Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

LUTHER EN DE PREEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

LUTHER EN DE PREEK

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

A. van Brummelen

Inleiding

Wij maken in het Nederlandse taalgebied duidelijk onderscheid tussen de woorden prediking en preek. Bij het eerste woord komt in aanmerking de dogmatische vooronderstelling, de ligging, de gang van een bepaalde voorganger. Dan wordt ook in het oog gevat hoe zijn preekwerk is getoonzet over het geheel van een zeker aantal jaren. Wij spreken over de prediking van Luther en Calvijn en u bemerkt zelf hoe daar een samenvattend oordeel wordt gegeven.

Gebruiken wij daarentegen het woord preek, dan komt voor ons bewustzijn een veel concreter begrip. Wij kunnen daarbij denken aan een bepaalde preek van die of die zondag. Wij hebben een gedrukte preek in handen. Wij luisteren naar de preek. Prediking is deftiger, maar ook abstracter. Preek is gewoner, maar praktischer en tastbaarder.

De reden voor deze ontboezeming ligt in een onderzoek, dat Eberhard Winkler, hoogleraar in de praktische theologie aan de Martin Luther universiteit in Halle aan de Saaie, onlangs verrichtte en afsloot met een studie van zijn hand: Impulse Luthers für die heutige Gemeindepraxis, Calwer Verlag Stuttgart, 1983. Deze geleerde kwam op het idee Luther eens te onderzoeken op het punt van het praktische gemeentelijke leven. Hij ging daartoe uit van een zestal klassieke vakken in de praktische theologie, achtereenvolgens: Aufbau der Gemeinde, Diakonie, Seelsorge, Unterweisung, Predigt en Gottesdienst. Hij ondervroeg de hervormer telkens op het punt van deze disciplines en stelde vast wat wij voor onze situatie van de reformator zouden kunnen leren. Nu is zulk een onderzoek uiteraard bij voorbaat tot vruchteloosheid gedoemd, wanneer niet tevoren een selectie van probleemstellingen wordt gemaakt, van bronnen en van secundaire literatuur. Het spreekt ook vanzelf dat Luther niet mag worden overvraagd. Onze tijd is de zijne niet. Evenmin mag worden vergeten, dat wij ons moeten wachten voor persoonsverheerlijking. Het gaat er om de echte Luther in gesprek te brengen met de realiteit van het huidige gemeentelijk leven. Dat vraagt van de onderzoeker invoelingsvermogen in het bestek van Luthers tijd, maar niet minder aanvoelingsvermogen in het beoordelen van wat heden ten dage important is. Nu heeft zich de auteur voor een zekere partijdigheid willen behoeden door uit te gaan van wat reeds tijdenlang

behoort tot het areaal van de praktische theologie. Aan de andere kant gaat hij ter school bij een man, wiens boodschap de eeuwen in beweging heeft gebracht. Wij hebben eerbied voor de inventio van deze studie. Op deze manier raken wij thuis in Luther, maar wij ontvangen ook diens oordeel over hedendaagse verschijnselen. In een honderdtal bladzijden vat de auteur de vruchten van zijn onderzoek samen. Wij vallen Winkler bij wanneer hij in een "Vorwort' schrijft: 'Luther hilft uns dazu, von den aktuellen Problemen immer wieder zur Mitte des Glaubens zu kommen. Diese Mitte ist weder eine Lehre und eine Institution, sondem eine Person: Jesus Christus' (5).

Nu is het in een bestek van een artikel als dit eenvoudig onmogelijk enigszins naar behoren u bekend te maken met wat Winkler's geschrift oplevert. Daarvoor is het te geladen. Wij kiezen daarom een andere weg. Wij lichten een enkel hoofdstuk er uit, namelijk hoofdstuk vijf over: Die Predigt. Wat daarin te berde wordt gebracht geeft ons voldoende grond om u niet zozeer te informeren over de prediking, maar over de preek: praktisch, concreet, echt praktisch-theologisch.

