Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

REFLEXIE OVER PROJECTIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

REFLEXIE OVER PROJECTIE

26 minuten leestijd Arcering uitzetten

S. Meijers

Projectie en psychologie

De titel leidt een stukje bezinning in over een vraagstelling die op bijna alle terreinen van de wetenschap voorkomt, nl. die naar de betekenis en invloed van de projectie in ons denken en waarnemen en op het resultaat daarvan.

Projectie! Met dit woord raken we aan de complexiteit van het organisme dat wij mens noemen. Hij heeft immers een wonderlijk vermogen: hij vermag niet alleen afstand te nemen tot zijn omgeving, tot de dingen rondom hem, hoezeer hij daarmee ook is verbonden, maar tevens tot zichzelf. Terwijl hij dit echter doet is hij van die omgeving geen ogenblik los, maar er op duizend manieren mee verbonden. Men drukt het zelfs vaak nog sterker uit: de mens is zijn eigen geschiedenis: omgeving en personen vallen samen!

Dit geeft een merkwaardige spanning. Hij kan zijn omgeving niet verloochenen, zijn eigen subjectiviteit niet ofheffen, op straffe van op te houden zichzelf te zijn. Daarom doortrekt zijn subjectiviteit zijn waarneming, zijn denken, zijn concluderend vermogen. Toch grijpt hij hier telkens weer bovenuit. Hij wil immers zijn omgeving beheersen, ordenen, duiden. Hij kan dat niet laten, wil hij er geen slachtoffer van worden. Zo gaat hij bepaalde dingen „scheppen", d.w.z. ze vanuit zijn bewustzijn te voorschijn brengen, en aan zijn omgeving, terecht of ten onrechte, opleggen. Als hij alleen het lijdend voorwerp van zijn omgeving is loochent hij zichzelf, en dat weet hij; maar als hij er zich van isoleert, door haar in kaart te brengen en te beheersen als een buitenstaander, verliest hij evenzeer zijn eigenheid, offert hij zijn in het geheel verweven zijnde individualiteit. In die spanning beleeft hij zijn mens-zijn.

Conflict met de theologie?

Natuurlijk: dit is een analyse die wij in de eerste plaats aan de psychologie te danken hebben — overigens hand in hand met de wijsgerige ontwikkeling. Het weten van deze ambivalente grondhouding is een vrucht van de psycho-analyse, vooral sinds de twintiger jaren. Maar het roept vragen op die niet alleen voor andere terreinen van wetenschap actueel zijn, maar ook in de theologie hun weerklank vinden.

Als voorbeeld hiervan kan het nummer gelden van het tijdschrift Wending — juli/augustus 1963 — dat geheel aan deze vragen werd gewijd. Daarnaast kan er op worden gewezen, dat juiste vanuit een bepaalde hantering van deze gedachten op het christendom aanvallen zijn gedaan, die niet maar door een hooghartig schouderophalen kunnen worden beantwoord. Men denke hier aan het boek van S. Vestdijk: De toekomst der Religie.

Wij zouden er niet graag voor willen pleiten, om in het vervolg onze doordenking door de psychologie te laten leiden. Dat gevaar is er namelijk. Het geloof kan immers niet op het horizontale vlak spreken, om daarna van de openbaring over te laten wat zich ongedwongen laat invoegen in datgene, wat men langs een andere weg al had gevonden. Waar de ambivalente grondhouding van de mens tot uitgangspunt wordt gemaakt voor de theologie wordt deze haar dienares, en verschraalt de theologie tot existentietheologie. Maar: dat betekent niet dat het probleem niet bestaat!

Wij belijden, dat door de openbaring de mens wordt geraakt in de werkelijkheid waarbinnen hij leeft. Er is een vereniging van de werkelijkheid van Gods openbaring met onze werkelijkheid. Dat is juist de troost van het geloof. Wij staan, zoals we zijn, niet naast het Koninkrijk Gods, maar er in. Niet onze ziel wordt gered, maar ons léven. Hart, ziel, wil, verstand, om deze bijbelse — niet psychologisch bedoelde — begrippen maar even te hanteren, kortom alle menselijke vermogens, zijn in de voortgang van de openbaring betrokken. Dat is het geheim van de Heilige Geest. De schepping wordt geheiligd!

