Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE ROL VAN DE GEREFORMEERDE RELIGIE IN HET TOT STAND KOMEN VAN HET PLAKKAAT VAN VERLATINGE (1581)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE ROL VAN DE GEREFORMEERDE RELIGIE IN HET TOT STAND KOMEN VAN HET PLAKKAAT VAN VERLATINGE (1581)

30 minuten leestijd Arcering uitzetten

R. H. Bremmer

Het is dit jaar vierhonderd jaar geleden dat de Staten-Generaal van de Geünieerde Nederlanden het besluit namen tot het "Placcaert" waarbij de Koning van Spanje werd vervallen verklaard "vande Ouerheyt ende heerschappije van dese voorseijde Nederlanden". Al betekende dit niet het uitroepen van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, - de soevereiniteit ging over op Anjou-, toch was het een bijzonder belangrijke politieke stap. Het is de moeite waard er dit jaar bij stil te staan, zeker als gereformeerden, en dan neem ik dit woord in de zin van: allen aan wie de erfenis van de Reformatie en van de oude Gereformeerde Kerk in ons vaderland ter harte gaat. Want welke kritiek er ook op Groen van Prinsterer valt te oefenen, zijn grondstelling dat het Nederlandse Gemenebest ontstaan is uit de strijd om God in vrijheid naar zijn Woord te dienen, blijft overeind. We moeten ons niet door de tegenwoordige marxistische of rooms-katholieke historici - ze gaan op dit punt vaak samen - het tegendeel laten wijsmaken. Op verzoek van de redactie wil ik in dit artikel laten zien hoe ook in dat beslissende jaar 1581 de gereformeerde religie een rol speelde.

Van Pacificatie (1576) tot Apologie (1581)

Er zit in de ontwikkeling van de Nederlandse opstand in de jaren na de Pacificatie van Gent een vaste lijn, hoe verward de situatie tussen 1576 en 1581 ook lijkt. De godsdienstkwestie bleef één van de belangrijkste factoren in het gebeuren. Door de Pacificatie waaierde de opstand uit vanuit het bastion Holland en Zeeland over al de Nederlanden. Dat betekende echter niet dat de gereformeerde religie nu in de overige provincies vrijheid van eredienst ontving. Die had ze wél in Holland en Zeeland. Daar was om politieke redenen de uitoefening van de rooms-katholieke religie al in 1573 verboden. Bij de Pacificatie namen Holland en Zeeland zelfs op zich niets tegen de gemene rust en vrede te ondernemen "inzonderheid niet tegen de Roomschen Katholyken Godsdienst, en de oeffeninge van dien". In hun eigen gewesten hielden zij de handen vrij. Wel werden in alle provincies de plakkaten tegen de ketters buiten werking gesteld, totdat een bijzondere Staten-Generaal was bijeengekomen om nader over de religie te beslissen.

De Pacificatie betekende dat ook het Zuiden tegen Filips II in opstand was gekomen. "Wederrechtelijk stelden de Staten-Generaal overheidsdaden, de soevereiniteit van Filips II hielden zij nog enkel fictief aan", aldus De Schepper in een studie over de Pacificatie uit 1976.' 'Het optreden van de Raad van State en de Staten-Generaal was door en door onwettig, oordeelt Woltjer.' In de nu volgende jaren botsten opstand en legitimiteit op elkaar en mislukten alle pogingen die te verzoenen. Filips II bleek in de loop van de onderhandelingen door zijn landvoogden, Don Juan eerst en na diens dood Parma met de Staten-Generaal, ver te willen gaan in de bereidheid tot verzoening. Maar op twéé punten was de Koning onwrikbaar:1: ijn soevereiniteit moest worden erkend. Zo vaardigde hij op 1 februari 1578 een plakkaat uit dat er niet om loog. Ieder lid van de Staten-Generaal moest terstond naar zijn woonplaats vertrekken en deze vergadering verlaten, 'die wy hebben afgeschaft en schaffen af mits desen, uit onser voller macht, die van nu voorts aen verklarende nul en van onwaerden'. 2. Op het punt van de religie was de Koning niet bereid tot enige concessie. Hier, aan de noordwestrand van zijn katholieke wereldrijk, handhaafde hij met alle macht de rooms-katholieke religie tegenover het opdringend protestantisme in landen als Duitsland, Engeland en Frankrijk.

Geoffrey Parker heeft in zijn boeiende biografie over Filips' zijn onvermurwbaar verzet tegen een godsdienstvrede in de Nederlanden in verband gezet met diens politiek aan het Spaanse thuisfront. Hij noemt de jaren 1568-1572 in Filips leven 'Years of crusade'. In Spanje maakte de Koning in die jaren een eind aan het bestaan van de Moriscos, de nazaten van de Islamitische Moren die eeuwen lang grote delen van Spanje bewoond hadden. Hij slaagde er door interne bevolkingsverplaatsing in hen te integreren in de Spaanse bevolking. Tegelijk katholiceerde hij grote delen van zijn overzeese rijk in Oost (Filippijnen) en West (Amerika). Zou het hem dan in de Nederlanden niet lukken?