Essentie van de preek

Winkler begint zijn uiteenzettingen over de preek met de aandacht te vragen voor het fundamentele en elementaire in de preek. Hij doet dat door een verwijzing naar de pedagogiek van Pestalozzi. Daar gaat het er om de kinderen bekend te maken met eenvoudige grondvormen (69). Op deze manier kunnen ze straks ook het ingewikkelde gemakkelijk tot zich nemen. Zo dienen het fundamentele en het elementaire ook als hulplijnen om de begrenzing van de stof aan te brengen. Overlading van stof, verwarring en gecompliceerdheid kunnen zo vermeden worden. Fundamenteel voor Luthers prediking is niet een leer, maar een persoon: Christus. Wanneer gepreekt wordt, spreekt Christus zelf en in de prediking komt Hijzelf. Luther wil uiteraard niet opkomen voor een overtrokken ambtsbewustzijn, waardoor de prediker boven alle kritiek komt te staan. Integendeel, hij beklemtoont dat het in de preek om Christus gaat. De prediker spreekt niet over Hem, maar door Hem. Christus is niet objekt, maar subject van het preekgebeuren. De preek is weliswaar een mededeling van een leer, maar de preek wil méér. Ze wil tot geloof brengen. Fraai is bij Luther in het bijzonder, dat de preek wordt opgevat als 'Glaubenshilfe' (69). Toch gaat het ook eigenlijk weer niet om het geloof — hoe noodzakelijk ook. Boven het geloof uit stijgt nog het Woord Gods. Dat Woord komt ons tegemoet door en in Christus. Op die ontmoeting doelt de preek. Dat houdt allerminst in dat het werk van de Vader of van de Zoon in de schaduw moet komen te staan. Evenmin dat wij bij de oudtestamentische teksten Christus veelvuldig ter sprake moeten brengen. Neen, Christus is van geheel de Schrift de generale scopus (70).

Dat brengt Winkler tot enkele eenvoudige gedachten. Juist omdat het fundamentele niet een leer is, maar een ons ontmoetende persoon dient de prediker van deze eenvoudig en elementair te spreken. Luthers bekwaamheid

om eenvoudig te preken hangt ongetwijfeld samen met het feit, dat zijn theologie door ervaring gerijpt is geworden. Sola autem experientia facit Theologium (70). In het verlengde van deze opmerking ligt het ook, dat Luther aanbeveelt het moeilijke eenvoudig weer te geven. Eenvoudig betekent niet: op lager geestelijk niveau. Het beduidt wel: direkter, aangrijpender. Zo te preken eist van de prediker een hogere geestelijke prestatie dan het voordragen van ingewikkelde gedachtengangen. Door zijn universitaire vorming is de voorganger er in geoefend abstrakt te denken en te formuleren. De verzoeking ligt voor de hand om met behulp van literatuur de hoogvlakte van het denken te bestijgen. Zich te vermeien in filosofische dialektiek. Gedachtenconstructies, geheel verwijderd van de gewone levenservaring, kunnen inderdaad een hoge vlucht doen vermoeden. Maar wij ondergaan dan reeds de aanval van de scholastiek oftewel de sofistiek. En — daarmee misleiden wij de hoorders en blijven wij in gebreke ten aanzien van onze opdracht. Het gaat er daarentegen om dat de prediker de moeite neemt een moeilijke gedachtengang te ontleden. Dat voordeel te verbinden met eigen en vreemde levensondervinding en zo aan het gehoor voor te dragen. Levenservaring kan men vertellen en de vertelling is een eenvoudige vorm van spreken (70).

