Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET DIAKONAAT VAN DE GEMEENTE*

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET DIAKONAAT VAN DE GEMEENTE*

34 minuten leestijd Arcering uitzetten

A. Romein

Diakonia en diaken, begrippen en karakteristieken

Het woord diakonia is één van die woorden, die door het spraakgebruik binnen de christelijke gemeente geijkt zijn. Zowel het zelfstandig naamwoord als het werkwoord, diakonein, is in de profane omgangstaal in het klassieke Grieks weinig gehanteerd. De grondbetekenis is 'aan tafel dienen', breder 'dienen', ook: zorgen voor voedsel'. In die betekenissen vinden wij deze woorden ook in het Nieuwe Testament (Lucas 17 : 8; Joh. 12 : 12). We horen er iets in van 'knechtelijkheid' en 'dienstbaarheid'. De Grieken lieten het dienen graag over aan slaven. Dienen is minderwaardig, i

Als we zorgvuldig luisteren naar de getuigenissen in het Oude Testament, dan komen we tot de slotsom, dat 'dienen' in de wereld van Israel dat minderwaardige karakter veel minder had. Het trouwe dienen van een meester door een knecht stond hoog aangeschreven. Toch was knechtschap gekenmerkt door dienstbaarheid en tucht (Spr. 29 : 19)2. Het zelfverloochenende dienen, in het bijzonder van de naaste, zoals het nieuwtestamentisch getuigenis dat predikt, de bewuste, vrij gekozen diakonia, vindt men zo in het Oude Testament niet. In dit verband is op te merken, dat in de Septuagint het werkwoord diakonein nooit voorkomt, wel diakonos (zeven maal) als vertaling voor hofdignitaris (bijv. Ester 1 : 10). Diakonia komt er slechts twee maal in voor in een onbeduidende betekenis. De LXX kiest voor woordgroepen van douleuoo en loutreuoo^.

In de wereld van Israel en, nog meer, in die der Grieken betekende Christus' oproep om dienstknecht en dienstbaar te zijn een bijna revolutionaire daad. Jezus heeft de ethische typering van het dienen en gediend worden volkomen omgekeerd. Immers, Hij zei tot Zijn ruziënde discipelen, die de meesten begeerden te zijn: de eerste onder u worde als de jongste en de leider als de dienaar (diakonoon)' (Lucas 22 : 26). In de voet-

wassing betoont Jezus zich metterdaad als Eén die dient (Joh. 13 : 1-20) Hij toont daarin Zijn priesterlijke zelfovergave, die Hij volkomen openbaart in Zijn vrijwillige kruisdood. In deze volledige zelfovergave voor zondige en arme mensen liggen het wezen en de bron van de dienst, de diakonia van Christus' Kerk. Het belijdend spreken der kerk heeft het diakonaat dan ook wel verbonden met het priesterlijk ambt van de Christus. Hij is de grote Diaken van Zijn volk (Rom. 15 : 8). In de navolging roept Hij Zijn gemeente tot dienst (Joh. 12 : 26). Hij gaat daarin volstrekt voorop. In Jezus' messianiteit openbaart zich het zoonschap Gods in de gestalte van een geheel onpretentieuze menselijke gehoorzaamheid aan de wil des Vaders*. T. W. Manson schrijft: The Messiah, indeed, must be the Servant of the Lord. It follows at once that the messianic career cannot be anything but a ministry' (vgl. Philipp. 2 : 5 - 11)^.

P. Philippi noemt de diakonia zelfs de kwaliteit (qualitas) van het koninkrijk Gods, zoals dat in Jezus Christus op deze wereld aanwezig was. Welnu, de betrokkenheid van de discipelen op deze levenshouding staat vast (Matth. 10 : 7 w.), Christus betrekt Zijn volgelingen in de dienst der prediking en in de dienst der barmhartigheid.

Wie het Nieuwe Testament via de concordantie aftast op het gebruik van de begrippen diakonia, diakonein en diakonos, komt onherroepelijk tot de conclusie, dat het hele nieuwtestamentische getuigenis hiermee gevuld is, zelfs dat Christus en de apostelen veel voor de opbouw der gemeente belangrijke werkzaamheden als diakonia bestempelen. Paulus noemt 'diakonia' het doel van al het ambtelijk dienstwerk: . . . om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon", letterlijk "het werk van de diakonia' (Efez. 4 : 11). In Handelingen 6:4 wordt de dienst des Woords een diakonia genoemd. Mogen we daarin iets horen van de oorspronkelijke betekenis 'tafeldienst'? De aanbieding van het brood des levens? De rechte prediking is diakonia der verzoening (2 Kor. 5 : 18 v.). Het apostolisch ambt is een dienst of bediening (Rom. 11 : 13, 2 Kor. 4:1), evenals het werk van een evangelist (2 Tim. 4:5). Ook de collecte voor de arme gemeente van Jeruzalem wordt een diakonia genoemd. Paulus heet diaken van het evangelie van Christus (2 Kor. 11 : 23). Tychikus is een diaken in de Here (Kol. 4:7). Van diaken vinden we de betekenissen: iaken van het nieuwe verbond (2 Kor. 3:6), dienaar der gerechtigheid (2 Kor. 11 : 15), dienaar van God (2 Kor. 6:4). Het in het klassieke Grieks wat vage woord diakonia is in het taalgebruik van de apostelen gereformeerd tot een uitdrukking van christelijk dienstbetoon tot heil en redding van de gemeente, in het bijzonder tot heil en hulp van de arme (Handel. 11 : 29: ondersteuning'; Rom. 12 : 7; 2 Kor. 8 : 4; 9 : 1, 12, 13). Gaandeweg kreeg in het spraakgebruik der kerk het woord diakonia deze bijzondere betekenis.

In tegenstelling tot de ouderling is de diaken in de geschiedenis van de Joodse synagoge nauwelijks aanwijsbaar als ambt. Wel kende de synagoge armenzorg. De eigen armen der gemeente kregen elke vrijdag geld voor 14 dagen uit de 'quppah' (doos, buidel), de vreemdelingen dagelijks voedsel uit de 'tamchuj' (schotel). Ook waren er gemeenschappelijke maaltijden en aalmoezen. Mogelijk wijst de titel 'pamassim', afkomstig van 'parnes', voeden, de kost geven, op tafeldienst en diakonaat*. De Joodse geleerde I. Elbogen geeft Epiphanius (plm. 350) enigszins gelijk, die de Joodse chazan, leider van de synagogale diensten, in verband brengt met de diaken, omdat zij beiden als bestuurder optreden'^. Maar een regelrechte verworteling in de synagoge is niet aan te tonen.