Van zijn kant deed Willem van Oranje alles wat in zijn macht was om in de Nederlanden een godsdienstvrede ingevoerd te krijgen. Waarom was hier niet mogelijk wat wel in Duitsland - de vrede van Augsburg (1555) - en in Frankrijk - de vrede van Monsieur (1576) - mogelijk was, om van Engeland maar te zwijgen. Bij zijn poging in de loop van de zomer van 1578 ondernomen om tot zulk een godsdienstvrede te komen, werkten de leiders van de gereformeerden aanvankelijk met Oranje samen.'' Pas na de synode van Dordrecht (1578), zwaaide Datheen af. Hij werd predikant te Gent en kwam daar terecht in de politieke maalstroom der gebeurtenissen tijdens het bewind van Jan van Hem-

byze. Vooral toen Johan Casimir van de Paltz zich óók te Gent installeerde, - Datheen was jaren zijn hofprediker geweest - , ontwikkelde zich daar een anti-orangistische politiek. Het heeft Oranje handen vol werk gekost om die te boven te komen.' Dat lukte hem pas in de zomer van 1579. Filips had inmiddels in Parma een zowel militair als politiek bekwame pion op het schaakbord van de Nederlanden naar voren geschoven. Oranje kreeg er een geduchte tegenspeler aan.

Tot nu toe hadden de leiders van de opstand de fictie volgehouden dat zij streden niet tegen de Koning zélf, maar tegen zijn boze Spaanse dienaren en soldaten. Er bleef nog steeds een mogelijkheid van verzoening tussen opstand en legitimiteit open. Maar in de loop van het jaar 1579 kwam het tot een scheiding der geesten. De Duitse keizer, Rudolf II, had er veel belang bij dat aan de troebelen in de Nederlanden een eind kwam. Hij wilde de 'Bourgondische Kreits' graag voor het huis Habsburg behouden en aan die revolutionaire brandhaard aan de grens van het Rijk een einde maken. Weg met die hollandse ziekte! Op zijn initiatief kwam te Keulen op 7 mei 1579 een vredescongres bijeen dat duurde tot 13 november van dat jaar. Hoe scherp de zaak toen al stond blijkt uit het feit dat de Staten-Generaal op 23 mei 1579 een termijn van zes weken stelden voor verzoening. Was er binnen die tijd geen vrede gesloten, dan zouden ze Filips verlaten als Overheer en Hoofd. De keizerlijke gezanten deden alles wat zij konden om beide partijen tot elkaar te brengen. Het lukte niet. Wéér strandden de onderhandelingen op de bovengenoemde twee punten. De koning was niet bereid de oude privileges te erkennen waarmee de Staten-Generaal de positie die zij in de loop van de opstand hadden verworven, wilden consolideren maar vooral: Filips was niet bereid tot godsdienstvrede. Hoogstens mochten de gereformeerden nog enige tijd na de verzoening in Holland en Zeeland blijven. Daarna moesten zij terugkeren óf tot de rooms-katholieke religie óf het land verlaten. Pogingen van Spaanse zijde Oranje tot een particuliere vrede te bewegen mislukten. De Prins liet zich niet scheiden van de Staten-Generaal. Toen duidelijk werd dat het Congres op niets uitliep, verzoenden Zuidelijke groten als Aerschot, Grobbendonk en Van der Linden zich met de Koning. Als laatste verliet Rennenberg het kamp van de opstand. Hij hield de schijn nog op tot maart 1580. Toen keerde hij tot de oboediëntie aan de Koning terug: het beruchte verraad van Rennenberg.'

De laatste maskers werden afgeworpen. In Madrid had Filips Granvelle opnieuw met de regering belast en wéér stonden Oranje en hij tegenover elkaar. Nauwelijks aan het bewind gekomen, ried hij Filips Oranje in de Ban te doen en vogelvrij te verklaren. Parma aarzelde, hij was bang dat dit Oranje tot martelaar zou maken en zijn positie bij de Nederlanders versterken. Maar Filips/Granvelle zetten dóór. Op 15 juni 1580 zond de Koning de tekst van de

Ban toe aan alle gouverneurs en hoven van de koningsgezinde provincies. Het werd een keihard stuk: 'Ban ende Edict by Forme van Proscriptie' (vogelvrijverklaring) heette het en het was gericht tegen Willem van Oranje als 'Hooft, beroerder ende bederver van 't geheel Christenrijk, ende namentlick van deze Nederlanden'. Duidelijk is de religieuze achtergrond van het stuk. Het schold de Prins tot 'die ghemeyne peste vander Christenheyt', en verklaarde hem tot 'schelm, ende verrader', zelfs tot 'vijandt van den menschelijken geslachte'.^

Terstond nadat de Ban tot zijn kennis gekomen was, zette Oranje zich tot zijn verdediging. Hij nam daarvoor zijn hofprediker Villiers in de arm die de tekst van de Apologie opstelde. Dat heeft P.J. Blok genoegzaam aangetoond.' Dat wil echter niet zeggen dat de Prins er de hand niet in heeft gehad en dat dit zonder persoonlijke inlichtingen van Oranje gebeurde. Oranje's Apologie werd een bestseller. Al in 1581 verschenen er 5 Franse, 2 Nederlandse en enkele Latijnse, Duitse en Engelse edities. Heel Europa genoot er van hoe de machtigste vorst van de christenheid en de rebellenleider uit de Lage Landen bij wijze van spreken op de hoek van de straat hun strijd uitvochten.