Daarom: de analyse van een stukje scheppingswerkelijkheid kan aan dit geheimenis alleen maar kwaad berokkenen als het verkeerd wordt gehanteerd door het tot een geïsoleerd uitgangspunt te maken of er conclusies aan te verbinden die aan het werkelijkheidskarakter van de openbaring voorbijgaan.

Actuele probleemstelling

Het is daarom goed om de vraagstelling nog eens opnieuw te verwoorden: het probleem van de projectie, maar dan binnen het terrein van de geloofswerkelijkheid. Laat ik proberen om het probleem in een concrete, vereenvoudigde vorm samen te vatten: in hoeverre is datgene wat wij geloven eenvoudig datgene wat wij willen geloven, of datgene wat wij vanwege de een of andere innerlijke noodzakelijkheid — ervaring, opvoeding, traditie — wel móéten geloven om ons staande te kunnen houden te midden van de harde werkelijkheid waarin we leven?

Het gaat er dus allereerst om, de waarheid van het gezegde onder ogen te zien dat „de wens de vader is der gedachten". Geloven we maar niet al te gemakkelijk datgene wat we graag willen geloven? Is de inhoud van ons

geloof niet al te vaak mede bepaald door ons eigen scheppend vermogen, waarmee we aan onze omgeving een bepaalde visie opdringen, die in feite bepaald wordt door ons onvermogen om harmonisch in het leven te staan? Daarbij sluit dan aan het volgende spreekwoord: zoals de waard is vertrouwt hij zijn gasten. Wij zijn dan die waard, en de gast is God Die omgevormd wordt door ons voorstellingsvermogen naar een beeld dat wij scheppen, maar dat niet door Hem geschapen werd.

Zo wordt door het probleem der projectie, inzonderheid de vraag naar onze godsvoorstelling actueel. Is onze God wel die van de bijbel, of veel meer die van de Grieken? Dus: een afgod? Is het aandeel van de mens in het gangbare christelijke godsbeeld niet veel groter dan wij denken, met alle gevolgen van dien voor de „rest" van de leer?

Toewending van de theoloog naar de werkelijkheid

Ik besef dat een dergelijke vraag ongerustheid kan wekken, ook op gereformeerd erf. Toch kan deze verontrusting heilzaam zijn. Er is immers ook een te gemakkelijke manier om over God te spreken. Een sterk rationele beschouwing van God en Zijn openbaring is ons in het verleden niet vreemd geweest. Men ging dan primair uit van de gedachte dat God in de bijbel zichzelf heeft „beschreven". In de locus de Deo „rej> eteerde" de dogmatiek de bijbel, en men voelde zich bij deze typisch westerse godsbeschouwing gerust.

De keerzijde hiervan was het uiteenrukken van het objectieve, het geopenbaarde, en het subjectieve, de mens die met de openbaring bezig is en op haar wordt betrokken. Maar aan de gedachte dat de mens de openbaring ook subjectief verwerkt en verwoordt werd weinig aandacht besteed. De werkelijkheid moest voor de waarheid wijken.

Dit intellectuele omgaan met de bijbel moest dan worden gecompleteerd door een daad van het gemoed — de bekering — die als noodzakelijke aanvulling dan ook alle nadruk kreeg. In die trant is door velen gedacht en gepreekt, en wordt het nog!

Dan ojjeens een vraagstelling, die ons laat zien dat zelfs de meest objectieve formuleringen van mensen ook het stempel van de mens dragen. Dan opeens: confrontatie met een gedachtengang, die het menselijk aandeel in de theologie onontkoombaar aanwijst. Dan opeens: een aanwijzing, dat het niet mogelijk is voor de mens om zich boven zichzelf te verheffen, en een begrip van de waarheid te hanteren dat geacht kan worden los te staan van de mens zelf. Dan opeens: een analyse die zijn uitgangspunt niet neemt in een algemeen geldende waarheid over God en wat Hij gezegd heeft, maar in de werkelijkheid van de mens die objectiverend, projecterend en duidend bezig móét zijn, wil hij zichzelf kunnen zijn.