Wanneer wij dan de lijn nogmaals terugtrekken naar het Oude Testament, dan kan men daar weliswaar geen onmiddellijk verband leggen tussen de diaken in het nieuwe testament en een soortgelijke figuur in het oude, maar dan is de eenheid der Schrift toch te proeven, wanneer wij ook onder het oude verbond telkens horen oproepen tot gerechtigheid voor armen, verdrukten, weduwen, wezen en vreemdelingen. Daarvoor ga men te rade bij de Thora met haar vele armenwetten, bij de Psalmen waar in het bijzonder van de rechtvaardige koning gezongen wordt die de gerechtigheid der armen doet gelden en bij menige profeet, die waarschuwt tegen het knechten van weduwen en wezen, ellendigen en armen. C. van Leeuwen schrijft hierover, 'dat de opwekking tot het betonen van barmhartigheid, liefde en weldadigheid jegens behoeftigen en zwakken niet een volkomen nieuwe gedachte van het christendom is, zoals men vaak meent, maar dat reeds lang voor het begin van onze jaartelling het weldoen aan armen als de ideale sociale houding in het Oudtestamentische Israel, ja in het oude oosten in het algemeen gepredikt werd'8. De waarheid van deze uitspraak is door Van Leeuwen uit tal van bronnen overtuigend aangetoond.

Getuigenis en dienst, woord en daad

De vraag wordt gesteld, of de diakonia ondersteuning, begeleiding van het getuigenis der kerk van Christus is, of ook zelf getuigenis. Met deze vraagstelling gaat het om de verhouding van Woord en Daad, van diakonaat en verkondiging in hun onderlinge verhouding. Zijn het horen van het Woord en het doen van de daad in het dienstbetoon in die zin

op elkaar betrokken, dat het één de keerzijde is van het ander en beide, zij het op eigen wijze, evenzeer het getuigeniskarakter dragen? ^ Of is er een onderscheid te maken en een prioriteit aan te geven?

Laat ik eerst mogen stellen, dat de verbinding van Woord en Daad in de hele Schrift onlosmakelijk is. Hier valt wel te onderscheiden, maar niet te scheiden. Het zal wel onnodig zijn hierbij allereerst te herinneren aan de bekende dubbelbetekenis van 'dabar', woord en daad. Het scheppingswoord Gods sprak en deed. Het vleesgeworden Woord Gods, de Christus, geeft gestalte aan de daad van Gods liefde. Waar het gaat om de eenheid van Woord en Daad spreekt de brief van Jakobus een duidelijke taal: de hoorders van het Woord dienen ook daders te zijn, en waar .Jakobus dit uitwerkt staat heel zijn schrijven in de context van een heftige oproep tot rechtvaardig sociaal handelen^".

Toch meen ik, dat de Schrift de prioriteit van het Woord boven de daad stelt. Niet de woorden of daden der mensen, ook niet der apostelen of der christenen, maar het Woord van God sticht het koninkrijk van God. Het Woord is de kracht Gods, die wederbaart en bekeert. Maar juist om die reden vindt het Woord zijn bevestiging in de nieuwe levenswandel der gelovigen. Van Swichem toont vanuit verscheidene teksten aan dat het Woord wel tijdelijk kan terugwijken voor de prediking, die van de christelijke levenswandel uitgaat, n.l. daar, waar het Woord in eerste instantie slechts ongehoorzaamheid en tegenstand wekte. Hij vindt, dat de dienst der gemeente (hij spreekt, ruimer, van de 'wandel' der gemeente) juist als 'christelijke wandel', nimmer op zichzelf, maar alleen als bevestiging, onderstreping, heenwijzing, voorbereiding voor het Woord, een prediking kan zijn. En daaruit blijkt dan de secundaire plaats van de levenswandel of de dienst der gemeente naast het Woord^'i'. Ik kan met deze visie instemmen, maar wijs weer onmiddellijk op de onlosmakelijke verbinding van Woord en Dienst. In dit verband wil ik Handelingen 6 ter sprake brengen.

De geschiedenis is overbekend: de aanstelling van de zeven mannen, die gaan optreden na een impasse in de interne hulpverlening binnen de , Teruzalemse gemeente. De meest gebruikelijke exegese wil deze zeven mannen geen 'diakenen' noemen. Er wordt zelfs gedacht aan een alternatieve leidersgroep van 'hellenistische Joden' naast de 'Twaalve' in de gemeente, m.i.

een onaanvaardbare constructie, die geen grond vindt in de bijbelse gegevensi2.

Nu vinden wij inderdaad in Handelingen 6 de ambtsaanduiding 'diaken' niet. Die vindt men in het N.T. chronologisch gezien voor het eerst in Filippenzen 1 : 1 ('opzieners en diakenen'). Bovendien gedragen ten minste twee van de zeven gekozenen, n.l. Stefanus en Filippus, zich meer als predikers dan als diakenen. De laatste bedient zelfs het sacrament van de doop, n.l. aan de kamerling uit Ethiopië (Hand. 8).

Naar mijn inzicht pleit dit alles allerminst tegen de diakonale aard van hun roeping. Integendeel: et pleit voor een nauwe verbintenis in het diakonaat tussen Woord en daad. Nergens wordt in Handelingen 6 of verder ook maar gesuggereerd, dat hun 'tafeldienst' een tijdelijke roeping geweest is, een optreden ad hoc. Hun wordt opgedragen dat soort dienstwerk, dat later t)'pisch en algemeen met het diakonaat verbonden was: e armenzorg. De aan de gekozenen gestelde eisen stemmen overeen met de in 1 Timotheüs 3 : 8-12 genoemde.