De kern van de Apologie ligt in de felle aantijging die door heel het stuk heenklinkt dat Filips een onderdrukker van de Nederlanden was, een tiran en dat hij, Willem van Oranje, het voor de zaak van de verdrukte Nederlanders had opgenomen. De Ban verweet Oranje 'de liberteit van de conscientie' te hebben ingevoerd. Maar aan wiens hof werden atheïsten geduld? Aan dat van Parma! Het is opvallend hoe de beide punten die het Keulse vredescongres deden mislukken en die de kern van de strijd uitmaakten, door Oranje in zijn Apologie duidelijk tegen het slot worden geformuleerd. Hij noemt als eerste punt waartoe alle aanslagen van Filips strekken: 'ons', daar bedoelt hij zich zelf mee, 'mitsgaders uwe vrijheidt', nl. die van de Staten-Generaal die hij in zijn Apologie voortdurend aanspreekt, 'onder de voeten te brengen'. Dat is dus de samenvatting van het libertatis ergo: de strijd voor de handhaving van de privileges en tegen het absolutistisch centralisme van de Koning. Willem gaat dan verder:

"Het ander poinct/datse voor hen genomen hebben/is het uytroeyen van de Religie'. Vervolgens verklaart hij aan de theologen te willen overlaten te disputeren welke de ware religie is, het is overigens wél duidelijk van welke hij professie doet. En de Staten-Generaal moeten goed weten, 'dat sonder d'exercitie van de selve/'t landt geen dry dagen en kan bestaen'.

Zou voldaan worden aan wat Filips eiste en zouden degenen die van de religie zijn, het land moeten verlaten, 't bleef woest, ellendig en arm achter. Willem stemt toe dat onder degenen die de roomse kerk volgen veél Heden van eer zijn en liefhebbers van het vaderland, maar vervolgt hij:

'Soo is men nochtans versekert van de geene die de Religie zijn toegedaen/ dat men onder hen niet eenen en sal vinden die met den vijandt eenig verstandt ofte practijcke heeft: maer allle gelijck zijn hem eendrachtiglijck tegen vallende (bestrijdende)'.'

Nergens heeft Willem wellicht zo zijn zaak met die van de gereformeerden vereenzelvigd als hier. Opvallend is de mildheid waarmee hij in deze Apologie het religievraagstuk als politieke aangelegenheid bespreekt. Zo vermeldt hij dat de Staten die in 1572 religievrijheid toestonden, later (1573) de roomse religie 'schorsten ende verboden' vanwege het feit dat de priesters door een hogere eed aan de Paus waren verbonden dan aan het vaderland. Oranje voegt daar aan toe: 'wy hadden wel begeert dat men 't gelaten hadde: ende noch meer was het tegen onsen sin/doe 't ward ter executie gestelt'. Hij roept daarvoor als getuigen aan 'Mijne Heeren van HoUandt ende Zeelandt'.'"

Het recht van verzet

De Apologie verscheen in het voorjaar van 1581. Het was duidelijk dat door Ban en Apologie het tafellaken tussen Filips en Oranje tot de laatste draad was doorgesneden. Ook politiek drong nu alles tot het verlaten van Filips als Heer der Nederlanden. Na het mislukken van het Keulse vredescongres, knoopten de Staten-Generaal opnieuw onderhandelingen aan met Francois d'Alencon, hertog van Anjou, een jongere broer van Hendrik III van Frankrijk. Anjou behoorde in Frankrijk tot de partij van 'les politiques': zij wilden katholieken en hugenoten in vrede doen samenleven.

In de loop van 1580 vertrok Marnix met een gezantschap naar Frankrijk om met Anjou te onderhandelen. De Nederlandse delegatie sloot in september 1580 met hem het verdrag van Plessis-lez-Tours waarin Anjou er onder bepaalde voorwaarden in bewilligde naar de Nederlanden te komen en hier de soevereiniteit op zich te nemen. Oranje en de kring om hem heen: Villiers, Marnix en anderen, hadden er geen moeite mee hem als soeverein te aanvaarden al was hij katholiek. Dat gold niet van alle Nederlanders. Er vormde zich tegen Oranje's francofiele politiek een oppositie binnen de mannen van het eerste uur. Datheen werd daar één van de leidende figuren van." De synode te Middelburg van mei tot juni 1581 kreeg er intensief mee te maken. Het is niet te gewaagd te veronderstellen dat toen deze nationale synode zonder brokken gesloten was, de Staten-Generaal en Oranje de handen vrij kregen om tot het Plakkaat van Verlatinge te komen. Dat werd een ingrijpende zaak. Mogen onderdanen tegen hun overheid in opstand komen? We raken hier het recht van opstand dat in die turbulente zestiende eeuw druk is bediscussieerd. Het is opvallend hoe verschillend de leiders van de reformatorische beweging deze

moeilijke kwestie hebben benaderd. Men typeert het verschil tussen Luther en Calvijn op dit punt te gemakkelijk door van Luther alleen te zeggen dat hij onderwerping van de onderdanen aan de overheid eiste en Calvijn het recht van verzet voorstond. Ook Calvijn heeft met kracht gepleit voor onderwerping aan de overheden ook als ze boos zijn, en hard. Zo schreef hij in een preek over 1 Samuel 24 : 9, 'dat men overheden en mannen van hoge rang en degenen die aan 't roer van staat zijn, hoewel ze hun plicht niet waarnemen, maar hun gezag en macht misbruiken, nochtans gehoorzamen moet; en dat men daarom niet bij de eerste de beste gelegenheid hun juk moet afschudden'. Omgekeerd was Luther beslist niet de man die opriep alles wat een overheid doet voor zoete koek te slikken.

