Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DOCTRINA NAAR REFORMATORISCHE OPVATTING II

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DOCTRINA NAAR REFORMATORISCHE OPVATTING II

43 minuten leestijd Arcering uitzetten

DOCTRINA BIJ CALVIJN

W. van 't Spijker

Inleiding

Een onderzoek naar Calvijns opvatting van dactrina voert ons in het hart van zijn theologie. De frequentie waarmee Calvijn zich van het begrip bedient is opvallend. In de Institutie treffen we het 440 keer aan en het is niet bekend hoe vele malen het voorkomt in brieven, commentaren, preken, grote en kleine tractaten. Hetzelfde geldt van het werkwoord docere, leren, dat 617 maal voorkomt in de Institutie en talloos vele malen daarbuiten.^ Terecht kon R. Hedtke söhrijven: 'Offensichtlich nimmt die doctrina im theologischen Denken Calvins und in der kirchlichen Praxis eine bevorzugte, zentrale Stellung ein. Das spiegelt sich fast statistisch darin wieder^ dass doctrina eine der haufigsten Begriffe Calvins ist-man findet kaum eine Seite in seinen Kommentaren und in seinen systematischen Schriften, wo er das Wort doctrina nicht wenigstens einmal gebraucht. Doctrina is aber bei Calvin nicht nur ein haufiger und zentraler, sondem auch ein umfassender und zugleich komplexer Begriff. Calvin verwendet ihn (1) für das Offenbarungsgeschehen, (2) für die Schrift und die Summe ihres Inhalts und (3) für die doctrina der Kirche.'^ Hedtke heeft een uitvoerige studie gewijd aan de betekenis van het begrip voor Calvijns opvatting omtrent de paedagogische taak van de kerk. In het brede raam van Gods heilspaedagogie hoort het ook inderdaad thuis en dit zegt reeds iets ter ontmythologisering van het beeld van een doctrinair en op het intellect aangelegd Calvinisme met een permanente belangstelling voor leerkwesties, leergeschillen en leertuchtprocedures: doctrina is bij Calvijn iets anders dan een synoniem voor leerstelligheid. Het is aanduiding voor het goddelijke handelen dat genezend en zuiverend door de kerk geschiedt door middel van de prediking van het

Woord, door het ambtelijke werk dat gericht is op de opbouw van het Lichaam van Christus.

Degenen die voor en na zich met het begrip hebben bezig gehouden vestigen daarop eveneens de aandacht. Kolfhaus schrijft over Calvijn: 'Das bei ihm auf jeder Seite wiederkehrendes Wort doctrina meint den einzelnen Lehrsatz wie das ganze EvangeHum, das ganze Wort Gottes'* Ook Benoit wijst op het pastorale aspect van het begrip doctrina bij Calvijn: 'Heel de zielzorg van Calvijn komt neer op de toepassing van de leer in het leven. Calvijn doet zijn uiterste best, om ons te overtuigen, dat de leer, als zij niet belichaamd wordt in het dagelijkse leven, nutteloos en ijdel is en ons oordeel slechts verzwaren kan'4. P. Brunner wees er terecht op, dat doctrina bij Calvijn aanduiding is van het door mensenmond verkondigde Woord van God, doctrina is praedicatio verbi divini, gepredikt evangelie, kerugma. Het geloof wordt uit het Woord geboren, d.i. uit de prediking van het Woord, uit de doctrina, en het geloof vindt daarin ook zekerheid^. Zó opgevat is de leer iets geheel anders dan wat wij na de uiteenvouwing van leer en leven, van kennis en vertrouwen door orthodoxie en piëtisme hadden overgehouden. Het is de verdienste van Karl Reuter nadrukkelijk gewezen te hebben op het vruchtbare en effectieve aspect van de doctrina bij Calvijn. In zijn onderzoek naar 'Das Grundverstandnis der Theologie Calvins' wijdt hij een belangrijke paragraaf aan het geestelijk nut van de leei'^. Doctrina staat tegenover onkunde en dwaling, het vormt het bestand van de kerk. Het is de paedagogische vorm van de Schrift en van het evangelie, waardoor het intellectualisme en ook het voluntarisme wordt voorkomen. De leer richt zich tot het hart van de mens. Christen zijn is leerling zijn. Zó alleen werpt de leer vrucht af en is zij nuttig. Voor Calvijn is de vraag naar het nut niet een vorm van utiliteitsdenken, het is de toetssteen van de ware leer, dat zij effectief is. Daarom, is doctrina ook méér dan prediking, het wU aanduiding zijn van een paedagogische vorm waarin het Woord Gods tot ons komt.

Het kan ons niet verwonderen dat deze opvatting van de doctrina doorwerkt in de ekklesiologie en vooral in de visie op de structuur van de gemeente'^. Ook voor Calvijn zijn, evenals voor Bucer, doctrina en disciplina ten nauwste met elkaar verbonden^. Nu dit het geval is kan het ook niet uitbhjven dat de doctrina van beslissende betekenis is voor de eenheid van

kerkelijk samenleven^. Inderdaad hebben we te maken met een veelomvattend, een complex begrip, waarin allerlei lijnen uit Calvijns denken samenkomen. Zijn opvattingen omtrent de openbaring van God in Christus door Woord en Cïeest, geschonken aan de gemeente wordt erin doorzichtig, d.w.z. zijn Theologie in engere zin, zijn Christologie, Pneumatologie en Ekklesiologie zien we er in samenkomen. Toch is deze veelkleurigheid niet uiteengevallen. Wij treffen haar in harmonische eenheid op beslissende momenten in Calvijns eigen leven aan.

De leer bij Calvijn

In zekere zin is de doctrina Dei bij Calvijn een persoonlijke aangelegenheid geworden. Opmerkelijk zijn daarvoor op zijn minst drie aanduidingen. De eerste is te vinden op de enige plaats waarvan wij met zekerheid weten dat Calvijn er over zijn bekering spreekti". Calvijn verklaart in de voorrede van zijn kommentaar op de Psalmen, dat God hem door een plotselinge bekering (subita conversio) beteugeld heeft tot docilitas^i, tot bevattelijkheid, 'leerbaarheid' zouden we willen zeggen, Gelehrigkeit in het duits. Door de bekering komt er openheid voor de doctrina, komt er onderworp> enheid aan het Woord van God, komt er ook een einde aan de ijdelheid van menselijke bijgelovigheid en hoogmoed. Docilis staat bij Calvijn op een lijn met modestus^^. Het is de deugd van de leerUng die onderwezen moet worden en die dat ook metterdaad begeert. Achter de leerling van de Schrift staat de hemelse doctor die met zijn Caelestis doctrina, zijn hemelse leer, het hart inneemt en begerig maakt. Waar docilitas komt, komt smaak aan echte vroomheid. Waar ze ontbreekt, trillen de woorden tevergeefs in

onze oreni3'. Zo wordt docilitas een begrip dat de geschiktheid aanduidt om de doctrina te ontvangenis, het behoort tot de praeparatio fidei^S, maar is tegelijk aanduiding van heel het leven door het geloofi^, onmisbaar voor wie op de school van God werkelijk begeert vorderingen te makeni'^. Calvijn is leerling op Gods school geworden én gebleven: niemand kan ooit een goede leraar zijn die zich niet dociUs betoont, en altijd bereid is om te lereni*.