D. J. Karres in zijn aardige werkje over het diakonaat ziet in Handelingen 6, op voetspoor van de kanttekenaren der Statenvertaling, een parallel met de geschiedenis van Exodus 1813. Daar lezen we, hoe Mozes zijn arbeid verdeelt op aanraden van zijn schoonvader Jethro. Mozes krijgt dan meer tijd en gelegenheid om het volk Gods Woord, de regels der Thora, in te scherf> en, terwijl anderen, hoofden van stammen en families, de taak ontvangen in allerlei kleine zaken recht te spreken. In een gelijksoortige situatie zeggen in Hand. 6 de apostelen: 'Maar wij zullen volharden in het gebed en in de diakonia van het Woord' (vs. 4). De diakonia der tafelen, der barmhartigheid, is gedelegeerd aan de zeven gekozen mannen. De apostolische arbeid gaat in tweeën uiteen, zelfs in twee afzonderlijke ambten. Als verbindende 'accolade' (Karres) wordt voor beide takken van werk het woord 'diakonia' geplaatst. Ongetwijfeld geeft dit uiting aan de diepste eenheid van beide diensten, de dienst des Woords en de dienst der barmhartigheid^*.

Welnu, krachtens die fundamentele eenheid van Woord en Daad binnen de ene diakonia, kon het ook niet anders, of bij mannen als Stefanus en Filippus was geen sprake van een scherpe scheiding tussen verbale prediking en diakonaal handelen. Het ligt in de aard van de bijbelse diakonia, dat het Woord gepaard gaat met de betoning van daadwerkelijke liefdediensten aan de naasten, die geen helpers hebben. En zo ligt het evenzeer in de aard van de diakonia, dat de daad gepaard gaat met het getuigenis. Het één ge-

schiedt in de context van het andere. Diakonaat kan zonder het Woord niet bestaan, omdat het dan zou opgaan in alleen maar sociale dienst. Deze tweeheid heeft ons oude formulier voor de bevestiging van de diakenen willen uitdrukken in de bekende zinsnede over de 'troostelijke redenen'. Die zinsnede is onontbeerlijk, al is ze terecht kort en bondig, omdat de diakonale dienst in de eerste plaats geen prediking wil zijn, maar hulpvaardigheid metterdaad.

De gemeente en haar diakonaat

Het Nieuwe Testament vertelt ons, dat het diakonaat begint in de gemeente zelf. De eerste Jeruzalemse gemeente ziet in haar midden opkomen een spontane, geestelijke bewogenheid van de rijken met de armen, een ontroerende beweging, die, in tegenstelling tot een communistisch dwangsysteem, is opgekomen uit volstrekt vrijwillige liefdei^. Dit diakonaat der gemeente was toen en is in feite ook vandaag geworteld in de diakonia van de Here Jezus Christus. Het behoort tot het priesterschap der gelovigen om, in alle breedte van het woord, 'hun leven Hem te wijden', 'zich tot een levend dankoffer Hem te offeren' (Heidelb. Cat. zondag 12). Krachtens de gemeenschap door het geloof met Christus moet 'elk zich schuldig weten zijn gaven ten nutte en ter zaligheid der anderen gewilliglijk en met vreugde aan te wenden' (idem, zondag 21). Hoewel het ambt van diaken een verbijzondering is van dit ambt der gemeente, is er geen sprake van een overdracht of afdracht. De gemeente is geroepen diakonaal te zijn en te leven en kan dit nooit geheel uit handen geven aan de ambtsdragers. Van Ruler heeft er op gewezen, dat het van God gegeven ambt ('de Here verkiest, roept en ordineert') functioneert op een vwjze, waarbij de gemeente volledig betrokken is. Waar hij dan over de diaken schrijft, oppert hij: 'hoor ik van een diaken, dan zie ik mijn priesterlijke positie in de wereld voor mij'i^. Met recht begint ordinantie 15.1. van de hervormde kerkorde als volgt: 'De gemeente, in al haar leden geroepben tot de dienst der barmhartigheid, beantwoordt onder de leiding of door de arbeid van de diakenen, aan deze roeping in het diakonaat'.

In beginsel is iedere gelovige een diaken, niet in de zin van een bijzonder ambt, maar binnen het kader van het algemeen priesterschap der gelovigen. Dit algemeen ambt is meegegeven met de zalving tot lidmaat van Christus. 'Als gezalfden, die de gemeenschap met Christus deelachtig zijn, zijn zij geroepen tot eenzelfde werk, dienst en strijd, Joh. 12 : 26, 14 : 12' (H. Bavincki7). De gereformeerde traditie kent een correspondentie tussen het drie-

voudig ambt van Christus, profeet, priester, koning (munus triplex) en het drievoudig ambt in de gemeente. Het diakonale ambt correspondeert dan met het priesterlijke. Voor H. Kreamer is dat laatste zo weinig evident, dat hij pleit voor de idee van een inunus quadruplex: diakonos, profeet, priester, koning. Ik denk niet, dat wij dergelijke dogmatische constructies nodig hebben: uit het getuigenis van de Schrift blijkt overduidelijk, dat het dienen van God en de naaste roeping van Godswege is voor iedere volgeling van Jezus Christus. De volgeling van Christus ga, onder beding van de werking des H. Geestes, in Zijn voetspoor 'als Eén, die dient'18.

In de geschiedenis heeft de Kerk maar al te zeer haar opdracht tot dienst eenzijdig overgeheveld naar de ambtsdragers. Toen Calvijn de diaken weer achter de avondmaalstafel, waar de rooms-katholieke kerk hem in een uitsluitend liturgische functie had opgeborgen, vandaan haalde om hem midden in de wereld der armen een oorspronkelijk-diakonale taak te geven, had de reformator niet kunnen voorzien hoezeer de diaken zich opnieuw zou isoleren van de gemeente. Hoe dikwijls (gelukkig niet altijd) werd hij tot een regent, lid van een hoog verheven diakonie of 'college van diakenen'.