Toewending van de wijsbegeerte naar de werkelijkheid

De vraagstelling omtrent de projectie heeft dan ook een achtergrond die een breuk betekent met het idealistische verleden. Al bij het Platonisch christendom vinden we de benadering van mens en werkelijkheid vanuit het bovennatuurlijke. Bij Plato was de ideeënwereld, de „hogere wereld", de plaats van normen en waarden, weliswaar niet bedoeld als een toevluchtsoord, als een soort „hemel", waar de mens in de gebrokenheid en chaos van zijn bestaan rust kon vinden, maar hij opende toch een weg die de mens in eerste instantie niet naar de werkelijkheid verwees maar naar „boven". Bij Plato is deze „hogere wereld" nog geheel gericht op de activering van de menselijke samenleving, op een politieke ordening van maatschappij en cultuur. Maar: men moest via een weg van filosofische inkeer er toch wel toe „opstijgen", om daarna de werkelijkheid tegemoet te treden.

Zo zat hierin een „ontvluchtende" tendens, een stuk idealisme, dat het oude christendom voor zijn godsbeeld met graagte heeft aangegrepen. Door deze bovennatuurlijke wereld met God gelijk te stellen vond men de garantie, dat dit het enige was dat duurzaam mocht heten en waard om er naar te streven. De mysticus gaat zich onttrekken en gaat zich richten op God, de eeuwige oorsprong van zijn leven, de enige échte werkelijkheid.

Het hoogtepunt van deze idealistische lijn wordt gevormd door Hegel. Daar komt de geest geheel los te staan van de mens en zijn werkelijkheid, en is de persoonlijkheid niet meer dan een voorbijgaande fase in de ontwikkeling van de absolute geest, die zichzelf verwerkelijkt. De geschiedenis is geestesgeschiedenis geworden, de werkelijkheid met haar gebrokenheid en tegenstellingen schijn! In feite wordt de individualiteit opgeheven. Onze menselijke historie is in dit proces slechts een voorbijgaande uitdrukkingswijze, niet meer „reëel".

De reactie hierop — in het Marxisme en existentialisme — is geweest een hernieuwde toewending naar de werkelijkheid, als innerlijk verzet tegen dit tot pantheïsme geworden idealisme, een verzet, samenvallend met de ontwikkeling van de natuurwetenschappen. Niet meer de ideële wereld wordt het uitgangspunt, maar de natuurlijke werkelijkheid waarbinnen de mens zich beweegt, waartoe hij behoort, en waaraan hij deel heeft.

Toewending van de psychologie naar de werkelijkheid

De psychologie van de laatste veertig jaar wil hiervoor ook open staan. Men trachtte het wezen van de mens niet meer op idealistische wijze te funderen, maar het te zoeken in datgene wat hem onderscheidde van de „lagere" natuur, niet meer vanuit een andere wereld, maar vanuit datgene wat voorhanden is. Zo probeerde men het zijn van de mens te doen oplichten door hem „naar onderen" af te grenzen. Het typisch menselijke is

dan allereerst, dat hij zich bewust is van een grens tussen hem en de buitenwereld, van zijn beperkt-en bepaaldheid: zijn bewustzijn. Daarnaast is er dan het wéten van dit weten: zijn zelfbewustzijn. Zo heeft men het wezen van de mens menen te vinden in de dualiteit van een dubbele wetenschap: enerzijds dat hij zich bewust is tegenover zijn buitenwereld te staan — een wetenschap die hem onderscheidt van andere verschijningsvormen van leven —, anderzijds dat in de beleving van deze begrenzing zich zijn persoonlijkheid voltrekt: het is een bewuste afgrenzing.

Zo is er een voortdurende spanning tussen subjectiviteit en objectiviteit: de mens tracht boven zichzelf uit te komen, streeft naar waarheid, worstelt met zijn begrenzingen, maar overwint die nooit.

In deze visie op de mens zijn nog altijd twee factoren aanwezig: de subjectieve mens en de min of meer objectieve buitenwereld, die met elkaar op gespannen voet staan. In de moderne fenomenologische methode wordt deze spanning goeddeels opgeheven. Daar wordt deze subject-object verhouding geheel verworpen, om nog meer nadruk te kunnen leggen op de onmogelijkheid van de mens boven zijn historie uit te komen. Bij Heidegger is er geen projecterende mens meer, maar slechts projectie. Er is geen objectieve buitenwereld meer waarmee wij worden geconfronteerd, maar er is slechts: de mens die zijn eigen wereld schept en beleeft.