Hoe existentieel dit voor Calvijn geweest is is te lezen in een brief die hij aan zijn vriend Farel schrijft over het sterven van zijn vrouw. Zij was, zo schrijft Calvijn, niet meer in staat om te spreken, maar wist door tekenen haar gemoedsgesteldheid duidelijk te maken. 'Ik héb woorden gesproken over de genade van Christus, over de hoop van het eeuwige leven, over de pelgrimstent van ons leven en over de thuisreis. Daarna begaf ik me in gebed. In klaar bewustzijn hoorde zij naar het gebed en gaf zij acht op de doctrina'19. Getroost door de leer ontsliep Idelette in vrede. O, resurrectio gloriosa! O, glorierijke opstanding! had ze kort te voren uitgeroepen, zich toevertrouwend aan de God van Abraham en van al onze vaderen. 'Reeds zo vele eeuwen lang hebben de gelovigen op U gehoopt en niemand is teleurgesteld: ik verwacht U ook'20. z^ functioneert bij Calvijn de doctrina als betrouwbaar in leven en in sterven.

Die inhoud is ook aanwezig in Calvijns spreken met zijn vrienden vlak voor zijn eigen sterven. In de terugblik op zijn lievenswerk is er de doctrina: in Geneve is een geordend kerkelijk leven ontstaan. Toen Calvijn er voor de eerste keer kwam werd er weliswaar het evangelie verkondigd maar de zaken waren zeer verward. Het gehele christendom bestond in de vernieling der beelden. Nu ligt er voor de predikanten een opdracht om het volk in de gehoorzaamheid van de leer te bewjiren^i. Om de gestalte van de leer is het gegaan die vele moeilijke jaren lang.

Hetzelfde klinkt nog persoonlijker door in het testament dat onder getuigen werd opgemaakt op 25 april 1564, waarin Calvijn daarvan getuigenis aflegt. Voor alle dingen dankt hij God die zich over hem ontfermd heeft door hem uit de diepe duisternis van de afgoderij waarin hij verzonken was te rukken en hem te voeren naar het licht van zijn evangelie en die hem

deelgenoot maakte van de leer der zaligheid22. Deze genade maakte hem bovendien nog tot een prediker van dit evangelie. Zo stond heel het leven van Calvijn onder de kracht van de doctrina: zijn persoon, zijn werk, zijn innigste verhoudingen worden daardoor gestempeld, dat hij in Christus zijn leermeester vond voor het leven.

Doctrina en filosofie

Calvijn heeft het begrip doctrina opgenomen gelijk het voorheen werd ge> bruikt in de kringen van de moderne devotie^»^ op haar beurt gevoed door Augustinus en Erasmus. Maar wat in het humanisme van Erasmus ontbreekt ontvangt bij Calvijn een voortdurende nadruk: het onderwijs vindt plaats op de school der genade. Wanneer Calvijn als Augustinus en oOk als Erasmus het begrip hemelse leer, of hemelse filosofie gebruikt duidt hij daarmee op een leer die niet vanuit de religieuze mens verklaard kan worden, doch die evermiin de humaniteit in de mens uitschakelt. Ze komt tot haar doel. Calvijn heeft het humanisme niet geïntegreerd in zijn denken, hij heeft het opgenomen geweten in de elevatie der humaniteit in Christus, in Hem die het verheerlijkte Hoofd van zijn gemeente is. Evenmin heeft Calvijn het bedoelen van de moderne devotie verkerkelijkt, hij heeft het binnen het bereik van de preekstoel, de catechese en het pastoraat gebracht.

Dit betekent niet een verwerpen van humanisme en moderne devotie, het is een verwerken van wat hij erin van blijvende betekenis vond. Reuter schrijft in die zin, dat er geen wezenlijke trek is in de vroomheid der Imitatio die Calvijn niet verwerkt heeft^*. Hij neemt de motieven op in zijn theologie, die verstaan moet worden als doctrina pietatis^S, de bekering tot docilitas voor heel het leven. Zeker is de afkeer van ijdele en speculatieve theologie een gemeenschappelijke trek bij Calvijn en de devoten alsmede bij Erasmus. De doctrina is vol van nut, omdat zij de mens roept tot gehoorzaamheid aan God26.

Zij beoogt fructus, usus; vrucht en nuttigiheid. Waar dit uit het oog wordt verloren komt het tot ijdele twisten. 'Velen grijpen de gelegenheid om tweedracht te zaaien aan omdat ze zich liever niet langer willen vermoeien en zich afvragen wat God is, wat Hij wil, waarin ons heil gelegen is, waarop onze hoop gevestigd moet worden. Ze wikkelen zich liever in moeilijke en spitsvondige disputaties'27. Daarbij misbruikt men de doctrina, die gegeven is om de mensen te onderrichten in de vrees van God, om hen

tot bekering te brengen, om hen op te bouwen en te vormen tot berouw^s. Het zijn de spitsvondigheden die alle geloof in de hemelse leer doven, en haar tot niets terugbrengen^^. Vooral de roomse theologen moeten het ontgelden, omdat zij met hun hoge speculaties en met hun subtiele disputaties Christus zó verduisteren en inwikkelen, dat niemand Hem kan vinden^o. Tegenover de otiosi disputatores staan zij, die werken aan de opbouw van de gemeente^l. De sana doctrina (gezonde leer) staat tegenover alle bespiegelingen3'2^ tegenover een grote variëteit van meningen^». Omdat men het nut en de vrucht van de doctrina niet in het oog houdt: de opbouw van de gemeente, komt het tot die duivelse kunst van twisten, die de naam van scholastieke theologie heeft verkregen^*. Uit het evangelie ontvangen we daarentegen geen lege kennis van God (otiosa Dei notiüa). Daarom mag men de leer der vroomheid niet naar beneden trekken in koude bespiegelingen. Zo hebben de sofisten van de Sorbonne de theologie vervalst, zodat idt haar kennis in totaal zelfs niet het minste sprankeitje van vroomheid kan opvlammen^'S. De rechte leer van het geloof ontbreekt er aan. Daarom moet men hun scholen ontvluchten meer dan alle Scyllae en Charibden, niemand kan daar binnengaan zonder zeker schipbreuk te lijden aan het geloofde. Kortom: uit de mond Gods wordt geen sp> eculatieve leer overgeleverd, maar een die de koers van ons leven bepaalt en die ons vormt tot gehoorzaamheid aan haar^^. Daarom gaat het in de theologie ook niet om een kennis van God, quis sit apud se, sed qualis erga nos: niet Gkyd op zichzelf, maar in zijn genadige betrekking tot ons, een kennis die meer in een levend gevoel, dan in een lege en hoogvliegende (meteorica) bespiegeling bestaat^s. De gehele doctrina der religie moet met de regel der bescheidenheid ontvangen worden, n.l. dat wij over duistere zaken niet begeren te spreken of begeren te gevoelen buiten de Schrift om. Het komt niet aan op curiositeit maar op stichting door het geloof, opbouw van de gemeente^s. Speculatieve theologie is zoals CaJvijn

kort en goed formuleert ongeestelijk en ook onvruchtbaar. Haar doctrina levert voor het leven geen winst op40.

Dit heeft de speculatieve theologie gemeen met elke wijsbegeerte die zich niet aan de hemelse leer onderwerpt. Galvijn heeft eens zeer duidelijk het onderscheid tussen profane filosofie en de door God geopenbaarde leer uiteengezet. Ook de eerste is een luisterrijk geschenk van God, maar de doctrina die God door zijn majesteit verkondigd heeft verschilt met haar zeer wezenlijk. Filosofie geeft slechts een deel van de waarheid, de doctrina doet ons in volheid een stroom ontvangen die ons herstelt. De eerste is een schaduw. De tweede een lichaam, de eerste een zaad de tweede een rijpe vrucht. De filosofie is een klein blinkend vonkje, dat ons midden op de weg in de steek laat. De laatste is door Gods Geest een licht, sterker dan de zon die schijnt in haar kracht en die tot de laatste schrede de weg verlicht, ons voerend naar de gelukkige onsterfelijkheid^i. De filosofie is geen gids tot de doctrina, zij vertegenwoordigt ook geen praeparatio ad fidem, zij functioneert zelfs niet als ancilJa theologiae, hoewel Galvijn somtijds van haar dienst gebruik maakt ter verklaring van de doctrina42. Er is een groot onderscheid: de bron van de laatste is de openbaring Gods. Daarin gaat de caelestis doctrina de wijsbegeerte met vele andere menselijke activiteiten ver te boven.