Ik meen, dat het een gunstige ontwikkeling is, dat er de laatste decennia meer aandacht wordt gevraagd voor de diakonale roeping van de gemeente. Daarbij voer ik geen pleidooi voor een soort diakonialistisch kerkbegrip, getypeerd door aanduidingen als 'partijganger der armen', alsof de kerk pas echt kerk zou zijn naarmate zij diakonaal isi9. Dat neemt echter haar uiterst belangrijke functie in de diakonale dienst niet weg. Haar dienst moet haar leven zijn. De kerk is geroepen Christus na te volgen, Die zich volkomen gaf in de dienst van zondaren en armen. Wel moeten we ons er goed van bewust zijn, dat de kerk van Christus die dienstbare gemeenschap telkens weer moet wórden. De kerk leeft van Gods genade. Zij profeteert ten dele (1 Kor. 13 : 9). Denkend aan de vorenvermelde eenheid van woord en daad, mogen we er bij zeggen: ij dient ten dele. Toch is en blijft de roeping der gemeente de diakonia te beoefenen totdat de wederkomende Meester zijn dienende gemeente verheft tot de glorie van de eeuwige regering met Hem.

Wat is nu de plaats van de diaken in het midden van een diakonale gemeente? Hij heeft in zijn ambt te staan in de naam des Heren. Evenals bij de andere ambtsdragers zit er in zijn ambt een 'tegenover' ten opzichte van de gemeente. Zo is het zijn roeping de gemeente op te roepen en uit te nodigen tot dienstbetoon. Anderzijds is hij één met de gemeente, deel van haar en door haar lidmaten gekozen. Zo heeft hij voorganger te zijn, voorop te lopen in dienstbetoon, de pas aan te geven en de weg te wijzen in de dia­

konia der barmhartigheid. 'Zijn voorbeeld, zijn voorlichting en zijn leiding dienen tot toerusting van de diakonale gemeenschap'20.

Het is van het grootste belang, dat de diaken in de reformatorische kerken die duidelijke figuur zal zijn, die hij elders in de wereldkerk meestal niet is. In de R.K. kerk is het diakenschap een gewijd voorstadium op weg naar het priesterschap en hoewel Vaticanum II opening gaf naar nieuwe vormen van diakonaat, is er toch geen sprake van een principiële verandering. In de hiërarchische pyramide blijft hij de aan de bisschop ondergeschikte figuur van lagere rang^i, al zijn er wel meer mogelijkheden aanvaard voor de charitatieve vulling van zijn ambt, naast liturgische en pastorale taken (diaconia liturgiae, verbi et caritatis)22. Ook in de Anglicana is de diaken een éénjarige voorbereiding op het priesterschap23^ terwijl in de Orthodoxe kerken de diaken sinds eeuwen een liturgische medewerker is, die de gebeden zingt in de erediensten: 'Zoals de engelen in de hemelse eredienst de heilige gaven omgeven, zo ook de diaken bij de eucharistie'24.

De kerkorde van de Nederlandse Hervormde Kerk echter gaat een schriftuurlijker weg, wanneer zij aan de diaken toedeelt, dat hij 'de gemeente de opdracht en de belofte van een dienend leven voorhoudt en door zijn voorbeeld, voorlichting en leiding bevordert, dat de gemeenteleden hun diakonale roeping recht verstaan' (ord. 15.2.2). Een diaken, die zich hierdoor zijn taak laat aanwijzen, mag wel veel om kracht en leiding bidden, msiar hij mag ook op pad gaan. Zo'n diaken gaat op huisbezoek, maar niet als assistent van de ouderling. Hij heeft een eigen opdracht en eigen inbreng. Zijn huisbezoek is er op gericht de gemeente op te roep> en tot diakonaal leven en meeleven, haar voor te lichten over de vele noden dichtbij en ver weg.

Hedendaagse diakonale terreinen

Het zal duidelijk zijn, dat herleving van het diakonaat gewenst en geboden is. Daarmee is positie gekozen tegen stemmen, die vragen of na de afronding van de sociale wetgeving diakonaat nog wel nodig is. Is het, gezien de krappe kassen van de kerkvoogdijen en de wankele positie van de predikantspensioenen, niet beter de collecten voor de diakonie te laten vervallen en diakonale goederen over te hevelen ten dienste van het kerkewerk,

voor de betaling van kerkelijke medewerkers of de restauratie van kostbare kerkgebouwen ?

Daartegenover wil ik stellen, dat het diakonaat geen liefhebberij van marginale aard is, maar behoort tot de structuur van de gemeente van Christus. Hulpvaardigheid en dienstbetoon behoren tot haar leven en wezen. Om ons heen leven zo talloos veel mensen, die hunkeren naar bewogenheid en barmhartigheid, die schreeuwen om raad en gerechtigheid, dat men wel met gesloten oren en ogen moet leven om dat niet op te merken. Wat is er nog een armoede, honger en ontheemding in de wereld ver weg. Wat is er een eenzaamheid, overspanning en vervreemding in de wereld vlak om ons heen. Al die noden roepen om pastoraat, om prediking van het Woord Gods, als het primaire antwoord op de ellende der wereld. Tegelijk is er behoefte aan diakonaat, aan helpende handen, financiële leniging, persoonlijke inzet. Daarom worde de gemeente opgeroepen tot diakonaat.

We hebben het over herleving van het diakonaat in de gemeente. Dat zal allereerst moeten uitgaan van de prediking en de catechese. Hoe staat het met het diakonale element in de prediking onder ons? Komt dat voldoende tot zijn recht? Ik waag het ernstig te betwijfelen. Ik waag tevens er voor te pleiten. Men kan de evangeliën en de brieven in het N.T. toetsen op hun diakonale karakter. Dan zullen ook onze preken daarmee in overeenstemming moeten zijn. En de catechese! Ook daar moet appellerend geinformeerd worden over het diakonaat der kerk van Christus. Dat kan voor de predikant, al of niet geassisteerd door een daiartoe bekwame diaken, een boeiende opdracht zijn. De predikant kan (en moet) medewerken het afschuwelijk misverstand te bestrijden, alsof een diaken een minder soort ambt dan het andere zou zijn, zelfs (op roomse wijs) een 'Vorstufe' op weg naar het ouderlingschap.

In de situatie en het tijdsbestek, waarin wij thans leven, heeft onze diakonale verantwoordelijkheid een mondiale dimensie gekregen. Zoals de hele wereld in beginsel arbeidsterrein is voor de prediking, zo is zij werkveld voor het diakonaat.