Toch is er tussen beiden een ingrijpend verschil. Dat hangt samen met Luthers onderscheiding tussen twee rijken: het rijk van Christus en het rijk van deze wereld. In het rijk van Christus, de kerk, heeft de gelovige de roeping de kerkelijke tiran te verwerpen en tot reformatie te komen. In het rijk van deze wereld, in de politiek, ligt dat anders. Wanneer daar de overheid als tiran optreedt, heeft de christen de plicht hem in het aangezicht te weerstaan. Dan botsen echter twee plichten: die om de tiran te weerstaan, maar ook de plicht de overheid conform Romeinen 13 te gehoorzamen. Uit de botsing van die twee plichten vloeit voor Luther voort dat de tegenstand tegen de overheid alleen vanuit Gods Woord geoorloofd is. Wij moeten vanuit het Evangelie en door geloof en gebed de overheid terugdringen naar haar wettige roeping. De christen mag niet naar de wapenen grijpen. Om het modern te zeggen: wél actieve maar géén gewapende tegenstand. Luther vergelijkt een overheid die zich tiranniek gedraagt met een dronken koetsier of met een op hol geslagen paard. Zij moet door een appèl vanuit het evangelie en door lijdzaamheid en gebed tot de orde worden geroepen.

Hoezeer deze visie van Luther tot op onze tijd doorwerkt(e), blijkt uit een beroemde toespraak die de Lutherse bisschop Berggrav tijdens de oorlog in Duitsland voor vele Lutherse instanties hield: tegen Al Capone - een beruchte Amerikaanse gangster - zei hij, moet een christen niet naar Al Capone - wapenen grijpen. Een goed verstaander had hier - in 1941 ! - maar een half woord nodig.'*

Calvijn sloeg een andere weg in. Hij onderscheidde scherp tussen particuliere onderdanen én wat hij noemde de lagere magistraten. Hij bedoelde daarmee de Staten of Standen die het volk bij de soeverein vertegenwoordigen. Hij vergeleek ze met de Ephoren die in Sparta de macht van de koningen in bedwang hielden en met de volkstribunen in Rome; misschien ontleende hij deze vergelijking aan Melanchton. Calvijn zei het zó: 'het is er zover vandaan, dat ik hun (die Staten) zou verbieden in overeenstemming met hun plicht de woedende

ongebondenheid der koningen tegen te gaan, dat ik veeleer beweer, dat indien zij het door de vingers zien, wanneer de koningen met gewelddadigheid optreden, en het arme volk kwellen, hun veinzen, dat ze het niet opmerken, niet vrij is van misdadige trouweloosheid: want dan verraden zij bedrieglijk de vrijheid van het volk, van welke ze weten, dat ze haar volgens Gods ordinantie behoren te beschermen (quia populi libertatem, cuius se Dei ordinatione tutores positos norunt, fraudulenter produnt). Deze passage is al te vinden in de Institutie van 1536." Calvijn wees er verder op dat de gehoorzaamheid aan de bevelen van de Vorst voor de gehoorzaamheid aan God behoort te wijken.

Deze politieke visie van Calvijn - op de allerlaatste bladzijden van de Instututie! - heeft een enorme invloed uitgeoefend op het gereformeerd protestantisme. Zo neemt de Schotse belijdenis van 1560 het verwerpen van tirannen (tyrannem opprimeré) op onder de deugden waartoe de christen is verplicht. Politiek bedrijven is bij Calvijn niet een ander rijk naast dat van Christus zoals bij Luther. De christen geeft zijn politieke verantwoordelijkheid gestalte door te strijden tegen de tirannie en voor een staat naar Gods verordeningen."

Alléén: in die strijd schakelt Calvijn de lagere overheden opzettelijk in. Zij vertegenwoordigen het volk bij de soeverein. Dat was een geniale greep. Daardoor werd het verzetsrecht, het Gode meer gehoorzaam dan de mensen, ingebouwd in de praktische politiek en de constitutionele opbouw van de staat. Hoe vruchtbaar deze door Calvijn bijna als terloops gelanceerde visie was, blijkt uit het feit dat zij na zijn dood verder werd uitgewerkt door de calvinistische staatstheoretici. Zo schreef Theodoras Beza, Calvijns opvolger, in 1574 een belangrijk geschrift over het recht van de overheden tegenover de onderdanen. Er verscheen in 1980 nog een vertaling van in het Nederlands, wel een bewijs hoe actueel dit alles is.'^ Beza schrijft: volkeren zijn niet voor de overheden geschapen, maar de overheden voor de volkeren. De wees is er niet om de voogd, maar de voogd om de wees. De herder is er voor de kudde en niet de kudde voor de herder. Beza gaf het recht in opstand te komen niet alleen aan de lagere magistraten, maar ook aan de onderdanen als de magistraten verstek lieten gaan." Heel beroemd werd uit deze school, die wel de monarchomachen (eigenlijk een verkeerde benaming!) genoemd worden het geschrift Vindiciae contra tyrannos (borgstelling tegen de tirannen) uit 1576 van Duplessis Mornay, een Hugenoot uit de kring rond Oranje.

