Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GRUNDRISS DER THEOLOGIE DES NEUEN TESTAMENTS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRUNDRISS DER THEOLOGIE DES NEUEN TESTAMENTS

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hans Couzelmann, GRUNDRISS DER THEOLOGIE DES NEUEN TESTAMENTS Einführung in die evangelische Theologie, Band 2, 408 S., lu. DM 28, —, Chr. Kaiser Verlag, München, 1967.

Men komt onder de indruk van de grote mate van productiviteit die de Duitse nieuwtestamentici aan de dag leg-

gen. Niet alleen verschijnen met de regelmaat van de klok allerlei dissertaties, gewijd aau detailonderwerpen, maar ook vinden allerlei handboeken en samenvattende overzichten hun weg naar de boekenmarkt.

Het hier te bespreken werk van Conzelmann wil in de eerste plaats een leerboek zijn voor studenten en voor elk die op de hoogte wil blijven met de stand van zaken in het wetenschappelijk onderzoek. We aarzelen niet om te zeggen dat de auteur in deze opzet ten volle geslaagd is. Het werk is helder en overzichtelijk geschreven. Literatuuraanwijzingen boven elke paragraaf wijzen de weg naar de verdere studiemogelijkheden. Probleemstellingen worden scherp en soms in zeer korte bewoordingen raak getypeerd. Terwijl de schrijver er ondanks de veelheid van stof toch in geslaagd is de grote lijn vast te houden.

Conzelmann, die, zoals bekend is, vooral zich bezig heeft gehouden met het Lucasevangelie en de Handelingen der Apostelen, grenst zijn positie af tegenover Rudolf Bultmann. Misschien is dit „tegenover" veel te sterk uitgedrukt, want de auteur deelt in zijn voorwoord al terstond mee, dat hij aan Bultmann zeer veel te dankon heeft. En deze „Grundrisis" laat dat ook op elke bladzijde zien. Ook Conzelmann stelt zich zeer kritisch op tegenover de geschriften van het Nieuwe Testament. De voortgang van het onderzoek, het opkomen van nieuwe vraagstellingen, alsmede het feit dat Bultmanns vooronderstellingen en criteria de huidige atudentengeneratie niet meer bekend zijn, wettigen, aldus de auteur, een nieuw handboek.

Tegenover Bultmann wil Conzelmann de historische componenten sterker uit laten komen. „Der Gefahr des Historismus sucht der vorliegende Entwurf dadurch zu entgehen dasz er die Theologie nicht nur allgemein als die jeweilige Interpretation des Glaubens faszt, sondern in einem spezielleren Sinn als Auslegung der ursprünglichen Texte des Glaubens, also der altesten Formulierungen des Credo". Op die wijze poogt de auteur boven het alternatief „eenheid of veelheid" uit te komen.

Tekenend voor de positie die Conzelmann inneemt is, dat een paragraaf over de historische Jezus ontbreekt. De historische Jezus kan geen thema van de nieuwtestamentische theologie zijn, want, zo lezen we op S. 16, de onderzoeker is liet de tekst verschuldigd deze geen probleem op te drukken dat aan de tekst vreemd is. By alle verscheidenheid en visie staat voor de bijbelschrijvers de identiteit van de verhoogde Kurios met Jezus van Nazareth vast. Waar deze opgegeven wordt, ontstaat de discussie met de haeresie.

De inzet vormt dus het kerygma van de eerste gemeente. De auteur wil aangeven op welke wijze in dit raam de overlevering met betrekking tot Jezus verwerkt wordt, allereerst in de praeliteraire fase van de synoptische traditie, vervolgens in de literaire fase van de synoptische Evangeliën. Daarna volgt een overzicht van de theologie van Paulus, de wijze dus waarop Paulus dit kerygma verwerkt heeft, een schets van de ontvvikkeling na Paulus, terwijl het laatste deel gewijd is aan de johanneïsehe theologie.