Caelestis doctrina

Een hemelse leer is het die haar oorsprong niet heeft in het denken of het gevoel van de mens. In de Schrift spreekt God zelf ons aan vanuit de hemel43. Daarom mogen de uitspraken van de wijsgeren ook niet met de hemelse leer dooreengemengd worden^*. Wanneer de ware religie ons werkelijk zal tegenstralen dient men van de caelestis doctrina uit te gaan*^. Wij kunnen niet de minste smaak in de rechte en gezonde leer ontvangen dan alleen dctor het luisteren naar de Schrift. Dit geldt te meer omdat wij

geneigd zijn tot het verzinnen van kunstmatige en nieuwe religies*^. Daarom is de hemelse leer een uniek en een goddehjk geschenk^^.

Wanneer Calvijn de leer typeert als een hemelse klinkt daarin door de totaal andere orde der dingen waarmee wdj te maken krijgen, anders dan alles wat wij hier op aarde vinden. Dwaas zijn we, totdat wij déze leer ontvangenis. In het duister tasten wij totdat de Geest met haar ons verlicht49. Daarom is de caelestis doctrina de leer van de Heilige Geest, die haar tevoorschijn brengt vanuit het binnenste van het hemelse heiligdom^o en die ons zo een geestelijke maaltijd voor de ziel bereidt^i. Toch hebben wij bij het begrip niet slechts te denken aan het kwalitatief andere van de hemelse leer vergeleken met alle menselijke opvattingen. Vooral drie zaken staan op de achtergrond: auctoritas, certitudo en probatio, gezag, zekerheid en toetsbaarheid der leer.

Alle menselijke opinies ontberen gezag. De hemelse leer daarentegen komt tot ons met autoriteit. Dat ligt aan de auctor. God zelf. Het begrip doctrina stempelt Calvijns theologie tot openbaringstheologie^s. De profeten hebben met gezag gesproken. Zij hadden een goddelijke zending. Zo spreekt God ook nu nog door hun geschriften met autoriteit. De predikers hebben daarmee te maken. Zij moeten daarom de mensen niet naar de ogen zien, zij hebben zich voortdurend God voor ogen te stellen en wel, zoals Hij voor hen de auteur is van wat er gesproken moet worden^s. Dit geldt niet alleen de profeten. Het is ook van toepassing op de ajMDstelen, ja, op alle ware predikers. Het gezag van de leer is in de mond der apostelen niet geringer dan in de mond van Christus. Christus deelt aan zijn apostelen hetzelfde gezag mee, als Hij van de Vader ontvangen heeft54. Juist omdat Hij de enige Doctor van de kerk is en blijft, betekent dit geen inperking van het zijne, maar uitoefening van zijn ambt door hen. ledere gezagskwestie in de kerk is daarvan afhankelijk^s. Dit betekent dat wat de predikers zeggen net zo goed geldt alsof de apostelen spraken, niet omdat zij voor de apostelen niet zouden onderdoen, maar omdat zij het ajxwtolische gezaghebbende Woord verkondigen. Daarbij is het gezag in de kerk voor Calvijn niet formeel, maar potentieel, d.w.z. auctoritas, potestas en fMDtentia behoren bijeen. Het gezag is gebonden aan de sleutelmacht en heeft potenties in zich,

waardoor het zichzelf verwerkeUjkt. Daarom moet het gezag van de geeste-Hjke leer bij Gkxl gezocht worden^^^ en wel omdat God de auteur is van de doctrina. Zij vloeit voort uit Gods mond^^. Met het oog daarop zijn twee dingen noodzakelijk om het gezag van de leer vast te stellen: alleen naar Gtód moet geluisterd worden, zoals heel de Schrift uitroept en zoals Christus getuigt dat het niet zijn leer is die Hij brengt maar de leer van zijn Vader. Daarbij komt als tweede een oprechte en getrouwe bediening in Christus, waardoor ook de dienaren gezag ontvangenis. Daarom is voor het leer-ambt in de gemeente principium, dat er niets verkondigd zal worden dan wat uit Gkxis mond voortkomt^^. Wie anders doet speelt met het gezag van de leer.

Deze gezagsvraag staat niet op zichzelf. Zij is heel nauw verweven met de kwestie van de zekerheid des heils. Zo is het bij de Reformatie van meetaf geweest, zo is het ook bij Calvijn. Dé auctoritas doctrinae hangt samen met de certitudo. 'Hoewel God gewild heeft dat onze zaligheid volbracht zou worden in het vlees van Christus, en Hij deze dagelijks door de sacramenten verzegelt, moet de zekerheid uit het Woord genomen worden. Want wanneer het gezag van het Woord voor ons niet vaststaat verdwijnt het vertrouwen van de zaligheid geheel en al^". Fiducia salutis en certitudo hangt samen met en vloeit voort uit de auctoritas doctrinae, en deze is verbonden met het Woord van God. De hoofdsom van de gehele ware leer is in het Woord van God. Wie haar daarvan losmaakt veracht de leer van het heilet. Vereiste is wel, dat we niet verder willen doordringen dan geojorloofd is. Vooral wanneer het gaat over de eeuwige verkiezing staan we voor een ondoorgrondelijk geheim. Maar per modum correctionis dienen we óók te zeggen: wij hebben de zin van Christus62. Bescheidenheid sluit de zekerheid niet uit! Zij voert ons tot Christus: dit is immers de enige wijsheid, die de uitverkorenen allen in de school van God leren, om tot Christus te komen. Het gaat om de leer van Christus, die we niet alleen van Hem ontvangen hebben, maar die ook Hem als middelpunt heeft: Christi doctrina. Dit is immers de enige manier zowel om de zuivere leer te behouden EJS om haar te herstellen: Christus voor ogen te stellen met al zijn goederen, opdat zijn kracht waarlijk gevoeld zou worden^S'. De leer is niet een instantie naast Christus, of naar Hem heenleidend, maar het is de onderwijzende Christus zelf onder ons in het gewaad van de HeiHge Schrift. Daarom is er slechts zekerheid in de doctrina Christi: Christus in de Schrift. De papisten hebben onder voorwendsel van het gezag van de kerk de zuivere leer be-

graven, zij openbaren zich nu duidelijk genoeg als een duivelse synagoge^*. Daar is de leer zonder Christus. Slechts de leer van Christus heeft gezag en zekerheid. Hier staan we voor het fundament van het geloof, te weten dat God zelf de auteur is. Dit geeft ook de zekerheid van het geloof, namelijk dat ons alleen door de genade van Christus het heil hergeven lÉ^^. Daarom hebben we altijd te waken, dat de leer van het geloof niet verstikt wordt, die leer, waardoor Christus als de enige auteur van alle goeds ons wordt voorgesteld'66. Het geloof berust alleen op de leer van Christus: Dit is het enige goede en orthodoxe fundament van het geloof, om zich aan de Schrift te onderwerp)en en eerbiedig haar leer te omhelzen^^.