Beza is wel terughoudend, net als Calvijn, als het gaat om het verzetsrecht van de onderdanen particulier. Hij schrijft dat, wanneer dit te gemakkelijk wordt gehanteerd, er wel duizend nieuwe tiraimen kunnen opstaan om met schijn van

recht de tiran te verdrijven." Daarom voegde Calvijn hier ook zijn gedachte in dat openbare 'verlossers' door God geroepen moeten zijn zoals de richters van Israël." Dat deze gedachten in de Nederlanden stellig niet onbekend waren, blijkt o.a. uit het feit dat Oranje in zijn Apologie zijn positie tegenover Filips II vergelijkt met die van de Ephoren in Sparta 'namelick om 't rijcke te bevestigen in de handen eens goeden Vorsts en om hem te dwingen te doen dat recht ende redenen is', een uitdrukking die ook in het Plakkaat van Verlatinge voorkomt." Er was op het punt van de strijd tegen de tirannie een inter-Europese calvijnse consensus. Daaruit hebben ook de Nederlandse penvoerders van die tijd geput.

Het Plakkaat van Verlatinge en het recht van verzet

Was het Plakkaat van Verlatinge (de officiële titel is: 'Placcaert vande Staten Generael vande gheunieerde Nederlanden, Bijden vvelcken, mits de redenen in 't langhe begrepen, men verclaert den Coninck van Spaegnien vervallen vande Ouerheit ende heerschappije van deze voors. Nederlanden enz') mosterd na de maaltijd? Waarom pas in 1581 dit besluit, toen de opstand althans in Holland en Zeeland al negen jaar duurde? Waarom? Wel, het besluit kwam natuurlijk niet uit de lucht vallen. Er zat een ontwikkeling achter. De opstandige gewesten hadden eerst nog de fictie staande gehouden dat zij niet streden tegen de Koning maar tegen zijn boze dienaren. In 1576 boden Holland en Zeeland echter al de Grafelijkheid aan Anjou aan. Na de Pacificatie van Gent moesten zij de pas wat inhouden. Wel benoemden kort daarop alle gewesten Matthias op hun eigen houtje tot landvoogd van de Koning. Dat was een revolutionaire daad.

Bij het begin van de Keulse vredesonderhandelingen stelden de Staten-Generaal, zagen wij al boven, bij resolutie van 23 mei 1579 een termijn van zes weken: was binnen die tijd geen verzoening met de Koning tot stand gekomen dan zouden ze Filips verlaten als Overheer en Hoofd. Zoals het zo vaak bij onderhandelingen gaat, die termijn werd overschreden. Het duurde nog twee jaar voor het zover was. Maar toen drongen de omstandigheden tot handelen. In januari 1581 ratificeerden de Staten-Generaal het verdrag met Anjou. Je kunt niet met twee soevereinen leven. Bovendien zaten de Staten-Generaal met Matthias, die nog altijd landvoogd in naam van Filips was, al was hij tegen diens wil benoemd. Daar moest iets op gevonden worden. Matthias, aldus De Pater met een kernachtige uitdrukking, was 'de verpersoonlijkte overbodigheid' geworden.*" Het drong alleen wat langzaam tot hem door. Op 15 mei 1581 bood hij eindelijk zijn ontslag aan. Met een diepe zucht van verlichting zullen de Staten dat op 7 juni hebben aanvaard.

Er ontstond nu een politiek vacuum. De nieuwe soeverein Anjou was op reis naar Engeland om daar Koningin Elizabeth het hof te maken. De landvoogd

van Filips had zijn ontslag. Wie nam nu de soevereiniteit in het land - dat nota bene in een hevige oorlog was gewikkeld - waar? Er zat maar één ding op: de Staten namen samen met Oranje de hoge regering op zich en hun eerste daad moest nu zijn het afzetten van Filips. Dat ging met horten en stoten. Op 6 juni - let op de datums - droegen de Staten-Generaal de verschillende gewesten op hun advies over de afzetting schriftelijk te geven. Dat gebeurde alleen als er iets heel bijzonders aan de hand was. Al op 14 juni verklaarden de Staten-Generaal, op grond van een rapport over die adviezen, de Koning vervallen van zijn rechten in de Nederlanden. Wel werd nadrukkelijk besloten hem niet tot vijand te verklaren, 'overmits', zeiden de Staten-Generaal, ' 't groot getal van scepen ende bootgezellen, daerop wesende, hen begevende naer Spaengien ende Portugal'. Het waren wel 3000 bootsgezellen, zeiden de Staten van Holland en de handel moest dóórgaan. Wel afzetten dus, maar niet tot vijand verklaren. Het werd eerst 22 juli 1581 voor het besluit definitief viel: 'vertraagde overgangstoestand' noemt een auteur het.*' Langzaam aan dan breekt het lijntje niet, was zo de politieke methodiek van de Nederlandse Staten-Generaal.