Wij menen dat Winkler hier essentiële dingen opmerkt. Hij die zich er toe zet om uit de wereldliteratuur een specimen te bestuderen van de vertelkunst, doet de ervaring op dat daar altijd de eenvoud samengaat met de diepte. Als voorbeeld noemen wij de sprookjes van Hans Christiaan Andersen. Keer op keer treft het ons hoe met ongekunstelde literaire middelen de grootste levenswaarheden worden verhaald. Altijd nog te weinig worden deze sprookjes gebruikt om als illustratiemateriaal te dienen. Vermoedelijk aan de ene kant omdat wij ons voor deze Uteratuurvorm generen, aan de andere kant omdat wij ons toch te verheven achten om als een kind te worden. Desalniettemin brachten ons enkele proefnemingen de ervaring van een overweldigende indruk, die deze illustraties maakten.

De vertelling kan dienstbaar zijn om ervaringen weer te geven en zo het fundamentele met het elementaire samen te doen gaan. In de tegenwoordige homiletiek wordt een pleidooi gevoerd narratief te preken. Daarbij moet men weten, dat de vertelling een exemplarische funktie heeft. De vertelling vertolkt een levenservaring, die onmiddellijk aanslaat bij het gehoor. Dat heeft hetzelfde beleefd en daarom kan zich het gehoor in de situatie van de vertelling inleven. Daarbij komt het niet aan op de vraag of het gehoor elk detail van de vertelling evenzo heeft beleefd, — neen, het gehoor erkent de vertelling als levensecht. Dat geldt ook voor Andersens 'Sprookjes'. Wie het sprookje 'De Nachtegaal' kent komt in een irreële wereld. Maar let wel: irreëel ten aanzien van de literaire verbeelding, niet irreëel met het oog op het psychologische gedrag van de handelende personen.

Luther heeft beeldend en aanschouwelijk gepreekt. Hij gebruikt met name het stijlmiddel van de personificatio. Daarbij vervalt hij niet in het onnozele. De argumentatie dient met het narratieve onderdeel vergezeld te gaan. Maar

wanneer men zich in de meditatie grondig verdiept heeft in de spits van de tekst geschiedt het een zowel als het ander vanzelf.

Eenvoudige prediking onderscheidt zich van primitieve prediking daardoor, dat de eerste fundamentele elementen bewaart. Primitieve prediking is oppervlakkig, elementaire prediking diepzinnig. Eenvoudige prediking noopt tot nadenken. Ingewikkelde, gekompliceerde prediking belemmert het nadenken, want zij verhindert het meedenken gedurende de preek. Gekompliceerde prediking overschat de hoorder, primitieve prediking onderschat de hoorder (72). De prediking van Luther vergt nogal het een en ander van het gehoor. Maar hier doet zich een merkwaardig gegeven voor. Terwijl theologisch het probleem van de verhouding van wet en evangelie bij Luther nog nooit geheel adequaat is uiteengezet, is dat homilitisch bij hem helder als glas. Met andere woorden: wat in abstracto moeilijk voor misverstanden kan worden behoed, geschiedt in de vertelling elementair herkenbaar. Hetzelfde geschiedt bij Andersen. Men zou in de vorm van een essay vele bladzijden nodig hebben om het levensverschijnsel van de jacht naar het kunstmatige te beschrijven. Maar de kunstenaar geeft het voeten en handen, zelfs hart en stem in een weergaloze vertelling van 'De Nachtegaal'.

Het verdient aanbeveling Luthers aanschouwelijkheid na te volgen. Zelfs is het goed een gehele perikoop te bespreken om het narratieve element tot zijn recht te laten komen. En wie zou ooit verwacht hebben, dat een klein boekje van de rasverteller W. G. van de Hulst, Het vertellen, daarbij goede diensten kon verlenen? Deze schrijver toch zet heel zijn betoog in een paar woorden neer: vertellen is laten zien. Welnu, beleef het verhaal zelf. Het zal de narratieve prediking dienen.