Wonderlijke proces: men begint als reactie op het idealisme mens en werkelijkheid weer serieus te nemen, maar omdat deze beide over en weer op gespannen voet staan moet tenslotte één van deze beide polen wegvallen, zodat alleen de mens, déze concrete mens, overblijft. Eenzaam, solipsistisch, zonder gemeenschap met een breder verband.

Aanval op de religie?

Wie de mens wil zien in het licht van de openbaring zal deze vragen met een zekere openheid tegemoet kunnen treden. Immers: de God van de bijbel is de God van de aardse werkelijkheid, van deze mens die wij zijn, van deze werkelijkheid waarin wij leven en waarvan wij deel uitmaken. Daarin is het projecterend vermogen van de mens opgenomen, waarmee hij een greep tracht te krijgen op zijn omgeving door te ordenen, te beheersen, zelfs wanneer hij bezig is met de openbaring.

Daarom behoeven we in eerste instantie niet al te zeer te schrikken, wanneer we een boek lezen als Vestdijks Toekomst der Religie. Hij meent dat de objectieve geloofsinhoud slechts een projectie is van de mens, die zich langs metafysische weg een God schept en zo zichzelf verobjectiveert. Deze God is uiteraard onverdraagzaam, en zijn dienst betekent dan ook fanatisme. We zouden het kunnen vergelijken met wat de nationaal-socialist uit de oorlogstijd doet met het kwaad: het kwaad dat hij in zichzelf weet, projecteert hij in de jood. Nu hij het eenmaal buiten zichzelf heeft geplaatst —

uit armoede, omdat hij er niet mee kon leven — gaat hij het in de jood bestrijden, als de enige oplossing om het te beheersen. Zo plaatst de mens God buiten zichzelf, maar het is in wezen een vlucht die de communicatie belemmert, een projectie uit armoede, die de mens isoleert en ontheft van de verantwoordelijkheid met zichzelf te leven.

We kunnen de projectie echter ook tegenkomen in minder gevaarlijke vormen. Als de Eskimo geen zeehonden vangt projecteert hij een god in de zee, die ze daar vasthoudt. Zo heeft hij een greep gekregen op het gebeuren! De communicatie is niet verstoord!

Psychologische theologie?

Wat is nu de taak van de theoloog? Het onderscheid vaststellen tussen „acceptabele" en „gevaarlijke" projectie? Natuurlijk is dit onderscheid er wel degelijk. De natuurlijke handhavingsdrang van de mens kan leiden tot een isoleringsproces: de neurose. Hij schept zich een eigen werkelijkheid die niet meer op de gangbaar aanvaarde werkelijkheid klopt, uit armoede, en onvermogen met zichzelf te leven: de nationaal-socialist uit de oorlog, de man die zich Napoleon waant. De grens tussen beheersing en vereenzaming is overschreden. Het bepalen van deze grenzen is echter een zaak voor de vakwetenschap, de psychologie, niet voor de theologie.

Waar we dit laatste vergeten worden de omtrekken zichtbaar van de existentietheologie. Dan gaat de theologie het patroon borduren op het door de psychologie aangeboden stramien. Wat er dan uit de bus komt is duidelijk. Onze vooronderstelling moet dan worden, dat we afstand doen van de pretentie een absoluut weten over God te bezitten, zelfs over het bestaan van God. Want: dat zou de gesprekssituatie belemmeren, de communicatie tussen mens en medemens en omgeving. Unieke informatie te bezitten aangaande bovennatuurlijke dingen kan slechts de pretentie zijn van de zichzelf boven de werkelijkheid verheffende, neurotische geest. Voorbeeld: als Christus sterft, sterft hij door het fanatisme van de joodse gedachtenwereld van Zijn dagen, die een geprojecteerde God stelde in de plaats van de levende God, zodat de communicatie met Christus gestoord wordt, en Hij wordt uitgeworpen. Christus sterft niet aan de zonde en de toorn Gods, maar aan de projecties van mensen — en het evangelie is, dat Hij van Zijn kant de communicatie open houdt.

Twijfel en relativiteit zijn dan de — negatieve — kenmerken van een „christelijk" leven dat op zijn plaats is gebleven: open naar de ander, de wereld, en zo naar God. ledere theorie is acceptabel voor zover hij de communicatie niet stoort, doch alleen voor hem die deze theorie hanteert. Niet het waarheidsgehalte beslist — dat moet open blijven — maar de functie binnen de werkelijkheid van het leven. Het proces van de grensbeleving, de zelfbegrenzing tegenover de buitenwereld en de naaste, moet

doorgaan, want daarin komt het koninkrijk van God, Die de aarde trouw blijft.