De Staten-Generaal gaven Jan van Asseliers, de secretaris van de Raad van State, opdracht het Plakkaat waarin het besluit gemotiveerd werd, op te stellen. Vier dagen later kwam diens concept in de vergadering van de Generale Staten aan de orde en werd het na enkele wijzigingen definitief vastgesteld. Het valt duidelijk in drie delen uiteen. In het eerste deel formuleert het Plakkaat wat van een 'Prince van den Lande', de soeverein dus, mag worden gevraagd. Vervolgens zet het in een brede historiebeschrijving vanaf de jaren zestig in de zestiende eeuw uiteen hoe schandelijk Filips zich had gedragen. In het derde deel verklaren de Staten-Generaal als conclusie uit dit alles dat zij, door de uiterste nood gedrongen, na onderling overleg en met algemene stemmen, de koning van Spanje hebben verklaard en verklaren mits dezen ipso jure, van rechtswege dus, vervallen te zijn van zijn heerschappij, jurisdictie en erfelijke aanspraken op deze landen. Het eerste deel, de Considerans, is het belangrijkste. Het zet in met het calvinistische uitgangspunt: de soevereiniteit komt van God. Dat was trouwens een algemeen geldige overtuiging in de zestiende eeuw: 'Also een yegelick kennelick is, dat een Prince van den Lande, van Godt ghestelt, is hooft over sijne ondersaten'. Dan volgen de zinnen waarin de taak van 'de Prince van den Lande' wordt omschreven en waarin met alle kracht positie wordt gekozen tegen tirannie en onderdrukking. In het algemeen zijn de auteurs in de literatuur over het Plakkaat slecht te spreken over de stijl ervan: onaantrekkelijk cliché-achtig Nederlands, ambtelijke taal is hun oordeel. Dat is ook wel zo. Toch schemert er vooral door de zinnen van de Considerans iets van de grote inzet van deze strijd tegen de tirannie. Want als het Plakkaat gezegd heeft dat de 'Prince' tot een hoofd over zijn onderdanen is gesteld, vervolgt het met een anti-tirannieke omschrijving:

'om de selve te bewaren ende beschermen van alle onghelijck overlast ende gewelt, ghelijck een Herder tot bewaernisse van sijne schapen. Ende dat d'ondersaten niet en zijn van God gheschapen tot behoef van den Prince om hem in alles, wat hy beveelt, weder het goddelick oft ongoddelick recht oft onrecht is, onderdanich te wesen ende als slaven te dienen, maer den Prince om d'ondersaten wille, sonder de welcke hy egheen Prince en is, om de selve met recht ende redene te regeeren ende voor te staen ende lief te hebben als een vader sijne kinderen ende een herder sijne schapen, die sijn lijf ende leven sett om de selve te bewaren'.

Tweemaal gebruikt de Considerans het bijbelse beeld van een herder. Is dat niet opvallend? Ach, schrijft iemand **, Filips II gebruikte dat beeld in een instructie voor zijn onderkoning in Napels ook. Het is een bekend beeld uit de Renaissancetijd. Dat is wel waar maar het gaat hier om de context. Wie denkt hier niet aan de veertiende strofe van het Wilhelmus: 'Oorlof mijn arme schapen, die zijt in grote noot, U Herder sal niet slapen, al zijt ghy nu verstroyt!' Heriimert het 'lijf ende leven' zetten voor de schapen niet aan het beeld dat Christus in Johannes 10 gebruikt? Spreekt David niet van zijn onderdanen als schapen? Zowel Calvijn als Beza gebruiken het beeld van herder en schapen voor de verhouding van overheid en onderdanen. Het zestiende-eeuwse calvinisme was beslist antitiranniek, juist ook in dit beeld. Het moest dan ook op vele fronten tegen tirannie en onderdrukking strijden.

Daarna komt de Considerans tot de conclusie: als de herder niet optreedt ten gunste van zijn schapen maar 'de selve soect te verdrucken, 't overlasten, heure oude vrijheit, privilegiën ende oude hercomen te benemen ende heur te gebieden ende gebruycken als slaven, moet hij gehouden worden niet als Prince, maer als een tiran'. Het is duidelijk dat het Plakkaat hier niet alleen redeneert vanuit de principiële visie op de Vorst als herder en vader, maar tegelijk zinspeelt op de juridische verplichtingen die hij in de Nederlanden had aangegaan: 'heure oude vrijheit, privilegiën ende oude hercomen'. Het Plakkaat verwijst hier naar de Blijde Incomste die de Hertogen van Brabant bezwoeren, wanneer zij hun bewind aanvaardden. Filips had dat ook gedaan bij zijn inhuldiging in 1549. Hij had bezworen dat, wanneer hij inging tegen hetgeen in de Blijde Incomste was vastgelegd zijn onderdanen 'Ons, Onse Oiren noch Naecomelinghen gheenderhande Diensten doen sullen noch Onderhoorich wesen, in gheenderhande Saken die Wy behoeven..."''. Daar beriepen de Staten-Generaal zich nu op. Al bond die Blijde Incomste Filips alleen als Hertog van Brabant, men was dit charter van één der voornaamste gewesten gaan zien als betrekking hebbende op alle Nederlanden. De Staten-Generaal spitsten het nu toe. Terwijl in feite dit privilege spreekt van een passief verzetsrecht het wei-

