Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

WEGEN EN KRUISPUNTEN IN DE DOGMATIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

WEGEN EN KRUISPUNTEN IN DE DOGMATIEK

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

E. J. Beker, J, M. Hasselaar, WEGEN EN KRUISPUNTEN IN DE DOGMATIEK, dl. II, 248 blz., geb. f 38, 50, uitg. mij J. H. Kok, Kampen, 1979.

De schrijvers van dit dogmatische leerboek gaven in het eerste deel rekenschap van de opzet van dit werk. Aanleunend tegen de Ref. Dogmatik van Heppe willen zij het reformatorisch belijden kritisch ontwikkelen voor deze tijd, daarbij noodzakelijke wijzigingen in de structuur en articulatie van het belijden verdedigend: de theologie is een progressieve wetenschap.

Het tweede deel behandelt vier loei: schepping en verbond, voorzienigheid, predestinatie en Triniteit.

In aansluiting bij Heppe, die poneert dat in de schepping geen enkele volkomenheid aan God is toegevoegd, concluderen de auteurs dat dan aan de gloria en perfectio Dei het genadeverbond ten grondslag ligt. Ook hier komt de invloed van Barth aan de dag, voor wie de schepping een noodzakelijke reflex is van het genadeverbond. Gewezen wordt op de betekenis van de foederaal-theologie (Coccejus), op de nauwe relatie van werkverbond en natuurlijke theologie. Tegen het werkverbond wordt ernstig bezwaar gemaakt: Adam wordt daarin getekend als 'een met keuzevrijheid toegeruste pelagiaan', een uitdrukking die ook bij Woelderink voorkomt, maar die geen recht doet aan de intenties van de term werkverbond.

Ik geef toe, dat ik het woord werk liever vervang door natuur; werk wordt te gemakkelijk in verband gebracht met de Brief aan de Romeinen e.a. Bovendien wordt niet uitgesproken, dat de schepping genade betekent, gunst Gods, gave van Boven, en dat wordt in de term werkverbond niet (voldoende) gehonoreerd. Maar de zaak die het werkverbond bedoelt, is m.i. volkomen schriftuurlijk. — Over de goedheid van Gods schepping zeggen de schrijvers: dit is een uitspraak van het geloof dat zich hecht aan het verrassende handelen van JHWH als Schepper. Daarnaast staat hier: Zelfs in de schepping zitten chaotische tendensen. Ik weet hier geen weg mee, evenmin als met de uitdrukking schaduwzijde van de goede schepping (in het stuk van de voorzienigheid). Dat geldt ook van wat Barth hierover zelf zegt. Enerzijds: het tegengestelde van de goede schepping is de chaos, ... de duisternis, de chaos überhaupt, waarvan deze exponent is ... is niet Gods schepping. Anderzijds schrijft Barth: Slechts in haar gescheidenheid van het licht wordt ook de duisternis geschapen, is zij ook Gods schepping (Dogm. III, 1, S. 130). Een belangrijke historische bijdrage leverde C. W. Mönnich: De Verlichting over de Schepping.

Het hoofdstuk over de locus de providentia is tot stand gekomen via een doctoraal college ad hoc, met medewerking van andere docenten van A'dam. In den brede komen de vragen aan de orde over de verhouding van predestinatie en voorzienigheid. In de Leidse Synopsis is een denkweg vanuit het algemene (de providentie) naar het bijzondere in de predestinatie. Tegenover Heppe wordt gewezen op Bavinck, die alleen vanuit het kruis der verzoening over de algemene openbaring in natuur en geschiedenis kon spreken. Barth heeft de conservatio niet vereenzelvigd, maar wel geïnterpreteerd vanuit de ser-

vatio in Jezus Christus, zoals hij de creatio geïnterpreteerd heeft vanuit het genadeverbond.