Op deze wijze meent de auteur voor de beide delen van het Nieuwe Testament oen uniform gezichtspunt te krijgen, want Evangeliën en Brieven zijn dan beide typen van theologische verwerking van het kerygma. En de eenheid ligt dan daarin dat deze verschillende theologische typen hun eenheid vinden in de in het kerygma betuigde Kurios Jezus Christus.

De accenten worden dus anders gelegd dan bij Bultmann. De synoptische evangeliën krijgen bredere aandacht. En de gevaren van een al te snelle interpretatie, die aan de tekst voorbijgaat, wor-

(leu gesignaleerd. Toch is uit deze opzet duidelijk dat het gangbare patroon van kritische bijbelwetenschap allerminst doorbroken is. Dezelfde vragen die men Bultmann stellen kan, kan men ten dele ook Conzelmann stellen.

Zeker, de auteur wijst binnen het raam van het Nieuwe Testament accentsverschillen aan, verschillende belichtingen, waaraan geen enkel onderzoeker kan voorbijgaan. De auteur wil ook boven het dilemma: eenheid of veelheid uitkomen. Maar gezien zijn opzet ontkomt ook Conzelmann er niet aan dat de verschillen zo naar voren gehaald worden, dat de eenheid der verkondiging niet of nauwelijks zichtbaar wordt.

Daar komt nog iets bij: de auteur vangt aan met het kerygma van de oergemeente en de hellenistische gemeente. Eerst in een volgend deel komen de synoptici ter sprake en probeert de schrijver de verkondiging van Jezus te reconstrueren.

Men vraagt dan terstond: Hoe komt de auteur aan zijn gegevens voor het uitwerken van het kerygma van de vroege gemeente! Het antwoord daarop valt mager uit: er is de uit Mattheus en Lukas te reconstrueren bron Q. „Immerhin spiegelt sie Gedanken der Qemeinde, die diese Lehre nicht nur tradiert, sondem dabei aktualisiert. So kann durch kritische Analyse ein Typ frühen theologischen Denkens im Umrissen wiedergewonnen werden". (S. 46)

De onderzoeker moet dus via de historisch-kritische methode (Formgeschichte, Traditionsgeschichte) dit kerygma van de eerste gemeente reconstrueren. Daarmee staat de poort open voor willekeur en subjectivisme. Bovendien vraagt men keer op keer: waar haalt de auteur al die gegevens over de hellenistische gemeente vandaan f Welke maatstaf geeft hem het recht binnen de brieven van Paulus te onderscheiden tussen paulinische en niet-paulinische gedeelten.

De opzet van de auteur brengt met zich mee dat b.v. de gegevens van de Evangeliën grotendeels als gemeentetheologie gezien worden. Heel duidelijk merkt men dit in de paragraaf over „Die Frage nach dem Selbstbewusztsein Jesu" (8. 147f .f.). Daar komen de christologische titels ter sprake. De conclusie die Conzelmann steeds weer trekt is deze: de aan Jezus in de mond gelegde titels zijn een vorming van de latere gemeente. Trouwens al eerder lazen wij: „In allen ihren Formen (Glaubensbekenntnis, Erzahlung über Jesus, Worte Jesu) stellt sie den Christus des Glaubens dar" (S. 116). Dat is natuurlijk een bekende visie. Maar de vraag komt dan weer boven: als de Jezus in de mond gelegde woorden over het Zoon-Gods zijn, over het lijden van de Mensenzoon etc, gevormd zijn door de latere gemeente, is de christologie dan een product van het geloof? Heeft dit geloof dan scheppend vermogen? En komt op die wijze het geloof van de eerste getuigen, alsmede ook het geloof van hen, die door hun woord in Christus geloven, niet in de lucht te hangen? Worden we zo niet prijsgegeven aan het subjectivisme?

