en te rechtvaardigen, en volkomen zalig te maken: dat is de gave van de H. Geest. 1^32 Dit alles onderscheidt de kinderen Gods van de kinderen des duivels. 1^3

De H. Geest werkt, dat Christus in de zijnen leeft en dat ze naar zijn beeld gevormd worden. Juist in de heiliging vindt de gemeenschap met Christus plaats. Het is een gave na de gave des geloofs. Ze gaan samen, maar worden niet tegelijk gegeven. Dit is wel het geval bij Calvijn. Daarom is de verhouding van heiliging en rechtvaardiging bij hem anders dan bij Bucer. De gemeenschap met Christus in zijn dood en opstanding wordt bij Bucer m de heiliging des levens concreet. Bij Calvijn is deze in en door de gave van het geloof verkregen. Het valt dan ook op, dat Bucer, als hij over het heiligende werk van de Geest spreekt, met geen woord rept over het geloof. Voor Calvijn blijft ook de heiliging een zaak des geloofs, en daarom van hoop. 134

Slotopmerkingen

Voordat Bucer kwam tot het reformatorische geloof, had hij kennis gemaakt met de middeleeuwse scholastieke theologie en in het bijzonder met de gedachten wereld van het humanisme. Dat laatste richtte zijn aandacht ook op Augustinus, die grote invloed kreeg op zijn theologische conceptie. We denken hier aan zijn gedachten over predestinatie, rechtvaardiging, en kerk.

We hebben gewezen op de beslissende ontmoeting met Luther. Maar ondanks de kracht die van deze uitging, werd hij geen luthers theoloog.

De vergelijkingen met Calvijn leerden ons, dat hij veel dichter bij Geneve stond dan bij Wittenberg. Dit toont zijn zelfstandigheid. Zijn spiritualistische, , mystieke aanleg bracht hij meer uit zijn geboortestreek. Hierdoor stond hij open voor sterke invloed van Zwingli. Denkend over de problemen van zijn tijd legde hij, onder invloed van Augustinus en Zwingli, de nadruk op het innerlijke tegenover het uitwendige, op de inhoud tegenover het teken van de sacramenten, op de Geest tegenover het Woord. Werd het spititualisme van Zwingli begrensd door het Woord, ook bij Bucer kan dit worden vastgesteld. Toch blijven spiritualistische trekken in zijn denken aanwezig. Calvijn heeft hier de grenzen scherper getrokken.

Bucer volgde niemand slaafs na. Hij zocht naar waarheid bij vriend en vijand. Hij probeerde te binden, zonder gebonden te worden. Daarom

stond hij open voor doperse gedachten, maar verwierp hij hun donatisme en koos hij voor de volkskerk. Tegenover hun pelagianisme stelde hij, dat alle heil alleen van God afhangt. Zijn accoord met Zwingli over de almacht van de Geest sloot hem niet af voor de gedachten van Luther over de genademiddelen. Dit leidde hem tot zelfstandige gedachten over de Kerk en haar gezag en plaats in de samenleving. Hierin schuilt zijn grootheid en zijn zwakheid. Zijn grootheid omdat hij uit vele richtingen gedachten samentrok die hun plaats hebben behouden in het gereformeerd protestantisme. Zijn zwakheid, omdat hij meer overnam dan verantwoord was. Alleen een groter figuur dan hij was in staat hier reformerend op te treden.

Het mag een wonder heten, dat deze er was in Calvijn. We mogen stellen, dat Bucer Calvijn zeer geholpen heeft in de uitwerking van zijn theologie. Hij heeft gewichtige bouwstenen aangedragen. Maar de helper is geen meester. Calvijn wilde gebruiken, maar niet zonder kritiek. Hij ontzag zich niet, de aangebrachte bouwstenen flink bij te houwen. Hij nam Bucers nog scholastiek gekleurd geloofsbegrip niet over, werkte de gedachten over de predestinatie meer christologisch uit, betrok Woord en Geest sterker op elkaar dan Bucer, onderscheidde de algemene werking van de Geest duidelijker van de levendmakende en heiligende werking, en leerde over rechtvaardiging en heiliging toch anders. Uit voorreden en brieven is bekend dat Calvijn Bucer zeer hoog achtte. Anderzijds ontging aan Bucer de grootheid van Calvijn niet, getuige zijn moeite hem aan Straatsburg te binden.

