Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De vervulling van de Wet

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De vervulling van de Wet

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

G. Boer jr.

Johannes 8 : 1-10.

Het is Loofhuttenfeest geweest in Jeruzalem. Ieder is weer naar zijn huis teruggekeerd. Maar Jezus ging naar de Olijfberg. Daar was Zijn „thuis": daar trok Hij zich vaak terug om alleen te zijn met de Vader, om in de gemeenschap van het gebed met de Vader te spreken over de dingen van Zijn Koninkrijk. Waar is de Zoon des Mensen, die op aarde geen plaats heeft om Zijn hoofd neer te leggen, thuis? Hij is alléén thuis „in de dingen van Zijn Vader". Hij ontvangt rust en nieuwe kracht in de omgang met Zijn Vader.

2k) is Hij de volgende morgen weer in de tempel. Vroeg. Want het waken in de omgang met God maakt geen uitslapers, geen tijdverknoeiers van ons. Integendeel!

En, zelf gelaafd aan de bron, deelt Jezus nu uit van het levende water. „En al het volk kwam tot Hem". Hij zette zich neer en leerde hen. Nog nooit heeft Hij mensen, die om van Hem te onvangen tot Hem kwamen, ledig weggezonden.

De sfeer is ontspannen. Jezus zit en leert. Men voelt de rust, die van Zijn Persoon en de kracht, die van Zijn Woord uitgaat. Hij is geen demagoog of zeepkistredenaar. De kracht van Zijn woorden ligt niet in uiterlijk vertoon, maar in wat Hij zegt, Wiens Woord Hij spreekt. Hij leert met gezag, en niet zoals de Parizeen en schriftgeleerden. De prediking van het Woord Gods moet het hebben van de kracht van de Geest, de adem van God, die het Woord, dat uit Zijn mond uitgaat, vergezelt. Daarom zal iedere prediking, die niet alleen drijft op deze adem Gods, die geen „betoon van Geest en kracht" is, verworden tot al dan niet „meeslepende woorden van wijsheid" (1 Kor. 2:4).

Jezus leert met de autoriteit van de Vader. Zijn woorden zijn het Woord Gods, dat zó diep doordringt, dat het vaneenscheidt ziel en geest, gewrichten en merg, en dat overleggingen en gedachten van het hart schift (Hebr. 4 : 12). Het is dit dat we in het vervolg van de pericoop zien gebeuren (vs. 7-9).

De rust wordt verstoord. Johannes beschrijft ons een tafereel, zó uit het leven gegrepen: een vrouw, betrapt bij het plegen van overspel, wordt opgebracht naar de tempel om daar berecht te worden.

De man, met wie zij in overspel betrapt is, is er niet bij. Is hij ontsnapt? Of is het een machtig heer, die ontzien moet worden? Of is het weer het adamitische liedje uit de hof van Eden: „de vrouw, die Gij aan mijn zijde gesteld hebt, die heeft..."?

Wanneer de Parizeen en schriftgeleerden, die haar opbrengen, Jezus in het oog krijgen komt een duivels plan bij hen op. Reeds lang zoeken zij Hem te doden (Joh. 7), maar het is hun nog niet gelukt Hem te grijpen. Zij gaan de kring binnen en stellen de vrouw in het midden op: als casus, als „geval". Het is opvallend hoe weinig herderlijke zorg deze hanteerders van de Wet voor de mens, de andere mens, hebben. De zonde en de zondares worden een discussiepunt, in dit geval een valstrik: de Wet gaat gehanteerd worden om het Evangelie te doden.

„Meester, ... in de Wet heeft Mozes ons bevolen zulken te stenigen; Gij dan, wat zegt Gij ? " En dit zeiden zij om Hem in verzoeking te brengen. Zij denken Hem klem gezet te hebben. Jezus heeft nog slechts twee mogelijkheden. Welke Hij ook kiest, het is altijd in Zijn nadeel.

Als Hij het voor deze vrouw opneemt (en wie kent niet Zijn bijzondere aandacht voor de tollenaren en de hoeren? ), als Hij niet instemt met haar berechting, dan maakt Hij zich schuldig aan schending van de heilige Wet. Daar zal Hij voor moeten boeten.