De theoloog moet dit soort „theologie" afwijzen omdat het geen theologie is. Theologie is immers ondenkbaar zonder openbaring! Wie de vraag naar de openbaring stelt, stelt die naar de waarheid. Hij hanteert daarmede een ander criterium dan de psychologie. Hij vindt het criterium van de waarheid in het Woord, en daarom kan hij de psychologische weg niet opgaan op straffe van op te houden theoloog te zijn.

Wel kan hij zich echter door deze ontwikkeling laten leren. Die kan ons een waarschuwing zijn dat we met de openbaring niet al te menselijk moeten omgaan. De factoren van bewustzijn en zelfbewustzijn, van ervaring en ratio spelen mee in het spel van belijdenis en theologie. Steeds weer dreigt het gevaar dat het voertuig van de openbaring beladen wordt met de bagage van onze subjectiviteit, en daarmee de relatie tot de levende God en de medemens wordt verstoord. Pure objectiviteit is een illusie!

Wie openbaring zegt, zegt ook historie

Voor de openbaringstheoloog betekent dit geen relativering, maar alleen een aanwijzing dat we alleen zuiver met de openbaring kunnen omgaan als we historisch denken. Wij belijden dan ook de openbaring niet naast de werkelijkheid van ons leven, maar er in. De God van de openbaring is de God van Abraham, Izak en Jacob, de God JHVH, Die er bij is, en er zó bij is. Die handelt met en door Zijn kerk, en Die ook zegt hoe en waarom Hij zo handelt, nl. omdat Hij zo is. De God van Israël is geen theorie, geen product van menselijke ervaring of menselijk denken, en daarom wordt Zijn Naam niet uitgesproken in Israël en woont Hij in het donker. De God die wij hebben is allereerst de God Die ons heeft. Wij filosoferen niet allereerst over Zijn wezen, maar worden op Hem betrokken in Zijn daden. Wij kunnen over deze God niet beschikken, zoals de heidenen over hun geprojecteerde afgoden beschikten door gebed en offer, of zoals Israël over Hem meende te kunnen beschikken, toen het zijn gestolde God in de vorm van de ark de Filistijnen tegemoet droeg. Toen stond Israels vertrouwen niet op de God van daden en beloften, maar op een projectie. Neen: wij kennen deze God alleen in de actualiteit van de geschiedenis die Hij maakt en waarin wij zijn betrokken. God valt niet met een theorie die wij er aangaande Hem op na houden, maar: wij vallen er wel mee, want de meest rechtzinnige theorie is een projectie, een stukje afgoderij, wanneer hij niet is opgenomen in die werkelijkheid, die alleen voor het geloof open gaat. Zo heeft ook de theoloog altijd met de werkelijkheid te maken, en niet met ideeën die daarvan los staan.

Daarom is theologiseren een zaak van historisch denken, van verbanden onderkennen. Hoe gemakkelijk, maar ook gevaarlijk is het, om uit de

openbaringsgeschiedenis momenten te lichten, en zich daar theoretiserend, projecterend, beelden vormend, van meester te maken. Als de schepping gaat worden tot een hanteerbaar wetenschappelijk gegeven, de verzoening de gestalte aan gaat nemen van een contract, de spanning tussen menselijke verantwoordelijkheid en goddelijke verkiezing in een verstandelijk evenwicht wordt gebracht, de schuldvergeving in causale relatie wordt gesteld met schuldbewustzijn, de toorn Gods tot vijandschap of de liefde Gods tot medelijden wordt, de waarheid tot een formeel hanteerbare grootheid, de zonde tot een noodlot, de kerk tot een zuivere gemeenschap enz., dan is daar altijd de theoretiserende mens aan het woord die bezig is de dingen buiten zichzelf te stellen, en zich isoleert uit de geschiedenis die God heeft met mensen. Veelal is juist ook dan de onverdraagzaamheid het grootst.