Pretentie van de preek

Luther beschouwt de preek als de voornaamste functie van het gemeentelijk leven. De preek is het centrale gebeuren van de godsdienstoefening. Al het andere kan eerder wegvallen als de prediking van het Woord Gods. Deze hoge rang van de prediking volgt logisch uit de gedachte, dat het Woord het geloof werkt; daaruit komt evenzeer de liefde voort. Bestaat derhalve het gehele leven en het gehele wezen van de kerk in het Woord Gods, zo moet dat Woord natuurlijk gepreekt worden. In dit verband zegt Luther: Het leven, de Geest, het heil en alle goederen van deze gemeente komen voort en ontspringen alleen uit Christus; door het verkondigde Woord van het Evangelie, dat in het geloof wordt omhelsd en aangenomen (73).

Wanneer nu reeds gedurende enige jaren op het erf van de kerk telkens weer de nood van de prediking aan de orde wordt gesteld; voortdurend de vraag weerklinkt of de preek wel overeenkomstig de behoefte van deze tijd is, dan wordt daarmee het Woord Gods niet bestreden in zijn betekenis aan fundament en onderhouding van de gemeente. Tenminste principieel wordt het niet aangevochten. Veeleer richten zich de bezwaren tegen de traditionele opzet van de preek, met name komen kritische geluiden tegen de vorm van de

monoloog naar voren. Het woord 'preek' achten vele tijdgenoten identiek met: versleten, uit de tijd, arrogant en afstotend. Zij hechten deze zin aan de preekwijze van de monoloog. Bij de monoloog denken velen onmiddellijk aan de onverkwikkelijke betweter; aan de man, die nooit een einde vindt. De kwestie is eenvoudig deze: moet werkelijk de preek als monoloog, het eenrichtingsverkeer van prediker naar hoorder de enige authentieke vorm zijn, waarin het Woord Gods wordt gebracht? Is het in een tijd van massamedia niet nodig de tijdgebondenheid van de traditionele preek te erkennen en aan andere dialogische communicatievormen de voorrang in het gemeenteleven te geven? (73)

Het antwoord van Winkler op deze vraag blijft in zijn uiteenzetting eigenlijk diffuus. Hij erkent wel, dat vorm en inhoud van de preek onlosmakelijk tezamen behoren. Hij betoogt aan de ene kant dat eenrichtingsverkeer van de prediker naar de hoorder niet bestaan kan. Aan de andere kant is hij gevoelig voor het argument, dat de monoloog in de prediking het meest parallel loopt aan Gods wettige aanspraak tot de gemeente. Het komt ons voor, dat Winkler hier verstrikt raakt in een onzuivere probleemstelling, die typisch Luthers is. Natuurlijk heeft de prediker in vol vertrouwen zijn woord te brengen, dat zijn preek conform Gods Woord is. Maar het gaat niet aan onze prediking gelijk te stellen met het Woord Gods suï generis. De gereformeerde visie legt hier een ander accent. De prediking is dienst des Woords. Op dat woord 'dienst' valle alle nadruk. Zo wordt een gelijkschakeling van de predikers met de apostelen en profeten voorkomen. Onze predikers worden niet geïnspireerd maar zij verkeren onder de illuminatie van de Heilige Geest. Zij bedienen het Woord.

Het is wel waar, dat Luther de predikers op het hart drukt vol van geloof zich te weten bij hun prediking. De prediker moet van zijn preek kunnen zeggen: 'Haec dixit Dominus'. De geldigheid van de prediking mag niet door het bewustzijn van zijn eigen gebreken verminderd worden bij de prediker. Luther meent leer en leven van de prediker te moeten scheiden. Wat de prediker zegt geldt als Gods Woord en het geldt onafhankelijk van de kwaliteiten van de prediker.