Maar als Hij instemt met hun oordeel, dan zou Hij daarmee hun partijganger geworden zijn ten overstaan van de schare, die gespannen afwacht: deze rabbi, Jezus van Nazareth, die altijd de zondaren, de verlorenen gezocht heeft om hen te redden, die eet met de tollenaren en de hoeren, wat zal Hij zeggen? Zal Hij voor Mozes kiezen? Waar blijft Hij dan met Zijn evangelie van vergeving en liefde?

Zo sluit zich de val. De Here Jezus moet kiezen: óf Mozes óf Zichzelf; óf het oordeel óf de liefde; óf de Wet óf het Evangelie. De keus, die Hij moet maken is belangrijk. Er staat veel op het spel. Laat de gerechtigheid Gods zich vangen in menselijke alternatieven? Het gaat om leven en dood, niet alleen van deze vrouw! Gespannen wachten we op het antwoord.

En dan gebeurt er iets wonderlijks: Jezus bukt zich en schrijft met de vinger op de grond. Wat hij schrijft vermeldt Johannes niet; het doet dus blijkbaar niet ter zake. Het is Zijn houding, die alles zegt. Hij geeft niet alleen geen antwoord, maar wil zelfs niets van doen hebben met de vraag zelf. Want hoe scherp doorziet Hij de vraagstellers! Hoe scherp doorziet Hij de diabolische verzoeking om Hem en Zijn verlossingswerk te vernietigen. Hij weet, dat de wereld waaruit de vraag van de aanklagers voortkomt, niet de Zijne is. Hij gaat gewoon iets anders doen.

Daarvan kunnen vrij veel leren: om op een gegeven moment gewoon niet in te gaan op al die valse redeneringen en valse tegenstellingen, die ons worden opgedrongen, die ten diepste bedoeld zijn om onze aandacht af te leiden van het hart van het Evangelie: de verzoening door het bloed van

Christus. Om gewoon niet in te gaan op al die vraagstellingen, die niet opkomen uit het hart van het Evangelie, maar uit de geest van de tijd, uit het denken en streven van het ouderwetse of moderne, maar altijd even goddeloze mensenhart. En wat dienen we niet extra de geesten te beproeven wanneer wij weten dat, zoals hier gebeurt, de Satan zich graag vertoont in de gestalte van een engel des lichts, wanneer de Schrift gebruikt wordt om het EvangeUe der genade te doden!

De Here Jezus schrijft op de grond. En wanneer zij om antwoord blijven zeuren, richt Hij zich op en spreekt: Zijn majesteitelijke Woord, dat als een meteoorsteen loodrecht uit de hemel komt vallen en hen allen een voor een treft: „wie van u zonder zonde is, werpe het eerst een steen op haar".

Het is een woord uit een andere wereld. Het is géén antwoord. De Here gaat helemaal niet in op hun vraagstelling, maar gaat Zijn eigen vraag stellen. De Here God laat Zich niet storen door onze onheiUge vragen en kritieken. Hij stelt souverein Zijn vragen aan ons. Niet woj kunnen Hem onze agenda voorschrijven, maar Hij legt ons de Zijne voor: Zijn Woord, dat niet zomaar een antwoord is op onze vragen, maar wel boordevol is met vragen aan ons: „wie van u ..."

Het is een tegenvraag. Een vraag, die de rollen radicaal omkeert: de aanklagers van zoeven worden nu zelf de aangeklaagden!

De Here Jezus kiest dus wel voor de Wet, voor Mozes: de zondares is des doods schuldig. Hoe kan het anders? Hij kent de zonde in al haar verschrikkelijkheid. Hij erkent de Wet en het recht Gods. Hij vergoelijkt niets, maar neemt onze zonde en schuld zo zwaar, dat Hij ze zelf op zich gaat nemen en in Zijn eigen lichaam gestraft laat worden!

Zie het Lam Gods!