Conzelmann blyft uiteraard na zijn kritisch exposé ook zitten met de vraag: voor wie hield Jezus zich? Het antwoord is kenmerkend voor de positie die hij inneemt. „Die Antwort kann nicht durch einen christologischen Begriff gegeben werden, sondern durch den Hinweis wie Jesus die Ankündigung des Gottesreiches mit sich selber als dessen Zeiehen verknüpfte. Darin ist freilich eine Christologie impliziert. Sie wird nach Ostern zu explizieren sein" (8.159, cursivering van mij, A.N.).

Uiteraard grijpt men bq de lezing van een dergelijk handboek naar passages, die ingaan op de huidige discussie. Wat schrift Conzelmann over de opstanding? Ook hier horen we bekende klanken. Het lege graf zou niet tot het vroege kerugma behoren. De historicus kan aan de teksten niet de realiteit van de opstanding als

historisch gebeuren ontlenen, maar alleen het Paaageloof van de discipelen. Opstanding als historisch gebeuren kan niet het fundament van het geloof zijn. Wel verstaat het geloof de opstanding objectief als het prae van het handelen van God. Alleen via het gebeuren van de verkondiging kan Jezus als de Opgestane gekend worden. Ook in de passages over de theologie van Paulus laat de schrijver zich op deze wijze uit. De vraag naar de historiciteit is theologisch „abwegig". Wij kunnen, anders dan Paulus, achter de reflexie historisch-onhistorisch niet terug. Maar het zwaartepunt zou ook bij Paulus niet vallen op vragen van historiciteit, lege graf etc. Paulus' visie zou zijn: „Den Erhöhten haben wir nur als den Gekreuzigten." Opstanding is ten diepste niet anders dan de uitleg van het kruis door God. De vraag naar de historiciteit is misleidend en moet daarom uit de theologie geweerd worden. Wij hebben, zo schrijft Conzelmann, andere zorgen, n.l. dat het kruis niet ontledigd wordt. Men wordt herinnerd aan de felle aanval van E. Kasemann op Walter Künneth.

Duidelijk is, dat op het beslissende punt Conzelmann aan de zijde van Bultmann c.s. staat. De realiteit van de opstanding dreigt via de existentiale interpretatie verdampt te worden. Al moet toegegeven worden dat de schrijver treffende dingen zegt over de ergernis aan de Gekruisigde.

Wij moeten afbreken. Het bestek van een recensie laat niet toe breed op alle facetten in te gaan. Er zou nog veel meer te noemen zijn. Ik denk aan Conzelmanns visie op de eschatologie, zijn opmerkingen over de „Parusieverzögerung", zijn kritiek op de heilshistorische theologie. Met name in de passages over de paulinische theologie keert dit keer op keer terug.

Uitnemend is het overzicht over de betekenis van het begrip: gerechtigheid Gods. Men wordt getroffen door de brede kennis en de wijze van formuleren.

Dankbaar zijn we ook voor de voorzichtige kritiek op het begrip „Frühkatholizmus". De na-paulinische briefliteratuur staat volgens Conzelmann in een zeer speciale traditiesamenhang met Paulus. Ook al rijzen er t.a.v. het standpunt van de auteur vragen, toch is dit uitgangspunt vruchtbaarder dan dat van vele andere onderzoekers.

Resumerend: een belangrijk boek, dat door zijn veelomvattende inhoud en zijn praegnante formuleringen als leerboek en „Fundgrube" een plaats verdient iu elke bibliotheek. Dat blijft gelden, ook als we Conzelmanns visie al? constructief moeten afwijzen en zijn methode in strijd achten met de wijze waarop het Nieuwe Testament zichzelf aandient.

Wie op de hoogte wil blijven van de vragen die in de nieuwtestamentische wetenschap aan de orde zijn, kan aan deze „Grundriss", niet voorbijgaan.

Ede

A.N.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 september 1968

Theologia Reformata | 84 Pagina's

GRUNDRISS DER THEOLOGIE DES NEUEN TESTAMENTS

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 september 1968

Theologia Reformata | 84 Pagina's