In Bucers pneumatologie heeft het soteriologische aspect zeer de aandacht. We hebben er herhaaldelijk op gewezen, dat hij door zijn pneumatologie tot een trinitatrische theologie komt. Maar de soteriologie maakt, dat hij bijzonder weinig aandacht schenkt aan de zelfstandige Persoon van de H. Geest. Het is veel meer de kracht van de H. Geest waarover hij spreekt. De Geest gaat uit van de Vader en de Zoon. Het filioque speelt een heel belangrijke rol in zijn theologie. En deze Zoon was het vleesgeworden Woord van God. Door de H. Geest bleef zijn vlees rein. Bucer was geen dualist dat hij het vlees op zichzelf verachtte. Christus gaat bij Zijn hemelvaart niet in op de Geest. Zijn vlees is in de hemel. De Geest vertegenwoordigt Hem naar het vlees en Hij regeert door de Geest. Hierdoor maakte hij zich los van het spiritualisme van vele dopers. Zijn soteriologie was christologisch, pneumatologisch bepaald. Het filioque geldt ook voor de werking van de Geest in het algemeen. Bucer leert dat alle dingen uit God zijn. En de Zoon is scheppingsmiddelaar. Daarom is Hij, door wie alle dingen gemaakt zijn, ook degene door wie alle dingen worden hersteld. Bij de universele kosmische werking van de Geest staat Bucer niet uitvoerig stil. Hij heeft er zeker oog voor. Maar dan komt juist duidelijk naar voren dat hij niet goed heeft onderscheiden. Hij heeft de werking van de Geest, uitgaande van de eeuwige Zoon van God en die van het vleesgeworden Woord met elkander verward, en daardoor het algemene en het bijzondere. Hier

is hij in het humanisme blijven steken, en bleven er spiritualistische trekken in beschouwingen over Woord en Geest. Vandaar zijn hoge waardering voor de filosofen en zijn hoop voor hun zaligheid. Vandaar ook zijn erkenning dat sommigen zonder het Woord werden toegebracht, b.v. de wijzen uit het oosten. Het mag gelukkig heten, dat hij zich hierin tot het verleden beperkte. Normaal achtte hij het zeker niet.

Dat hij het werk van de Geest verbond met dat van Christus was grote winst tegenover de dopers, maar hij trok niet de laatste consequenties. Dat maakt zijn theologie tweeslachtig en kost haar veel kracht. Calvijn was hier veel breder, dieper en daardoor scherper.

Beiden kenden geen profaan terrein, maar de wortel van hun gedachten lag niet op dezelfde plaats. Beiden waardeerden de wetenschap, maar Calvijn zag scherper en beter waar de grenzen lagen. Als Bucer wel de piëtist genoemd wordt onder de reformatoren, stemt zijn waardering voor de wetenschap daarmee niet overeen.


1 2 Sam. US : 19.

2 Institutie Joh. Calvijn, IV, 1, 5; vgl. o.a. zijn commentaar op Joh. 5 : 36 vv.

3 H. Strohl, Bucer hwmaniste chrétien, Paris 1939, p. 5-9; Fr. Wendel, Martin Bucer, Straatsburg 1951, p. 6; Qustav Anrieh, Martin Buoer, Straatsburg 1914, S. 3 f.

* A. Lang, Zwingli und Calvin, 1913, S. 83; H. M. Bamikol, Bucers Lehre von der Eeohtfertigung, Göttingen 1961, (in Maschinensehrift) S. 2; G. Anrieh, a.a.O., 8. 121 f.; F. Wendel, I.e., p. 16.

5 H. M. Bamikol, a.a.O., 8. 26 f.

6 ö. Anrieh, a.a.O., 8. 122; F. Wendel, I.e. p. 17 3.

V G. Anrieh, a.a.O., 8. 123.

8 H. Strohl, I.O., p. 19; G. Anrieh, a.a.O., 8. 124.

9 G. J. van de Poll, M. Bucers liturgical ideas, Assen 1954, p. 56 e.v.; T. F. Torrance, Kingdom and Church, Edinburgh 1956, p. 73.

10 A. Lang, a.a.O., 8. 84; J. Courvoisier, La notion d'Eglise chez Bucer, Paris 1939, p. 50 s.; A. Lang, Der Kommentar, M. Butzers, Leipzig, 1900, S. 117-120 u. 141 f.; G. Anrich, a.a.O., S. 125; J. Courvoisier, I.e., p. 43 s.; idem p. 60s.; A. Lang, Der Komtmentar, S. 176 f.

11 G. Anrich, a.a.O., 8. 127 f.; F. Wendel, I.e., p. 18 s.

12 G. Aarieh, a.a.O., 8. 131 f.

13 In sacra quatuor evangelia, Enarrations pei-petuae, secundum recognitae in quibus praeterea habes syncerioris Theologiae locos communes supra centum ad seripturarum fidem simpliciter, et nuUius cum insectatione tractates, adiectis etiam aliquot locorum retractationibns. Basilae apud Joan Hervagium, anno MDXXXVI mense septembri (geciteerd als Enarr. S6).