In dit verband wordt weleens de vraag opgeworjjen, of het diakonaat der gemeente niet beperkt wordt door haar eigen territoir. Ik geloof dat dit niet zo is. Wel is er sprake van een binnenste en buitenste cirkel. Eerst is er de roeping tot onderlinge liefde en dienstbetoon. De 'huisgenoten des geloofs' gaan zelfs voor, krachtens Paulus' woord in Galaten 6:10. Maar de wereld is werk-en wingebied voor de kerk des Heren, die een Woord voor die wereld heeft. iEn weer, gezien de eenheid van Woord en Daad, dan heeft zij ook een Daad voor de wereld. De actieradius van het apostolaat zijn de einden der aarde, Matth. 28 : 19. Ook het diakonaat moet door het missionaire karakter van de kerk bepaald zijnes.

Zo komt het werelddiakonaat ter sprake. Diakenen hebben de gemeente op te wekken tot offerbereidheid en gebed voor de armen der aarde.

Nog steeds staan velen in de Kerk, en wel met name in de hervormd-gereformeerde gemeenten, wat huiverig tegenover het werelddiakonaat. Men mist in de programma's voldoende relatie tussen woordverkondiging en dienstbetoon. Solidariteit in de nood lijkt soms de enige drijfveer te zijn. Hoe respectabel dit motief ook is, gezien het uitgangspunt dat diakonaat de samenhang van Woord en daad veronderstelt en beoogt, is dit velen toch onvoldoende. Veelal wordt een uitweg gezocht in het steunen van zendingsprojecten van diakonale aard. De zending garandeert een samengaan van hulpverlening en Woordverkondiging. Ook kan de zending relaties leggen tussen kerken en diakonieën hier en ver weg.

Toch is het goed zending en diakonaat wel van elkaar te blijven onderscheiden, ook als men een scheiding betreuren moet. Maar het grondprincipe, dat diakonaat bestempeld is door de eenheid van Woord en Daad kome ook tot gelding in het werelddiakonaat. Het evangelie is bestemd voor heel de wereld. De gemeente van Christus is aanwezig in heel de wereld. Van het Woord Gods ontkoppeld dienstbetoon gaat gelijkenis vertonen met ontwikkelingshulp of algemeen menselijke humanitaire bijstand. Dat zijn op zichzelf heel goede uitingen van verantwoordelijk eigentijds burgerschap. Dat gaat alle mensen aan, christenen en niet-christenen. Maar diakonaat in kerkeüjke zin heeft te maken met de christelijke gemeente. Het diakonaat, als de 'handen van de kerk', mag niet losgemaakt worden van het Hoofd der kerk, Jezus Christus. Dat Hoofd bepaalt het werk van de handen en geeft daaraan de impulsen. Diakonaat op wereldniveau dient diakonale arbeid te blijven, namelijk in de eerste plaats steun aan behoeftige christeUjke gemeenten26. Te waarschuwen is tegen een vermenging van werelddiakonaat en ontwikkelingshulp. Het diakonaat kent op de één of andere wijze altijd een verwijzing naar Christus. 'Hebben de genezing, de wonderbare spijziging en de andere tekenen, waarin Christus de mensen diende, niet de bedoeling de mensen erop te wijzen, dat Hij het leven geneest? Een diaconaat zonder verwijzing naar Christus is geen diaconaat en evermiin een getuigenis, maar is principieel niet te onderscheiden van ontwikkelingshulp'27. Wie het missionaire aspect uit het werelddiakonaat uitpelt, houdt een gesaeculariseerd diakonaat over^s. 'Verwijzing' naar Christus. Ik gebruik met opzet dit bescheiden woord. Ik bepleit geen prekerig diakonaat. Maar wel een nauwe samenwerking tussen Woorddienst en handelend dienstbetoon in de diakonia der barmhartigheid. Wel kan het voorkomen, dat het Woord op de daad om zo te zeggen vooruit loopt, of andersom. In bepaalde noodsituaties is er voor het Woord geen plaats meer, maar nog wel voor de daad. Laat daar maar een onbekrompen en hoopvol helpen zijn, zeker daar, waar

verder geen helper is! Van Swigchem schrijft, dat het Woord ook weleens tijdelijk terug moet treden (noodgedwongen), om plaats te maken voor het teken, de epexegese, van het ergon^^.

Het diakonaat echter heeft niet alleen het werelddiakonaat tot zijn arbeidsterrein te rekenen. Het is ondoenlijk op te sonmien, wat er nog aan oude en nieuwe taken te doen zijn. Ondanks de sociale wetgeving is er nog telkens ondersteuning of bijstand nodig. In een üjd, waarin de werkloosheid velen tot passiviteit dwingt, is nieuwe oriëntatie op het terrein van begeleiding en opvang geboden. De zorg voor gehandicapten en hun verzorgers is een taak, waaraan diakenen terecht veel tijd besteden. Het jeugdwerk, met name het jeugdzorgfwerk, vraagt de voortdurende aandacht van het diakonaat. Een goed doordacht giften-en collectenbeleid is opgave voor elke diakonie. Op het terrein van gezins-en bejaardenverzorging üggen bestuurlijk en inhoudelijk tal van diakonale taken. Sommige gemeenten kennen categoriale bevolkingsgroepen, zoals woonwagenbewoners of gastarbeiders, voor welke 'vreemdelingen, die in onze poorten zijn' diakonale aandacht wordt gevraagd. Veel diakenen zijn betrokken bij de maatschappelijke dienstverlening. Tot voor kort waren instellingen op dat gebied dikwijls ontsproten aan diakonale initiatieven. Het diakonaat der kerk was financieel en bestuurlijk sterk bij dit werk betrokken. Dat is de laatste jaren sterk veranderd-^o_ Mede onder druk van de overheid is allerwege overgegaan tot schaalvergroting, waardoor instellingen hun diakonale, ja überhaupt hun levensbeschouwelijke identiteit hebben laten varen. Dit proces van veralgemenisering roept soortgelijke problemen op als we rondom het werelddiakonaat hebben besproken. Ook hier een ontkoppeling van kerk en hulphulpverlening.