Legitimiteit van de systematische doordenking

Houdt dit alles nu een principiële schuwheid tegen theoretische doordenking in? Is de leer de oerzonde tegen de historie? Neen: het voorafgaande is slechts een ernstig nemen van de openbaring als een historische, dadelijke openbaring, als geschiedenis. God stelt Zijn daden waarin hij de mens betrekt: scheppingsdaden, verlossingsdaden, kortom: openbaringsdaden. Binnen die daden hoort de leer ook thuis als een daad. Geen menselijke willekeurige reflexie op een van God gestelde proclamatie, zodat de interpretatie van Gods daden aan de willekeur van de — projecterende — mens zou worden overgelaten, maar met de daden geeft onze God Zijn communiqué: de uitleg en de verwijzing naar de achtergrond. Niet om ons van de werkelijkheid af te brengen in een andere wereld, maar om de onze te doorlichten tot op de Schepper en Verlosser. De daden worden begeleid door de daad der bekendmaking: Dieu parle bien de Dieu (Pascal).

En: deze openbaring komt aan! Waarom? Omdat de mens begiftigd is met verstand? Niet dat is de diepste reden! Het verstand van de projecterende mens is een gevaarlijk instrument wanneer hij zelf het handvat in handen houdt. Neen: wij mogen belijden dat het spreken Gods in leer en daad geen monoloog is, omdat zijn openbaring draagster is van een werkelijkheid, waaraan wij deel krijgen door de Heilige Geest. Wij worden met onze projecties opgenomen als een stukje geheel eigen geschiedenis in het openbaringshandelen Gods.

Binnen deze zich voorstuwende geschiedenis van de openbaring is plaats voor de doordenking van de samenhangen, die wij theologie noemen. Wij reageren immers op de openbaring, wdj polemiseren, wijzen af, stellen er onze projecties tegenover: de God der filosofen! Of: wij voegen ons, gehoorzamen, vertrouwen, luisteren, reflecteren op de openbaring, responderen. Dan is onze reflexie nooit helemaal alleen mensenwerk, omdat ze zich niet volstrekt binnen de cirkelgang van onze eigen persoonlijkheid alleen,

maar: Coram Deo, de God van Abraham, Izak en Jacob, de God Die „er bij" is, en Zijn Naam bekend maakt aan de volken.

Het antwoord op de vragen waarvoor de psychologie ons stelt kan dus niet komen vanuit een theorie, die het subject — de mens — en het object — God, de openbaring — precies in evenwicht weet te brengen. Ook mag men niet doorslaan naar de mens, die de maatstaf van de openbaring gaat worden, zoals in de existentietheologie. Het kan alleen gegeven worden vanuit het wezen van de openbaring zelf, die weigert om zich door ons denken te laten versubjectiveren, omdat er door de God van de geschiedenis op ons is gerekend!

Prediking

Daarom is het antwoord op de voortdurende bedreiging die van de menselijke subjectiviteit uitgaat in feite het eeuwenoude antwoord: de prediking van de heilsgeschiedenis, van de historie der godsopenbaring. Dit is niet zonder meer een goedkope verwijzing naar de kansel, want de prediker van vandaag die spreekt tot de mondige mens van na de Aufklarung mag zich gewaarschuwd weten, dat de mens aan wie hij predikt voortdurend geneigd is de beelden te aanbidden die niet gezien worden, maar wier dienst evenzeer verboden is als die van de heidenvolken rondom Israël. Zelfs voor de prediker dreigt het gevaar dat hij in de plaats van deze beelden nu een ander beeld gaat aanprijzen, dat hij substitueert, en zo de voortgang van de heilsgeschiedenis belemmert. Hij moge bidden om wijsheid, een eerlijk exegetisch geweten, een oog dat open is voor de historie van Gods handelen, open ook voor Gods handelen met de hoorders, die pastorale begeleiding nodig hebben vanuit hun subjectieve situatie naar de objectiviteit van de waarheid Gods die hun projecties overwint. Zo moge hij ook pleiten op de trouw van de Heilige Geest.

Dit weten om te zetten in de pasmunt van de regelmatige Concrete prediking is een geweldige opgave. Met een enkele richtlijn kunnen we elkaar hierbij wellicht van dienst zijn.

Coram Deo

Allereerst zal de prediking er op gericht moeten zijn, het wezen van de mens en zijn werkelijkheid te doorlichten coram Deo. Wat de mens is, zijn roeping en bestemming, kan slechts duidelijk worden wanneer we hem met zijn geschiedenis stellen voor het aangezicht Gods.