14 Enarr. 36 3A, voorwoord op Matth.

15 idem 21B op Matth. 2 : 6.

16 idem 192D op Matth. 7 : 6.

17 idem 1.36C op Matth. 5 : 33 e.v.

18 idem 138D op Matth. 5 : 38.

19 idem 629A op Joh. 3 : 11.

20 A. Lang, Der Kommentar, 8. 144; Enarr. S6 124C op Matth. 5 : 17; H. M. Barnikol, a.a.O., S. 35-50.

21 Enarr. 36, 121A op Matth. 5 : 17.

22 idem, 121A op dezelfde plaats.

23 idem, 121 B en 122 C.

24 idem, 2D, voorwoord op Matth.

25 ETMTT. S6, 3A.

26 idem, 629 A op Joh. 3:11.

27 J. Courvoisier, I.e., p. 91 f.

28 8. van der Linde, De leer van den Heiligen Geest 'bij Calvijn, blz. 69 e.v.

29 W. Krusche, Das Wirken des Heiligen Geistes nach Calvin, 1957, S. 161-184.

30 Enarr. S6, p. a; Verus huius historiae autor Spiritus sanctus est.

31 S. van der Linde, a.w., blz. 89-98.

32 Voor eenheid en onderscheid zie W. Krusche, a.a.O., 8. 184-195; F. Wendel, Calvin, p. 156 s.s.

33 Enarr. 36, p. 520 D op Luk. 24 : 27 e.v.

34 H. M. Barnikol, a.a.O., S. 28-32.

35 Enarr. 36, 518 op Luk. 24 : 27.

36 idem, 520 CD op Luk. 24 : 27.

37 idem, 629 A op Joh. 3 : 11.

38 Enarr. 36, 203 A op Matth. 7 : 22; 327 A op Luk. 4 : 22 e.v.

39 idem, 80 D op Matth. 4 : 7.

M W. Krusche, a.a.O., S. 185 f.

*! S. van der Linde, a.w., blz. 170.

*2 idem, 258 op Matth. 10 : 1.

43 idem, 259 B op Matth. 10 : 2 e.v.

4* Ernarr. 36, 268 D op Mattli. 10 : 19 e.v.

45 idem, 750 C op Joh. 14 : 16.

46 idem, 268 D op Matth. 10 : 19; 80 e.v. op Matth. 4 : 7.

47 idem, 520 C op Luk. 24 : 27.

48 idem, 327 AB op Matth. 13:54 e.v.; 691 op Joh. 7:15; vgl. Lang, Der Kornmmentar, S. 179.

4» Enarr. 36, 211 op Matth. 8 : 4.

60 idem, 255 B op Matth. 9 : 37.

81 idem, 256 D.

52 idem, 638 op Joh. 3 : 27.

63 idem, 639.

6* idem, 640 D op Joh. 3 : 33 ev.

B5 J. Courvoisier, I.e., p. 92 e.v.

B6 A. Lang, Der Kommentar, S. 310.

87 S. van der Linde, a.ui., 166 e.v.

68 Enarr. 36, 35 AB op Mattli. 3 : 2.

69 idem, 36 D.

60 idem, 593 A op Joh. 1:29; 648 A op Joh. 4 : 24.

61 idein, 307 B op Matth. 12 : 31 e.v.; 63 A op Matth. 3 : 11.

82 Ernarr. S6, 592 C op Joh. 1 : 29 e.v.

63 W. Krusche, a.a.O., S. 231.

8* W. Krusche, a.a.O., S. 221.

85 Grützmacher, Wort imd Geist, 1902, S. 121; vgl. J. Couvoisier, I.e., p. 94-96.

66 T. F. Torrance, I.e., p. 74; p.p. 80.

07 J. Courvoisier, I.e., p. 88.

88 T. F. Torrance, I.e., p. 81; J. Courvoisier, I.e., p. 89.

69 Enarr. S6, 553 e.v. op Matth. 16 : 19; vgl. A. Lang, Der Kommentar, S. 132, 181 V., 304 V.

70 A. Lang, a.a.O., S. 305.

•ïl J. Courvoisier, I.e., p. 86 e.v.

72 Enarr. 36, 592 D op Joh. 1 : 29.

73 idem, 621 B op Joh. 3 : 5.

74 idem, verg. J. Courvoisier, I.e., p. 82 etc.