geren van diensten, radicaliseerden zij het tot een actief verzetsrecht. Want na Filips tot tiran te hebben verklaard vervolgt het Plakkaat: 'ende voor sulcks nae recht ende redene mach ten minsten van sijne ondersaten, besondere by deliberatie van de Staten van den Lande, voor egeen Prince meer bekent, maer verlaten ende een ander in sijn stede, tot beschermenisse van henlieden, voor overhooft, sender misbruycken gecosen werden'. Het is duidelijk dat de Staten in de laatste zinnen ('een ander in sijn stede') doelen op het opdragen van de soevereiniteit aan Anjou. Het is tevens opmerkelijk dat het tussenzinnetje 'besondere by deliberatie van de Staten van den Lande' in de minuut, het oorspronkelijk concept van Asseliers ontbreekt, maar later in de zitting waarin het Plakkaat definitief werd vastgesteld is ingevoegd. Het is een zinspeling niet alleen op de positie die de Staten zich in de loop van de jaren hadden verworven maar ook een verwijzing naar het calvinistisch verzetsrecht dat in de Institutie werd toegekend aan de Staten als lagere magistraten. Terecht is P.F.Ch. Smit van oordeel dat hier de monarchomachen invloed hebben uitgeoefend."

Het is opmerkelijk dat het motief van het 'Gode meer gehoorzamen dan de mensen' in het Plakkaat, althans in de Considerans ontbreekt. Reeds Groen van Prinsterer wees daar op en was er kennelijk door teleurgesteld. Hij vermoedde dat dit argument ontbreekt om de katholieken te ontzien 'par ménagement envers les Catholiques', hoewel hij het het enige motief noemt 'qui rendit Tabjuration inevitable, Ie refus constant de tolérer 1' existence publique des Eglises Réformées'.*° Het is de vraag of dat motief er werkelijk achter zat: vrijwel in alle gewesten was de publieke uitoefening van de katholieke religie al verboden. Groen had er geen oog voor dat in de Considerans de calvinistische staatsleer toch een belangrijke rol speelde. En bovendien: in het tweede deel van het Plakkaat - het historisch overzicht dat als argumentatie voor het houden van Filips voor een tiran een belangrijke rol speelt, - wordt de religie wel degelijk genoemd. Verwijzende naar de Keulse vredeshandel zeggen de Staten-Generaal daar dat zij hadden willen verkrijgen 'eenen versekerden peys, met eenige gracelicke vrijheyt, besondere vander Religie (de conscientie ende Godt principalick raeckende)'. Het Plakkaat is een juridisch stuk en geen kerkelijke confessie. Maar juist in zo'n verwijzing naar de religie in het historisch gedeelte blijkt dat de strijd om de vrijheid van religie te verkrijgen wel degelijk op de achtergrond stond.

Tenslotte: Asseliers stelde het Plakkaat in vier dagen op. Zou hij geen hulp hebben gehad? Is het onmogelijk dat Duplessis Mornay, de auteur van de Vindiciae, die Villiers en Oranje ook had geholpen bij het leggen van de laatste hand aan de Apologie, hier een steentje heeft bijgedragen? Het is bovendien opvallend dat vrijwel geen enkele auteur de rol van Oranje zélf bij het vast-

stellen van het Plakkaat ter sprake brengt. Stond die er helemaal buiten? Vast en zeker niet! Twee dagen vóór het besluit in de Staten-Generaal viel om Filips te verlaten, droegen de Staten van Holland (daarin gevolgd door die van Zeeland en Utrecht) de Prins opnieuw de hoge overheid op over Holland en Zeeland. Dat hadden zij al eerder gedaan bij de Unie van Delft in april 1576, die als het ware een blauwdruk werd voor de Unie van Utrecht, drie jaar later. Beide provincies verenigden zich in dat kritieke jaar 1576 'alsof de voorschreve Landen en Steeden onder de Republique van eene Steede mogten werden gereekent en begreepen'. Zij benoemden bij die gelegenheid de Prins tot 'Hooft ende hoogste Overigheyt', met 'volkomen magt om soo lange de Landen in oorloge ofte wapenen souden syn als Soeverein ende Overhooft, te mogen gebieden ende verbieden'. Met andere woorden: zij hadden door dat besluit toen reeds Filips II geschorst als soeverein en Oranje voor de tijd van de oorlog met de soevereiniteit bekleed. Maar nog altijd als stadhouder van Filips! Nu zij Filips afzetten, moest ook de positie van Oranje nader worden geregeld. In een geheime overeenkomst met Anjou werden Holland, Zeeland en Utrecht buiten de opdracht van de soevereiniteit aan deze nieuwe 'Prince van den Lande' gehouden. De hoge overheid bleef aan Oranje voor de kemgewesten Holland, Zeeland en Utrecht opgedragen: een staatje in de staat. Oranje zelf had dus groot belang bij het Plakkaat van Verlatinge. Het legde de juridische basis voor de positie van hem en zijn huis in het Gemenebest.'^