De Here Jezus kiest wel de kant van Mozes, maar niet de kant van de aanklagers. En Hij gaat zich nu eerst met hen bezighouden. Dat komt, omdat in Zijn, dat is: n Gods ogen niet deze vrouw er het ergst aan toe is, maar vooral haar aanklagers. Dat zou men zo op het eerste gezicht niet zeggen. Deze wetgetrouwe Joden, zij denken, dat zij aan de kant van de Wet staan tegenover de zondaren, die de Wet niet houden. Maar nu gaat de Wet consequent gehanteerd worden. Want zij richt zich niet slechts op het uiterlijke. Zij richt zich op het hart. En hamartia is niet slechts de zichtbare misstap, maar zij zetelt in het mensenhart, zij uit zich in denken en willen en handelen. Consequent gebruik van de Wet: Maar Ik zeg u: en ieder, die een vrouw aanziet om haar te begeren, heeft in zijn hart reeds overspel met haar gepleegd" (Matth. 5 : 28). En: ie op één punt struikelt, is schuldig geworden aan alle geboden.

Wie van u zonder zonde is. .. „Daarom zijt gij, o mens, wie gij ook zijt, niet te verontschuldigen, wanneer gij oordeelt. Want waarin gij een ander oordeelt, veroordeelt gij uzelf; want gij, die oordeelt, bedrijft dezelfde dingen" (Rom. 2:1). Alléén wie zonder zonde is, hij staat aan de kant van de Wet, alleen hij heeft het recht anderen te veroordelen.

Dit ene woord van de Here Jezus gaat zijn ontdekkend en overtuigend werk doen. Elegchein staat er in enkele hoofdstukken. Het gaat gewetens overtuigen. Wat hier nu gebeurt is een voorspel op het toekomstig werk van de Parakleet: overtuigen van zonde, gerechigheid en oordeel. Dit woord van de Here Jezus rukt de aanklagers en ons, of wij het willen of niet, voor Zijn rechterstoel. Het houdt ons een foto van ons leven voor ogen.

Dat is pastoraat: geen doekjes om de dingen winden, maar het directe, treffende: gij zijt die man. Echt pastoraat stelt ons voor het aangezicht Gods, trekt ons in Zijn gericht, doet ons alles open-leggen onder de ogen van de heilige God. Overtuigd worden van het dodelijke van onze kwaal, om te sterven aan onszelf. Dat doet pijn. Maar het is noodzakelijk om te leren onze genezing alleen in de striemen van de Knecht des Heren te zoeken en te vinden. Hij is geen zachte, maar wel een volmaakte Heelmeester.

En dan gebeurt weer hetzelfde: Hij bukt zich en gaat weer op de grond schrijven. Zijn Woord is van Hem af. Het doet verder souverein zijn werk. Het keert niet ledig weder, maar doet wat Hem behaagt. Dat mag een ontspannende zekerheid zijn voor dienaren des Woords wanneer zij het Woord Gods van zichzelf af gesproken hebben. Zo mocht Maarten Luther zijn bier en mogen wij onze koffie drinken op zondagmorgen. Want het Woord Gods treft altijd doel. Het stelt in het gericht. Het zet ons schaak. En dan kunnen wij maar twee dingen doen: óf vluchten, retireren, de ontmoeting uitstellen (niet afstellen!), óf ons overgeven.

De Parizeen en schriftgeleerden doen het eerste. Jezus' woord treft hen, een voor een. En zij gaan weg, te beginnen met de oudsten. Het ontdekkende woord drijft hen niet uit tot Christus, maar doet hen vluchten. Zij moeten het erkennen: niet zij zijn zonder zonde, niet zij hebben het recht van de eerste steenworp. Maar zij houden het niet uit in de hoogspanning van het oordeel Gods over hun leven. Zij vluchten weg. Hoevelen gaan er ook vandaag niet heen, wegvluchtend uit de confrontatie met de levende God, al of niet in kerkbanken zittend? Op zoek naar een ander, een alternatief evangelie: de Wet in oude of moderne vorm, die ons op de troon laat zitten en op onszelf terugwerpt?

Er blijven er twee over: Jezus en de vrouw. Augustinus zegt: ellende en barmhartigheid. Op deze ontmoeting spitst het verhaal zich toe. De vrouw blijft. Dat is merkwaardig, want als de getuigen en aanklagers zich terugtrekken, is het rechtsgeding vervallen. Maar zij blijft, want zij staat hier voor Hem, die het recht heeft haar te oordelen. De boetvaardige verbergt zich niet, maar gaat juist in het gericht. Verootmoediging is: tot zichzelf komen als de verloren zoon in het zwijnenkot, zien hoe hopeloos de situatie wel is, hoe reddeloos verloren. Zo schept de Geest ruimte voor de genade, vrije genade. Zo is er, juist in de pijn van de ondekking, geen betere plaats om te zijn dan onder de ogen van Jezus, in Zijn oordeel en Zijn genade.