Nu gebiedt de eerlijkheid te zeggen, dat Luther deze dingen zielzorgelijk bedoelt. Hij wil met alle kracht de predikers behoeden voor innerlijke onzekerheid aangaande de wettigheid van hun woord. Maar deze notie is wel menigmaal overtrokken geworden. De gereformeerde gedachte van dienst des Woords en dienaren des Woords voorkomt identificatie van prediking en Gods Woord. En — er zit tevens een andere gedachte in verborgen. Bij het woord 'dienst' staan wij niet gelijk aan het Woord Gods. Wij staan eronder. Wij vertolken het Woord aan de gemeente. Niet als de geïnspireerde profeet, die geen enkele tegenspraak duldt. Maar als de dienaar, die van het Woord Gods uitgaat, het bedient — maar zo ook tevens de bezwaren, tegenwerpingen en vragen van de zijde van de gemeente honoreert. Een te overtrokken ambtsbegrip met de pretentie: mijn woord is gelijk aan Gods Woord kan geen dialoog dulden. Een bediening des Woords staat tussen het Woord Gods en de gemeente en

registreert het gesprek tussen God en mens. Met andere woorden: de vraagstelling of de preek nog wel langer een monoloog kan zijn is niet zozeer aan de orde, wanneer de prediker zijn gemeente kent. Haar vragen en noden ter sprake brengt in zijn prediking. De gemeente gevoelt daar de dialoog in de monoloog.

Winkler wijst er op, dat in het Lutheranisme een spanning is ontstaan tussen enerzijds het recht der gemeente de leer te mogen beoordelen en anderzijds de onderwerping aan het in het mensenwoord van de prediking gebrachte Godswoord (74). Deze spanning leidde ertoe, dat praktisch de onderwerping begon te overheersen. Wat in wezen Gode alleen toekomt werd overgedragen op de instelling van de prediking en het predikambt. Hetgeen Luther zielzorgelijk bedoelde, de predikers zekerheid te schenken vervaagde. De pretentie der predikers nam toe de zuivere leer te brengen. Wij kennen in het Duits niet tevergeefs de uitdrukking 'Pastorendünkel'. Op deze manier droeg de gelijkstelling van het Woord Gods met het woord der prediking, tegen Luthers wil, bij tot het onmondig maken van de gemeente.

Het is geen wonder dat in de nieuwere homiletiek bezwaar wordt geuit tegen een theologisch overtrokken begrip van de prediking. Er loopt één lijn van Karl Barth tot op Rudolf Bohren. Zij zijn sterk beïnvloed door het pathos van 'Haec dixit Dominus'. De prediking komt alle voorrang toe in het gemeentelijk leven. Sedertdien zijn anderen op het plan gekomen. Ernst Lange met zijn vrienden in 'Predigtstudien, nemen het op voor een nuchterder begrip van de prediking. Zij zien de kloof tussen een hoge theologische pretentie en een dikwijls armzalige praktijk van de prediking. Wanneer het overtrokken begrip, als boven geschetst, wordt vastgehouden krijgen wij een ideologisering van de prediking. De doorsneeprediker kan pastoraal-theologisch en pastoraal-psychologisch niet voldoen aan deze eis. Het ontneemt hem de arbeidsvreugde. Er komt een overvraging, door ideologie veroorzaakt.

Bohren houdt wel vast aan de identiteit van Gods Woord en het woord der prediking en geeft daaromtrent zijn uiteenzettingen. Winkler betoogt, dat Bohren ons bemoedigen wil van de prediking het wonder te verwachten. 'Das Predigen geschieht als Wunder oder als — Nichts!' (75)

Tussen beide uitersten in staat Winkler. Hij wenst recht te doen aan de reformatorische theologie, maar verliest ook de werkelijkheid van heden niet uit het oog. De prediker mag voor zijn prediking iets van God verwachten, wat hij zelf niet maken kan. Hij mag geloven, dat het Woord niet ledig wederkeert. Dat is de ene zijde. Maar daartegenover dient de prediker ook de 'landing' van het Woord in ogenschouw te nemen. Evenwel — het geloofsvertrouwen, dat God iets met onze prediking zal doen bewaart ons voor de overspanning te gaan menen alsof nu alles van de prestatie van de prediker zou afhangen. Lange wil het evenwicht en voert daartoe het reformatorische begrip van de 'promissio' in. Geen identificatie, maar wel de toezegging des Heeren, dat hij kracht verleent aan het woord van zijn dienaren. Naar ons oordeel heeft de onder ons gebruikelijke benaming 'Bediening des Woords' reeds van oudsher