Thans gaat men weer inzien, dat de verbinding tussen evangelie en maatschappelijke dienstverlening opnieuw moet worden doordacht^'!'. Bovendien wordt steeds meer ingezien, dat goede dienstverlening behoefte heeft aan een meelevend en - biddend draagvlak of grondvlak van gemeenteleden en ambtsdragers, die niet alleen bereid zijn medeverantwoordelijkheid te dragen in het bestuur, maar die vooral klaar staan vrijwillig en ongesubsidieerd, eerste hulp te verlenen in gezinnen, waar ziekte en eenzaamheid zijn. Opnieuw dus een beroep op de gemeente als diakonale gemeenschap. De noden van de mensen zijn niet op te lossen door beroepskrachten en op spreekuren alleen, hoe gewenst die ook zijn. De mensen hebben naasten nodig (Lucas 10 : 36a); in onze welvaartstijd nog meer dan voorheen. De zogenaamde psycho-sociale noden, vereenza-

ming, overspanning en vervreemding roepen om die waarlijk diakonale gemeente, die in de naam van Christus bereid is warmte, meeleven en aandacht te schenken^^.

Diakonaat en samenleving

Tenslotte willen we nog enige aandacht geven aan de plaats van het diakonaat in de samenleving. Dit onderwerp roept echter zoveel vragen op en voert ons in probleemvelden, die zo onafzienbaar zijn, dat we ons moeten beperken tot een aantal opmerkingen.

In onze huidige maatschappij is, naast welvaart en welzijn, veel onrecht en onheil op te merken. Allerwege is er ongerustheid over woningnood, verontreiniging van lucht en water, machtsconcentraties van bedrijven en instanties. Er wordt opgeroepen tot sociale acties daartegen. 'Sociale actie is iedere vorm (en gradatie) van actie, ondernomen door een bepaalde groep teneinde verandering te brengen in een als onjuist of niet rechtvaardig ervaren beleid of toestand'. (A. A. M. Fiselier^S). Omdat men oordeelt dat het hier gaat om de structuren van de samenleving als de werkelijke oorzaken van velerlei noden, acht men protest en actieve ingreep geboden. Velen vinden, dat de kerk hierbij voorop dient te gaan, met name het diakonaat. En wel tervs'ille van de gerechtigheid in de sjtmenleving. Omdat het overduidelijk is, dat we dan het veld van de f)olitiek betreden, roept men om een politiek diakonaat. De barmhartige houding van een diaken of gemeentelid is wel goed en nodig, maar legt in wezen slechts pleisters op wonden. De oorzaken zitten dieper en echte hulp taste die dieperliggende oorzaken aan. Een moderne barmhartige Samaritaan zou ongetwijfeld de slechte maatschappij te lijf gaan, die mensen samendrijft in roversgroepen! En het is immers de gerechtigheid des Heren, die de verdrukte recht doet? (Ps. 72, Ps. 146). Het geloof in deze goddelijke gerechtigheid, Gods initiatief om de verhoudingen recht te maken en de mensen 'tot hun recht' te laten komen, moet de kerk brengen tot diakonale dienst der gerechtigheid.

Een consequente toepassing van deze kort aangestipte uitgangspunten móet, zo stelt men, de diakonie voeren op het terrein van politieke actie. Immers, het veranderen van de structuren, de omzetting van de maatschappij en een herordening van de samenleving is, behalve een economische en ideologische, vooral een politieke activiteit.

Ik heb hier ernstige twijfels. Een hoofdbezwaar is wel, dat het evangelie zelf wel voorbeelden geeft van persoonlijk, niet van structureel gericht diako-

naat^*. Christus geeft 'de keizer wat des keizers is', al stelt Hij stellig de als een god vereerde keizer onder vernietigende kritiek (maar indirect) als Hij er op laat volgen: en Gode wat van God is'. (Marcus 12 : 17). Paulus tornt niet op tegen de slavernij als maatschapf)elijk instituut en stuurt de slaaf Onesimus naar zijn meester terug (Philemon vs. 16), hoewel hij dan weer wel de volle nadruk legt op de andere verhouding van de bekeerde mens tot zijn broeder, die de heer-knecht-verhouding ten diepste relativeert.

Maar ook bij de zo gebruikelijke vereenzelviging van gerechtigheid en barmhartigheid kan men gevoeglijk de nodige vraagtekens zetten. Deze belangrijke bijbelse begrippen zijn niet identiek. Bovendien zijn er voor gerechtigheid verschillende begrippen met een scala van betekenissen, die een grote verscheidenheid vertonen (tsedaqah, mischpat, 'emet, chesed). Wat kunnen we er, binnen het kader van ons onderwerp, in het algemeen van zeggen? Ten eerste, dat het in de bijbel gaat om het oprichten van het recht Gods in alle betekenissen van het woord. Ten tweede, dat deze gerechtigheid niet zo veel uitstaande heeft met het Romeinse 'suum cuique' en de humanistische 'rechten van de mens'.

Wel omsluit het recht Gods het recht der armen en verdrukten. Gods recht heeft met Zijn verbond te maken^s. God is rechtvaardig. Hij handelt volgens Zijn verbond en daarom komt Hij te hulp en redt Hij. Hij redt krachtens Zijn gerechtigheid. Deze iustitia salvifica is soteriologisch van aard. Van Ruler heeft er op gewezen^e^ dat men dit uiterst belangrijke moment toch niet moet overdrijven en het één en al ervan maken, zoals hij de huidige theologie en politiek verwijt. De gerechtigheid is wel degelijk ook eisend en straffend. Daar staat de bijbel vol van. Ook Van Ruler ontkent niet, dat in het bijzonder bij de profeten Gods gerechtigheid helpend en verlossend is gericht op de underdog, die overigens per saldo het volk Israel is. Maar wie alle elementen van de bijbelse gerechtigheid laat meespreken, kan deze niet eenzijdig soteriologisch verstaan, maar krijgt evenzeer oog voor andere, ontologische kermierken. Er is niet alleen het evangelie, ook de Wet, niet alleen genade, ook het recht, niet alleen de verlossing, ook de schepping. Er is niet alleen de underdog, de arme en verdrukte, het gaat in de gerechtigheid om alle mensen, overheid en onder­

daan, werkgever en werknemer^'^. Daarom gaat de boot onwaarschijnlijk scheef en schept zij water, als men van de bijbelse gerechtigheid meteen en uitsluitend overstapt naar de sociale gerechtigheid in de zin van de zorg voor de minder bedeelde'. In dit verband spreekt Van Ruler over de katholiciteit van de bijbelse begrippen, die men niet mag versmiallen tot deelwaarheden. Dat leidt tot sectarisme, waarom hij het marxisme een sectarische perversie van het christelijk geloof noemt.