Hier komt ruimte voor het toetsen van de zuivere leer, dat oer-reformatorisohe gegeven. Bij Luther is het recht om de leer te toetsen grotendeels bepaald vanuit het geloof in de rechtvaardiging. Bij Bucer is dit recht pneumatologisch gefundeerd. Calvijn fundeert christologisch-pneumatologisch door de nadruk te leggen op de samenhang tussen leer en leven. In zekere zin is vobr Luther de leer belangrijker dan het leven. Het komt — zo schrijft hij — bij lange na niet zozeer aan op het leven als wel op de leer. Ook al is het leven niet geheel zmver, toch kan de leer wel zuiver blijven. Met het leven dient men geduld te hebben^s. Bij Calvijn is sprake van een sana, pura doctrina, niet slechts van de rechtvaardiging, maar, sterker dan bij Luther, ook van de heiliging. Het gezag van het Woord is zedelijk van aard. Het vertrouwen van het geloof rust alleen op de genade van Christus, maar Christus is nooit zonder zijn Geest. Waar Christus is daar is ook de Geest der heiligmaking. Christus wederbaart degenen, die Hij rechtvaardigt. Prachtig heeft Calvijn daarover geschreven aan Sadoletus^^, waar hij het onlosmakelijk verband legt tussen vergeving en vernieuwing. In overeenstemming daarmee lezen we van de zuivere leer die vruchten draagt, en die daarom gezond heet, omdat ze gezond maakt. Ze wordt gezond genoemd naar het effect'^" Ze brengt de mensen tot bekering''i. Het waarheidsgehalte van de leer wordt bepaald door de overeenstemming met het Woord der Schrift, en het demonstreert zich in het leven. De doctrina is zelfs in allen efficax''^. Ze dient om ons geheel te vernieuwen naar haar gehoorzaamheid. Dit is de voornaamste lof van de gezonde leer, dat zij

ons met God verenigt, en dat daarin gevonden wordt wat behoort tot het ware genieten van God (ad veram Dei fruitionem)''^'. Zo functioneert bij Calvijn in het toetsen van de zuivere leer ook haar effectiviteit. Een leer die geen vrucht afwerpt moet verworpen worden als der kerk onwaardig'^'*. Toetssteen bij het onderzoek van de goede leer is de vraag: is het in overeenstemming met het geloofd 5 Daartegenover mag men oordelen dat een leer vals is, wanneer zij de glorie van God verduistert, of vermindert^ 6. Daarbij gaat het om de dienst van God. Met het oog daarop dienen we ons af te vragen of het nuttig is om het te weten'^'i'. Paulus vraagt aan de Corinthiërs, of zij de kracht van Christus in zijn leer niet hebben opgemerkt, of zij de uitwerking van zijn ambt niet bij zichzelf hebben opgemerkt. Zo wordt — zegt Calvijn — een onderzoek ingesteld naar de leer, om te zien of Christus zich daardoor aan de mensen openbaarde — en wordt er niet zozeer over Christus en zijn leer een oordeel geveld, maar over de mensen'^8_ Inderdaad lijkt het wel absurd om aan een mens een oordeel toe te staan over Gods leer, die immers buiten alle controversen staat! Calvijn geeft dit toe: de leer Gods wordt niet aan de censuur van mensen onderworpen. Door Gkxis Geest overwegen wij of het gepredikte Woord het Woord van God is of dat onder een vals voorwendsel menselijke verdichtsels worden opgedist'^ 3, die niet opbouwen, bekeren, doen groeien in de kennis en genade van Christus^".

De Geest en de leer

Intussen mogen we niet vergeten dat de effectiviteit van de leer het werk van de Geest is. De leer is de moeder waardoor de kerk geboren wordt, de leer van wet en evangelie^i. Maar niet alleen de leer is duplex, ook het effect van de leer is tweevoudig: zij is niet alleen vruchtbaar tot heil van de mensen, doch ook tot de dood82. Zij is niet in allen vruchtbaar tot genezing — zij is dat bij de electi. In hèn werkt de Geest. Voorzover het de

reprobi betreft, ook voor hen heeft de doctrina nut, namelijk dat hen de verontschuldiging ontnomen wordt^S. De leer der zaligheid wordt door God met een verschillende bedoeling vooi^esteld. De kracht om te verlichten heeft vooral betrekking op de electi-de reprobi komen tot hun verblinding en verharding met het evangelie in aanraking. De oorzaak van dit onderscheid 'ligt nergens anders in, dan dat God tot zich roept degenen, die Hij uit genade heeft verkoren^*. Toch is de verblindende werking niet de eigenlijke van de doctrina — deze is niet perse en sua natura de oorzaak van de blindheid, maar per accidens^s. De blindheid is niet te wijten aan de zon, maar aan de ogen. Wanneer wij de leer van het evangelie omhelzen, dat promiscue aan allen wordt gepredikt, dan is dat een zaak van het geloof dat niet ligt in de vrije menselijke wil, maar dat van Godswege wordt geschonken86.

Calvijn hanteert in dit verband het schema uiterlijk/innerlijk of uiterlijk en verborgen. Hij hanteert het weliswaar zeer behoedzaam, afhankelijk van de situatie, maar toch wel zeer duidelijk. De externa doctrina brengt niet het geloof. De Heilige Geest verlicht daartoe onze harten, Hij reformeert ze^'^. De Geest is de interior magister, die in de harten spreekt. Hij heeft immers een tweevoudige manier van leren, door de menselijke stem laat Hij het klinken in onze oren, en door Zijn Geest drijft Hij ons innerlijk. En dit doet Hij nu eens op hetzelfde ogenblik, en dan weer op verschillende tijden, zoals het Hem behaagt^s. De manier van leren waarover de profeet spreekt is niet slechts gelegen in de uiterlijke stem, maar ook in de verborgen werking van de Heilige Geest. Kortom dit magisterium van God bestaat in de innerlijke verlichting van het hart^^. De efficacia is niet te danken aan de menselijke stem. Zij is er voorzover Christus in het hart werkt door Zijn Geest^o. Toch leidt dit bij Calvijn niet tot spiritualisme. Bij de uitlegging van 2 Cor. 2 : 16 keert Calvijn zich tegen een scheiding van innerlijk en uiterlijk: e apostel handelt over het woord van God dat door de dienst van mensen tot ons komt — dan kan men niet zeggen: et innerlijke Woord is effectief, maar wat uit de mond van de mens uitgaat is dood en mist alle effect. Weliswaar leert de Geest ons het Woord aan te nemen, maar dit neemt niet weg, dat de Geest zo'n kracht voortbrengt in het gepredikte woord: od spreekt door de mensen, zodat zijn leer niet veracht wordt. Er is niets zo hard in de mens of zoi verborgen, of de kracht van het Woord breekt er in door. De kracht van het Woord? De kracht van de sprekende Gteest zelf! 'Zo dikwijls de profeten spreken kome God zelf ons voor ogen,