De vrouw blijft en erkent daarmee haar rechtmatig oordeel. Maar waar zijn haar rechters? Wie handhaaft de Wet en voert haar uit? Waar is de zondeloze, die haar veroordeelt? Niemand?

Ja, er is er Eén gebleven. Eén, die niet is heengegaan. Eén, die het gericht gaat voltrekken. De Zondeloze. Wat doet Hij? Pakt Hij de eerste steen?

Hij richt zich op en is nu vol aandacht. Hij is niet gekomen om te roef> en rechtvaardigen, maar zondaren tot bekering (Matth. 9 : 13 par.). Hij haat wel de zonde, maar heeft de zondaar lief. „Vrouw, waar zijn zij? Heeft niemand u veroordeeld? " , , Niemand, Here." Zij moet eerst zien Wie er gebleven is om haar te oordelen.

„Ook Ik veroordeel u niet. Ga heen (beter: ga verder, leef verder), zondig van nu af niet meer". Machtig woord van vrijspraak, van vergeving: Ook Ik veroordeel u niet. Niet omdat ook Jezus mede schuldig zou zijn, maar juist omdat Hij de Onschuldige is, die gekomen is om in de plaats van des doods schuldige mensen te gaan staan. Hier zien wij de Here Jezus op Zijn kruis aan gaan, beladen met de zonde van deze vrouw, bezwijkend onder de last van onze ontzaglijke schuld. Hier gaat Zijn bloed reeds druppen. Het bloed der verzoening, dat reinigt van alle zonden. Het hart van de Vader gaat open. Hij gunt ons een blik in de peilloze diepte van Zijn Vaderliefde.

De Here Jezus relativeert en bagatelliseert dus de zonde niet (dit misverstand is mogelijk de oorzaak van de zwakke positie van deze pericoop). Maar Hij vergeeft haar. Hij neemt haar ernstig. Hij heft de Wet niet op, maar handhaaft haar. Wat meer is: Hij vervult haar in Zijn volmaakte gehoorzaamheid tot aan het kruis, in Zijn plaatsvervangend offer. Wet èn Evangelie! Genade!

Ook Ik veroordeel u niet. Ga verder, zondig van nu af niet meer! De Here Jezus vergeeft onvoorwaardelijk. We lezen niet, dat de vrouw haar zonden beleden heeft. Maar zonder ware verootmoediging is er geen vrijspraak in het gericht. Dat toont de houding van de Here Jezus tegenover de Parizeen en schriftgeleerden ons duidelijk. De verootmoediging is dan wel geen voorwaarde die de vrijmacht van God in zijn genade inperkt, zij is wel de weg waarlangs de Geest ons leidt tot Christus en ons het heil deelachtig maakt. De genade is niet goedkoop, maar wel voluit genade.

„Ga verder; zondig van nu af niet meer." Niet de zonde wordt aanvaard, maar de zondares. Geborgen in de genade betekent: gebonden door de genade. De indicativus van de vergeving heeft haar scopus in de imperativus van de dankbaarheid.

„Zo Gij, Here, de ongerechtigheid gadeslaat, Here, wie zal bestaan? Maar bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt" (Ps. 130). Niet: omdat, maar: opdat. In dat verschil ligt het hele Evangelie. Dan kan er geen roem in het vlees overblijven, maar alleen in de genade Gods.

De 17e januari werd Ds. G. Boer van zijn post afgelost, onverwachts, maar noch voor hem noch voor de zijnen en zijn vele vrienden kwam het heengaan onverwacht. Het was niet voor niets, dat hij begin '71 vervroegd met emeritaat ging, nadat hij reeds eerder het voorzitterschap van de Gereformeerde Bond, dat hij een viertal jaren waarnam, en andere arbeid op medisch advies had neergelegd.

Met deze sterke, stoere man, die van zijn schouders af boven al het volk uitstak, ging één van de vooraanstaanden uit onze kringen heen en het zou van ondankbaarheid getuigen, als wij in ons tijdschrift zijn arbeid voor de Kerk en de theologie, voor de gemeenten en haar kerkeraden, voor predikanten en studerenden niet zouden memoreren.