Dit is niet zo vanzelfsprekend als het schijnt. Veel prediking zoekt zijn kracht niet hierin, maar eerder in datgene wat de mens „naar onder" onderscheidt: ons verstand, onze verantwoordelijkheid, onze keuzemogelijkheid. Maar: dit kan de neurose in de hand werken, en is daarom niet evangelisch, omdat het de mens op zichzelf dreigt terug te werpen. De

communicatie waarvan het Woord spreekt is immers geen menselijke keuze, die hij tot stand kan brengen, geen stukje zelfverwerkelijking. De mens kan slechts projecteren, afgoden scheppen. Hij moet juist uit zijn isolement worden uitgetild. Dat kan alleen wanneer hij met zijn leven in het licht van de verhouding van God tot hem komt te staan.

Als wij dit niet scherp zien zal het menselijk onmachtsgevoel, het besef van zijn terminus, zijn grens, zich uiten in de projectie van een wrekende God. In feite suggereren we dat de mens dan zijn kracht zoeken moet in eigen mogelijkheden. De psychologie doet dit ook op het moment dat zij tot een levensbeschouwing wordt, en de vereenzaming is het resultaat geworden.

Zo bevorderen we alleen het existentialistisch levensgevoel, als we al te eenzijdig prediken: als u verloren gaat is het eigen schuld, zonder dat dit appèl van meet af aan is omringd door de mogelijkheden Gods. Beter is het om zijn kracht te zoeken in de overredingskracht van het Woord zelf, dat een innerlijke overtuiging in het leven roept, en de schamelheid van ons leven in de glans van de eeuwigheid stelt. Niet de terminus van de mens, waardoor hij zich afgrenst, is de stuwende kracht van het appèl, maar de prediking, dat God er-bij is in ons leven.

Ontdekkende prediking

Een tweede gedachte is hiermee nauw verbonden: we moeten op de rechte wijze ontdekkend prediken. Dat wil zeggen: de maatstaf moet zuiver zijn, en hij moet zo worden gehanteerd dat inderdaad het onheilige er onder komt.

Allereerst de maatstaf. Als wij zeggen: door de Wet is de kennis der zonde, moeten we ook weten wat we zeggen. Hoe licht wordt immers de Wet, in plaats van het Woord van de levende God, tot een verkapte projectie, tot een gegeven, dat zich tussen ons en het heil inschuift, een stukje ideologie: een dogma dat geloofd moet worden, een ervaring die gekend moet worden, een handelwijze die gevolgd moet worden. Ongemerkt hanteren we een projectie, een geïsoleerd gegeven, los van de historie, de context van waaruit ons bestaan wordt doorlicht. Het antwoord hierop is dan niet de kennis der zonde, maar een besef van onvolmaaktheid, of een zekere tevredenheid omdat men beantwoordt aan het gevraagde. De verhouding tot de levende God lijdt er schade door.

Maar ook: alles moet er onder vallen. De mens stelt buiten het evangelie slechts projecties tegenover het evangelie. Hij kan slechts afgoden scheppen. Hoe dichter bij het evangelie: hoe groter en geraffineerder zijn verzet. Hier moet gepredikt, dat zelfs de schoonste theorie niet kan redden, omdat de mens er alleen in blijft, en dat de zuiverste leer is geoordeeld wanneer zij niet is opgenomen in de geloofswerkelijkheid. Wanneer de waarheid misbruikt wordt, wordt ze tot leugen. Als twee hetzelfde zeggen, is het nog niet het-

zelfde. Van de een is het een historische daad, van de ander: een projectie. De Naam God wordt ijdel gebruikt!

Zelfkritiek

Hier keert het mes zich ook naar onszelf. De levende God betrekt ons in Zijn heilsgeschiedenis doordat we Hem in Zijn woord toevallen. Daarom zijn we het dichtst aan Zijn hart wanneer we Zijn Woord belijden. De „strijd voor de waarheid" is een bijzonder riskante zaak, wanneer hij niet van het begin tot het einde door deze context wordt beheerst. De opmerking van Vestdijk dat hij overal daar, waar men zo goed aangaande de waarheid is geïnformeerd, liefdeloosheid en fanatisme ontwaart, is wel ontdekkend! Natuurlijk: het is eenzijdig, en hij ziet ook voor liefdeloosheid aan wat in feite geloofsbelijdenis is. Maar hoe zou hij kunnen onderscheiden? De natuurlijke mens, in de cirkelbeweging en spanning van zijn eigen ik gevangen, verstaat de dingen niet die van de Heilige Geest zijn.