en Hij kome niet slechts met het naakte Woord, maar gewapend met Zijn macht, zodat zijn hand zelf op de een of andere manier in zijn Woord is ingesloten.' Juist daarom is het niet geoorloofd om het Woord Gods te scheiden van zijn effect, quia Deus qui loquitur non est in se divisus^^. Waar Hij zijn mond opent strekt Hij tegehjkertijd Zijn hand uit tot het werk zelf92. Tegenover de Libertijnen en dergelijke dwaalgeesten wU Calvijn wijzen op het samengaan van doctrina en Geest: Laten we door het voorbeeld van Paulus leren, om de Geest met de stem van de mensen te verbinden, die niets anders is dan Zijn orgaan^s. Wie de leer veracht, blust de Geest uit94. Dat is een opmerkelijke uitspraak die dient om de uiterlijke prediking aan te bevelen. De fanatici mogen dromen dat niemand echt geesteUjk is, dan die de lieer veracht; de vromen daarentegen zoeken te vorderen onder de Heilige Geest als leermeester, doordat zij zich door de dienst der profeten laten onderwijzen^^. Zo verbindt Calvijn de doctrina met het werk van de Geest — waarbij het onderscheid tussen Zijn werk en het onze blijft. 'Het is iets anders dat Christus Zijn kracht verbindt met het leren van mensen; dit impliceert niet dat de doctrina van een mens op zichzelf zo grote betekenis zou hebben'^^. Maar dit onderscheid betekent geen scheiding. De kracht van de Geest is de dienaren nabij: 'Met dit vertrouwen moeten alle vrome leraren begiftigd zijn, dat ze niet twijfelen, of de hand Gods zal hen nabij zijn wanneer zij met een zuiver geweten zich als zodanige dienaren gedragen. Want God onderricht de Zijnen niet zo door Zijn woord dat zij met een koud en ijdel geklank de lucht zouden geselen, maar door de verborgen uitwerking van Zijn Geest geeft Hij voortgang aan Zijn Woord'^''.

Deze betrokkenheid van doctrina en Heilige Geest geeft aan de prediking van de kerk een dynamiek, die bij Calvijn op verschillende manieren tot uitdrukking wordt gebracht. Die dynamiek moet er zijn in de prediking zelf. Frigida doctrina — een koude leer is het, wanneer ze niet in het geloof gebracht en ontvangen wordt, wanneer het geloof en het gebed ontbreken^s. Een koude leer is het wanneer de leraren nauwkeurig overwegen, wat de tijd vereist en wat past bij de personen: in dit stuk van zaken is niets zo ongeHjk als de permanente gelijkheid!9^. Er moet sprake zijn van accommodatie bij de hoorders^^oo EJ-moet ijver zijn, want doctrina zonder gedrevenheid is als een zwaard in de hand van een razende —. Of ze is

koud en zonder nutioi. Koud is een prediking als er alleen maar genade zonder bedreiging gebracht wordt: deze zachtere prediking doet de mensen bekoelen in hun ijver^o^ Koud is de doctritia vooral, wanneer de aansporingen ontbreken: de adhortatio en de admonitio dienen tot bevestiging en stimulans van de doctrinairs. Koud en onvruchtbaar is de doctrina, wanneer zij alleen maar een generalis doctrina blijft. Soms moet men van een bijzondere een particuliere doctrina komen tot de algemene, maar veel vaker zal het er om gaan, om met een generalis doctrina tot de mensen in hun bijzondere omstandigheden te komeni*'4. Juist deze verbijzondering van de doctrina in het pastoraat, niet alleen publico, maar ook privatim is noodzakelijk: de communis doctrina blijft net zo lang koud en niemand kan verbeterd of genezen worden tenzij door bijzondere medicijnenios. £)e applicatio vindt idet alleen in het algemeen plaats in het collectivum, maar ook en vooral zelfs afzonderlijk, particulier. Deze aansporing hoort er wezenlijk bij.

Deze zelfde pneiunatisohe dynamiek ligt bij Galvijn ten grondslag aan de verschuiving van profetie naar doctoraat bij Calvijn. Op zichzelf moge men deze mindere waardering voor het profetische ambt in de kerk betreuren. In feite heeft Calvijn de profetie ondergebracht bij de doctrina die daardoor voor starheid bewaard is geblevenio^. Men kan zeggen dat de doctrina de profetie naar de rand heeft geschoven. Maar met hetzelfde recht m^ men staande houden dat de doctrina de profetie heeft op)genomen en dat derhalve het profetisme de doctrina doordringt. Profetie is toegepaste doctrina, toegepast op de concrete situatiei"''. De gave van de profetie is bestemd om de verborgen wil van God te openbaren en te verklarenios Het ambt van herder en leraar neemt op een bepaalde manier het profetische in zich op, waardoor geduid wordt niet slechts op de gave van de interpretatie maar vooral op die van het wijs en bekwaam toepassen van de doctrina op de tegenwoordige omstandighedenios. De consolatio, de exhortatio en de doctrina behoren alle drie gelijkelijk tot de profetische roeping. In zijn toegespitste betekenis is het doctorenambt er om de zorg

te oefenen ter bewaring van de zuivere dogmata, waardoor in de kerk de zuivere religie bewaard blijft. Overigens is het herdersambt onlosmakelijk met het leren in de gemeente verbonden. Calvijn vindt dit een plausibele conservering van het profetische ambt, hoewel hij er niet over z»u willen twisten. Zijn visie moge aan het profetisme te kort doen, zij heeft de doctrina bewaard voor verstarring! i"

Doctrina en kerk

Het is deze pneumatische dynamiek, die ook beslissend is voor de verhouding van doctrina en kerk. De kerk is aan de leer gebonden, n.I. aan de leer die in de Schrift van profeten en apostelen is gegeven. Daardoor én daarin leidt de Heilige Geest die in alle waarheid leidt (Joh. 16 : 13). Het is ronduit een lastering van de Heilige Geest om te zeggen, dat aan deze leer iets moet worden toegevoegd. Voor niets was Calvijn zo bang als voor de beschuldiging dat hij en de andere reformatoren met nieuwigheden kwamen. Het nieuwe verstaan van de bijbel is een ontdekking van het oude evangeUe, dat in de Schrift is gegeven. De Schriften zijn de blijvende tafelen van Gods openbaringen. Tenzij wij ondankbaar wUlen zijn jegens God zullen we rusten in die leer, dat is in de leer van Christus. De Geest brengt ons die leer te binnen. Hij is niet een architect van nieuwe openbaringen. Immers onder voorwendsel van die openbaringen van de Geest heeft de satan van meetaf allerlei menselijke verzinsels in de kerk ingevoerd. Zogezien hebben Mohammed en de paus eenzelfde religieus beginsein^^ n.I. dat de Schrift niet de volmaakte leer bevat, doch dat er nog iets hogers door de Geest is geopenbaard. De anabaptisten en libertijnen hebben hun gesraas daaruit geput, maar het is een bedriegersgeest en niet de Geest van Christus, die buiten het evangelie om een verzinsel heeft ingevoerd. Ook in de Institutie lezen wij hetzelfde. 'Het is niet het ambt van de Geest die ons beloofd is, om nieuwe en ongehoorde openbaringen te verzinnen, of om een nieuw soort leer voort te brengen, waardoor wij zouden worden afgevoerd van de leer van het evangelie die wij ontvangen hebben, maar om deze leer zelf, die ons door het evangelie wordt overgegeven, aan onze harten te verzegelen'ii3_ Bekend is dat Calvijn déze relatie van doctrina en kerk van beslissende betekenis heeft geacht in zijn brief aan Sadoletusil*. Geen doctrina zonder Geest. Maar ook geen Geest zonder Woord. De omschrijving die Calvijn nu geeft van de kerk luidt: het is de gemeenschap van alle heiligen, die over de gehele wereld verspreid zijn en toch saamverbonden zijn door de ene leer van Christus en door één Geest en die de

eenheid van het geloof en de broederhjke eensgezindheid bewaaxt en onderhoudt'115.