ruimte verschaft aan beide elementen. Er blijft altijd een zekere spanning bestaan tussen een overwegend theologisch georiënteerde prediking en een empirisch georiënteerde prediking, die aan de moderne inzichten van de communicatietheorie recht doet. Onze tijd vertoont een controversiële homiletische inzet. Wij moeten niet willoos slaaf worden van de ene of de andere visie. Bovenal moeten wij niet ten offer vallen aan de verzoeking van de prediking niets meer te verwachten. Onze indruk is dat in de klassieke visie, onder ons bekend, nog voldoende mogelijkheden schuilen om hedendaags adequaat bezig te zijn. Wij zijn alleen van mening, dat meer dan ooit op het applicatieve element in de prediking nadruk moet worden gelegd. Een goede applicatie immers voorkomt vanzelf de tegenwerping, dat het Woord over de hoofden heengaat. En het schijnt ons toe, helaas, dat juist een goede applicatie een zwak element is in de huidige prediking.

Overdracht in de preek

Het conflict tussen de pretentie van de prediking en de werkelijkheid van de prediking was Luther vertrouwd. Hij maakte daarvan geen geheim. Preken deed Luther graag. Maar het resultaat zou hem het hart doen breken. Ten aanzien van het gehoor komen er dus bij de prediker aanvechtingen. Wij kunnen lijden aan de prediking. Eenmaal lezen wij zelfs bij Luther: '... wenn die Predigt aus ist, bleibt nur das arme gebet übrig' (77).

Ook in de nieuwere homiletiek heeft vooral Bohren nagedacht over de betekenis van de aanvechting voor de predikers. Het behoort bij het ambt. Er bestaat een teleurstelling in het preekgebeuren, dat vermeden kan worden. Exegese, voordracht, overdracht — het vraagt alles uiterste zorg van de voorganger. Hij kan lijden aan de prediking door eigen achteloosheid en slordigheid. Aan de andere kant kan de prediker overijld het gehoor betichten van ongeloof en gebrek aan interesse. Ja, er bestaat zelfs een dogmatische duiding der mislukkingen. Zij kan er toe bijdragen, dat bij de prediker agressieve gevoelens tegen de hoorders ontstaan. Het behoort tot de belangrijke taken van de homiletiek te vermijden oorzaken van lijden aan de prediking te onderkennen en te helpen verwijderen. Ontstaat en blijft er evenwel toch nog pijn, dan kan de homiletiek geen hulp meer bieden. De zielzorg van de prediker moet daar te hulp snellen. Luther leed aan de prediking bovenal door ontgoocheling met het oog op hoorders. Daar staat evenwel tegenover, dat hem een diepe liefde met de hoorders verbond. Deze kwam daarin openbaar dat het hem bewust was hoezeer prediker en hoorders samen onder één Heere stonden. Hij is in de prediking aan het werk.

In het verlengde hiervan merken wij op dat Luther juist vaak in zijn 'Tischreden' heeft meegedeeld, hoezeer eenvoudige gemeenteleden hem noopten de grootste eenvoud te betrachten gedurende de preek. Dat betekent voor hem allerminst de hoorder naar de mond te praten. Het wil wel zeggen, dat zo ver mogelijk moet worden gegaan om de boodschap over te brengen. Ook schuwt Luther het niet een zekere vrijmoedigheid voor de prediker te wensen, juist om

de boodschap zo frank en vrij als mogelijk te kunnen weergeven.