Ds. Boer was een begenadigd mens met een diep inzicht in de rijkdom der Schriften. De prediking, die hij bracht - met grote ernst en diepe bewogenheid uitgesproken en altijd goed voorbereid - droeg daarvan de sporen. Achter Paulus aan was hij worstelende om de gemeente als een reine bruid Christus voor te stellen. Hier was geen plaats voor scholastieke redeneringen en voor vreemde termen, maar een zoeken van de mens in diens nood. Op deze prediking is zegen ontvangen en gezien, en zegen te verwachten. Hij was een voorganger, die het recht had om te schrijven, dat de Kerk geen behoefte heeft aan duizendpoten, maar aan herders en leraars, die hart hebben voor de gemeenten. Geen wonder, dat hij geleden heeft aan de Kerk; hij heeft de alarmklok geluid om het volk tot bezinning te roepen, nu de demonen de gemeenten zoeken te verwoesten, nu de ontkerstening op een vreselijke wijze doorvreet in de kerk. Menigmaal herinnerde hij aan de machteloosheid die uit vele publicaties en uitspraken van deze tijd blijkt, een machteloosheid waarbij de wederkeer tot God en Zijn Woord wordt gemist. Wat er in deze tijd overblijft? „Het grootste geheim is en blijft: de Here te laten werken, ons te laten zaligen en de schuld, de nood, de verbrokkeling van de kerk voor God neer te leggen". Fel verzette hij zich tegen kreten als: wij moeten de uitdaging van deze tijd aanvaarden. Moet de kerk op alles een antwoord hebben? Wie zich zo opstelt is al verloren, waar hij ook staat in de kerk. Met Kohlbrugge geloofde hij in de kracht van het Woord: werp het Woord in de kerk en gij zult wonderen zien. En daarbij hoorde men telkens weer de roep om de hand in eigen boezem te steken; hij sprak dikwijls van het snijden in eigen vlees.

Ds. Boer was een theoloog in hart en nieren. En hij bedreef theologie met het oog op de gemeente en de prediking, een theologie naar de Schriften

en in overeenstemming met de belijdenis der Kerk. Maar de uitdrukking Schrift en belijdenis was voor hem geen dorre formule. Hoe vele malen werd gewaarschuwd tegen een dood traditionalisme, maar met de klemtoon op het „de handen af van de Schrift en de handen af van de belijdenis." Hier kan geen sprake zijn van compromissen. Daarvan zeide hij: zonder scherp)slijperij mag gezegd worden, dat de belijdenis van de Waarheid geen compromissen verdraagt. Wie daaraan begint, glijdt steeds verder weg. De taal van de belijdenis is helder, indringend, gelovig. Over de herderlijke brief De tussenmuur weggebroken schreef hij: het allerergste is, dat wij menen, dat wat wij nu belijden (o.a. in deze brief) nog ergens in de schaduw zou kunnen staan van wat de Vaderen beleden en de Schrift hun leerde. Maar hij zwoer niet bij wat de Vaderen hebben geschreven. Ik geef één voorbeeld: Hoe uitnemend a Brakel ook weet te schrijven over het geestelijk leven, hij spreekt nauwelijks over het getuigenis van de Heilige Geest in verband met de Heilige Schrift.

Vele malen sprak en schreef Ds. Boer over het stuk van de verzoening. Enige lezingen hierover zijn gebundeld in De prediking der Verzoening. Wie dit leest moet denken aan het bekende woord, dat in het dogma het lofUed sluimert. „Bij de prediking der verzoening moet de volle nadruk vallen op de vereniging in het geloof met Christus - In de moderne voorstellingen wordt de spanningsvolle betrokkenheid van Gods toom èn liefde niet opgelost door het intreden van de Middelaar."

Ds. Boer was every inch een dienaar des Woords, die zijn gaven ten nutte en ter zaligheid der andere lidmaten gewillig en met vreugde zocht aan te wenden. En zo gedenken wij hem.

H.

Bt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 maart 1973

Theologia Reformata | 112 Pagina's

De vervulling van de Wet

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 maart 1973

Theologia Reformata | 112 Pagina's