Zó functioneert de doctrina als band van de eenheid der kerk en ook van de kerken. Waar de leer verdwijnt, verdwijnt ook de kerk. Ja, daar is het alsof God zijn aangezicht verborg en ons de rug toekeerdeUS Maar waar de zuivere leer is, daar is ook de kerk. Dit is het diepe motief geweest van de Reformatie. Consensus met de papisten zou tot separatie van Gk> d zelf geleid hebbenH''. De zuivere leer is kenmerk van de echte, de ware kerk. Maar deze is dan niet op te vatten als de ecclesia representativa, doch als de vergaderde gemeentelij^ bijeengekomen om het Woord te horen. Indien ergens dan is hier het begrip doctrina een dynamisch begrip. De kerk is niet maar het gezelschap dat de zuivere leer heeft — ook dat — zij is veel meer de plaats waar de zuivere leer de mensen heeft in de pre^ diking van het evangelieHS.

In die zin is de leer ook de ziel van alles. In Handelingen 2 vindt Calvijn de gemeente getekend. Wanneer wij vragen naar de ware kerk van Christus, wordt ons hier naar het leven haar beeld geschetst. Het begint bij de doctrina, die als het ware de ziel van de kerk is. En dan gaat het maar niet om een willekeurige leer, maar om de leer der apostelen, die de Zoon van God door hun handen heeft overgeleverd, de eenvoud van de leer der aposteleni20 Deze doctrina bezielt het lichaam. Zij is de band der broederlijke gemeenschap onder ons, de deur tot God. Daar is dus de gemeente, congregati ad audiendam Dei doctrinam, saamgekomen om de leer Gods te horeni2i. Zó is de zaligmakende leer van Christus de ziel van de gemeente, zoals de tucht te beschouwen is als haar zenuwen, waardoor alle leden van het Lichaam tesamen op hun plaats gehouden wordeni22 Daarom is de eerste vraag in de gemeenschap der heiligen niet of de zielen samenstemmen, maar of de ziel van de leer, d.i. de prediking van het evangelie aanwezig is^^s Zij moet alles animeren en als het moet re-animeren, prediking, catechese, huisbezoek etc, als evenzovele gestalten van de leer.

Hier ligt ook het geheim van de eenheid der kerken. Deze is niet te zoeken in allerlei uiterlijke zaken, maar in de doctrina. Hierbij moeten drie opmerkingen gemaakt worden. Men moet allereerst onderscheiden tussen de

ecclesia universalis en de afzonderlijke kerkeni24 i^ beide gevallen ligt de band van de eenheid in de doctrina. Als het gaat om de universele kerk gaat Calvijn bijzonder ver in het erkennen van de eenheid, ook al is er niet op alle punten overeenstemming in de leer. Te denken valt aan de relatie met de Lutherse kerken, waartegenover Calvijn altijd een milde houding aan de dag gelegd heeft.

Anders staat het met de afzonderlijke kerken, de singulae ecclesiae: daar is een meer gesloten eenheid in de doctrina, d.i. onder de prediking noodzakelijki25.

In de tweede plaats is er de opmerkelijke passage in de Institutie over fundamentele en niet-fundamentele artikelen. Wanneer het gaat over de voornaamste stukken van de leer is er geen wrikken mogelijk. Maar er 2djn ook stukken die controversieel kunnen zijn tussen de kerken en die toch de eenheid in het geloof niet verbrekeni26_ Calvijn releveert dit niet om ook maar de minste dwaling in bescherming te nemen, maar om te voorkomen, dat wij terwille van geringe meningsverschillen de kerk zouden verlaten: we zouden anders geen kerk overhouden! Hoezeer Calvijn hierin ook de praktijk betrok kan in de derde plaats blijken uit zijn relaties met de Guillermins te Geneve die na zijn verbanning vandaar waren achtergebleven en die in grote verlegenheid verkeerden omtrent de vraag van hun pwsitie ten opzichte van de kerk, die Calvijn had zien vertrekken. Hun werd geadviseerd om aan het Heilig .Avondmaal te blijven deelnemen: Ons is voldoende, indien de leer, waarop de kerk van Christus wordt gefundeerd, er inderdaad een plaats heeft en behoudt, zo schrijft hij aan Fareli27. Geen schisma, zolang de doctrina er is, ook al is de disciplina niet in alle opzichten gelijk het behoort!

Dit brengt ons bij het thema van de kerk in de buurt van een laatste vragencomplex, dat ligt rond de relatie van doctrina en disciplina. Toen Calvijn in Geneve kwam, werd er weliswaar het evangelie gepredikt, maar de toestanden waren er zeer verwardi28 Calvijn heeft er een kerk van ge^ maakt en krachtig gewerkt aan de disciplina. Dit ontsproot bij hem niet aan een soort wetticisme, hoewel men dit hier wel dikwijls pleegt te noemen. Dit streven vindt zijn wortels in heel zijn theologie, in zijn visie op de aard van de kerk, de heiliging, het werk van de Geest, de manier van Gods spreken. Het hangt samen met zijn visie op de relatie tussen incarnatie, satisfactie en vernieuwing door de Geest. Het staat ook in verband met een zeer practische zin voor ordening van het leven dat anders in chaos

onder dreigt te gaan. In een brief aan een persoon die wij niet kennen, van wie wij alleen weten, dat hij een kerk had geïnstitueerd (dresser une église) schrijft Calvijn daarover in termen die zijn inzichten doen kennen. De duivel gebruikt alle geweld om de ware religie uit te roeien, om de zuivere leer te doven en om de gedachtenis van Christus weg te nemen. Daarom is het goed , dat wij van onze kant werken om de voortgang van het evangelie te verzorgen en de schapen te brengen onder het regiment van de souvereine herder aan wie de gehele wereld onderworpen moet zijni29. Kerk-instituering is zorgen voor de voortgang van het evangelie, de doctrina. Door dit middel wordt de ware religie onderhoudeniso. Dg kerk regeren is het evangelie prediken. Regere est docerei^i. Geen menselijke uitvinding is het, ma; ir een allerheiligste instelling van Christus, dat de kerk geregeerd wordt door de prediking van het Woord: sacrosancta Christi institutio, quod regitur Ecclesia verbi praedicationei32 Heel de orde en ordening van de kerk is daarop gericht: Het geestelijke regiment van de kerk kan net zo min worden losgemaakt van de doctrina als onze eigen ziel 't kan van een ieder onzerl^S.

Praegnant brengt Calvijn dit op formule: ik pleeg de discipline de zenuwen van de kerk te noemeni34 Als de zaligmakende leer van Christus de ziel is van de kerk, dan staat de discipline voor haar zenuwen, waardoor de leden allen op hun plaats blijven'35. Het behoud van de kerk ligt zogezien inderdaad in de doctrina, de sacramenten en de disciplinairs — maar heel haar structuur, hoe ook omschreven, blijft bepaald door de leer, de caelestis doctrina. De mensen moeten twee dingen weten: hoe God goed gediend kan worden en waar het heil te zoeken is. Onze belijdenis is leeg en ijdel, als wij dit veronachtzamen, ook al roemen - wij in Christus. Om het duidelijk en eenvoudig te zeggen: de regering van de kerk, het pastorale ambt, de overige orde, zij vormen samen met de sacramenten een lichaam. Maar de doctrina is de ziel, die het lichaam zelf inspireert, levend en werkzaam maakt en die zorgt dat het niet een dood en nutteloos kadaver isi37 De doctrina is de ziel van alles. Daarom moet zij door een welgeordende tucht in haar vrije loop zich kunnen bewegen. De disciplina is er terwille en vanwege de leer. Maar ook van de disciplina is de doctrina de

ziel. Zonder deze is zelfs de meest zuivere kerk niets anders dan een dcx)d lichaam.