Een paragraaf over geloof en natuurwetenschap geeft bezinning op de begrippen noodzakelijlcheid (wetmatigheid) en contingentie (onberekenbaarheid). In dit verband komt ook het wonder ter sprake: de wonderen van Jezus zijn incidentele realisering van zijn autobasileia. Ook grensoverschrijding van de theologische en de natuurwetenschap is mogelijk. Hierover Barth: 'de natuurwetenschap heeft vrije ruimte jenseits datgene wat de theologie als werk van de Schepper te beschrijven heeft'. — In een recht begrip over de concursus (geen concurrentie, begeleiding van het geschapenemedewerking is m.i. concreter) wordt zowel het monisme als het dualisme als heidendom ontmaskerd — een duidelijke karakterisering. — In een beschouwing over de overheid wordt gebroken met een natuurrechtelijke fundering van de overheid (verwezen naar Fundamenten en Perspectieven). De overheid moet gezien worden in het licht van Christus' koningschap. Kerk en overheid zijn in hun verschillend ambt dienaren Gods. De dualiteit moet hooggehouden worden, het dualisme bestreden. — In de uitvoerige aantekeningen over de leer van de voorzienigheid bij Barth waarschuwt deze voor een 'absolutisme van God' die in het scholastieke procédé naamloos is gemaakt Hier ook de opmerking: een voorzienigheidsgeloof zonder praxis pietatis is theologisch niet legitiem. —

Is Christus spiegel èn fundament van de verkiezing? Eén van de vele vragen die worden opgeroepen in het hoofdstuk over de Praedestinatie. De leer van de dubbele predestinatie wordt afgewezen: wij moeten radicaal breken met de scholastieke denkwijze die nu eenmaal het gereformeerde belijden in de 17e eeuw heeft gevormd en beïnvloed. Door de klassieke predestinatie wordt de acte van de prediking begrensd en bekort. Men gaat wel erg ver in de afwijzing van de verwerping: 'Het koesteren van een decretum absolutum als een gefixeerd en eeuwig verband is in wezen een reUgieus noodlotsgebaar, dat het atheïsme in zich draagt.' In de verkiezingsleer moet de strekking van het kerygma gespeld worden, dat Jezus als de Opgestane uit de doden Heer is en zich als koninklijke Eersteling zal openbaren'.

In de leer van de Triniteit wordt een abstract monotheïsme afgewezen. Het woord wijst op de ene Naam als geheimenis en gemeenschap (Gregorius van Nazianze). De eenheid is een 'gebroken eenheid'. Drie personae niet in het goddelijke wezen, maar als het goddelijke wezen. Wij behoorden aan de openbaringstriniteit genoeg te hebben, want de leer van de wezenstriniteit is de kerk als het ware ontwrongen door aberraties. Herinnerd wordt aan Calvijn, die aanspoort tot behoedzaamheid in het spreken over de Triniteit, om de grenzen van het Woord niet te doorbreken. Barth spreekt van drie zijnswijzen in het wezen Gods. Zij mogen in ons denken niet geïsoleerd worden van de dadenrijkdom Gods als Schepper, Verzoener en Verlosser. Het gaat om de geopenbaarde eenheid: God is zoals Hij zich openbaart. Het rechte gebruik van het trinitarische dogma is: De Heilige in ons midden.

Zoals in de foederaaltheologie wordt in dit werk openbaring en verbondsgeschiedenis gelijkgesteld. Uitgangspunt is de christocentrische, ook christomonistisch genoemde (een uitdrukking door Barth zelf beslist afgewezen) visie op de schepping. Ook over de verhouding algemene openbaring en natuurlijke Godskennis is positiever te schrijven dan de auteurs doen. — Het boek geeft veel, vandaar deze uitvoerige aantekeningen. Het was mijn bedoeling bij deze aan-

kondiging ook deel III te betrekken, maar met een dan noodzakelijke beperking zou ik toch wel tekort doen aan dit boekwerk van importantie voor de bestudering van het gereformeerde traditum. — Het stuk ligt klaar voor het volgende nummer.

H.

Bt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1983

Theologia Reformata | 370 Pagina's

WEGEN EN KRUISPUNTEN IN DE DOGMATIEK

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1983

Theologia Reformata | 370 Pagina's