Betrokken op het diakonaat: het gaat hier om de grenzen van het kerkelijk-diakonaal handelen. De kerk kan en mag zich niet - en zeker niet op grond van selectieve exegese van een begrip als gerechtigheid - , laten vervormen tot een soort pressiegroep, om politieke of maatschap»pelijke idealen te bereiken, sociale structuren te wijzigen, zelfs zonder te weten door welke andere die zullen worden vervangen. De Ru schrijft terecht: 'Structuren kunnen zich niet bekeren. Mensen moeten zich bekeren, willen zij niet zó over de aarde heersen, dat zij deze straks niet eens meer kunnen bewonen, omdat zij de goede schepping Gods hebben stukgemaakt. En bekering is antwoord geven 'met hart en mond en handen' op het Woord van God'^s.

Welnu: dat en handen moeten wij dan, zij het in dit bijbelse verband, als een volle diakonale aanduiding laten staan. Want na bovenstaande overwegingen, di? bedoelen een soort politiek diakonaat als het enig ware voor vandaag onder kritiek te stellen, mag onze conclusie niet zijn, dat wij iets willen afdoen aan onze diakonale roeping. Het is geenszins een pleidooi voor het betrekken van teruggetrokken stellingen. Ongetwijfeld moeten we ons wachten voor wat Jonker genoemd heeft 'diakonialisme', activisme, daad zonder Woord, revolutie in plaats van bekering. Maar wel hebben we de roeping 'de hulpeloze nabij te zijn'. Wie nabij Cïod leeft, leeft de naaste nabij. Er is geen sterkere aandrift de ander tot een naaste te zijn dan het leven uit Gods diakonia der verzoening. Vanuit deze aandrift kan en moet ook in onze tijd een praktisch en actief diakonaat worden opgebouwd, dat het aandurft oude tradities te vergeten en nieuwe taken aan te vatten, die ingaan op de noden van een veranderde samenleving.

Daarbij denk ik aan een sterk persoonlijk diakonaat, met aandacht voor de eenzame, voor de zieke, voor de verslaafde mens, die snakt naar een open oor, een open hart, een open hand. En met alle bezwaren tegen vormen van politiek diakonaat kan toch een diakonie een zo schrijnend onrecht ontmoeten, dat zij aan het werk moet om de verantwoordelijke

overheid of instantie ernstig te wijzen op haar roeping tot gerechtigheid. Ook dan moet er oog zijn voor de gemeente, kan zij afgezocht worden naar 'krachten en gaven', mensen, die qua functie, kennis en invloed handlangers van de diakonia kunnen zijn in de maatschappij^s. Hen tot dienst te roepen kan ook een soort diakonaal huisbezoek opleveren! Komt het in zulke bijzondere situaties tot een publiek spreken en handelen, dan zal dit wel moeten staan op het eigen niveau der kerk en niet op het aan de kerk vreemde niveau van actie-of pressiegroepen.

De kerk is niet pas kerk naar de mate van haar diakonale spreken en werken. Het gaat in de kerk om meer: om de prediking der verzoening, de opbouw van Christus' lichaam, de bevinding des geloofs, de aanbidding en lofprijzing des Heren. Dat neemt niet weg, dat de gemeente óók diakonaal heeft te leven. Staat in het centrum van de eredienst niet mede de avondmaalstafel en begint daar niet het diakonaat? 40 Waar Gk> ds gaven ons toestromen, begint de opdracht ze uit te delen. De nood van onze tijd is de verschrompeling van het geestelijk leven en het getuigend geloof. Daardoor verschraalt tevens de werkzame liefde, de wortel van alle diakonaat.

Toen Gods Heilige Geest werd uitgestort, ontstond onmiddellijk een levend, bloeiend diakonaal gemeenteleven. Waar de Geest wordt verwacht en ontvangen, zal steeds opnieuw de diakonia opbloeien in de beide, onlosmakelijke betekenissen van het woord: de bediening der verzoening en het dienstbetoon aan de naaste.


* Lezing, gehouden op de 77e dies natalis van de Gereformeerde Theologen tudenten Vereniging "Voetius" te Utrecht.

1 H. W. Beyer in R. Kittel, Theologisches Wörterbuch zum Neuen Testament II S. 81ff.

2 R. de Vaux, Hoe het oude Israel leefde I, Roermond 1960, blz. 153.

3 L. Coenen (Hrsg.), Theologisches Begriffslexikon zum Neuen Testament I, Wuppertal 1967, S. 186.

•* Paul Philippi, Christozentrische Diakonie, Stuttgart 1963, S. 52.

5 Geciteerd door P. Philippi, a.a.O., S. 54.

6 Coenen, a.a.O. I, S. 186.

7 I. Elbogen, Der jüdische Gottesdienst in seiner geschichtlichen Entwicklung, Leipzig 191S, S. 486.

8 C. van Leeuwen, Sociaal besef in Israel, Baam z.j., blz. 7; vgl. ook zijn: Le développement du sens social en Israel, diss. 1954. Instructief is de excurs van H. L. Strack - P. Billerbeck, Kommentar zum Neuen Testament aus Talmud und Midrasch IV, J, Münciien 1959, S. 536-558: Die altjüdische Privatwohltatigkeit en Martin Hengel, Eigentum und Reichtum in der frühen Kirche, Stuttgart 1973, S. 20 a.

9 zo b.v. F. O. V. Gennep, Enige stellingen over diakonia met wat hors cf oeuvre, in Sociaal Actief, uitg. G. D. R., Utrecht 1970, blz. 9.

10 Takobus 1 : 19-27.

11 D. van Swigchem, Tiet missionair karakter van de Christelijke gemeente. Kampen 1955, blz. 164-169. Hoewel J. C. van Dongen, Vervreemding en Dienst, verkenning van een diaconia alienatorum, 's-Gravenhage 1964, blz. 199, ervoor pleit op de legitimiteit van de woordloze daad (z.i. niet hetzelfde als woordenloos) nadruk te leggen vanwege de feitelijke situatie van de mens en vanwege de historische belasting van werk met diakonale voorgrond en pastorale of missionaire achtergrond, staat ook voor hem theologisch de prioriteit van de Woordverkondiging - als Woord Gods - vast.