Zo heeft Calvijn in heel zijn leven en met al zijn werk de doctrina Christi gepropageerd. Zijn visie is grotendeels door zijn persoon bepaald, maar grijpt daar ook ver boven uit. Misschien komt het daardoor, dat na hem zó veel over de leer is gedoceerd en geschreven en dat toch vrij spoedig een zekere vitaliteit met haar dynamiek en profetisme ging ontbreken. In de plaats van de doctrina kwam het doctrinaire, dat om reactie van de experientia vroeg. Dan vallen leer en leven, geloof en bevinding, kennis en vertrouwen uiteen. Op zoek naar een te boven komen van zo vele dualismen kan Calvijn ons een goede gids zijn, een docent, die daarom zo goed voldoet, omdat hij zelf tot het laatste ogenblik leerling is gebleven op de school van Gk> d. Naar zijn eigen woord: niemand zal ooit een goede leraar zijn, die zich niet docilis betoont en altijd bereid om onderwezen te worden. Het betekent ook, dat wij met betrekking tot de heilige leer ons alijd weer moeten heiligen, opdat we, zoals hij schrijft, de heilige leer niet behandelen, dan alleen met gereinigde handen. Niemand kan tot de school van God naderen, dan die gereinigd is. En voorwaar, dat zO' velen met lezen en luisteren niets vorderen in de hemelse leer hangt daarmee samen^^^. En: dit is de énige wijsheid die alle electi in de school van God leren, om tot Christus te kómeni39.


1 Gegevens ontleend aan F. L. Battles, A Computerized Concordance to Institutio Christianae Religions 13S9 of loannes Calvinvs, Pittsburgh 1972.

'ï R. Hedtke, Erziehung durch die Kirche bei Calvin. Der Unterweisungs und Erziehungsauftrag der Kirche und seine anthropologischen und theologischen-Grundlagen, Heidelberg 1969, S. 41.

3 W. Kolfhaus, Die Seelsorge Johannes Calvins, Neukirchen 1941, S. 162.

* J.-D. Benoit, Calvijn als ziehorger, Nijkerk i.j., bli. 17.

8 P. Brunner, Vont Glauben bei Calvin, Tubingen 1925, S. 106-112.

6 K. Reuter, Das Grundverstandnis der Theologie Calvins. Unter Einbeziehung ihrer geschichtlichen AbhSngigkeiten, Neukirchen 1963, S. 78—87.

7 J. R. Weerda, Ordnung zur Lehre. Zur Theologie der Kirchenordnung bei Calvin, in: Calvinstudien 1959, Neukirchen 1960, S. 144-171, ook in: J. R. Weerda, Nach Gottes Wort reformierte Kirche, Beitrage lu ihrer Geschichte und ihrem Recht, München 1964, S. 132-161.

8 J. Plomp, De kerkelijke tucht bij Calvijn, Kampen 1969, blz. 95 v.v.

8 W. Nijenhuis, Calvinus oecumenicus, Calvijn en de eenheid der kerk in het licht van zijn briefwisseling, 's-Gravenhage 1959, blz. 279 w.; blz. 280: e termen doctrina en verbum Dei worden door Calvijn promiscue gebruikt en wel in twee betekenissen:1. de inhoud van de Schrift en van het belijden der kerk; 2. de handeling van het prediken, het leren. O. Weber, Die Treue Gottes in der GeschicMe der Kirche. Gesammelte Aufsatze 2, Neukirchen 1968, S. 105—118; A. Ganoczy, Das Amt des Lehrens in der Kirche nach Calvin, in: ehramt und Theologie im 16. Jahrhundert, herausg. v. R. Baumer, Munster 1976, S. 22: ie calvinische 'doctrina' ist keine rein theoretische Lehre, kein isoliert-abstrakt überliefertes Dogma, kein System, dessen Pflege ausschliesslich Sache von Berufstheologen ware. Auf der festen Grundlage der reformatorischen Wort-Theologie und mit Hilfe einer ihm eigenen Theologie des pneumatisch tatigen Gottes, hat Calvin ein eminent praxi& beiogenes doctrina-Verstandnis erarbeitet.

10 A. Lang, Die Bekehrung Johannes Calvins, Leipzig 1897; P. Sprenger, Das Ratsel UOT die Bekehrung Calvins, Neukirchen 1960; A. Ganoczy, Le jeune Calvin. Génèse et evolution de sa vocation réformatrice, Wiesbaden 1966, p. 271—303; W. Nijenhuis, Calvijns 'subita conversio'. Notities bij een hypothese, N.T.T. 26 (1972), blz. 248-269.

11 loannis Calvini Opera quae supersunt omnia, ed. G. Baum, E. Cunitz, E. Reuss, Brunsvigae 1863 ss.. Vol. 51, c. 2U. (voortaan geciteerd CO.).

12 p. Sprenger, a.a.O., S. 66—72; E. Saxer, Aberglaube, Heuchelei und Frömmigkeit. Eine Untersuchung zu Calvins reformatorischer Eigenart, Zurich 1970, S. 268 ff.

13 CO., 40, c. 83: frustra verberantur aures sonitu, nisi cor iam ante fuerit docile.

14 Inst., IV, 16, 31.

15 Inst., I, 7, 3.

l« Joh. 11 : 45: ocilitas ad complexandam Christi doctrinam.

17 CO., 47, c. 270; vgl. 47, c. 334: atqui afferenda est prompta docilitas, praebendae aiires, et retinenda attentie, si rite in Dei schola proficere cupimus.

18 CO., 49, c. 530.

19 CO., 13, c. 229

!0 ibidem.

!1 CO., 21, c. 167

22 C.O., 21, c. 162.

23 K. Reuter, a.a.O., S. 28ff.; Hedtke, a.a.O., S. 147ff; J. F. G. Gorters, Thomas von Kempen und Johannes Calvin, in: Thomas von Kempen, Beitrage zum 500. Todesjahr 1471-1971, Kempen 1971, S. 87ff.

24 Reuter, a.a.O., S. 57.

25 Imitatio Christi, I, 3; zie ook bij Hedtke, a.a.O., S. 147.

26 CO., 37, c 481.

Ï7 CO., 38, c. 443.

28 CO., 38, c. 435.

28 C.O.. 40. c. 228.

30 CO., 47, c. 33; 48, c. 4«1.

31 CO., 52, c. 367.

32 CO., 52, c. 418.

33 CO., 55, c. 190.

34 CO.. 52, c. 252; vgl. 49, c. 554: Notemus ergo, nihil esse pestilentius mala doctrina et profanis di& putationibus, quae a recta simplicique fide nos vel minimum deducunt.

30 CO., 55, c. 310; vgl. 52, c. 433 s.: Tota enim Papistarum theologia nihil est aliud quam quaestionum labyrinthus.

36 C.O., 55, c. 369

37 C.O., 36, c. 62; vgl. 43, c. 343: hac particula monemur, doctrinam Dei non esse speculativam, ut loquuntur, sed plenam efficada.

38 Inst. I, 10, 2.

3» Imt. I, 14, 4.

*< • S. van der Linde, De leer van den Heiligen Geest bij Calvijn. Bijdrage tot de kennis der reformatorische theologie, Wageningen 1943, blz. 8 v.v.

*l CO., 20, c. 530 s.

*2 C. Partee, Calvin and classical philosophy. Leiden 1977, p. 91, 146 s.; F. J. M. Potgieter, Die verhouding tussen die teologie en die filosofie by Calvyn, Amsterdam 1939: Calvijn heeft formaliter van de hulpdienst van de filosofie in de theologie gebruik gemaakt, maar heeft zich principieel niet door enige filosofie laten beïnvloeden, blz. 269.

« Inst. I, 7, 4.

•M Inst. I, 1, 1, 8.