Maar: we zijn wel gewaarschuwd. We zijn nooit zo subjectief, als wanneer we uitsluitend objectief willen zijn. Het gebruik, de hantering van de waarheid behoort tot de waarheid zélf, omdat de waarheid historisch tot ons komt. En het misbruik van de waarheid ontluistert haar tegelijk. Daarom: wij doen haar de beste dienst door er onder te vallen, wetende, dat we niets vermogen tégen de waarheid maar vóór de waarheid.

Concrete prediking

Een derde gedachte is deze, dat we oog moeten hebben voor het moderne levensgevoel. Ik ben mij er van bewust, dat dit een misbruikte term is, en dat het moderne levensgevoel niet zo modern is als we wel eens denken, niet zo algemeen is als we geneigd zijn te veronderstellen, en te zeer complex is om het in een enkel woord te omschrijven. Maar één ding mogen we toch wel zeggen, tegen de achtergrond van hetgeen ik hierboven neerschreef: wij leven in een tijd, waarin de menselijke subjectiviteit zich sterk opdringt, gepaard gaande met het besef dat ieder leven zijn eigen geschiedenis heeft. Het existentieel levensgevoel vertolkt een stuk vereenzaming waaraan de mens deel weet te hebben in een tijd van collectiviteiten en massificatie. De mens heeft ook een geschiedenis „op zijn eentje". Het „ich bin meine Geschichte" is daarom eenzijdig, omdat de geschiedenis van ons leven zich wel degelijk voltrekt in een groter verband. „Wij" zijn ook „onze" geschiedenis, en die der dingen. Maar toch: de eigen aard van ieder leven dient te worden geëerbiedigd, ook in de prediking. Daarom is het zaak, de prediking concreet af te stemmen op het gehoor, en in de prediking de actuele werkelijkheid serieus te nemen. Natuurlijk: de bijbel spreekt ook algemeen over de mens en over God, maar altijd binnen het raam van de historie. Dus: de

staat in de concrete toestand, de bekering in de concrete eis van het Woord, en zo het concrete leven. Zo vindt de herkenning plaats, waardoor ons isolement w^ordt doorbroken.

Dan hebben we voor die mens nog een boodschap: die van de gemeenschap der gelovigen, waarin eveneens onze eenzaamheid wordt doorbroken, en waarin we worden ingevoegd, om te belijden: „Wir sind Gottes Geschichte", omdat we Zijn volk zijn. De concrete gemeenschap der heiligen als een uitzicht voor de vereenzaamde mens, een opdracht, maar bovenal: een gave!

Heilsprediking

Bovenal mogen en moeten we prediken: dat het heil breed is, en dat de vergeving der zonden geheel ons leven omvat. Ook: dat we nog wel wat bagage aan afgoderij zullen meebrengen, maar dat de Here God ons niet in de eerste plaats verlost van al onze afgoderij, van onze onheilige projecties, al saneert Hij terdege, maar ons verlost van schuld.

Dit is prediking: tot de mens die in de verwarring van zijn bewustzijn niet weet te onderscheiden, zeggen, dat God zondaren aanneemt. In deze aanneming tot kinderen voltrekt zicht de verlossing van de afgoden. Het zou wel eens kunnen zijn, dat onze prediking in de toekomst meer gericht zou moeten zijn op de prediking der verlossing dan voorheen, omdat de rijkdom der verzoening zo hevig wordt aangevochten door de afgoden die nog niet dóód blijken te zijn, zeker niet in onze tijd. Nochtans zullen wij daarbij het aanwijzen van zonde en schuld niet achterwege laten, omdat vsdj daarin blijk geven, de mens in zijn moeite met zonde en schuld grondig te verstaan, zo de prediking van verlossing en aanneming geloofwaardiger makend.

Juist vanuit de overwinning mogen we de verzoening prediken: dat de mens in-en ondanks zijn afgoderij wordt aangenomen en geheiligd door een God, Die door geen beeld kan worden present gesteld, omdat Zijn beeld een Woord is: dat van de aanneming tot kinderen zoals we zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 september 1965

Theologia Reformata | 68 Pagina's

REFLEXIE OVER PROJECTIE

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 september 1965

Theologia Reformata | 68 Pagina's