We staan hier bij de wortels van het Nederlandse staatsbestel. Het Plakkaat sneed naar twee kanten. De Staten-Generaal, vertegenwoordigende de geünieerde Nederlanden, zetten Filips af: hij was geen herder 'tot bewaernisse van zijne schapen' gebleken! Het schiep ruimte voor Oranje die zijn schapen niet had verlaten en maakte het mogelijk hem het bewind op te dragen over de kerngewesten van het land. De latere Republiek van de Zeven Verenigde Nederlanden had in Oranje - om met Groen te spreken - een Eminent Hoofd die het land moest bewaren voor de middelpuntvlietende krachten. Ze had in het stadhouderschap, dat vreemde rudiment uit de tijd dat de Nederlanden één Heer en Overhoofd hadden, een monarchaal element, terwijl het huidige koningsschap republikeinse trekken is blijven vertonen. Groen zei het zo in 1856: 'Het Koningschap van Nederland, is meer wellicht dan in eenig land, met republikeinschen zin en geest doorvoed, heeft een republikeinschen wortel, is geboren uit de geschiedenis van het gemenebest'.

De grondtrek bleef dezelfde: 'Ghelijc een Herder tot bewaernisse van zijne schapen!'.


' Hugo de Schepper, De mentale rekonversie van de Zuidnederlandse hoge adel na de Pacificatie van Gent. In: Tijdschrift voor geschiedenis, 1976, p. 422.

^ J.J. Woltjer, De Vrede-makers, in a.w., p. 312.

3 Geoffrey Parker, Philip II. London, 1979.

"• R.H. Bremmer, De nationale betekenis van de synode van Dordrecht (1578) In: De nationale synode van Dordrecht 1578. A'dam, 1978, p. 78 vlg.

5 R.H. Bremmer, De nationale synode van Middelburg (1581). In het verzamelwerk De nationale synode te Middelburg 1581. Middelburg, 1981, p. 2 vlg.

° F.U. Ros, Rennenberg en de Groningse Malcontenten. Assen, 1964. Ros oordeelt te mild over Rennenberg.

' De tekst van de Ban bij J.G. Frederiks, De moord van 1584. 's Gravenhage, 1884.

8 P.J. Blok, Prins Willem's Apologie in BVGO, V-reeks, 4 (1917), p. 259-286.

• De tekst van de Apologie bij P. Bor, Bijvoegsel bij het XVI boek, p. 97.

" A.W., p. 83.

" Zie over de behandeling van de zaak Oranje/Datheen op de synode van Middelburg 1581 mijn onder noot' genoemde bijdrage.

" Zie voor Luther en het recht van opstand Johannes Heckel, Widerstand gegen die Obrigkeit? In: Arthur Kaufmann, Widerstandsrecht. Darmstadt, 1972, p. 114-133, waarin ook opgenomen is de rede van E. Berggrav uit 1941 Wenn der Kutscher trunken ist, p. 135 vlg.

» In die van 1559: IV, 20, 31.

" Uitvoerig over Calvijn en de 'monarchomachen' Ernst Wolf, Das Problem des Widerstandsrechts bei Calvin in het onder " genoemde werk van Kaufmann.

" Theod. Beza, De iure magistratuum. Het recht der overheden naar de Nederlandse uitgave van 1611. Gouda, 1980.

" Beza, a.w., p. 28, 30. Het laatste heel voorzichtig: als de overheid zijn schuldige plicht niet doet 'dan behoort ieder onderdaan de wettige staat van zijn vaderland te handhaven en te bevorderen zoveel als hem mogelijk is'.

" /I.W., p. 35.

" Institutie, IV, 20, 30: 'door een wettige roeping Gods opgewekt'.

»» Pieter Bor.p.Sl.

«> J.C.H. de Pater, De Raad van State nevens Matthias, 's Gravenhage, 1917, p. 131.

" P.F.Ch. Smit, Enige opmerkingen over de Considerans van het Placaet van Verlatinge van 26 juli 1581. Diss. Leiden, 1952, p. 82.

" M.E.H.N. Mout in de studie Plakkaat van Verlatinge 1581. Staatsuitgeverij, 1979, p. 41. Aan deze studie evenals aan J.J. Grolle, Weg met de koning. Den Haag, 1981, ontleende ik verschillende feitelijke gegevens.

«» P.F.Ch. Smit, a.w., p. 49, noot *. 'Oiren': afstammelingen.

'* A.W., p. 70. Smit bestrijdt terecht A.C.J. de Vrankrijker, De motiveering van onzen opstand. Utrecht, 1979*, p. 154, 155, die de Staten alleen ziet genoemd als vertegenwoordigers van het volk.

" Archives, VII, p. 587/588.

*• Horst Lademacher, Die Stellung des Prinzen van Oranten als Statthalter in den Niederlanden van 1572 bis 1584. Bonn, 1958. Dit boek geeft belangrijke gegevens voor de constitutionele positie van Oranje in de loop van de eerste jaren van de opstand.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1981

Theologia Reformata | 338 Pagina's

DE ROL VAN DE GEREFORMEERDE RELIGIE IN HET TOT STAND KOMEN VAN HET PLAKKAAT VAN VERLATINGE (1581)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1981

Theologia Reformata | 338 Pagina's