** Inst. I, 6. 2: sic autem habendum est ut nobis affiilgeat vera religio, exordium a caelesti doctrina fieri debere, nee quenquam posse vel minimum gustum rectae sanaeque doctrinae percipere nisi qui Scripturae fuerit discipulus.

*6 Jmt. I, 6, 3. Door de Heilige Geest worden zij tot discipelen gemaakt die eerst de caelestis doctrina misten, hist. III, 1, 2; vgl. III, 2, 13, waar de caelestis doctrina tegenover de natuurlijke blindheid staat; III, 24, 16, de hemelse wijsheid is alleen in Christus. Vgl. ook III, 8, 5.

47 C.O., 40, c. 79, 80; 40, c. 175.

4.8 CO., 45, c. 167

49 CO., 45, c 46.

60 CO., 47, c. 361 s.

51 CO.. 43, c. 152.

52 R. E. Davies, The problem of authority in the continental reformers, London 1946, p. 93 SS.

63 C.O., 37, c. 479; vgl. 40, c. 72: non respiciendum esse quales sint homines.

54 CO., 47, c. 437 s.

6S CO., 47, c. 52.

66 C.O., 47, c. 169 s.: interea ostendit Christus unde petenda sit spiritualis doctrinae auctoritas, nempe a solo Deo.. Videmus quo argumento auctoritatem conciliet suae doctrinae, nempe ipsam ad Deum auctorem referendo.

67 CO., 48, c. 151

B8 CO., 55, c. 36.

69 CO.. 48, c. 545.

60 Luc. 1 : 10.

61 CO.. 38, C.433.

62 C.O., 38, C.434.

«3 CO., 52, C.83.

84 CO., 51, c. 20s.

66 CO., 55, c. 316; vgl. 24, c. 275: certitudinem in caelesti doctrina quae fidem nostram labefactari vel concuti non sinat, modo in ea vivas egerit radices ac probe fundata sit.

66 C.O., 55, c. 316.

67 CO., 48, C.523.

68 M. Luther, W.A., 24, S.607.

«9 CO., 5, c. 398.

70 CO., 52, c. 386: et sanam doctrinam suo more appellat ab effectu, quae vere ad pietatem nos instituit. . . vgl. 52, c. 418: sana doctrina didtur ab effectu ... Sana ergo salubrem significat, quae animas vere pasdt. .. Sanam doctrinam appellat, quae ad pietatem erudire homines potest.

71 CO., 37, c. 649; 38, c. 435.

72 C.O., 38, c. 515.

73 CO., 55, c. 326.

74 CO., 52, c. 252.

74 CO., 52, c. 252. 75 CO., 27, c. 530; vgl. 45, c. 226: ad verbum Dei exigendas esse omnes doctrinas. In dit verband is van betekenis de analogia fidei.

76 CO., 27, c. 528ss.

77 C.O., 52, c. 433: quod est utile cognitu.

78 CO., 50, c. 149.

79 CO., 49, c. 529.

so Indien de doctrina uit God is, is zij boven het wisselvallige oordeel der mensen verheven ... Daar echter de profeten getoetst moeten worden dient onderzocht te worden ut sese probent quales haberi volunt, CO., 48, c. 255; vgl. CO., 48, c. 257: de norm ter —approbatie —zowel van de doctrina als van de daden ligt in de gehoorzaamheid aan het evangelie dat van Godswege is overgeleverd.

SI CO., 50, c. 237; vgl. W. Krusche, Das Wirken des Heiligen Geistes nach Calvin, Göttingen 1957, S. 218£f.; W. Kreek, Wort und Geist bei Calvin, in: Tradition und Verantwortung, Neukirchen 1974, S. 60ff.

82 CO., 37, c. 699.

83 CO., 38, c. 515; vgl. 40, c. 65.

St CO., 45, c. 358.

86 C.O., 45, c. 361.

86 C.O., 47, c. 149.

87 Hos. 2 : 20.

88 CO., 47, 334s; vgl. 47, c. 149.

89 C.O., 49, c. 149.

90 CO., 47, c. 340.

91 CO., 40, c. 270.

92 CO., 40, c 270.

93 CO., 52, c. 176.

94 CO., 45, c. 46: ut sciamus doctrinae contemptu extingui Spiritus lucem.

95 C.O., 52, c, 176.

96 CO., 50, c. 40.

97 CO., 47, c. 200.

98 CO., 38, c. 435.

99 C.O., 45, c. 116.

100 Hedtke, a.a.O., S. 33ff.

101 CO., 48, c. 437.

102 CO., 55, c. 186.

103 CO., 52, c. 124; vgl. Weerda, a.a.C, S. 140ff.

104 CO., 45, c. 145; 45, c. 106; 49, c. 382; 49, c. 390; 52, c. 275; 55, c.59; 55, c. 131; 55, c. 137; 50, c. 176.

105 C.O., 52, c. 150; vgl. 50, c. 75.

106 Vgl. H.-J. Kraus, Charisma Prophetikon. Eine Studie zum Verstandnis derneutestamentlichen Geistesgabe bei Zwingli und Calvin, in: Wort und Gemeinde. Probleme und Aufgaben der praktischen Theologie, Eduard Thurneysen zum 80. Geburtstag, Zurich 1968, S. 80-103.

107 C.O., 51, c. 197; vgl. Kraus, a.a.O., S. 101: Das Amt des minister und doctor schiebt sich ins Charisma prophetikon und umgekehrt kommt das Prophetische im Prediger und Lehrer zur Geltung.

108 CO., 49, c. 500.

109 CO., 49, c. 506s.

110 CO., 49, c. 518s; 52, c. 176; 49, c. 238s.

111 CO., 47, c. 361s.

112 CO.. 47, c. 535.

113 inst. l, 9, I; vgl. II, 2, 21.

114 CO., 5, c. 5938.

115 ibidem.

116 CO., 40, c. 102.

117 CO., 40, c. 73ss.

118 CO., 40, c. 175.

119 CO., 47, c. 438.

ISO CO., 48, c. 52s.

121 CO.. 49, c. 526.

122 Inst. IV, 12, 1.

123 C.O.. 47, 438: Evangelii doctrina: notandum praeterea est, hic non tractari nisi de Evangelie praedicando.

124 Inst. IV, 1. 9.

125 o. Weber, a.a.O., S. 112.

126 Inst. IV, 1, 12.

127 CO., 10b, c. 275; vgl. D. Nauta, Calvijns afkeer van een schisma, in: Ex auditu verbi. Theologische opstellen aangeboden aan Prof. Dr. G. C. Berkouwer, Kampen 1965, blz. 131vv.

128 CO., 21, c. 167.

1^ CO., 20, c. 529.

130 Vgl. J. Hovius, Om door dit middel de ware religie te onderhouden. Enkele opmerkingen over religie en kerkregering, in: Woord en Kerk, Amsterdam 1969 blz. 71-95.

131 CO., 48, c. 51.

132 CO., 51, c. 196.

133 C.O., 52, c. 283.

134 C.O., 19, c. 45; vgl. 49, c. 710ss: Or notons, qu'en l'Eglise de Dieu il y a premièreraent la doctrine, et puis il y a l'ordre et la police.

138 Inst. IV, 12, 1.

136 C.O., 5, c. 394; vgl. c. 406: Disciplina enim, non secus ac nervis, corpus ecclesiae, ut bene cohaereat, necesse est colligari.

137 C.O., 6, c. 459s.

138 CO., 24, c. 198s.

139 C.O., 47. c. 150.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 maart 1978

Theologia Reformata | 100 Pagina's

DOCTRINA NAAR REFORMATORISCHE OPVATTING II

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 maart 1978

Theologia Reformata | 100 Pagina's