75 Enarr. 36, idem.

76 A. Lang, Der Kommentar, S. 137 f; 192 f.

77 J. Courvoisier, I.e., p. 86, 90 a.s., met citaat van Augustinus; 94 s.s.

78 J. Courvoisier, I.e., p. 95.

79 S. van der Linde, a.w., blz. 98-110.

80 J. Courvoisier, I.e., p. 135 s.s.; W. Krusehe, a.a.O, 8. 302.

81 Enarr. 36, 169 A op Matth. 6 : 13.

82 A. Lang, Der Kommentar, S. 165 f; Ernarr. 36, 715 B op Joh. 4 : 17; Bom. 4.

83 Enarr. S6, 579 B op Joh. 1 : 13.

8* Ernarr. 36, 474 C op Matth. 5 : 46.

85 idem, 672 C op Joh. 6 : 37.

86 idem, 411 B op Matth. 20 : 16.

87 idem, 706 D op Joh. 8 slot; 712 op Joh. 9 slot; 649 A op Joh. 4 : 19; 461 A op Matth. 24; 716 D op Joh. 10 : 16; 203 B op Matth. 7 : 23.

88 idem, 715 B op Joh. 10 : 17.

89 idem, 649 A op Joh. 4 : 19; 697 A op Joh. 7 : 50; 704 D op Joh. 8 : 44; 308 D op Matth. 12 : 32; 91 A op Matth. 4 : 18.

90 idem, 648 D op Joh. 4 : 16; idem, 91 A op Matth. 4 : 18.

91 idem, 308 op Matth. 12 : 32.

92 A. Lang, Der Kommentar, S. 191.

93 A. Lang, a.a.O. S. 109.

9* Enarr. 36, 221 A op Matth. 8 : 5.

95 idem, 670 D op Joh. 6 : 29.

96 idem, 220 C op Matth. 8 : 5; 314 op Matth. 12 : 37.

97 idem, 222.

98 iderm, dit alles komt in zijn commentaar op de Romeinenbrief nog scherper uit; vgl. H. M. Barnikol, a.a.O., 8. 53-54; 57-59.

99 idem, 222 D.

100 idem, 223 A/B/C; 247 A op Matth. 9 : 14; 671 B op Joh. 6 : 36.

101 Enarr. 36, 363 B en 364 op Matth. 16 : 27; H. M. Bamikol, a.a.O., S. 9-10.

102 idem, 224 D opM atth. 8 : 5 e.v.

103 H. M. Barnikol, a.a.O., S. 85-129.

104 8. van der Linde, a.w., p. 153, 154; H. M. Bamikol, a.a.O., S. 121-123.

105 H. M. Barnikol, a.a.O., S. 8, 9; W. Krusche, a.a.O., S. 237 .

106 W. Krusche, a.a.O., S. 250; vgl. Barnikol, a.a.O., S. 62-64.

107 A. Lang, Der Eommentar, a.a.O, 8. 122.

108 Enarr. 36, 435 op Matth. 22 : 41 s.s.

109 idem, 592 C op Joh. 1 : 31 e.v.

110 idem, 194 C op Matth. 7:9; 622 e.v. op Joh. 3 : 6.

111 Enarr. 36, 619 s.s. op Joh. 3 : 1 e.v.

112 idem, 621 AB op Joh. 3 : 5; 622 D.

113 Enarr. S6, 621 A/B op Joh. 3:5; 622 D.

11* idem, 623 B op Joh. 3 : 10.

11a idem, 523 op Matth. 28 : 19.

116 tóemt, 591 D op Joh. 1 : 31 s.s.

117 idem, 751 A op Joh. 14 : 21.

118 S. van der Linde, a.w., blz. 118.

119 idem, blz. 120 s.s.

120 idem, blz. 127.

121 idem, blz. 132; T. F. Torrance, I.e., p.p. 73 en 90.

122 EnarT. S6, 60 D op Matth. 3 : 11.

123 Enarr. 36, 61 B en 62 C op Matth. 3 : 11.

124 idem, 62 C op Matth. 3 : 11.

125 idem, 62 D.

126 Enarr. 36, 63 A.

127 iéem, 63 A.

128 idem.

129 H. M. Barikol, a.a.O., S. 69-70; W. Krusehe, a.a.O., S. 255 e.v.

130 Enarr. 36, 63 B

131 idem, 63 B.

132 Eriarr. S6, 64 C.

133 idem, 591 op Joh. 1 : 31 s.s.

134 H. M. Barnikul, a.a.O., S. 73 f; S. van der Linde, a.w., blz. 146 e.v.; W. Krusche, a.a.O., S. 275; F. Wendel, I.e., p. 182-191.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juni 1965

Theologia Reformata | 76 Pagina's

MARTIN BUCER OVER DE HEILIGE GEEST

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juni 1965

Theologia Reformata | 76 Pagina's