Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

PREDIKANTSWERK, IN VERBAND MET COMMUNICATIE- EN LEERTHEORIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PREDIKANTSWERK, IN VERBAND MET COMMUNICATIE- EN LEERTHEORIE

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

P. J. Roscam Abbing, PREDIKANTSWERK, IN VERBAND MET COMMUNICATIE- EN LEERTHEORIE, 599 bladz., ƒ 79, 50, Boekencentrum, 's-Gravenhage 1980.

Dit boek is een moedige poging om in de praktische theologie (we gebruiken in deze recensie de door schrijver gebruikte benaming. Zelf geven wij verreweg de voorkeur aan de naam ambtelijke theologie) zijn winst te doen met de resultaten van communicatie-en leertheorie. In Nederland heeft Firet op dit gebied een flinke aanzet gegeven. Hij wordt dan ook dikwijls door schrijver met instemming aangehaald. Een zo omvangrijk werk waarin deze algemene menswetenschappen in de praktische theologie worden verwerkt is mij in het Nederlandse taalgebied niet bekend.

Het boek heeft een aantal belangrijke, goede gedeelten. Ik wijs op: het proces van het luisteren bij de preekvoorbereiding, 98-112, daarin met name 103-108. Bij 'luisteren naar de tekst' wordt ingegaan op de bekende drieslag syntaktisch, semantisch en pragmatisch aspekt van de tekst, als ook op dezelfde drievoudige kontekst van de tekst.

Ik wijs ook op de behandeling van het luisteren naar de gemeente, daarin met name 125-143. Onderwerpen als het verstaan van het gezegde, begrijpen van wat de ander zegt, onderkennen van achtergronden met onderverdeling: interpre­ teren en verklaren, krijgen de nodige aandacht. Ik wijs ook op het rekening houden met gegevens, waarbij gesproken wordt over 5 wegen om mensen te leren kennen; ook de predikant zelf komt hier aan de orde (zijn christenzijn, zijn persoonzijn, zijn vaardigheden worden besproken, 387-412).

Ook de uitvoerige behandeling van wel en niet aanvaarden (met talloze onderscheidingen, 427-456) is belangrijk. Evenzo de beide laatste paragrafen over activeren (544-560) en evalueren (560-571). Voor de praktijk van het predikantwerk zijn deze passages (ongeveer 200 bladzijden) van grote betekenis. Ze kunnen voor bespreking in een kring van predikanten en bij de opleiding van predikanten goede diensten bewijzen.

Toch heeft het boek als geheel mij niet gegeven wat ik ervan verwacht had. Waarom niet, zo heb ik me steeds weer afgevraagd, toen ik het boek een en ander, en zelfs ten derde male doorploegde.

Het boek is buitengewoon vermoeiend van opzet. De brede inhoudsopgave beslaat 15 bladzijden. Er zijn subparagrafen die met tien cijfers/letters moeten worden aangeduid. Ik herinner aan het luisteren bij de preekvoorbereiding. Dat kan men via blz. 586 terugvinden met de aanduiding 3.3.C.2.a.a.l.2.1.b. (te vinden op blz. 104). Dat is toch echt te veel van het goede. Dat is niet het enige voorbeeld. De interne verwijzing geschiedt niet met behulp van de pagina's, maar door verwijzing naar het gehanteerde indelingsapparaat. Dat betekent: men moet altijd de uitgebreide inhoudsopgave doorzoeken om bij de bedoelde pagina te komen. Doch dit is slechts de formele kant, al is die niet onbelangrijk.

Op blz. 20 worden de wortels van schrijvers praktische theologie blootgelegd. Daar lezen we dat de praktische theologie twee bronnen heeft: De kwalitatief voornaamste bron is de theologie

(ik zou hier verwacht hebben de Bijbel). De kwantitatief voornaamste bron zijn de mens-en maatschappijwetenschappen. De theologie stelt de vraag of God en Zijn wil tot zijn recht komen. De theologie is extern normatief ten aanzien van de kerkelijke praktijk. De menswetenschappen vragen zich af of de mens om wie het gaat, voldoende tot zijn recht komt. Zij bestudeert intern normatief de kerkelijke praxis.

Dit vind ik een merkwaardige onderscheiding. Alsof de aandacht voor God en de mens (en het tot zijn recht komen van beiden) niet een voluit theologische zaak is. Schrijver verdeelt de aandacht voor deze beiden over twee takken van wetenschap. Dit betekent dat het boek van het begin af aan tweesporig is: Menswetenschappen èn theologie.

Merkwaardig dat elk hoofdstuk uit drie delen bestaat. Behalve de beide genoemde sporen, die telkens antropologisch (A) en diakonologisch (C) heten, is er nog een deel B. Dat heet ecclesiologisch, maar ook pneumatisch (B).