De laatste veertig jaar oriënteerde de homiletiek zich overwegend aan de inhoud van de prediking. Maar sedert het einde van de jaren zestig kwam de prediker en het gehoor weer in het centrum van de homiletische interesse. Het is onmogelijk alle elementen in het communicatieproces evenveel aandacht te schenken. Het Woord Gods werkt niet machinaal. Het past zich niet aan aan onze verwachtingen. Desalniettemin is het goed dat de humane zijde van het brengen en ontvangen van de boodschap weer aandacht ontvangen heeft. De homiletiek is daardoor uit een bevriezingsproces verlost. De individualiteit van de prediker heeft weer recht gekregen.

Juist dit punt, het zelfbewustzijn van de prediker, krijgt aandacht van Luther. Men is te aarzelend geweest dit te aanvaarden. Toch maakt God van onze dienst gebruik. Ja, Luthers werk is ondenkbaar zonder zijn overtuiging dienaar en werktuig Gods te zijn. Hij denkt werkelijk niet gering over zijn dienst. Het is inspirerend zijn gedachten hierin te volgen. Hij identificeert zich hier niet met het Woord. Hij heeft wel de macht 'das Wort zu geben' (79). Hij is om zo te zeggen communicator van het Woord Gods. De prediker is communicator, maar geen inhoud van de communicatie. Dit onderscheid, dat de prediking weliswaar voor zijn verantwoording komt, maar toch anderzijds bovenal Gods zaak is kan behulpzaam zijn gevaarlijke eenzijdigheden in de nieuwere homiletiek te vermijden of te overwinnen. Het accent op de individualiteit van de prediker zou tot subjectivisme kunnen leiden. De voorganger vergeet, dat de prediking eigenlijk Gods zaak is. Er is nog een ander gevaar: legt de subjectieve zijde te grote klem op de prediker, zo zou hij diffuus kunnen worden ten aanzien van zijn boodschap. De individualiteit versluiert de boodschap. Intussen mag nooit het kerugma onhelder blijven. Hier zien wij dat de eigen aard van de prediker slechts in zoverre in aanmerking komen kan om zijn last vaardig te volbrengen. Overwoekering van zijn aanleg verduistert het Woord. Ons begrip 'bediening des Woords' geeft de grens aan. De dienaar dient wanneer hij het Woord adequaat brengt. Al wat hij meer of minder doet is niet terzake opbouwend.

Winkler vertoont een neiging open te staan voor de dialoog in de prediking Hij doet dat evenwel met dien verstande, dat hij de voorkeur geeft aan de monoloog, maar met aanvulling door het gesprek. Hij kan er niet omheen het autoritaire element in de preek te handhaven. Maar het dialogische element zoekt hij toch in de gemeenschap, op het huisbezoek en in allerlei ontmoetingen. Merkwaardig dat hier een Luthers theoloog tot inzichten komt, die in de calvinistische traditie reeds lang gemeengoed waren. Onze indruk is, dat het moderne homiletische onderzoek, met name door de resultaten van de communicatieleer, tot overwegingen komt die in de oude tijd eens golden.

Opbouw van de preek

Kunnen Luthers preken en zijn homiletische opmerkingen ook in methodisch opzicht voor de huidige prediking van waarde zijn? Het antwoord op deze vraag

wordt pas gevonden, wanneer wij de historische afstand in aanmerking nemen, maar niet minder ook erkennen het unieke van deze prediker en zijn situatie. Onvergelijkbaar is de grote frequentie van Luthers preekbeurten. Zijn preekvoorbereiding was aanmerkelijk korter. Hij werd uiteraard gedragen en gestuwd door een geniaal theologisch formaat en creativiteit. Een zo creatieve geest gebruikte geen homiletisch schema. Over de voordelen en de nadelen van verscheidene typen van preekopbouw kunnen wij van hem nauwelijks iets leren, want hij vertoont eigenlijk geen van deze typen duidelijk. De praktische theologie die naar Luthers actualiteit vraagt op dit punt moet erkennen: Luther is enig in zijn soort. Hij is onnavolgbaar (82).