12 Zeer uitvoerig hierover G. Stahlin, Die Apostelgeschichte (N.TJ).) Göttingen 1968, S. 96 ff. Hoewel er geen sprake is van een soort aparte "leidersgroep" is de opeenhoping van griekse namen bepaald opvallend. Wij moeten zeker met de mogelijkheid rekenen, dat de Zeven Hellenisten waren, vgl. C. H. Lindijer, Handelingen van de Apostelen I, Nijkerk 1975, blz. 162 en F. F. Bruce, Commentary on the Book of Acts, London 1956, p. 129.

13 D. J. Karres, De gemeente en hoar diakonaat, 's-Gravenhage 1969, blz. 36 vv.

1* vgl. H. Bavinck, Gereformeerde Dogmatiek IV, 2e druk. Kampen 1911, blz. 373 vv.

16 Handelingen 4 : 32-37. Men heeft een parallel gezien in de gemeenschap van goederen bij de Essenen. Deze was echter strak georganiseerd en in wettelijke regels vastgelegd, vgl. M. Hengel, a.a.O., S. 40.

18 A. A. van Ruler, Bijzonder en algemeen ambt, Nijkerk 1952, blz. 53-56.

IT A.W., blz. 411.

ls H. Kraemer, Het vergeten ambt in de kerk, 's Gravenhage, 3e druk, 1962, blz. 144. Van Ruler, a.w., blz. 74, oefent kritiek op de gedachte, dat het dienen van Jezus het voorbeeld is voor het dienen van de christenen en de ambtsdragers. Z.i. is hier de geheel-eigenheid van Jezus als middelaar (die alleen als zodanig het voorbeeld is) te weinig verdisconteerd,

w vgl. J. Hendriks, Overal waar mensen zijn. Rampen 1973.

20 Diakonaat in ontwikkeling, beleidsnota van de Generale Diakonale Raad der Ned. Herv. Kerk, Utrecht 1970, blz. 7.

21 vgl. P. Winninger, Het diakenambt in de huidige kerk, artikel in: G. Baraüna ofm. De Kerk van Vaticanum II, 2e deel, Bilthoven 1966, blz. 281. Vgl. ook Constituties en Decreten, Amersfoort 1967, blz. 80 en De Nieuwe Katechismus, Hilversum-Antwerpen 1966, blz. 428.

22 vgl. Henri Bouchette, Het oude diaconaat in een zich vernieuwende kerk, Bilthoven 1965, blz. 79; belangrijke opstellen over de vernieuwing van het R.K. diakonaat vindt men in de verzamelbundel K. Rahner en H. Vorgrimler (Hrsg), Diaconia in Christo, Freiburg 1962.

23 G. Every, Het diaconaat in de Anglicaanse Kerk, Diakonia 37 (1970) 219.

24 K. Onasch, Einführung in die Konfessionskunde der orthodoxen Kirchen, Berlin 1962, S. 185.

25 D. van Swigchem, a.w., blz. 254.

26 vgl. A. S. V. d. Woude in Diakonia 39 (1972) 249 v.

2" M. R. V. d. Berg, Getuigen, Amsterdam 1975, blz. 38 v.

28 W. H. Velema, Christen zijn in deze tijd. Kampen 1974, blz. 152.

29 D. van Swigchem, a.w., blz. 166.

30 A. A. van Dellen, Het hervormde diakonaat en de maatschappelijke dienstverlening, schets van een ontwikkeling in drie decennia, Utrecht 1976.

31 In deze doordenking wil de Gereformeerde Sociale Academie 'De Vijverberg' te Ede één van haar belangrijkste doelstellingen zien, vgl. de brochure Motief en Verantwoording, Maassluis 1973; W. H. Velema, Plaats en taak van de G.SA. in onze samenleving, in: De zaak waarvoor wij staan, Amsterdam 1976, blz. 30-41.

32 Voor oriëntatie (niet vanuit diakonale visie) J. A. Weijel, De mensen hebben geen leven, een psychosociale studie, 3e druk Haarlem 1972.

33 A. A. M. Fiselier en H. F. A. M. Weijnen, Sociale Actie, sociale dienstverlening, Den Bosch, 3e druk 1969, blz. 26.

st vgl. Bijhelse lijnen voor kerk en samenleving, rapport Chr. Geref. Kerk, 1976, blz. 20: eder wordt, in Israels sociale wetgeving, gedurig aangesproken op de houding van het hart, Leviticus 19 : 17. Vgl. ook A. Rich, Personal und struklurell Böses in der menschlichen Existenz, Theol. Zeitschr. 24 (1968) 320 ff.

35 Bijbelse lijnen enz. blz. 13.

36 A. A. van Ruler, Gerechtigheid en Rechtvaardigheid, art. in Rondom het Woord 11 [4], Wageningen 1967, blz. 419-424, herdrukt in Theologisches Werk IV, Nijkerk 1972, blz. 40-46.

3' S. Meijers schrijft, dat het juist is te stellen, dat het evangelie voor de underdog kiest, mits men het evangelie zelf laat vaststellen, wie underdog is. Hij betoogt, dat het evangelie zich op verslaafde mensen richt en hierbij de weg van de vergeving der zonden gaat. "Jezus heeft niet alleen verslaafde rijken, maar ook verslaafde Zeloten teruggewezen" (De participatie van de kerk aan de maatschappij, Theol. Reformata 16 (197S) 71.

38 G. de Ru, De verleiding der revolutie. Kampen 1974, blz. 131.

39 vgl. A. Romein, Sociaal aktief diakonaat in: Sociaal Aktief, uitgave G. D. R., Utrecht 1970, blz. 33-37.

*0 A. F. N. Lekkerkerker, De diaken in de eredienst, in: Jaarboek voor de Eredienst, 's-Gravenhage 1965-66, blz. 27.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 1976

Theologia Reformata | 88 Pagina's

HET DIAKONAAT VAN DE GEMEENTE*

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 1976

Theologia Reformata | 88 Pagina's