In dat deel zou de eigenlijke theologische inbreng te vinden moeten zijn. Dat is in hoofdstuk 2 inderdaad enigermate het geval, doch in hoofdstuk 3 (353-378) weer niet. Hier treft men een theologische benoeming aan van wat in het algemene, antropologische deel aan de orde kwam.

De zwakte van dit boek lijkt mij hierin te liggen dat konsekewent tweesporig te werk gegaan wordt. De theologische vooronderstellingen en inbreng komen slechts bij stukje en beetje, en dan door het hele boek heen, ter sprake.

Deze methode past bij de door schrijver in tal van andere publicaties verdedigde stelling dat er een algemeen menselijke basis is, waarop met Evangelische noties verder kan worden gebouwd. Het is opvallend dat deze basis in elk hoofdstuk antropologisch deel heet. Naar mijn oordeel is de antropolo­ gie bij uitstek een in de theologie te behandelen onderwerp. Ik kan niet overweg met een antropologie waarover wij als mensen het eens zouden zijn, en waaraan christenen nog iets zouden (kunnen en mogen) toevoegen. De antropologie correleert bij voorbeeld direct met de leer van zonde en genade (zie de bijdrage van Graafland in de discussie met Brümmer in dit tijdschrift, 1981, nr. 1).

Deze aanpak betekent een enorme brok informatie vanuit de menswetenschappen, waarop dan besproken wordt wat deze informatie feitelijk en inhoudelijk in het predikantswerk betekent. Konsekwent is de schrijver in deze aanpak niet. Het betoog op blz. 402-410 over communiceren hoort veeleer bij het antropologisch deel (A) dan bij het diakonologisch deel (C) van dit hoofdstuk. Hetzelfde geldt van interactie, behandeld op blz. 241-268. Het grootste gedeelte van deze bladzijden bestaat uit zaken die thuishoren in het antropologische deel, terwijl ze in het diakonologische deel worden besproken.

Het bovenstaande samenvattend meen ik te moeten zeggen dat de volgorde in de titel precies omgekeerd had moeten zijn. Het gaat om communicatie-en leertheorie in hun betekenis voor het predikantswerk. Deze theorie is niet alleen startpunt voor de behandeling. Zij is eigenlijk het paradigma, waarnaar de hier besproken onderdelen van de praktische theologie worden behandeld.

Hieruit is te verklaren dat er geen duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen homilitiek en poimeniek of catechese. Deze onderdelen van het predikantswerk worden zonder dat op hun praktisch-theologische verscheidenheid diep wordt ingegaan, telkens achter elkaar, als in eenzelfde rij behandeld. Men zie hiervoor vooral het eind van paragraaf F (confronteren, 507-524), van G (vragen stellen en beantwoorden,

538-544) en van H (activeren, 552-560). Schrijver kiest zijn inzet niet bij het specifieke van het ambt, noch bij het specifieke van de onderscheiden taken van de predikant. Het ware noodzakelijk geweest deze eerst te bespreken, zoals Firet dat doet in het eerste deel van zijn dissertatie.

De schrijver legt zijn theologische kaarten wel op tafel. Ik wijs vooral op Communicatie tussen God en mens (2.3.C.2.b.b.b.3.4. a t/m d = blz. 178-190). Doch deze belangrijke passage zou niet hier mogen zijn weggestopt. Zij is basis voor schrijvers praktisch-theologische inzichten.

Nog een punt wil ik noemen. Op blz. 23 wordt de driedeling van het boek besproken: relatie, communicatie en leerprocessen. Daar lezen we dat het in de communicatie steeds gaat om het oproepen en begeleiden van leerprocessen. Deze stelling noopt tot de vraag: in hoeverre is het tweede hoofdstuk over communicatie voorwerk voor hoofdstuk drie over discentie. Wordt de communicatie eigenlijk niet behandeld in functie van de discentie? Mij trof dat deze driedeling van het boek èn de driedeling van elk hoofdstuk welhaast eikaars spiegelbeeld zijn.

Hier breek ik af. Ik sprak van een moedige poging. Geen theoloog (behalve de aanzet in de dissertatie van Firet) heeft tot heden zo'n brok informatie over communicatie en leertheorie op onze tafel gelegd. Wij zouden een heel andere aanpak gewenst hebben, waardoor het specifiek theologische voor heel het boek beheersend ware geweest. De tweesporigheid werkt door heel het boek heen als een belemmering, terwijl de auteur haar bedoeld heeft als een stimulering. Diep respect vervult ons voor de werkkracht van de schrijver, waarvan ook dit boek blijk geeft.

A.

W. H. V.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1981

Theologia Reformata | 338 Pagina's

PREDIKANTSWERK, IN VERBAND MET COMMUNICATIE- EN LEERTHEORIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1981

Theologia Reformata | 338 Pagina's