Toch is er plaats voor enkele beschouwingen ten aanzien van het methodisch aspekt. Luther heeft bij alle vrijheid in de vorm toch retorische inzichten gekend en in praktijk gebracht. Onderzoekers hebben gewezen op invloeden van Quintilianus, Aristoteles, Cicero en enkele humanisten. Het gaat althans niet aan te beweren dat Luther de retoriek heeft veracht. Vele moderne inzichten waren reeds bij de antieken bekend. Het is goed, derhalve, daar ter school te gaan (82).

De klaarheid van opbouw stelt de eis van een scopus of thema, waardoor de preek zich consequent laat leiden. Luther erkent dat Melanchthon en Amsdorf hem daarin overtroffen (82). Voor onze tijd verdient het aanbeveling deze oude raad niet ter zijde te leggen. Het vraag van de homileet oefening een thema zo te formuleren, dat dit meegaat en tot een impuls wordt. Om te beginnen blijft de ontwikkeling van zulk een thema een moeizame arbeid. Er wordt een vloed van gedachten aangedragen, maar de ordening gelukt slechts zelden. Het gaat hier niet zozeer om gebrek aan taalbeheersing, vaker is het de moeilijkheid een eenvoudige preek te kunnen vormgeven (83).

Een volgende opmerking dient de amplificatio. Een prediker mag gebruik maken van een zekere wijdlopigheid van uitdrukking. Het gaat er niet om de tekst in alles uit te putten. Een concentratie op de hoofdinhoud geeft gelegenheid in onderdelen zich te laten gaan. Juist de kunst van het weglaten geeft gelegenheid schilderend in grote vlakken bezig te zijn (83).

De voorbereiding voor de preek kan bij Luther onmogelijk langdurig geweest zijn. Hij maakt wel gebruik van een concept, maar hij deelt mee zich daaraan in het geheel niet te hebben gehouden. Nu is het merkwaardig dat Luther dit verzuim zichzelf niet vergeeft, maar achteraf gezien speurt hij daarin Gods handelen. God wil alleen prediker zijn (83). Wij mogen dus Luther niet verantwoordelijk stellen het concipiëren na te laten. Wij ontdekken hier weer Luthers genialiteit en creativiteit. Misschien moeten wij veeleer denken aan zijn geloof. Wij voor ons moeten ons hierin niet aan hem meten, maar veeleer de aangewezen wegen gaan. Zelfs is het goed zolang mogelijk aan het volledig uitschrijven van de preken zich te gewennen. Het schrijven noopt de prediker tot zorgzame doordenking van kleinigheden en voert hem tot nadere toespitsing van de uitdrukking. Waar deze school van zelfdiscipline ontbreekt, loopt de prediker gevaar in zijn homiletische gedachtenarbeid oppervlakkig te worden

en in zijn uitdrukkingsvermogen vaag en onklaar.

Winkler heeft de moeizame arbeid ondernomen Luther te onderzoeken op praktisch-theologisch niveau. Uiteraard is soms de vergelijking met hedendaagse toestanden wat gedwongen. Typisch Luthers zoals zijn uitgangspunt is, laat zich uiteraard ook een parallel trekken met calvinistische gedachten. Zelfs zou het aanbeveling verdienen Calvijn op dit punt eens te onderzoeken. Men zou dan zeker naast zijn commentaren en verhandelingen ook zijn brieven dienen te raadplegen. Maar ongetwijfeld zou de vrucht van zulk een onderzoek niet minder groot zijn. Wie het gesprek met de ouden en de klassieken aangaat, gaat nooit ongezegend heen. Zij zijn voorbeeldig voor alle tijden.

Enkele overwegingen naar aanleiding van Eberhard Winkler, Impulse Luthers für die heutige Gemeindepraxis, Calwer Verlag, Stuttgart, 1983. Met name over hoofdstuk 5, Die Predigt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1984

Theologia Reformata | 326 Pagina's

LUTHER EN DE PREEK

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1984

Theologia Reformata | 326 Pagina's